wederzijds Het bedrog fOJBSSB I I liet ongewetene onze j€uqó-p&qin^=s Van het meisje, dat te veel gelezen had 4-i 1000 nuwachtigheid vergat ik helemaal dat ik dat met een natte jas nooit mocht doen) waagde ik het de kamer binnen te gaan, om met een onschuldig ge zicht Maiian te vertellen van m'n vroe gertje. Marian bleek echter niet in de kamer te zijn, en ik kwam na een korte inspectie tot de ontdekking dat ze niet thuis was. Eigenlijk was ik daar wel blij mee, want ik wist niet of ik m'n rol al foutloos zou kunnen spelen. En nu had ik nog even de gelegenheid om te oefenen. Voor de spiegel probeerde ik een dood-onschuldig gezicht te trek ken. maar ik kreeg het warm bij de gedachte, dat Marian zoiets toch altijd door heeft. Kwart over vier was het. toen Marian haar sleutel in het slot stak. Ik durfde haar niet tegemoet gaan, maar ik be reidde me voor op de ontmoeting die binnen enkele ogenblikken zou volgen. Toen ik Marian de gang in hoorde ko men deed ik manmoedig de kamerdeur open, en stapte de gang in. Tenminste, dat was ik van plan. Ik geloof niet, dat ik verder dan de drempel ben gekomen. Wat ik aanschouwde was zo onver wacht. dat het me haast te erg was. Daar, druipend nog van de regen stond Marian. Op haar hoofd een lichte zo merhoed, in haar hand een mandje, waaruit ik een leesboek, een handdoek en een badpak zag steken, en onder haar kletsnatte regenjas een luchtige süandjurk. Ik kan me niet voorstellen dat ik erg verwijtend heb gekeken, maar Marian stond daar zo schuldbe wust, dat ik me slechts met moeite goed kon houden. ,,Ja, toen ik hoorde dat je pas laat thuis zou komen, dacht ik 't is nu zulk mooi weer, ik kan best naar zee gaan. En dat heb ik gedaan. Maar toen 't zo ging regenen, moest ik wel vroeg naar huis gaan." Ach. ik heb tegen Marian niet veel gezegd. Ik heb wel m'n vriend opge beld, en geze»d dat ik toch wel een gedeelte van de vangst wilde hebben! En vanmorgen zei Marian, dat we nog hengel staat nu beneden, want volgende week zal ik zonder ernstige gevolgen, m'n eerste vacantiedag achter m'n dob bertje, en naast Marian kunnen door brengen! zo zeker gekruisigd is, als de Wet zelf aan het kruis is genageld (Col. 214). Het rechtzinnigste Protestan tisme mocht de apostolische arbeid meer eerbiedigen! Doch ook kunnen wij het fundament niet verschuiven, niet uitbreiden, niet vervangen en niet completeren, wil niet evenzeer al het heil in Christus op losse schroe ven komen te staan onder bet ge waad van een traditie en liturgie, die in haar al te menselijke vooronder stellingen de mens berooft van zijn machtig eenvoudige vasthechting aan het éne fundament Jezus Christus. Gods mede-arbeiders zijn wij, maar ieder zie wel toe, hoe hij op het fundament bouwt. En Gods bouwwerk zijn wij, maar ieder zie wel toe, of hij op het vaste fundament Gods staat. Zó geloven wij en zó prediken wij ook. In deze zin is er geen „terug" en geen „vooruit". Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Al het andere is geen fundering, maar zand, drijfzand, dat verzwelgt c-n vernielt en begraaft. Daarom kun nen we ook de ontkerstening en de eigen desperate onverschilligheid niet tegengaan door de poging nieuwe dingen te verkondigen, nieuwe ervaringen te doorleven. Wij heb ben de wereld, en als christenen elkaar, niet dingen te zeggen, die men nog niet weet. Maar ontzaggelijk is onze taak, als wij ons er toe zetten die dingen te zeggen, die men niet meer weet. Als we door een tijdsgewricht zijn heengegaan, als de tijden^ zich wenden, als wij, zoals in de la'atste decenniën méér dan eens gebeurde, van de éne „tijd" naar een „ande re tijd" scharnieren, dan raken de dingen zoek, en beklemd, ja, zij stor ten soms in. Dat zovele christenen arm zijn aan geloofsbeleving, aan wezenlijke verbondenheid met het Koninkrijk van God, het komt niet, omdat men zoveel n og niet weet, maar omdat men zoveel niet meer weet! Als de kerken weer woorden vinden, om de kernen van het Evangelie in de holheid en leegheid van het moderne leven bin