CE2239 God geeft naarZijn rijkdom 4 onze jeuqó-pa.qina> sa „DE BOSKAT" de verzuimde^, Kort verhaal van Ferdinand Langen HIJ was koster en diende de kerk reeds enkele jaren over zijn vijf en twintig jarig jubileum heen, met een voorbeeldige trouw. Nimmer had hij in al die tijd zijn dienst verzuimd. Zondag na Zondag zagen de kerkgangers zijn ietwat gebogen gestalte door de kerk schuifelen, met een ononderbroken re gelmaat. De kerk en de koster, zij schenen onverbrekelijk bij elkaar te ho- En toen, na al die jaren trouwe dienst, kwam plotseling de dag dat hij meende zijn werk niet te kunnen ver richten. Het was geen ziekte of een an dere voor de hand liggende reden die daar de oorzaak van was. De oorzaak school meer in het principiële en in het principiële was de koster sterk. Het ge val was merkwaardig genoeg om u daarvan, zo dadelijk, een wat uitvoeri ger verslag te geven. De koster heette Venendaal en hij was bijna zestig jaar oud. Hij woonde aan de ene kant, de dominee aan de andere kant van de kerk. een symboliek van welker waarde hij goed doordrongen was. Zij waren aldus de beide buren van de kerk, een overeenkomst en een voorrecht, die hem met de predikant bij na op dezelfde lijn bracht. Des morgens om zes uur stond hij op. stookte de kachels van de centrale ver warming in de wintertijd, schoonde de kerk en de bijbehorende lokalen, wan neer dat nodig was, haalde de tekst briefjes van de dienstdoende predikan ten en wat meer het werk des kosters is. Hij was zeer practisch van aard. De maand Mei betekende voor hem geen nieuwe lente, geen nieuw geluid, alleen de elk jaar weerkerende drukte van de talloze trouwpartijen. Hij bracht dan bijna dag na dag de knielstoelen aan, zorgde voor een goede temperatuur in de kerk. hield de nieuws gierige jeugd, wanneer het bruidspaar arriveerde, op een eerbiedige afstand, met de zelfbewustheid van een agent met veel dienstjaren, en legde de lopers ,uit, wanneer de rijkdom mede zijn in tree deed. Zoals al gezegd, deed hij zijn werk £ewetensvol en trouw. Wanneer des ondags de predikant de laatste regel van de laatste psalm las, spitste hij zijn oren, rukte zich los uit de gemeen te om hel voorbereidend werk voor het einde te verrichten. Hij ontsloot alvast de deuren van de kerk. Dan. wanneer de gemeente naar bui ten schuifelde, stond hij in het portaal en ontving vele vriendelijke knikjes met welbehagen. Hij was geliefd bij de kerkbezoekers, waarvan hij de meesten kende als goe de vrienden. Hij genoot van zijn popu lariteit als een schoolkind van een mooi rapport, maar wanneer hij de cijfers doorlas kwam hij telkens weer Joost de Biecht tegen. Dat hinderde hem meer dan hij wilde erkennen. Hij zei: Joost de Brecht, ja die ken ik, die hoort niet bij ons. Daarmee wilde hij het gevaar van zich afschudden, zich er los van maken en het uitbannen. Maar het hielp niet. Het gevaar kwam telkens weer terug. Joost de Brecht was de tegenstelling van Venendaal. Zijn overtuiging was failliet en zwervende, hij was jong, on- practisch, onmaatschappelijk, asociaal, kon met geen enkel mens goed opschie ten, behalve dan met enkele gelijkge stemde confraters. Zijn bezigheden bestonden uit het schilderen van schilderijen, (een beroep was het niet te noemen! waarvoor hij doeken, verf, palet en penselen, schil dersdassen en lang haar nodig had. De laatste beide attributen waren voor hem niet minder belangrijk dan de eerste. Aldus een vertegenwoordiger der kunst. Het contact tussen de koster en de kunst was tot stand gekomen door een van die wonderlijke en schijnbare toe valligheden, waarvan het leven tot de rand gevuld is. Joost de Brecht was op hetzelfde kleine dorp