Felix Mendelssohn - Bartholdy
KATJURAHO
Arjen Miedema's „Gekke Klaas"
heeft ernstige ondertoon
DE AMBTSDRAGERS
meest kunöiqe componist uit öe Romantische peRioöe
heRnieuwöe BeUnqsteiUnq voLkomen qeRechtv&&Röiqö
QNLANGS verscheen een nieuw deel
in de Componistenserie, gewijd aan
de componist Felix Mendelssohn-
Bartholdy. De schrijver, dr. Arend
Koole, heeft zijn boek zeer uitvoerig
gedocumenteerd, en getracht, onbe
vooroordeeld te staan tegenover de
vele reeds bestaande literatuur, die
ófwel Mendelssohn als de ideale Ro
manticus hoog waardeert, ófwel Men
delssohn als componist van blijvende
betekenis, ook in onze tijd, miskent.
Een merkioajardige tegenstelling, zoals
ook Mendelssohn een merkwaardig
harmonische en evenwichtigmens
was in de woelige en bruisende, on
rustige sfeer rat» de muzikale Ro
mantiek.
Mendelssohn werd in 1809 te
Hamburg geboren. Zowel intel
lectueel als materieel waren de om
standigheden, waaronder de jonge
Felix werd opgevoed, ideaal. Zijn
ouders waren zeer ontwikkelde,
kunstzinnige mensen en dank zij hun
grote rijkdom (de familie Mendels
sohn was de rijkste Joodse bankiers
familie van haar tijd) waren zij in
staat, hun zoon, die een wonderkind
bleek te zijn, alles te geven wat nood
zakelijk was voor een zo gunstig
mogelijke ontplooiing van zijn gaven.
Felix kreeg een verstandige en stren
ge opvoeding.
Als pianist en als componist was
hij zeer vroeg reeds zeldzaam rijp.
Zijn wereldberoemde Midzomer-
nachtsdroomouverture werd gecom
poneerd op 17-jarige leeftijd! (Slechts
één andere figuur in de muziekge
schiedenis heeft iets dergelijks ge
presteerd: Wolfgang Amadeus Mo
zart schreef zijn bekende „Bastien
und Bastienne" toen hij 12 jaar was).
Ook als dirigent speelde Mendels
sohn een belangrijke rol: hij was
jarenlang dirigent van de „Gewand-
hauskonzertc" te Leipzig, in de 19e
eeuw het fijnste, dat op het gebied
van concerten te genieten viel. Boven
dien maakte hij vele reizen als gast-
dirigent naaar Engeland, dat bijna
zijn tweede vaderland werd. Steeds
weer keerde Mendelssohn echter te
rug naar Leipzig; hier stichtte hij
in 1843 een conservatorium, dat
mede door het benoemen van uit
stekende leerkrachten (o. a. Robert
Schumann) een grote reputatie ver
wierf.
Zeer belangrijk is Mendelssohn's
aandeel in de z.g. „Bach-renaissan-
ce", de 19e-eeuwse stroming, die be
gon te beseffen, wat Bach als com
ponist betekende: bij zijn dood in
1750 werd Johann Sebastian Bach
geëerd als organist en theoreticus, als
componist was hij toen vrijwel on
bekend; ,,Das wonltemperierte Kla
vier", een werk dat nu algemeen
onmisbaar wordt geacht voor de
vorming van elke pianist, is voor het
eerst in druk verschenen omstreeks
1800! Zelfs de Matthauspassion"
(ontstaan in 1729) was een eeuw
lang in het vergeetboek geraakt; in
1829 echter presteerde de 20-jarige
Mendelssohn het, dit schitterende
werk te Berlijn uit te voeren ineen
uitstekende solistische bezetting met
medewerking van het grote koor van
de „Singakademie". Deze uitvoering
door Mendelssohn was niet alleen
een ongehoord succes, doch legde
tevens de grondslag voor een on
telbaar en nog steeds groeiend aan
tal uitvoeringen in de lijdenstijd van
Bach's Matthauspassion in de mu
ziekcentra van de gehele wereld.