nen te dragen, als onze „chris telijke" daden weer fundamentele 'ik zeg niet principiële, maar-fundamen tele!) daden worden, d.z. daden, waar achter levensbeslissingen opdoemen, daden, die ons HERKENBAAR ma ken als mensen-van-God, dan wordt het Evangelie weer wat waard in de fabrieken en kazernes, op de kan toren en hogescholen! Ach ons futiele gelamenteer, dat ons alleen maar splitst en splijt en vaneen scheurt! Als wij weer woorden vonden, waar mee we elkaar ontmoeten op het éne fundament, Jezus Christus! Als de kernen van het Evangelie, als de grondlijnen weer in het vizier kwamen! Ja, dan zouden we niet meer zo vreselijk blasé zingen, maar met jubel, dat het vast gebouw van Zijne gunstbewijzen naar Zijn ge maakt bestek in eeuwigheid zal rij- DS. H. H. HW. ZEGERIUS. we ons helemaal voldaan voelden, al hadden we ook allebei een concessie van de ander. Langer dan twee jaar hebben we dit tenminste niet uitgehou den. Nee, vorige weck, toen de zomer begon te komen, en het visscizoen al bijna een maand oud was, begreep ik dat er weer niets van vissen zou ko men, wanneer ik niet zelf iets zou on dernemen. Mijn verlangen naar het bui tenwater werd zo sterk, dat ik besloot m'n vriend naar zijn mening te vragen. Hoewel de beste kerel zelf niet is ge trouwd, bleek hij mijn positie volkomen te begrijpen. Ook mijn verlangen om weer eens met visgerei en al er opuit te trekken „kon hij zich levendig inden- Mijn vriend zag als de beste oplossing van mijn moeilijkheid, dat ik zonder dat Marian dat zou weten, er een dag tussenuit zou gaan om eens ouderwets te genieten aan de waterkant. Uit er varing wist ik hoe gevaarlijk het was, iets te gaan doen wat je vrouw niet mag weten. Ik was echter zó onder de indruk van het enthousiasme van m'n vriend, dat ik me niet lang bedacht, en toestemde. Hij zou (als oud-hengelaar) de bewuste dag met me meegaan. Ik zou een snipperdag opnemen, zodat ik de hele dag weg zou kunnen. Een moei lijkheid was nog, dat ik steeds gewend was tussen de middag thuis te eten, en dus nu iets moest verzinnen om mijn wegblijven aanemelijk te maken. Mijn vriend kwam echter op het lumineuze idee. om m'n vrouw door de telefoon te vertellen, dat ik 's morgens plotseling voor de zaak de stad uit moest, en dus 's middazs niet en 's avonds waarschijn- KORT VERHAAL VAN KEES BARNHOORN NU Ik het verrukkelijke vooruitzicht heb, volgende weck een hele dag met niets anders dan m'n hengel en wat verder onmisbaar vistuig aan de waterkant te kunnen doorbrengen, ko men de meest wonderlijke gebeurtenis sen weer naar boven. Misschien klinkt het helemaal niet als iets bijzonders, dat ik een hele dag in m'n eentje zal gaan vissen. Maar het vreemde is juist, dat het voor mij iets geweldigs is, zon der ernstige gevolgen een vrije dag te kunnen doorbrengen achter m'n dobber tje. De bezwaren tegen mijn hengelliefde kwamen al, toen ik nog maar net ge trouwd was. Naarmate een aantal streep jes. dat op de kalender de afgehandel de Meidagen aangaf, groter werd, groei de mijn verlangen naar de polder met z'n uitgestrekte visgronden. En op m'n eerste vrije Juni-dag kon ik inderdaad m'n hengel tevoorschijn halen, en me een dag afzonderen van heel het we reldgebeuren. M'n vrouw had me van alles meegegeven, en ze was kennelijk erg blij voor me, dat ik weer eens echt in m'n element zou zijn. 's Avonds leek die blijdschap echter veel minder te zijn geworden, en ik begreep wel dat niet alleen het feit dat ik slechts een paar onooglijke kleine visjes mee had gebracht hier de oorzaak van was. Nee, de oorzaak zat veel dieper. Nadat ik nog eens de hele dag op gelijke wij ze had doorgebracht, begon het me dui delijk te worden, dat Marian het „onge zellig" vond, wanneer ik haar in m'n vacantie een hele dag alleen liet. Nu is het boven alle twijfel verheven, dat één van de eerste plichten van elke echtgenoot die zichzelf respecteert is, te zorgen dat z'n vrouw het woord „onge zellig" zo weinig mogelijk behoeft te ge bruiken. In het licht van deze weten schap