geboren als de koster, zijn vader had met Venendaal ©p de schoolbanken gezeten. JOOST de Brecht had de ganse Mei dag gezworven. Hij wilde een ge schikt plaatsje vinden om te schilderen en had er ontelbare gevonden. Maar telkens hoopte hij nog een betere te ont dekken. totdat de duisternis een einde aan zijn hoop maakte. Des avonds stond hij, vermoeid en vol daan, met de voorjaarszon nog in zijn huid, op de stoep bij de koster. Hij belde aan. Venendaal, die hem door een gordijnkier zag, trachtte een vergadering te ontdekken waar zijn aan wezigheid niet gemist kon worden, ech ter zonder succes. Hij moest Joost open doen. De begroeting was allerhartelijkst daar alleen Joost daarbij het woord voerde. Hij liep onder de regen van zijn eigen woorden door naar de kamer, sprak luidruchtig met de vrouw van Ve nendaal, die er niet was, alleen Leo de hond, luisterde verschrikt. Het was de gewoonte van de kunst schilder de mensen te overbluffen met klatergoud, een pose waarachter zijn kinderlijk hart school. t lag hij acfrtefoyer *n crapeau, met zijn voeten in een andere stoel en bekeek zijn bruin® smerige schoenen van een wonderlijk model met behagen. Hij had er lust in opzichtig gekleed te gaan, hij koos voor de felste kleuren. ,,Ik ga trouwen", zei hij. De koster streek de kop van de hond glad en glimlachte. Glimlachen deed hij altijd wanneer hij gevaar vermoed de. maar zelf nog niet wist van welke kant het kwam. En Joost de Brecht ziende, dat zijn stoute mededeling niet geloofd werd, ver zekerde: „Zowaar als het schilderij dat daar hangt lelijk is, zowaar ga ik trou- Maar voor de koster, die het schilde rij dat daar hing in 't geheel niet le lijk vond, was dat geen argument. „Och ja", glimlachte hij. „Meimaand is trouwmaand. En heb je al een nestje gevonden, jongeman?" „Zeker", antwoordde Joost, „een ver rukkelijk nestje, bestaande uit een zol der en een keuken en dat alles vier Het werd de koster nu toch wel dui delijk dat het Joost de Brecht blijkbaar Ze woonde de laatste vier jaren in Lon- „Ook een kunstenaar?" vroeg de kos ter met dezelfde, zichzelf verdedigende „Nee, een kunstenares", lachte Joost goedmoedig. Hij riep de hond en voerde het kwispelstaartend beest een koekje op dat hij tot ergernis van zijn gastheer uit de trommel had genomen. „Maar waar moeten jullie van leven?" vroeg de koster verder. „Dat zullen we nog wel eens zien", zei de schilder, een uitdagende zorge loosheid ten toon spreidend. Venendaal zweeg. Hij dacht er het zij ne van .n dat zijne was niet geschikt om te zeggen. Maar Joost de Brecht had nog een laatste kogel bewaard, hij wist het vooruit, het zou het genadeschot „Ik ga in deze kerk trouwen, de veer tiende. Het is aan u dat de dienst goed Er klonken dreunende kerktorensla gen boven hun hoofden. De koster glim lachte, zoals een brandnetel bloeit. Daar mee erkende hij voor dat ogenblik zijn nederlaag. Er liepen enige mannen rond het huis, een vergadering, gehouden in de consis toriekamer, was afgelopen. „Kom. ik moet sluiten", zei de kos ter opgelucht. •oor Vencn- tregelcn „Wie zal de gelukkige zijn?" hij met een onverbloemd sarca „Het is een meisje dat u ni 5 veertiende Mei begon daal als iedere andere het verloop van deze dag zijn, hij had daarvoor zijn genomen. Toen de jonge schilder was weggegaan, voelde hij zich overrompeld en verslagen. Zijn vrouw had hem ech ter diezelfde avond nog de hoop op een nieuwe overwinning gegeven. „Maar man", zei ze, „dat kun je niet doen." Ze zei daarbij nog meer, ze liet zich zo ongunstig mogelijk over Joost de Brecht uit, want ook zij had een hekel aan de jonge schilder. „De veertiende Mei ben je weg" al dus drukte zijn