Sommige steden hebben haar eigen
tradities: in Amsterdam bij voor
beeld vindt ieder jaar op Palmzon
dag een uitvoering plaats door het
Toonkunstkoor met medewerking van
het Concertgebouworkest. Een tradi
tie welke ruim zestig jaar geleden
door Willem Mengelberg werd geves
tigd. Ook de Matthauspassion in de
Grote Kerk te Naarden, onder lei
ding ^van Anton van der Horst gege-
enigin
beid.
VELE beroemde componisten zijn
jong gestorven. Mozart, Weber,
Schubert, Chopin hebben niet de 40-
jarige leeftijd mogen bereiken. Ook
Mendelssohn niet. Het plotseling
overlijden van zijn lievelingszuster
Fanny bleek een verlies, waarvan
Mendelssohn zich niet meer kon her
stellen: uit hun correspondentie blijkt,
hoe buitengewoon groot de invloed
van Fanny op haar broer was.
In November 1847 overleed Felix
Mendelssohn te Leipzig.
Zeer vele werken heeft Mendels
sohn ons nagelaten. Wij noemen
slechts de Oratoria ,,Elias" en „Pau-
lus", een tweetal pianoconcerten, die
in tegenstelling tot zijn vioolconcert
helaas weinig meer worden gespeeld,
een vijftal symphonieën, de bekende
,,Hebriden"-ouverture, vele pianower-
ken (o.a. „Lieder ohne Worte"), or
gelcomposities, en wat betreft kamer
muziek is stellig zijn octet voor
strijkinstrumenten een vermelding
Mendelssohn viel tijdens zijn
leven een ongeëvenaarde ver
ering ten deel. Na zijn dood be
schouwden volgende generaties hem
echter als de belangrijkste en tevens
de laatste vertegenwoordiger van de
Biedermeyer tijd, waarop men des
tijds haast verachtelijk neerkeek.
Hoezeer ten onrechte dit ook was,
zelfs een figuur als Nietzsche oor
deelde: ,,Felix Mendelssohn's muziek
is de muziek van de goede smaak
voor al het goede, dat reeds geweest
is: zij wijst steeds achter zich."
Toen in Duitsland de Jodenvervol
gingen begonnen, hetgeen voor Men
delssohn meebracht, dat in 1937 zijn
standbeeld, te Leipzig opgericht als
herinnering aan de oprichter van het
eerste Duitse conservatorium, werd
neergehaald en zijn muziek werd
verboden, kwam er een reactie op de
miskenning die Mendelssohn lange
tijd te beurt was gevallen. Na 1945
volgde een overdaad aan uitvoerin
gen van bijna al zijn werken, die
weliswaar een niet-muzikale oorzaak
hadden, maar die toch ook aantoon
den, dat de wereld het niet buiten de
muziek van de meest kundige com
ponist uit de Romantische periode
kon stellen.
Het is duidelijk, dat deze stromin
gen van sympathie en antipathie gro
te invloed hebben doen gelden op
de muziekliteratuur. Het is de grote
verdienste van dr. Arend Koole's
boek, dat de schrijver heeft gestreefd
naar een zo objectief mogelijk be
schouwen en oordelen, een oordelen,
dat niet steeds ten voordele van
Mendelssohn kan zijn, omdat Men
delssohn nu eenmaal minder school
heeft gemaakt dan andere Romanti
ci. Hij bewandelde geen nieuwe ba
nen, zoals Berlioz en Brahms dit
deden. Is het geniaal beheersen van
alle muzikale vormen, het zijn van
voortreffelijk pianist, dirigent en in-
strumentator echter minder waard
Portret van Mendelssohn.
dan het genie, dat een scheppings
vermogen heeft, dat later baanbrekend
blijkt te zijn? Dr. Koole vat het be
grip „genie" op als „wil en kracht
tot synthese", waaruit blijkt dat de
hernieuwde belangstelling voor Men
delssohn volkomen gerechtvaardigd is
Dr. Koole's werk getuigt van een
grondige kennis van en een diepgaand
inleven in de persoon Mendelssohn
en de sfeer rondom hem. Het boeien
de verhaal is steeds verweven met
citaten uit Mendelssohn's brieven.
Het brengt de lezer van dit werk
in nauwe relatie tot de componist
en hij voelt zich daardoor zelf op
genomen in Mendelssohn's uitgebrei
de familie- en vriendenkring.
