Felix Mendelssohn - Bartholdy KATJURAHO Arjen Miedema's „Gekke Klaas" heeft ernstige ondertoon DE AMBTSDRAGERS meest kunöiqe componist uit öe Romantische peRioöe heRnieuwöe BeUnqsteiUnq voLkomen qeRechtv&&Röiqö QNLANGS verscheen een nieuw deel in de Componistenserie, gewijd aan de componist Felix Mendelssohn- Bartholdy. De schrijver, dr. Arend Koole, heeft zijn boek zeer uitvoerig gedocumenteerd, en getracht, onbe vooroordeeld te staan tegenover de vele reeds bestaande literatuur, die ófwel Mendelssohn als de ideale Ro manticus hoog waardeert, ófwel Men delssohn als componist van blijvende betekenis, ook in onze tijd, miskent. Een merkioajardige tegenstelling, zoals ook Mendelssohn een merkwaardig harmonische en evenwichtigmens was in de woelige en bruisende, on rustige sfeer rat» de muzikale Ro mantiek. Mendelssohn werd in 1809 te Hamburg geboren. Zowel intel lectueel als materieel waren de om standigheden, waaronder de jonge Felix werd opgevoed, ideaal. Zijn ouders waren zeer ontwikkelde, kunstzinnige mensen en dank zij hun grote rijkdom (de familie Mendels sohn was de rijkste Joodse bankiers familie van haar tijd) waren zij in staat, hun zoon, die een wonderkind bleek te zijn, alles te geven wat nood zakelijk was voor een zo gunstig mogelijke ontplooiing van zijn gaven. Felix kreeg een verstandige en stren ge opvoeding. Als pianist en als componist was hij zeer vroeg reeds zeldzaam rijp. Zijn wereldberoemde Midzomer- nachtsdroomouverture werd gecom poneerd op 17-jarige leeftijd! (Slechts één andere figuur in de muziekge schiedenis heeft iets dergelijks ge presteerd: Wolfgang Amadeus Mo zart schreef zijn bekende „Bastien und Bastienne" toen hij 12 jaar was). Ook als dirigent speelde Mendels sohn een belangrijke rol: hij was jarenlang dirigent van de „Gewand- hauskonzertc" te Leipzig, in de 19e eeuw het fijnste, dat op het gebied van concerten te genieten viel. Boven dien maakte hij vele reizen als gast- dirigent naaar Engeland, dat bijna zijn tweede vaderland werd. Steeds weer keerde Mendelssohn echter te rug naar Leipzig; hier stichtte hij in 1843 een conservatorium, dat mede door het benoemen van uit stekende leerkrachten (o. a. Robert Schumann) een grote reputatie ver wierf. Zeer belangrijk is Mendelssohn's aandeel in de z.g. „Bach-renaissan- ce", de 19e-eeuwse stroming, die be gon te beseffen, wat Bach als com ponist betekende: bij zijn dood in 1750 werd Johann Sebastian Bach geëerd als organist en theoreticus, als componist was hij toen vrijwel on bekend; ,,Das wonltemperierte Kla vier", een werk dat nu algemeen onmisbaar wordt geacht voor de vorming van elke pianist, is voor het eerst in druk verschenen omstreeks 1800! Zelfs de Matthauspassion" (ontstaan in 1729) was een eeuw lang in het vergeetboek geraakt; in 1829 echter presteerde de 20-jarige Mendelssohn het, dit schitterende werk te Berlijn uit te voeren ineen uitstekende solistische bezetting met medewerking van het grote koor van de „Singakademie". Deze uitvoering door Mendelssohn was niet alleen een ongehoord succes, doch legde tevens de grondslag voor een on telbaar en nog steeds groeiend aan tal uitvoeringen in de lijdenstijd van Bach's Matthauspassion in de mu ziekcentra van de gehele wereld. Sommige steden hebben haar eigen tradities: in Amsterdam bij voor beeld vindt ieder jaar op Palmzon dag een uitvoering plaats door het Toonkunstkoor met medewerking van het Concertgebouworkest. Een tradi tie welke ruim zestig jaar geleden door Willem Mengelberg