vrouw zijn gedachten uit. En Venendaal, de trouwe koster die 'behalve dan in zijn veertien dagen rechtmatige vacantie per jaar) nooit van de kerk geweken was, nam het grote besluit zijn dienst te verzuimen. Venendaal verbaasde zjchzelf enkele ogenblikken over zijn durf, het was een heerlijke verbazing, hij wist dat hij de goede weg bewandelde. De volgende morgen vroeg hij de hulp koster binnenkort een trouwdienst van hem over te nemen, hij moest zijn zieke zuster bezoeken, die woonde in een dorp je even buiten de stad. De hulpkoster, die Reits heette, wilde dat niet weige- En nu dan, op de trouwdag van Joost de Brecht, vertrok Venendaal met een nerveuze drukte. Het dorpje lag slechts enkele kilometers buiten de stad, de bus, die de opgeheven spoorlijn verving, deed 'er een half uur over. Hij stapte uit met een stijfheid in zijn benen die hem aan zijn vacanties deed denken. Enkele ogenblikken later zat hij te genover zijn zwager; zijn zuster die lij dende was aan een rheumatische kwaal, bevond zich in een stoel voor het raam. Venendaal vertelde de geschiedenis van Joost de Brecht. Men luisterde er naar en sprak er schande over. „Die jongen had wel eens mogen be denken wat hij deed", zei zijn zuster. „Zo is het", antwoordde Venendaal. Na het extra goed verzorgde middag maal ging de koster met zijn zwager wandelen. Zijn zwager was boer, hij liet hem dus zijn. beesten zien. Venendaal keek daarbij herhaaldelijk op zijn hor loge. Hij dacht, terwijl hij zijn zwager antwoordde over de late lente: nu slaat de trouwstoet voor de kerk. En terwijl hij zijn ogen over de koeien liet gaan. zag hij Joost de Brecht geknield naast zijn bruid voor de preekstoel. Hij hoorde zijn zwager praten en hij luisterde naar die het huwelijksformulier HUPHI op als het verlossende woord. Bij zijn terugkeer vroeg hij zijn vrouw hoe het die middag gegaan was. Ze kon hem echter niets vertellen, want ze was op visite geweest. Hij sprak de verdere avond weinig en ging vroeg naar bed. Hij sliep onrustig. DE volgende morgen was er een ge voel van schuld in hem, dat hij be dolf onder de zware argumenten van zijn recht. Des middags, toen hij weer de kerk klaarmaakte voor een nieuwe trouw dienst. kreeg hij langzamerhand zijn ze kerheid terug als een verdwaalde, die in bekende streken komt. Hij stond in de geopende kerkdeuren te wachten, zoals hij gewoon was te doen. Om de hoek zag hij de rijtuigen aankomen, het eerste koetsje hield bij de kerk stil, hij verwijderde een troep je kinderen. Toen zag hij, stralend gekleed in def tig zwart, Joost de Brecht! En Joost de Brecht hielp zijn bruid uit het rijtuig. Een ogenblik stond de koster verbijs terd het schouwspel aan te zien, een verbijstering die pijnlijk was. Toen stel de hij vast. dat Joost de Brecht in zijn grenzeloze slordigheid, die hij nu meer dan ooit verachtte, hem een verkeerde datum had gezegd. Geslagen, als iemand die zijn neder laag niet meer kan ontlopen, verdween de koster in de kerk. y^ELKE grote gedachten heeft de apostel Paulus van zijn God: Hij zal voorzien in al uwe behoeften. (Filipp. 4:19). Wie zal kunnen uitspreken al u>at wyj nodig hebben? Wij zijn zulke be- hoeftige mensen. Daar zijn behoeften van het lichaam en van de ziel. Voor het tegenwoordige en voor het toe komende. Voor deze tijd en voor de eeuwigheid. Behoeften, die wij ken nen, en andere die wij niet kenhen. Dit woord van gebed voor de ge meente is geen holle klank. Paulus wist uit eigen ervaring, dat God ai onze behoeften vervullen kan. Hij had overvloed gehad, en er zijn God voor gedankt; en toen waren gekomen dagen van honger en van gebrek, en de Here had zijn behoeften vervuld (maar men