Wij maakten deze merkwaardige
gewaarwording nooit eerder zo mee,
en wij kunnen alle muziekliefhebbers
dan ook slechts aanraden, deze zeld
zame kans, het leven van een groot
musicus van nabij mee te maken,
te benutten. De uitgeverij Gottmer
te Haarlem heeft dit vier en twin
tigste deel uit de Componistenserie
aantrekkelijk uitgegeven en het ver
lucht met een achttal afbeeldingen.
DE BEKENDE SCHRIJVER Arjen Miedema heeft eigenlijk één
themadat hem voortdurend bezig houdt en inspireert tot schrij
ven: de strijd van de mens om de Goddelijke en menselijke liefde.
De uitwerking van dit thema voert linea recta naar de problematiek
van het leven. Misschien mogen we hier meer nadrukkelijk zeggen:
naar de christelijke problematiek, die we zouden kunnen omschryven
met de woorden: Houdt God zich aan Zijn beloften? Laat Hij soms
niet op de wreedste wijze verstek gaan, wanneer wij Hem een rol
toebedelen in ons leven?
Nietwaar, dit is een doordringen tot de diepste realiteit, want de
diepste realiteit van ons leven is God zelf. Hij is de enige die antwoord
kan geven op het waarom van alle dingen en de zin kan zeggen van
al onze ervaringen.
„Terugblik op de
afgelegde reis
Men moet echter toch al een eind
op de weg gevorderd zijn, wanneer
men zich niet in opstandigheid keert
tegen God als het niet gaat, zoals
het naar onze mening zou moeten
gaan naar de beloften Gods, maar
beschouwend kunnen zijn, zij het dan
soms in beroering (want dat Miede
ma een gevoelsmens is en uit soms
hevige spanningen werkt, daarvan is
zijn werk een klaar bewijs). Men
moet afstand genomen hebben van
de dingen als schrijver om ze te
kunnen verwerken in een verhaal,
om de gedachten die ons bewegen
gestalte te kunnen geven.
Misschien ligt de diepste zin van
dit alles wel in hetgeen Miedema in
zijn proloog zegt: „Wie jong is denkt
vooruit, wie oud is kan alleen nog
maar achteruit denken. Vooruit den
ken kan ik niet meer. 't Is er mee
als met de reiziger wiens trein de
bestemming bijna heeft bereikt. Ik
heb mijn jas al aangetrokken en
mijn koffers bij elkaar gezet. Zodra
de trein stopt stap ik uit. De weinige
kilometers die nog resten denk je
dan nog aan de afgelegde reis,
nieuws is er niet meer te beleven.
Zo heeft het ietwat onschuldige,
boeiende verhaal van „Gekke Klaas"
een ernstige ondertoon gekregen en
heeft de schrijver het boven het „ge
wone" uitgetild tot een belangwek
kend beleven.
Miedema is niet in de huid van
het kind gekropen, Klaas, leerling
van de hoogste klasse van de lage-
Arjen Miedema.
re school, die ten onrechte wordt
verdacht van een opzettelijk bedrog.
Maar de schrijver kent zijn knaap
door en door, omdat hij zelf die
knaap is geweest. Het jongetje is
alleen maar een halve eeuw ouder
geworden en van zijn spel met de
Merel is slechts de ocarina (occa-
rino zegt de schr.) als tastbaar be
wijs over... Hier ligt kennelijk de af
stand, die een nauwkeurige, objectie
ve waarneming mogelijk maakt.
De beschouwer legt de knaap dan
ook dikwijls woorden in de mond,
die hij nooit gesproken kan hebben,
te levenswijs en te mooi, maar ver
geet niet de verteller heeft zijn jas
al aangetrokken en zijn koffers bij-
elkaar gezet... Hij denkt slechts aan
de afgelegde reis!