werd geves tigd. Ook de Matthauspassion in de Grote Kerk te Naarden, onder lei ding ^van Anton van der Horst gege- enigin beid. VELE beroemde componisten zijn jong gestorven. Mozart, Weber, Schubert, Chopin hebben niet de 40- jarige leeftijd mogen bereiken. Ook Mendelssohn niet. Het plotseling overlijden van zijn lievelingszuster Fanny bleek een verlies, waarvan Mendelssohn zich niet meer kon her stellen: uit hun correspondentie blijkt, hoe buitengewoon groot de invloed van Fanny op haar broer was. In November 1847 overleed Felix Mendelssohn te Leipzig. Zeer vele werken heeft Mendels sohn ons nagelaten. Wij noemen slechts de Oratoria ,,Elias" en „Pau- lus", een tweetal pianoconcerten, die in tegenstelling tot zijn vioolconcert helaas weinig meer worden gespeeld, een vijftal symphonieën, de bekende ,,Hebriden"-ouverture, vele pianower- ken (o.a. „Lieder ohne Worte"), or gelcomposities, en wat betreft kamer muziek is stellig zijn octet voor strijkinstrumenten een vermelding Mendelssohn viel tijdens zijn leven een ongeëvenaarde ver ering ten deel. Na zijn dood be schouwden volgende generaties hem echter als de belangrijkste en tevens de laatste vertegenwoordiger van de Biedermeyer tijd, waarop men des tijds haast verachtelijk neerkeek. Hoezeer ten onrechte dit ook was, zelfs een figuur als Nietzsche oor deelde: ,,Felix Mendelssohn's muziek is de muziek van de goede smaak voor al het goede, dat reeds geweest is: zij wijst steeds achter zich." Toen in Duitsland de Jodenvervol gingen begonnen, hetgeen voor Men delssohn meebracht, dat in 1937 zijn standbeeld, te Leipzig opgericht als herinnering aan de oprichter van het eerste Duitse conservatorium, werd neergehaald en zijn muziek werd verboden, kwam er een reactie op de miskenning die Mendelssohn lange tijd te beurt was gevallen. Na 1945 volgde een overdaad aan uitvoerin gen van bijna al zijn werken, die weliswaar een niet-muzikale oorzaak hadden, maar die toch ook aantoon den, dat de wereld het niet buiten de muziek van de meest kundige com ponist uit de Romantische periode kon stellen. Het is duidelijk, dat deze stromin gen van sympathie en antipathie gro te invloed hebben doen gelden op de muziekliteratuur. Het is de grote verdienste van dr. Arend Koole's boek, dat de schrijver heeft gestreefd naar een zo objectief mogelijk be schouwen en oordelen, een oordelen, dat niet steeds ten voordele van Mendelssohn kan zijn, omdat Men delssohn nu eenmaal minder school heeft gemaakt dan andere Romanti ci. Hij bewandelde geen nieuwe ba nen, zoals Berlioz en Brahms dit deden. Is het geniaal beheersen van alle muzikale vormen, het zijn van voortreffelijk pianist, dirigent en in- strumentator echter minder waard Portret van Mendelssohn. dan het genie, dat een scheppings vermogen heeft, dat later baanbrekend blijkt te zijn? Dr. Koole vat het be grip „genie" op als „wil en kracht tot synthese", waaruit blijkt dat de hernieuwde belangstelling voor Men delssohn volkomen gerechtvaardigd is Dr. Koole's werk getuigt van een grondige kennis van en een diepgaand inleven in de persoon Mendelssohn en de sfeer rondom hem. Het boeien de verhaal is steeds verweven met citaten uit Mendelssohn's brieven. Het brengt de lezer van dit werk in nauwe relatie tot de componist en hij voelt zich daardoor zelf op genomen in Mendelssohn's uitgebrei de familie- en vriendenkring. Wij maakten deze merkwaardige gewaarwording nooit eerder zo mee, en wij kunnen alle muziekliefhebbers dan ook slechts aanraden, deze