moet Paulus' hart hebben om dat te verstaan) door hem te geven vergenoegdheid. Onze behoeften. Zij zijn zo vele. Zij keren telkens terug. Als ze zan de avond vervuld zijn, staan ze des mor gens opnieuw op en vragen om be vrediging. Gisteren hadden wij een groot geloof en vaste vrede cn hoge moed maar voor heden hebben w:j het opnieuw nodig. Geef ons heden ons dagelijks brood, geldt ook voor ons geestelijk leven. Het Manna, dat aan Israël werd gegeven in de woestijn, was goed voor elk heden, maar deugde niet voor de morgen. Maar het was er; de Here vervulde de behoeften van Zijn volk. Laat ons dit niet vergeten. Daar zijn bekommerden, die er in het lieden over kunnen tobben, of zij wel ster- vensgenade hebben. Als zij deze maar bezaten! Laat dit hen troosten: dat de Here ons geeft u?it toij behoeven, cn niet, wat wij nog niet nodig hebben. Wat wij behoeven, is levensgenadeom elke dag getroost in en uit te gaan; en als het ogenblik komt i>an ons sterven, dan zal de genade, die ons getroost kan doen heengaan, niet ontbreken, want: Mijn God zal in al uw behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voorzien. God zal het doen naar Zijn rijkdom. Is dat geen uitdrukking, die ons ver legen maakt? Wie zal Gods rijkdom uitspreken? Wij zien rondom ons en al die millioenen schepselen op deze kleine aarde zijn elk voor zich een onwetend getuige van Gods rijkdom, waaruit zij alles: het leven, de adem en alle dingen ontvangen. Wij zien de veldek aan. die wit zijn om te oogsten, en zij zingen hun stil ruisend loflied, dat Zijn rijkdom verheerlijkt. Onze ogen heffen zich omhoog in de avond, en duizend bij duizend ster ren treden te voorschijn uit hun schuil hoek, totdat de ganse hemel wordt als een koningsmantel, overzaaid met edelgesteenten. God is het, die ze schiep, al die werelden vol van ver borgen heerlijkheid. Hij strooit ze uit voor Zijn voeten met kwistige hand. Welk een rijkdom is de Zijne. Waarlijk aan geen. betere handen kunnen met groter zekerheid onze. behoeften worden toevertrouwd. Naar Zijn rijkdom, d.w.z. de maat staf, waarnaar de Here geeft, zoekt Hij in Zichzelf. Niet naar uw begeren, noch naar uto verdienste, maar naar Zijn rijkdom. De Here geeft ons elk jaar zoals het was bij de wonderbare spijziging. Als allen zijn verzadigd, is er een overschot van twaalf volle korven. Er Is altijd nog een overschot van het oude, als de nieuwe vrucht is gerijpt. En zoals Hy geeft in het natuurlijke, geeft Hij ons ook in het geestelijke: naar Zijn rijkdom. Johannes spreekt er van: Christus Jezus is een verzoening voor onze zouden en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonde der gehele wereld. En Paulus getuigt: dat, waar de zonde meerder is geivorden, de genade reel meer overvloedig is ge weest. Zijn genade is genoeg. God geeft naar Zyn rijkdom heer lijk. Wij geloven, dat de apostel daar mede bedoelt: dat God daarin ver heerlijkt werd. En hij zelf is ons daarvan getuige. Wij kunnen nog klagen: dat ons deel zo gering is en Paulus? Hij heeft honger en gebrek geleden. En nu, waar hem maar een klein weinig wordt geschonken, buigt hy het hoofd en dankt. De kleine gave der gemeente doet hem zeggen: Ik heb alles ontvangen, en ik heb over- Zou dat niet zijn de rechte bedoe ling ran het „heerlijk"? En nu nog dit: God doet hel: in ChristtLS Jezus. De vergelijking, die Paulus hier tot aan het einde voortzet, is zo schoon. Toen hij in de gevangenis zat, arm en ellendig, eenzaam en vergeten, had Filippi hem gezonden Epafroditus. Door hem was zijn behoefte vervuld en de vertroosting gegeven, dat de liefde zijner gedacht. Is dat niet het rechte beeld der genade Gods? Gevangenen