Doorleefd en natuurlijk
Men zou hier allicht verwachten,
dat de figuur van Klaas mislukt is,
maar daarvoor heeft de schrijver
zijn figuur te diep doorleefd. Hij is
in zijn daden en reacties, ja, eigen
lijk zoals we allen zijn geweest in
de dagen, dat we zo heel dicht bij
de Bijbel leefden, bij een Jozef en
een David, de tijd waarin we ons
zelf onbewust in de geschiedenissen
betrokken. Een eigenschap die we
eigenlijk nooit afleerden en nog
steeds verwachten we diep in ons
hart een ingrijpen van God waar ons
werkelijk onrecht en waar ons onbil
lijke bejegingen worden aangedaan...
om dikwijls verstrikt te raken in Zijn
onbegrijpelijke handelingen. Het kind
staat daar nog tegenover met een
argeloos vertrouwen en onaanrand-
baar geloof. Wij worden geplaagd
door onze verstandelijke redenerin
gen. Het kind in Miedema's boek
komt telkens tot de slotsom, dat hij
fouten heeft gemaakt tegenover God,
en daarin is dit boek voor ons oude
ren telkens waarschuwend en diep
ernstig. Miedema toont ons aan hoe
wij dikwijls God een rol toebede
len in onze „rechtzaken" en hoe wei
nig wij in staat zijn om het in een
volkomen geloof aan Hem over te
Vlucht in de droom
Het is soms jammer, dat de schrij
ver in zijn knaap op soms beslissen
de ogenblikken, de vlucht neemt in
de droom. Heeft hij zich die armslag
bewust als reserve geschapen? Durf
de hij de consequenties niet aan?
Hierin was „Gesprekken met Ga-
briël" soms sterker en overtuigen
der en hierin ligt wel een aanwijs
baar verschil tussen beide boeken.
Niettemin geven we toe, dat het
scherp trekken van consequenties ook
wel een machtige opgave is. Zover
als Miedema het hier reeds heeft
gebracht dwingt hij ons respect af.
Gekke Klaas is een imponerend voor
beeld van een werkelijk christelijke
roman en daarvoor mogen we hem
dankbaar zijn. Wie „Gesprekken met
Gabriël" in zijn bezit heeft, verzui-
me niet „Gekke Klaas" aan te schaf
fen. Deze boeken zijn belangrijk en
behoren bij elkaar.
Het is een goed verzorgde uitgave
van Bosch en Keuning te Baarn.
11 JULI 1953
Naar de 'Tempels van
(Vervolg van pag. I.)
Hoe veel expressiever dan op pa
pier zijn nu in de steen deze uit
drukkingen van vreugde en verdriet,
van uitgelatenheid, uitdagendheid cn
ingetogenheid, Van spot, van schalks
heid, van overpeinzing, vervoering,
extase, pijn, afgunst, aanbidding enz.
enz. En iedere gestalte van een lijn
zo soepel, zo sierlijk, zo gracieus, dat
het een vreugde is er naar te mo
gen kijken.
VEEL later voegde ik me weer
bij de familie Singh en we gin
gen samen nog naar een andere
groep tempels kijken. Onderweg kwa
men we langs een berg afval, tcm-
pelgruis. Er leek niets bij dat de
moeite van het oprapen waard was;
toch bleef ik even staan om te zien
of ik iets kon vinden. Ik raapte een
stukje op ter grootte van de palm
van mijn hand: een klein vrouwen
kopje, beschadigd, maar met een
stille glimlach; een stukje boezem
waar een ketting overheen lag en
tegen haar aan, het begin van een
olifantenkop, het oog en de aanzet
ting van het grote oor duidelijk zicht
baar. Niets, na alles wat we had
den gezien, een stukje puin, afval.
Maar ik nam de scherf mee in mijn
hand, er zo nu en dan naar kijkend
*n het meer en meer waarderend.
Een stukje gruis van een tempel,
die 1000 jaar geleden was gebouwd
een glimlach van 1000 jaar oud, ver
vaagd en daardoor misschien ver
innigd.
En zo zag ik het hele fort: wal
len, geschutstorens, kanonnen en wat
al niet. Oud en nieuw door elkaar.
Donkere onderaardse gangen en ka
mers in de ronddelen, waar het ook
donker was, zodat ik door baard
mans bij de hand werd geleid en
met mijn andere hand langs de muur
moest voelen dat die werkelijk rond
liep, wat ik helemaal niet zo bij
zonder vond, maar wat het in des
Sikh's oog (hij had er maar één)
blijkbaar wel was.