zeld zame kans, het leven van een groot musicus van nabij mee te maken, te benutten. De uitgeverij Gottmer te Haarlem heeft dit vier en twin tigste deel uit de Componistenserie aantrekkelijk uitgegeven en het ver lucht met een achttal afbeeldingen. DE BEKENDE SCHRIJVER Arjen Miedema heeft eigenlijk één themadat hem voortdurend bezig houdt en inspireert tot schrij ven: de strijd van de mens om de Goddelijke en menselijke liefde. De uitwerking van dit thema voert linea recta naar de problematiek van het leven. Misschien mogen we hier meer nadrukkelijk zeggen: naar de christelijke problematiek, die we zouden kunnen omschryven met de woorden: Houdt God zich aan Zijn beloften? Laat Hij soms niet op de wreedste wijze verstek gaan, wanneer wij Hem een rol toebedelen in ons leven? Nietwaar, dit is een doordringen tot de diepste realiteit, want de diepste realiteit van ons leven is God zelf. Hij is de enige die antwoord kan geven op het waarom van alle dingen en de zin kan zeggen van al onze ervaringen. „Terugblik op de afgelegde reis Men moet echter toch al een eind op de weg gevorderd zijn, wanneer men zich niet in opstandigheid keert tegen God als het niet gaat, zoals het naar onze mening zou moeten gaan naar de beloften Gods, maar beschouwend kunnen zijn, zij het dan soms in beroering (want dat Miede ma een gevoelsmens is en uit soms hevige spanningen werkt, daarvan is zijn werk een klaar bewijs). Men moet afstand genomen hebben van de dingen als schrijver om ze te kunnen verwerken in een verhaal, om de gedachten die ons bewegen gestalte te kunnen geven. Misschien ligt de diepste zin van dit alles wel in hetgeen Miedema in zijn proloog zegt: „Wie jong is denkt vooruit, wie oud is kan alleen nog maar achteruit denken. Vooruit den ken kan ik niet meer. 't Is er mee als met de reiziger wiens trein de bestemming bijna heeft bereikt. Ik heb mijn jas al aangetrokken en mijn koffers bij elkaar gezet. Zodra de trein stopt stap ik uit. De weinige kilometers die nog resten denk je dan nog aan de afgelegde reis, nieuws is er niet meer te beleven. Zo heeft het ietwat onschuldige, boeiende verhaal van „Gekke Klaas" een ernstige ondertoon gekregen en heeft de schrijver het boven het „ge wone" uitgetild tot een belangwek kend beleven. Miedema is niet in de huid van het kind gekropen, Klaas, leerling van de hoogste klasse van de lage- Arjen Miedema. re school, die ten onrechte wordt verdacht van een opzettelijk bedrog. Maar de schrijver kent zijn knaap door en door, omdat hij zelf die knaap is geweest. Het jongetje is alleen maar een halve eeuw ouder geworden en van zijn spel met de Merel is slechts de ocarina (occa- rino zegt de schr.) als tastbaar be wijs over... Hier ligt kennelijk de af stand, die een nauwkeurige, objectie ve waarneming mogelijk maakt. De beschouwer legt de knaap dan ook dikwijls woorden in de mond, die hij nooit gesproken kan hebben, te levenswijs en te mooi, maar ver geet niet de verteller heeft zijn jas al aangetrokken en zijn koffers bij- elkaar gezet... Hij denkt slechts aan de afgelegde reis! Doorleefd en natuurlijk Men zou hier allicht verwachten, dat de figuur van Klaas mislukt is, maar daarvoor heeft de schrijver zijn figuur te diep doorleefd. Hij is in zijn daden en reacties, ja, eigen lijk zoals we allen zijn geweest in de dagen, dat we zo heel dicht bij de Bijbel leefden, bij een Jozef en een David, de tijd waarin we ons zelf onbewust in de geschiedenissen betrokken. Een eigenschap die we eigenlijk