en gebondenen, een zaam en verlaten, gebrek lijdende en honger der ziel, als zulken heeft Eeuwige Liefde ons bezocht. Wij zijn niet van God vergeten. Hij heeft ge zonden Zijn Zoon Jezus Christus, die Zelf. de Volheid. is, waaruit wij ont vangen genade, voor genade. Dr J. J. WOLDENDORP DE BOSKAT. Zo heet een club van vijf jongens. Vinden jullie dat een vreemde naam? Maar dan komt dat. omdat jullie het verhaal niet kennen dat er bij hoort... Jan, Koos, Kees. Piet en Guus zijn vrienden. Al héél lang. En als je vrien den bent, dan speel je vaak met elkaar, dan trek je samen eigens op uit, dan vertel je alles aan elkaar en nog veel meer Zó was het ook met deze vijf 'jongens. 's Zaterdagsmiddags was altijd de fijnste middag van de hele week. Dan hadden ze geen huiswei k en konden de hele middag buiten spelen. En deze Za terdagmiddag zou dat ook weer gebeu ren Om twee uur zouden ze onder de „oude eik" bij elkaar komen. De „oude eik" groeit op een kruispunt van twee zandwegen, even buiten hel dorp en als je dan het smalste pad volgt, kom ja vanzelf bij de oude Ruinc. De jongens gin>;en daar wel meer heen. Jan, Koos cn Kees zouden deze mid dag „roofridder" zijn en de twee andere jongens „reizigers". De jongens zouden allemaal een zakdoek om de arm bin den cn als die door de tegenpartij was Dc „reizigers" konden het dus ook win nen van de „roofridders". Het beloofde een spannende middag te worden en Jan, die als eerste bij de „oude eik" was, wachtte vol ongeduld op de komst van de andere jongens. In gedachten was hij al in de oude Ruïne DE vijf vrienden bleven niet lang bij de „oude eik". Zo vlug mogelijk gingen ze naar de Ruïne, deden daar hun jassen uit en knoopten de zakdoe ken om de arm. Ziezo, ze waren klaar. Het spel kon beginnen! Jan. Koos en Kees zouden tweehon derd tellen in de ridderzaal blijven en dan op „rooftocht" uittrekken. Piet cn Guus zouden zich ergens ver stoppen in de omgeving Opgewonden praatten de jongens met elkaar en hun stemmen klonken luid en vrolijk door de oude ruimten waar het anders zo stil was. Dan hoorde je alleen maar het spreken van de oude bomen en hot zingen van de wind Roofridder Jan zou de achterkant van de Ruïne nemen. Voorzichtig klauterde hij over de oude muren heen en kwam zo tussen de strui ken terecht. Eerst stond hij even stil om te luisteren maar hij hoorde niets dan het tjilpen van de vogels. Nu was het net, alsof hij helemaal al leen bij de 'oude Ruïne was. Langzaam liep Jan verdertot opeens: „Ka... ka!"ka ka.. Geschrokken bleef Jan met een schok Staan. Hè. die nare kraai ook. Voorzichtig deed hij nog een paar pas sen vooruit en plotseling zag hij twee ogen. die naar hem keken. Twee ogen. heel laag bij de grond. Het waren géén mensenogen Er ging een lilling over Jan's rug en strak bleef hij kijken naar die felle groene ogen. die hem aanstaarden Wat deksel, hij was toch een „roof ridder"? Vlug pakte Jan eert steentje en gooide dat in de richting van „het ding''. Dat De ogen verdwenen, nog even ritsel den de struiken en toen was Jan weer Met een paar grote sprongen was hij op de plaats waar het dier gezeten had op hetzelfde moment zag hu Guus Jan ONDERWEG vertelde Jan aan Guus van het lare beest, dat hij gezien had. „O. dat was natuurlijk een boskat' wist Guus. Jan moest er om lachen. Stel je voor, een roofridder die heel even een beetje bang was geweest voor een kat! De jongens speelden de hele middag door en de roofridders kwamen als over winnaars uit de strijd. Het was een fijne middag geweest, maar vóór dc jongens naar huis gingen wilden ze nog even in de kelder gaan De roofridders moesten immers naar de bierkelder om hun overwinning te vieren! Juist op het moment, dat Jan als eerste naar beneden zou springen, hoorde hij een klagelijk geluid uit do kelder komen. Ook de andere jongens hadden het ge hoord en verbaasd keken ze elkaar aan. 