begreep ik, dat ik er voor moest zorgen dat er in 't vervolg geen verband meer zou zijn tussen mijn hobbie en bet woord ..ongezellig". Kortom, ik be sefte dat ik in mijn vacantie niet meer een hele dag kon gaan vissen. Dat be tekende, dat ik m'n hengel in 't ver volg niet meer zou kunnen gebruiken, omdat Marian het vreselijk vond, met me mee te gaan. Nadat ik twee jaar m'n liefde voor de edele vissport verborgen had weten te houden, kwam ik tot de conclusie dat een vacantie zonder een dag te hebben gehengeld geen echte vacantie was. Nee, voor iemand die het vissersbloed elk uur van de dag door zich heen voelt stromen, is zulk een vacantie niet com pleet. Nu zou op zichzelf de wetenschap dat ik m'n vrouw een geweldig plezier deed door in de vacantie niet te gaan vissen, het wel hebben gewonnen van m'n liefde voor de hengelsport, als er maar niet iets anders bij was gekomen. Vrouwen denken meestal dat de zo mer pas werkelijk is begonnen, wan neer men geen wezenlijk verschil meer kan ontdekken tussen hun huid en die van iemand die z'n hele leven bruinge brand is door de tropische zon. Mijn vrouw in elk geval dacht, dat ze pas toonbaar was, wanneer ze enkele sla peloze nachten had doorgemaakt, on danks dat toch weer hele middagen aan het strand had gezond, en tenslotte geen kleurverandering meer kon ontdek ken van haar huid. al deed de zon daar toe nog zo haar best. Het gevolg daar van was natuurlijk, dat elke zonnige middag werd benut, om aan het strand meer kleur op te doen. zodat ik 's avonds maar voor m'n eigen maaltijd moest zorgen. Op zichzelf zou ook dit weer niet zo erg zijn, maar de bijko mende slapeloze nachten, waarbij ik natuurlijk óók werd betrokken, maakten elke zomerse dag tot een verschrikking. Ach, en U kunt het me toch niet hele maal kwalijk nemen, dat ik me \yat achteruitgesteld voelde, toen ik moest ontdekken dat aan mijn vishobbie een eind moest komen omdat m'n vrouw het niet gezellig vond, terwijl ze tege lijkertijd er niet aan scheen te denken dat ik de manier waarop zij een zo merse dag gewoon was door te brengen, niet helemaal kon waarderen Het zal waarschijnlijk geweest zijn. toen ik vier jaar getrouwd was. dat ik er behoefte toe gevoelde aan deze toestand een einde te maken. In die tijd werd er namelijk al lang niet meer gevist, echter nog steeds gezond. En omdat ik vissen voor een man heus niet overbo- diger kon vinden dan zonnen voor een vrouw, vertelde ik Marian dat „ik het zo niet gezellig vond". Natuurlijk, elk mens heeft op z'n tijd eens de buiten lucht nodig, maar wanneer daarbij vis sen ongezellig genoemd moest worden, kon ik het niet langer verkroppen dat Zonnen wel voor gezellig doorging. Tot eer van Marian moet ik zeggen, dat ze direct begreep wat de bedoeling was van m'n woorden. Ze vertelde me namelijk zelf, dat ze er ook over had nagedacht, en tot de conclusie was ge komen, dat ik het niet leuk moest vin den, wanneer ze elke middag weg ging. Nee, 't was eigenlijk niet helemaal eer lijk, dat ik wel iets voor haar, maar *ij niets voor mij had over gehad. Daar om had ze besloten in 't vervolg niet meer naar 't strand te gaan. Alleen van onze vacantie zouden we een ge deelte aan het strand doorbrengen. In do volgende periode had noch Ma rian noch ikzelf t« klagen. Ik had het nog steeds niet gewaagd m'n hengel op te zoeken, en voor Marian leek de zo mer piet te zijn gekomen, vóór ze was Mrartgebrand. Toch geloof ik niet dat liik laat thuis zou komen. Nadat ik als een klein kind, dat in bed uittelt hoeveel nachtjes het nog moest slapen, vóór het jarig zou zijn, elke dag met een zucht had afgeteld, die me nog van de grote dag scheidde, was het werkelijk zo ver dat we er op uit zouden gaan. De zon scheen zo uit bundig. dat ze de meest optimistische verwachtingen scheen te rechtvaardigen. Nadat ik vanuit de eerste de beste tele fooncel m'n vrouw had verteld dat ik voor de zaak de stad uit moest, begon het vrije leven in al z'n glorie. We fietsten door rtille landweggetjes, lieten ons overzetten