nooit afleerden en nog steeds verwachten we diep in ons hart een ingrijpen van God waar ons werkelijk onrecht en waar ons onbil lijke bejegingen worden aangedaan... om dikwijls verstrikt te raken in Zijn onbegrijpelijke handelingen. Het kind staat daar nog tegenover met een argeloos vertrouwen en onaanrand- baar geloof. Wij worden geplaagd door onze verstandelijke redenerin gen. Het kind in Miedema's boek komt telkens tot de slotsom, dat hij fouten heeft gemaakt tegenover God, en daarin is dit boek voor ons oude ren telkens waarschuwend en diep ernstig. Miedema toont ons aan hoe wij dikwijls God een rol toebede len in onze „rechtzaken" en hoe wei nig wij in staat zijn om het in een volkomen geloof aan Hem over te Vlucht in de droom Het is soms jammer, dat de schrij ver in zijn knaap op soms beslissen de ogenblikken, de vlucht neemt in de droom. Heeft hij zich die armslag bewust als reserve geschapen? Durf de hij de consequenties niet aan? Hierin was „Gesprekken met Ga- briël" soms sterker en overtuigen der en hierin ligt wel een aanwijs baar verschil tussen beide boeken. Niettemin geven we toe, dat het scherp trekken van consequenties ook wel een machtige opgave is. Zover als Miedema het hier reeds heeft gebracht dwingt hij ons respect af. Gekke Klaas is een imponerend voor beeld van een werkelijk christelijke roman en daarvoor mogen we hem dankbaar zijn. Wie „Gesprekken met Gabriël" in zijn bezit heeft, verzui- me niet „Gekke Klaas" aan te schaf fen. Deze boeken zijn belangrijk en behoren bij elkaar. Het is een goed verzorgde uitgave van Bosch en Keuning te Baarn. 11 JULI 1953 Naar de 'Tempels van (Vervolg van pag. I.) Hoe veel expressiever dan op pa pier zijn nu in de steen deze uit drukkingen van vreugde en verdriet, van uitgelatenheid, uitdagendheid cn ingetogenheid, Van spot, van schalks heid, van overpeinzing, vervoering, extase, pijn, afgunst, aanbidding enz. enz. En iedere gestalte van een lijn zo soepel, zo sierlijk, zo gracieus, dat het een vreugde is er naar te mo gen kijken. VEEL later voegde ik me weer bij de familie Singh en we gin gen samen nog naar een andere groep tempels kijken. Onderweg kwa men we langs een berg afval, tcm- pelgruis. Er leek niets bij dat de moeite van het oprapen waard was; toch bleef ik even staan om te zien of ik iets kon vinden. Ik raapte een stukje op ter grootte van de palm van mijn hand: een klein vrouwen kopje, beschadigd, maar met een stille glimlach; een stukje boezem waar een ketting overheen lag en tegen haar aan, het begin van een olifantenkop, het oog en de aanzet ting van het grote oor duidelijk zicht baar. Niets, na alles wat we had den gezien, een stukje puin, afval. Maar ik nam de scherf mee in mijn hand, er zo nu en dan naar kijkend *n het meer en meer waarderend. Een stukje gruis van een tempel, die 1000 jaar geleden was gebouwd een glimlach van 1000 jaar oud, ver vaagd en daardoor misschien ver innigd. En zo zag ik het hele fort: wal len, geschutstorens, kanonnen en wat al niet. Oud en nieuw door elkaar. Donkere onderaardse gangen en ka mers in de ronddelen, waar het ook donker was, zodat ik door baard mans bij de hand werd geleid en met mijn andere hand langs de muur moest voelen dat die werkelijk rond liep, wat ik helemaal niet zo bij zonder vond, maar wat het in des Sikh's oog (hij had er maar één) blijkbaar wel was. Eindelijk kwamen we op het hoog ste punt, bij de vlag, waar we even bleven zitten praten, genietend van het uitzicht over de vlakte rondom. Mijn