't Leek wel een kat, maar dat kon toch En weer luisterden de jongens. Ja, hoor: „Miauw... miauw..." Hoe kwam er nu een kat in die kel der? Ze begrepen er niets van. Je kon ook niets zien, 't was zo don ker daar beneden. Wat moesten ze doen? Ze konden dat beest daar loeh niet laten zitten Guus had een paar lucifers bij zich en t bes te was dat één van de jongens in de kelder sprong en ging kijken. 't Was griezelig en toch ook fijn spannend. „Zal ik gaan?" vroeg Jan. Dat vonden de jongens best. Het miauwen kwam van links, dus Jan zou wat meer naar rechts springen. De lucifers van Guus stopte hij diep in z'n zak en toen: een twee. drie! Een doffe plof en Jan stond in de donkere ruimte. Vlug stak hij een lucifer aan en hield die laag bij de grond. De andere jongens keken vol spanning naar béneden... en ja, daar zat een kat. een boskat. Jan was er nu niet bang voor en voor zichtig probeerde hij iets dichterbij te komen. Maar de boskat liep naar een andere hoek van de kelderruimte, 't Beestje liep mank en kon daarom na tuurlijk niet meer uit de kelder sprin gen. „Pak'em, dan nemen wij hem wel aan!", liep Koos. Maar dat was gemak kelijker gezegd dan gedaan. De kat was bang voor de jongens en wanneer Jan wat dichterbij kwam begon ze te bla zen en met de poot te slaan. Kees en Koos kwamen helpen. De lucifers waren bijna op en ze wilden het diertje toch graag uit de kelder helpen. Met die manke poot zou het er alleen nooit uit komen. Terwijl Jan met een brandende luci fer bijlichtte, dreven Kees en Koos de kat in een hoek. gooiden er een jas over heen en pakten haar toen met jas en al van de grond. Guus lag plat op zijn buik over de rand heen te kijken en terwijl Piet hem VERLIES. UIT HOOG.. VOL BEGIN. LELIJK.. ACHTER.. RIJK ALTIJD. JONG. KRAP. NIETS... DAG NEEN... LAATSTE. bii de benen vasthield bukte hij zich zo diep mogelijk om zo de jas met kat aan te nemen. Hoera, het lukte. Eén voor één klauterden de jongens uit de kelder en stonden toen om de jas heen die Guus op de grond had gelegd. .Laten we nog eens even kijken", stelde Jan voor. Voorzichtig deden de jongens de jas wat meer uit elkaar tilden die een beetje op en... tjoep weg schoot de kat. 't Ging allemaal zo vlug dat de jon gens geen tijd hadden om te grijpen. Beteuterd stonden ze elkaar aan te kij ken. „Foetsie!" zei Piet. Opeens begon Guus: ..Zeg Jan, jij zag hier vlak bij vanmiddag toch een bos kat?" Ja. dat was zo. „Nou, katten helpen elkaar altijd!" De andere jongens begrepen nog niet goed. wat Guus bedoelde en Guus legde verder uit: „Als een kat in nood zit, blijven er altijd andere katten in de buurt. Onze buren hebben eens een poes je gehad en die was in een hoge boom geklommen en durfde er niet meer uit. 's Avonds toen het donker was. zaten er wel vijf katten onder die boom n Al weer een nieuw soort puzzle. Op het bord zie je verschillende woorden staan. Nu moet je het tegen overgestelde van de woorden er netjes achter schrijven. Dan krijg je ran boven tiaar beneden gelezen de naam van een heel bekende man. Het gaat dus als volgt: naast het woord ..ver lies". zet je „winst", naast „uit", zet je „in", naast „hoog" zet je. „Nou, deze kat is vast in die kelder gevallen en kon er niet meer uit. Dit andere k.it, die Jan vanmiddag zag, zat natuurlijk in de buurt om haar tc hel- Z£g „Dat is geweldig ond Piet. „Wij helpen elkaar ook altijd la- Die beesten laten elkaai oil in de steek!" En die boskat dan?", wilde Jan we it in de