Eindelijk kwamen we op het hoog
ste punt, bij de vlag, waar we even
bleven zitten praten, genietend van
het uitzicht over de vlakte rondom.
Mijn eenoog-Sikh had een vriendelijk
gezicht en deed zijn uiterste best om
te praten. Het ging niet vlot, maar
we kwamen toch een heel eind;
soms eindigde de zin in een hand
gebaar en een lach, omdat we er
middenin strandden.
Na een poosje kwam iemand be
velhebber Éénoog halen: er waren
bezoekers voor hem gekomen. „Blijf
wachten," zei hij, „ik ben in een
paar minuten terug." Maar de zon
was al aardig dicht bij de horizon,
toen er inmiddels wel vier anderen
bij mij waren komen zitten, maar
niet de bevelhebber zelf. Natuurlijk
probeerden we te praten, met han
den en voeten, maar het vorderde
niet al te best. Toen bood er een me
een kop thee aan, die hij beneden
zou gaan halen. Ik vroeg, of hij
mijn tas mee wilde brengen, want
ik wilde een foto maken. „Verboden!"
Nee, natuurlijk niet van het fort,
maar van jullie!
En heus, hij kwam terug met alle
twee, de thee in een kampkrocs met
een oor en met mijn tas. Er was
niet veel licht meer binnen de mu
ren, want boven mocht ik geen foto
maken en dus zette ik ze tegen een
witte muur, die nog wat licht ving.
Vier Sikhs, zes voet lang, met zwarte
baarden en hun tulband in hetzelfde
mosgroen van de uniformen, het
oranje driehoekje in de omgekeerde
V van de tulband vrolijk lichtend
boven de donkere ogen. Daar ston
den ze, schouders achteruit, hoofden
op, pinken langs de naad van de
broek. Ik voelde me de Rani, die
de wacht inspecteerde, en met ge
zichten om bang van te worden.
Toen zei ik „bèèèè," als een schaap
Tempel van Katjuraho. Daarboven komen de beelden, in drie rijen boven
elkaar, alle figuren op ware grootte, voorstellingen uitbeeldend uit de
Indiase mythologie.
en daar hadden ze niet op gerekend,
ze schoten in een lach, kregen weer
menselijke gezichten en ik knipte
af, voor ze weer in de ploot waren.
Ik dronk mijn thee en had een
rol koekjes in mijn tas, die ik liet
rondgaan en die ze aten met sier
lijke pinken in de lucht. En toen
zag ik, waar ik naar had uitgeke
ken: een gelegenheid om mijn toe-
stel op te zetten, zodat ik, de zelf
ontspanner gebruikend, ook op de
foto kon komen. Het resultaat stuur
de ik hun later toe en ik kreeg
een mooie, moeilijk leesbare brief
terug: dat de foto prijkte in de ka
mer van de Rani en of ik alsje
blieft weer wilde komen en het dan
vooruit schrijven: dan konden ze
vrij vragen.
Intussen bleef Éénoog weg en had
een ander de verantwoordelijkheid
overgenomen. En die zei: 6 uur, de
vlag was neer en de poort ging dicht
en ik moest er uit. Geen kans om
de kamer van de Rani nog te zien
en dat vond ik wel jammer, maar
er was niet veel tegen te doen. En
zo ging ik terug naar de poort, ge
ëscorteerd door de vier Sikhs: een
droeg mijn jasje, een ander mijn
tas en een derde de lege kroes, ter
wijl de vierde mij begeleidde.
Buiten de poort kreeg ik het adres
voor het opzenden van de foto en
ook daar buiten de poort, maar een
eind verder bij de eerste draai in
de weg, stond Eén-oog afscheid te
nemen. Maar een afscheid duurt ze
ker in India soms heel erg lang en
hoewel hij telkens probeerde weg te
komen was er steeds weer iemand
van zijn bezoekers die hem nog weer
wat vertellen moest.