met wankele pontjes, en we huurden een echt-houten roeibootje. Kortom we deden alles, wat een dag- uit-vissen tot een ware feestdag maken kan. Over het verloop van onze visserij durf ik U weinig te vertellen. Wanneer ik U de inhoud van ons leefnet zou ver tellen. zoals die na enkele uren reeds was, zoudt U ongelovig de schouders ophalen en „dat zal wel" mompelen. Daarom wil ik alleen vertellen dat we tevreden waren. Meer dan dat zelfs. Maar dan ook alleen voor zover het onze vangst betrof. De veelbelovende zon had zich teruggetrokken achter dik ke wolken, en we voelden dat het mis zou gaan, zoals het dit voorjaar al zo vaak is misgegaan. Misschien een uur nadat we onze middagboterham hadden weggewerkt, werd de rust van ons spie gelbeeld, dat roerloos in het water had gestaan, verstoord door het nijdige ge tik van de eerste regendruppels. We be seften al spoedig dat we maar beter zouden kunnen ophouden, want op droog weer zouden we toch voorlopig niet be hoeven te rekenen. En daar zaten we, met onze goeie kleren aan, en zonder oliegoed. M'n vriend kwam met het voorstel, maar naar huis terug te gaan, want „het werd toch niks". Mijn be denkingen wimpelde hij weg, door me de raad te geven dat ik tegen m'n vrouw zou kunnen zeggen dat ik eerder klaar was dan ik verwacht had. Zo kon het dus gebeuren dat we 's middags half vier weer ons stadje bin nenreden. Mijn vriend met twee stellen visgerei bij zich, want ik kon natuurlijk met met een hengel op m'n fiets thuis komen. Nadat ik m'n kletsnatte jas aan de kapstok had gehangen, (in m'n ze- Ecu, die met zijn tijd mee gaat! Een ander /nndament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. 1 Cor. 3:11. EEN woord, dat valt midden in partijschap en verscheurdheid. Wordt Paulus uitgespeeld tegen Apol- los en Cephas, en omgekeerd? En wordt Christus uitgespeeld tegen alle drie met hun aanhang? Noch Paulus noch Apollos betekent iets, maar „God, die de wasdom geeft." En toch tintelt apostolische waar digheid in vers 11 en is er een hoog roepingsbesef, en onwankelbaar taak- bewustzijn in dit woord van het on vervreemdbaar en onvervangbaar en onmisbaar fundament, Jezus Chris tus, dat gelegd is en gelegd blijft, eens voorgoed, de eeuwen door... tot die dag! Wij danken de Heilige Schriften aan een bepaald tijdsbestek, aan de ar beid van bepaalde mannen. Wij kun nen achter die Schriften en achter het werk van die mannen niet te ruggrijpen, wil niet al het heil in Christus op losse schroeven komen te staan onder een Wetsbeleving, die ZONDAGSBLAD 11 JULI 1953 ANNELIESJE was dol op lezen en zij hoorde niets of niemendal, wan neer zij las. „Boekenwurm" noemden de broers en zusjes haar weieens en dat klonk helemaal niet prettig. Van mooie verhalen en sprookjes kon het kind niet genoeg krijgen. Liefst wilde zij de nacht erbij hebben om te lezen; iedere avond probeerde zij- ten minste. wat langer op te blijven om dat zij van haar boek niet kon schei den. Zij had ook méér dan eens een boek onder haar kussen gestopt, dat moeder vanzelfsprekend altijd vond en afnam als zij haar een nachtkus kwam geven. Haar mooiste verhalen las zij steeds weer over, totdat je het de boeken echt kon aanzien, dat zij vaak gebruikt wa ren. De Kinderbijbel had zij werkelijk stuk gelezen. 's Morgens vroeg vóór het naar school gaan vond men Anneliesje meest al in haar nachtgoed heerlijk in een stoel genesteld met een boek. Het was een wonder, dat zij overdag nog naar school te krijgen was, want zij was 's middags nog maar amper in huis of zij zat alweer rustig te lezen. Van haar huiswerk maakte zij zich altijd maar vliegensvlug af. Dat was jam mer, want bijna had zij daarom het toelatingsexamen voor de H.B.S. niet gehaald. Zij haalde het net nadat moe der erg veel moeite had gedaan haar ertoe te brengen, wat méér te leren. Wanneer moeder Annelies vroeg de tafel te dekken of een boodschap voor haar te doen, dan hóórde zij moeder meestal niet en als zij moeder wel moest horen doordat de toon van moe ders stem al