steek Laten wij een club zijn en dan „De Boskat" heten", stelde Guus opgewonden voor. Dat was een geweldig plan' En op die Zaterdagmiddag beloofden in de oude Ruïne vijf jongens elkaar trouw en ontstond daar „De Boskat". Vinden jullie het nu nog een vreemde naam voor een club? G. G. BEKENDAM. i het len de struiken zitten. Door dat rare beest was roofridder-spel" vergeten, hij Guus zag. zat hij er opeens weer mid- „Jc geld of je leven!", brulde hij. „Onverlaat, maak dat je weg komt!", schreeuwde Guus terug „Geef alles wat je hebt of het zal je berouwen!", dreigde Jan. „Och edele heer, laat vreedzame reizi- geis met rust", smeekte Guus alsof hij Roofridder Jan lachte grimmig. „Wij kennen geen eibarmen, wij willen buit." Toen sprong Jan op Guus af cn pro beerde dc zakdoek te pakken, maar Guus was ook niet van gisteren. Het werd een zwaar gevecht en eindelijk ge- i Tineke heeft in Oostvoorne volop van zee en strand genoten. DE BRIEVENBUS M'n kinders, H Allemaal hadden jullie het raadsel goed opgelost De plaatjes stelden in derdaad de sprookjes Hans en Griet je, Klein Duimpje, Sneeuwwitje en Roodkapje voor. Ik vond het erg moei lijk de prijzen toe te kennen, want het ene plaatje was al niet mooier gekleurd dan het andere. Ten slotte is Willy Boer ^tÊÊ^KÊÊIÊÊÊ a's winnares van de hoofdprijs uit de bus gekomen. De troost prijzen gaan naar Anneke van Win den, Launen Reynhout en Dicky Oly. Ik wil Cobi Smit even een pluim op de hoed geven, want ook zij had heel goed haar best gedaan. Cobi krijgt dus een eervolle vermelding en geen prijs. Zo, dat was dat. En nu begin ik gauw aan de brievenbus, want er liggen heel wat brieven te wachten. J. M. A. Vroegh (mag ik in 't tfervolg ook jouw voornaam op je inzending lezen?) stuurde de oplossing in schrift vorm. Leuk gedaan zeg. jij houdt zeker erg van knutselen. Jij hebt gezellige dagen gehad. Nellie Bergsma. En je rapport zag er keurig uit. Weten jullie welk cijfer Nellie had voor haar ge drag? Nee. nu ik zal het vertellen: een tien. Goed zo. meiske. Fijn, dat je me niet vergeet. Leny Monster. Ik kan me indenken, dat als je met vacantie bent het briefschrijven er wel eens bij in schiet. Lenie Koen versierde haar brief- met een paar gezellige plaatjes. Dank je wel, Lenie en ik kon je briefje goed lezen hoor. „Uw neef Willem", schreef een jongen op de prentbriefkaart, die hij mij uit Hierden stuurde. Beste Wil lem. dank je voor je kaartje, maar zeg ik kan toch maar niet uitvinden hoe jouw achternaam is; Jouw nichtje, Emmie Mennes, mag mij ook wel eens schrijven hoor. Vertel het haar maar. Maartje de Groot schreef mij ook een gezellige vacantiebrief. Prettig, dat je zulke fijne dagen hebt gehad. Ik ken het Beursspel niet, Rietje Stam, is het aardig? Hoe is het met jouw vriendin netje. Rielf Steenbergen? Ik hoop, dat zij gauw uit het ziekenhuis zal zijn. Toos Egberts is overgegaan naar de tweede klas van de U.L O. Goed je huis werk maken, hoor Toos. Nou. of de va- cantietijd altijd hard voorbijgaat. Tine ke Ippel. Heb je zin om weer naar school te gaan" Corrie Bokhorst en Co- ba Quist stuurden mij ieder een mooi poëzieplaatje. Toen ik even oud was als jullie had ik ook een poëzie-album. Hij is nu helemaal vol. Yvonne Silvlus heeft een paar konijntjes in de duinen gezien. Als je in je handen klapt sprin gen ze gauw weg, hè Yvonne. Jan Heyl heeft in zijn vacantie een paar weken gewerkt en een heleboel geld verdiend. Wat ga je er mee doen. Jan? Ik vind het prettig te horen. Leni Se- gaar. dat jij ons Zondagsblad zo graag leest. Vooral de laatste pagina sla je zeker trouw op. Hoe is het met groot vader. Frans van Wljck. Fijn, dat hij weer uit het ziekenhuis