eenoog-Sikh had een vriendelijk gezicht en deed zijn uiterste best om te praten. Het ging niet vlot, maar we kwamen toch een heel eind; soms eindigde de zin in een hand gebaar en een lach, omdat we er middenin strandden. Na een poosje kwam iemand be velhebber Éénoog halen: er waren bezoekers voor hem gekomen. „Blijf wachten," zei hij, „ik ben in een paar minuten terug." Maar de zon was al aardig dicht bij de horizon, toen er inmiddels wel vier anderen bij mij waren komen zitten, maar niet de bevelhebber zelf. Natuurlijk probeerden we te praten, met han den en voeten, maar het vorderde niet al te best. Toen bood er een me een kop thee aan, die hij beneden zou gaan halen. Ik vroeg, of hij mijn tas mee wilde brengen, want ik wilde een foto maken. „Verboden!" Nee, natuurlijk niet van het fort, maar van jullie! En heus, hij kwam terug met alle twee, de thee in een kampkrocs met een oor en met mijn tas. Er was niet veel licht meer binnen de mu ren, want boven mocht ik geen foto maken en dus zette ik ze tegen een witte muur, die nog wat licht ving. Vier Sikhs, zes voet lang, met zwarte baarden en hun tulband in hetzelfde mosgroen van de uniformen, het oranje driehoekje in de omgekeerde V van de tulband vrolijk lichtend boven de donkere ogen. Daar ston den ze, schouders achteruit, hoofden op, pinken langs de naad van de broek. Ik voelde me de Rani, die de wacht inspecteerde, en met ge zichten om bang van te worden. Toen zei ik „bèèèè," als een schaap Tempel van Katjuraho. Daarboven komen de beelden, in drie rijen boven elkaar, alle figuren op ware grootte, voorstellingen uitbeeldend uit de Indiase mythologie. en daar hadden ze niet op gerekend, ze schoten in een lach, kregen weer menselijke gezichten en ik knipte af, voor ze weer in de ploot waren. Ik dronk mijn thee en had een rol koekjes in mijn tas, die ik liet rondgaan en die ze aten met sier lijke pinken in de lucht. En toen zag ik, waar ik naar had uitgeke ken: een gelegenheid om mijn toe- stel op te zetten, zodat ik, de zelf ontspanner gebruikend, ook op de foto kon komen. Het resultaat stuur de ik hun later toe en ik kreeg een mooie, moeilijk leesbare brief terug: dat de foto prijkte in de ka mer van de Rani en of ik alsje blieft weer wilde komen en het dan vooruit schrijven: dan konden ze vrij vragen. Intussen bleef Éénoog weg en had een ander de verantwoordelijkheid overgenomen. En die zei: 6 uur, de vlag was neer en de poort ging dicht en ik moest er uit. Geen kans om de kamer van de Rani nog te zien en dat vond ik wel jammer, maar er was niet veel tegen te doen. En zo ging ik terug naar de poort, ge ëscorteerd door de vier Sikhs: een droeg mijn jasje, een ander mijn tas en een derde de lege kroes, ter wijl de vierde mij begeleidde. Buiten de poort kreeg ik het adres voor het opzenden van de foto en ook daar buiten de poort, maar een eind verder bij de eerste draai in de weg, stond Eén-oog afscheid te nemen. Maar een afscheid duurt ze ker in India soms heel erg lang en hoewel hij telkens probeerde weg te komen was er steeds weer iemand van zijn bezoekers die hem nog weer wat vertellen moest. Ik nam afscheid van mijn guard: mijn twee tegen elkaar gevouwen handen omhoog, welke groet op de zelfde wijze werd beantwoord. Ik stapte daarop in mijn koets, het paard keerde en toen ik langs hen reed in een tonga rijdt men n.l. uitkijkend naar achteren bracht ik mijn hand voor het militaire sa luut omhoog. Ze sprongen onmiddel lijk in de houding en salueerden te rug. Eén-oog