Ik nam afscheid van mijn guard:
mijn twee tegen elkaar gevouwen
handen omhoog, welke groet op de
zelfde wijze werd beantwoord. Ik
stapte daarop in mijn koets, het
paard keerde en toen ik langs hen
reed in een tonga rijdt men n.l.
uitkijkend naar achteren bracht
ik mijn hand voor het militaire sa
luut omhoog. Ze sprongen onmiddel
lijk in de houding en salueerden te
rug. Eén-oog keek me spijtig na. Ten
slotte had ik het aan hem te dan
ken dat ik het fort binnen mocht
en hij had de helft van de „fun"
gemist
De familie Singh had eten b(i zich
voor een weeshuis en we irokken
ons terug in een tempeltuin.
Toen we bij de bus kwamen stond
daar een bewaker; hij zag het steen
tje in mijn hand en nam het me
af. Het hele dorp stond er omheen
cn ik voelde dat argumenteren hier
niets zou helpen. Geld aannemen zou
hij met al die mensen er bij ook
niet kunnen doen. Als ik een mo
ment had kunnen denken dat ik iets
had dat contrabande was, dan zou
ik het wel hebben weggestopt, maar
dit kleine stukje afval... en het kost-
te me moeite ervan te scheiden.
We sliepen die nacht weer in het
State Guesthouse en werden de vol
gende morgen om acht uur afge
haald door de bus voor Harwalpur,
die al vol mensen zat. Stel je voor,
dat je een rupee meer betaalt en
dat de bus je dan keurig voor je
stoep komt afhalen en de bagage
niet eerst helemaal naar de halte
behoeft te worden gesleept! Natuur
lijk was er het nodige oponthoud,
maar tenslotte kwamen we toch heus
nog voor de vertrektijd van de trein
op het station aan. Daar bleek dat
angst voor te laat komen onnodig
was geweest, want de trein was drie
kwartier te laat.
HET was drie uur in de middag
toen we weer in Jhansi aankwa
men; mijn trein vertrok om 10.30.
Zo had ik zeven en een half uur
voor me de anderen gingen n.l.
nog verder op hun pelgrimstocht.
Jhansi is een oude plaats en heeft
een beroemd fort, dat zeker de moei
te van het bekijken waard zou zijn.
En dus nam ik een tonga (klein
wagentje met een paardje er voor)
en liet me naar het fort rijden. Het
was groot en in goede conditie.
Het was een bewapend fort, met
een bezetting van Sikhs. Er stonden
er drie bij de poort. Na wat heen
en weer praten mocht ik passeren.
En ik door het grote ijzeren hek
vol sloten en kettingen naar binnen.
Mijn fototoestel moest ik achterla
ten en ik gaf, om er niet mee te
dearbeiders in de wijngaard des
Heren, welke Volkswijk heet,
zullen in de allereerste plaats de
gewone ambtsdragers moeten zijn:
ouderlingen en diakenen. Men kan
daar bedenkingen tegen koesteren:
bezitten zij voldoende inzicht in
de problematiek van de maatschap
pelijke onderlagen? Wie zo spreekt,
vergeet één ding: als we uitgaan
van de vooronderstelling dat onze
ambten bijbels voorgeschreven zijn,
dan laat de Here der Kerk het deze
mannen ook niet aan die bijzondere
genadegaven ontbreken welke zij
bij deze opdracht behoeven. Boven
dien: men kiest de ambtsdragers
toch juist met het oog op een be
paalde taak en men kan hen altijd
nog bij gebleken ongeschiktheid
elders plaatsen en vervangen. Maar
het is de vraag of dit zal behoeven
te geschieden, want de wonderen
der Kerk plegen juist op dit gebied
gestalte aan te nemen.
Denkt u dat ik nu wat overdrijf?
Dat is anders geenszins het geval.
Mijn ervaring is dat ouderlingen
en diakenen uit heel andere stads
delen en bevolkingslagen zeer vlug
inburgeren in de volkswijk. Ten
dele kan ik dat verklaren: zonder
een zekere genegenheid voor deze
gemeente in de verdrukking laat
men zich niet kiezen. Voorts: de
ambtsdragers zullen vóór alles te
maken krijgen met de meelevende
leden en dan nog inzonderheid met
de zieken en bejaarden. Er is geen
dankbaarder taak denkbaar dan
deze. Nergens wordt het huisbe
zoek zo op prijs gesteld als daar
waar het zo sporadisch gebracht
u>ordt. Wie de moeite neemt om
winter en zomer trappen te be
klimmen om ergens in een smoor-
heet kamertje zomeruitvoering
of op een kille zolder (winter-
ervaring) eenzamen op te zoeken
en te troosten, wordt door de
blijdschap dezer vergetenen op het
diepste beloond. In feite is het zo
dat men zelfs moet oppassen niet
teveel bezoeken te gaan brengen
stede van dat men zich zou
dienen bezorgd te maken omdat
men zijn werk te vluchtig en te
onvoldoende deed.