is. Marijke van Duyn verraste me met een aardig vers je over een rupsje. Ik vind het maar een stout beestje hoor. Lydia Pons heeft wel eens een briefje geschreven, maar geen antwoord gehad. Tja. dat komt wel mee- voor. meisje. Als ik alle brie ven die ik ontving zou moeten beant woorden. had ik wel een hele pagina nodig en zeg. jij leest toch ook graag de verhaaltjes, die er elke weck op onze jeugdpagina staan? Ga jij naar een an dere school, Janncke Donker of wordt de school verbouwd. Dat heb ik niet goed uit je brief kunnen opmaken. Ria Lagerwaard zond mij een takje hei, dat ze ergens op de Veluwe heeft ge plukt. Lief, Ria, vind jij die paarse kleur van hei ook zo mooi? Jammer dat het regende, toen jij uit was, Jan- nie Kraak. Als je met vacantie bent is een lekker zonnetje helemaal niet te versmaden. Fijn. dat je weer thuis bent, Willy den Otter. Ben je nu weer helemaal beter? Dus jij bent in Zeist geweest, Magda Los. Dan heb je vast wel eens in de Slotlaan inkopen gedaan. Ook Marietje Zonnenberg heeft een ge zellige vacantie gehad. Dat mag ik graag horen. Weet je al of je bent overge gaan, Anneke van der Lelie of heb je je rapport nog niet gekregen? Wlm Hol- lesielle zond mij ècn heel goede teke ning. Heb je die zfelf gemaakt, Wlm? Ik vind het dier bijzonder goed. Jij had zeker je best gedaan, Rengert van Res teren. Je oplossing zag er prima uit, hoor. Dus jij zit deze week weer in de schoolbanken. Meta de Muynck. Na zo n lange maand is het toch wel weer prettig om te beginnen, vind je niet? Afke Bergsma vraagt om een kleur plaat. Nog even geduld, Afkc, als de winteravonden er weer zijn. krijg je een heel mooie kleurplaat. Goed? Wat zal jij een zin hebben om naar school te gaan, Marja Monteban, als je een nieuwe schooltas hebt. Wees er maar netjes op. zeg. Zondag is het kleine zusje van Connie de Bes gedoopt. Vond je het erg. dat Joke ging huilen? Maar tje Iedenia vraagt om een foto van mij. M n beste kind, ik heb wel eens eerder gezegd: „Dat doe ik heus niet. want veronderstel dat het tegenvalt Of ik ook kan zwemmen, vraagt Rob van Wetten. Nou en of en ik doe het wat graag. Rob. Adrie de Graaf teken de haar letters met kleurpotlood. Ik moet zeggen, dat het een fleurige brief was. „Hierbij ontvangt u een teke ning". zegt Lenie Wielhouwer, maar hoe ik ook in de enveloppe 'teek: geen tekening. Je bent vast vergeten haar in het couvert te stoppen. Dus jij bent een oude nieuweling. Ploni Kwcekrl. Ik was je naam nog niet vergeten, hoor. Nou, of het flink geregend heeft. Gert Grootendnrst. Zal ik jou eens wat ver klappen? Ik ben languit in een grote plas gevallen. Brr. ik gleed uit. 't Wa ter was niets lekker hoor. Greetje van Egmond stuurde een aardig versje in. Dank je wel. Greetje. Ik kan me in denken. dat jij het op die speelschool naar je zin hebt. Pieter Lokker. Nog een paar gezellige dagen toegewenst. M'n beste kinders, dit was het weer voor deze week. Zoals altijd besluiten wij met de nieuwelingen. Dit keer zijn het Bram Scbel. Marianne Molenkamp. Cokkie Brouwer. Leny van Heuvel, Riet van Rijswijk. Kokkie van der Hoek. Willie van Hengel. Joke Kamp. Joke van Ommering, Willy de Jongh. Rini Sterk, Jopie Uittenbroek. Nelly Vijfwin kel. Bouby Overduyn. Greetje Bisschop, Henny de Bruijne, Maagje de Bruin, J. J. T (zonder voornaam) Hoogvliet, Marry Reym, Adri van Roon, Lydia Ramaker. Roland Mulder. Suussie Plomp. Ruurdt Fenenga. Connie Jabaay, Jantje Ottenhof, Maartje Hoogstraten, Amy Kijne, Gertjo van tygeuwejy, Jel ly Nagtegaal en Gerrie Veldhuis Ik wens jullie allemaal een goede Zóndag toe. tot volgende week. TANTE JOS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12