keek me spijtig na. Ten slotte had ik het aan hem te dan ken dat ik het fort binnen mocht en hij had de helft van de „fun" gemist De familie Singh had eten b(i zich voor een weeshuis en we irokken ons terug in een tempeltuin. Toen we bij de bus kwamen stond daar een bewaker; hij zag het steen tje in mijn hand en nam het me af. Het hele dorp stond er omheen cn ik voelde dat argumenteren hier niets zou helpen. Geld aannemen zou hij met al die mensen er bij ook niet kunnen doen. Als ik een mo ment had kunnen denken dat ik iets had dat contrabande was, dan zou ik het wel hebben weggestopt, maar dit kleine stukje afval... en het kost- te me moeite ervan te scheiden. We sliepen die nacht weer in het State Guesthouse en werden de vol gende morgen om acht uur afge haald door de bus voor Harwalpur, die al vol mensen zat. Stel je voor, dat je een rupee meer betaalt en dat de bus je dan keurig voor je stoep komt afhalen en de bagage niet eerst helemaal naar de halte behoeft te worden gesleept! Natuur lijk was er het nodige oponthoud, maar tenslotte kwamen we toch heus nog voor de vertrektijd van de trein op het station aan. Daar bleek dat angst voor te laat komen onnodig was geweest, want de trein was drie kwartier te laat. HET was drie uur in de middag toen we weer in Jhansi aankwa men; mijn trein vertrok om 10.30. Zo had ik zeven en een half uur voor me de anderen gingen n.l. nog verder op hun pelgrimstocht. Jhansi is een oude plaats en heeft een beroemd fort, dat zeker de moei te van het bekijken waard zou zijn. En dus nam ik een tonga (klein wagentje met een paardje er voor) en liet me naar het fort rijden. Het was groot en in goede conditie. Het was een bewapend fort, met een bezetting van Sikhs. Er stonden er drie bij de poort. Na wat heen en weer praten mocht ik passeren. En ik door het grote ijzeren hek vol sloten en kettingen naar binnen. Mijn fototoestel moest ik achterla ten en ik gaf, om er niet mee te dearbeiders in de wijngaard des Heren, welke Volkswijk heet, zullen in de allereerste plaats de gewone ambtsdragers moeten zijn: ouderlingen en diakenen. Men kan daar bedenkingen tegen koesteren: bezitten zij voldoende inzicht in de problematiek van de maatschap pelijke onderlagen? Wie zo spreekt, vergeet één ding: als we uitgaan van de vooronderstelling dat onze ambten bijbels voorgeschreven zijn, dan laat de Here der Kerk het deze mannen ook niet aan die bijzondere genadegaven ontbreken welke zij bij deze opdracht behoeven. Boven dien: men kiest de ambtsdragers toch juist met het oog op een be paalde taak en men kan hen altijd nog bij gebleken ongeschiktheid elders plaatsen en vervangen. Maar het is de vraag of dit zal behoeven te geschieden, want de wonderen der Kerk plegen juist op dit gebied gestalte aan te nemen. Denkt u dat ik nu wat overdrijf? Dat is anders geenszins het geval. Mijn ervaring is dat ouderlingen en diakenen uit heel andere stads delen en bevolkingslagen zeer vlug inburgeren in de volkswijk. Ten dele kan ik dat verklaren: zonder een zekere genegenheid voor deze gemeente in de verdrukking laat men zich niet kiezen. Voorts: de ambtsdragers zullen vóór alles te maken krijgen met de meelevende leden en dan nog inzonderheid met de zieken en bejaarden. Er is geen dankbaarder taak denkbaar dan deze. Nergens wordt het huisbe zoek zo op prijs gesteld als daar waar het zo sporadisch gebracht u>ordt. Wie de moeite neemt om winter en zomer trappen te be klimmen om ergens in een smoor- heet kamertje