Maar in de2e ontmoeting met de
gelovigen uit de volkswijk leren
ouderling en diaken hun werk als
in Gods directe leerschool. De
woorden van troost of vermaning
vloeien hun als vanzelve toe. Hoe
moeilijk kan een bezoek wezen bij
een door het leven vertroeteld en
bedorven mensenkind. Hoe be
zwaarlijk gaan rijken in in het
Koninkrijk Gods. Maar ook, hoe
tastbaar is de Liefde Gods voor de
armen en ellendigen en hoe doet
Hij hen in hun nood tot helpers
en troosters worden van degenen,
die uitgingen om hen bij te staan.
Deze ervaring doet de ambtsdragers
al het krampachtige verliezen, dat
Uit de
VOLKSWIJK
hen zo gemakkelijk bedreigt. Ze
leren schreien met de wenenden
en lachen met de verheugden. En
al werkende leren ze ook zichzelf
steeds beter kennen. Juist de om
gang met de primitieve mens, die
zegt wat hij denkt, onthult wat er
in een hart omgaat, en het kan niet
anders of men voelt zich van tijd
tot tijd alsof men in een spiegel
blikt.
Deze opmerkingen betekenen
niet dat iedereen voor dit werk
geschikt is. Verre van datIk heb
vroeger wel eens portretten van
ambtsdragers getekend, die minder
fraai uitvielen. De diaken, die zijn
huisbezoek beperkte tot een soort
krijgsgehuil onder aan de trap. De
ouderling, die allang blij was wan
neer men hem maar aan de deur
afscheepte. De kerkedienaar, die
zich geen moment de moeite ge
troostte om 2ijn medemensen te
begrijpen en die daarom van mis
verstand tot misverstand en van
heibel tot heibel voortschreed.
Maar dat alles geschiedde in voor
bije perioden toen nog niemand
oog had voor de eigensoortigheid
van de volkswijk. Zodra men dit
kerkelijk wel beseft, zal men zijn
keuze laten bepalen door de te
verwachten moeilijkheden.
Dus: een apart a mbtsdragerstype
voor de volkswijk? Ik meen van
niet. Zeker, deze mannen moeten
hart hebben voor hun medemens,
maar is dat niet een zeer algemeen
christelijke eis? Verder mag men
geen normen stellen. Ze mogen ge
rust wat op leeftijd wezen, al
vallen dan de trappen wat zwaar
der, maar ja, ze komen voor zeer
wonderbaarlijke situaties te staan.
Maar ze mogen gerust ook wel
jeugdig zijn. Ze lopen dan welis
waar bijzondere risico's, maar ze
begrijpen allicht wat beter deze
moderne massajeugd. Het is prima
als ze gestudeerd hebben en nog
steeds dikke boeken kunnen ver
werken: er wordt zoveel over deze
problematiek geschreven dat elke
volkswijk minstens één allround
theoreticus kan gebruiken. Maar
het is even prima als ze nooit iets
anders lezen dan Bijbel en dagblad
en uit de laatste b\j voorkeur
advertenties en stadsnieuws, want
daarin staat dan toch maar wat de
volkswijk in rep en roer kan bren
gen. Hoogstens zou men een lans
kunnen breken voor hun gehuwde
staat, maar een grootvaderschap is
zeker niet direct vereist, al kan
het in onvoorziene gevallen van
groot nut blijken.
Kortom: de ambtsdragers zijn
ook in de volkswijk de kurken
waar de kerk op drijft. Ambts
dragers met roepingsbesefmet een
eigen geloofsleven, met veel zelf
kennis in de stukken van ellende,
verlossing en dankbaarheid. Maar
is dat niet voor ons allemaal
broodnodig?
WIJKPREDKANT.