zomeruitvoering of op een kille zolder (winter- ervaring) eenzamen op te zoeken en te troosten, wordt door de blijdschap dezer vergetenen op het diepste beloond. In feite is het zo dat men zelfs moet oppassen niet teveel bezoeken te gaan brengen stede van dat men zich zou dienen bezorgd te maken omdat men zijn werk te vluchtig en te onvoldoende deed. Maar in de2e ontmoeting met de gelovigen uit de volkswijk leren ouderling en diaken hun werk als in Gods directe leerschool. De woorden van troost of vermaning vloeien hun als vanzelve toe. Hoe moeilijk kan een bezoek wezen bij een door het leven vertroeteld en bedorven mensenkind. Hoe be zwaarlijk gaan rijken in in het Koninkrijk Gods. Maar ook, hoe tastbaar is de Liefde Gods voor de armen en ellendigen en hoe doet Hij hen in hun nood tot helpers en troosters worden van degenen, die uitgingen om hen bij te staan. Deze ervaring doet de ambtsdragers al het krampachtige verliezen, dat Uit de VOLKSWIJK hen zo gemakkelijk bedreigt. Ze leren schreien met de wenenden en lachen met de verheugden. En al werkende leren ze ook zichzelf steeds beter kennen. Juist de om gang met de primitieve mens, die zegt wat hij denkt, onthult wat er in een hart omgaat, en het kan niet anders of men voelt zich van tijd tot tijd alsof men in een spiegel blikt. Deze opmerkingen betekenen niet dat iedereen voor dit werk geschikt is. Verre van datIk heb vroeger wel eens portretten van ambtsdragers getekend, die minder fraai uitvielen. De diaken, die zijn huisbezoek beperkte tot een soort krijgsgehuil onder aan de trap. De ouderling, die allang blij was wan neer men hem maar aan de deur afscheepte. De kerkedienaar, die zich geen moment de moeite ge troostte om 2ijn medemensen te begrijpen en die daarom van mis verstand tot misverstand en van heibel tot heibel voortschreed. Maar dat alles geschiedde in voor bije perioden toen nog niemand oog had voor de eigensoortigheid van de volkswijk. Zodra men dit kerkelijk wel beseft, zal men zijn keuze laten bepalen door de te verwachten moeilijkheden. Dus: een apart a mbtsdragerstype voor de volkswijk? Ik meen van niet. Zeker, deze mannen moeten hart hebben voor hun medemens, maar is dat niet een zeer algemeen christelijke eis? Verder mag men geen normen stellen. Ze mogen ge rust wat op leeftijd wezen, al vallen dan de trappen wat zwaar der, maar ja, ze komen voor zeer wonderbaarlijke situaties te staan. Maar ze mogen gerust ook wel jeugdig zijn. Ze lopen dan welis waar bijzondere risico's, maar ze begrijpen allicht wat beter deze moderne massajeugd. Het is prima als ze gestudeerd hebben en nog steeds dikke boeken kunnen ver werken: er wordt zoveel over deze problematiek geschreven dat elke volkswijk minstens één allround theoreticus kan gebruiken. Maar het is even prima als ze nooit iets anders lezen dan Bijbel en dagblad en uit de laatste b\j voorkeur advertenties en stadsnieuws, want daarin staat dan toch maar wat de volkswijk in rep en roer kan bren gen. Hoogstens zou men een lans kunnen breken voor hun gehuwde staat, maar een grootvaderschap is zeker niet direct vereist, al kan het in onvoorziene gevallen van groot nut blijken. Kortom: de ambtsdragers zijn ook in de volkswijk de kurken waar de kerk op drijft. Ambts dragers met roepingsbesefmet een eigen geloofsleven, met veel zelf kennis in de stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid. Maar is dat niet voor ons allemaal broodnodig? WIJKPREDKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 14