boos werd, dan klonk er 7o'n lelijk gemopper uit Annelies' hoek, dat moeder het werkje maar aan een van de broertjes of zusjes opdroeg. Natuurlijk was moeder erg teleurge steld. dat haar oudste alléén maar aan lezen dacht en er nooit bij stilstond, dat zij moeders taak op velerlei ma nter kon verlichten. Moeder hoopte maar dat het kind gauw tot beter in zicht zou komen. Anneliesje had tenslotte zoveel ver halen in haar hoofd gestampt, dat zij alles door elkaar haalde wat zij had gelezen. Zij wist niet meer. of b.v. Sneeuwwitje zevenmijlslaarzen had ge dragen toen zij het ouderlijk huis ver liet: zij dacht ook, dat Doornroosje gestorven was aan een stukje appel. jrtjes had gehad of ook. En het suizebolde haar, wanneer zij eraan dacht, hoe het toch met Gelukkige Hans was afgelopen. Was hij eigenlijk met een klomp goud thuis gekomen die hij had gekregen in ruil voor het paard of de koe of... Oh, zij wist het niet meer. En 's nachts droomde zij ervan. Zij zag Koning Winter in tranen, want zijn mooie ijspaleis smolt boven zijn arme. ruige hoofd Zij zag de lente- fee in al die plassen ijswater stap pen en haar móóie kleed werd vuil en zwaar van het nat, zodat de lie ve fee tenslotte niet meer verder kon lopen en schreiende in de modder bleef 2itten. Het was zo'n treurig gezicht en Anneliesje schreide al met haar gade en zag hoe zij in woede de stam stonden te schud den, totdat het jongetje in een wijde boog uit de boom vloog... Anneliesje sloeg haar handen voor haar ogen om niets meer te zien. Doch haar handen werden zachtjes weggetrokken van haar ogen en twee elfjes hielden deze vast. Tussen zich in namen zij haar daarna mee het luchtruim in en Anneliesje kon net als de elfjes overal doorheen zien. Toen zij dat bemerkte, zweefde zij hoog bo ven de huizen, waarvan het kind vroe ger alléén maar de verlichte vensters had gezien. Nu keek zij door de mu ren heen en zag hier een vader en een moeder treurig aan het bedje van hun zieke kind staan. Daar zag zij een moeder breien onder het schijnsel van de lamp. Heel kleine kleertjes wa ren het en Annelies veronderstelde voor een pop. Ja, knikten de elfjes en zei den, dat het kind morgen jarig was. Een eindje verder zot een moeder met vermoeide ogen op haar werk onder de naaimachine te turen om af te maken, wat niet klaar was geko men die dag. De ogen van die moe der brandden. Anneliesje schrok ervan. Bijna over al waren moeders nog op om te wer ken. Hadden moeders het dan zo druk? Ja, knikten de elfjes heel ijverig op de onuitgesproken vraag van het kind. Oh, Anneliesje had dit nooit geweten. En haar eigen moeder, had die het ook zo druk? vroeg het kind zich nu bezorgd af. En wéér knikten de elfjes ijverig van ja. De tranen sprongen Anneliesje in de ogen toen zij bedacht, hoe lelijk zij altijd tegen haar moeder had gedaan. En in haar angst, dat haar lieve moe der wel eens boos op haar kon zijn, begon zij te schreien. Zij werd wakker in haar eigen bed je en moeder stond over haar heen gebogen. Zachtjes streek zij het ver warde haar uit de ogen en vroeg wat Nadat Aneliesje haar verhaal onder horten en sloten had gedaan, beloofde zij moeder, nooit meer zo lelijk tegen haar te doen en haar zoveel zij kon te helpen met haar werk. onze BRievenBus Afijn nichten en neven, H„Ooet West, Thuis Best", uias de op- lossing van onze vorige puzzle en de kinderen zijn er achter gekomen, hoe ze deze vier woorden moesten vinden. Maar er waren er ook, die het werkelijk met konden ontdekken en zo kon het gebeuren, dat ik brieven kreeg met „Geloof, hoop en liefde". Dat is natuurlijk ook een mooie zin, maar van zelfsprekend was het niet goed. Joke Terwan was een van de meisjes, die een juiste oplossing inzond en zij krijgt deze week de hoofdprijs. De troostprijzen gaan naar Francis Struik. Nelleke de Vletter en Andries Lagendijk. Letten jullie deze week maar goed op de postbode Zo. en nu de brievenbus. Eens kijken, hier heb ik een briefje van Hennie van Oeveren, die me bovendien nog met een prachtige tekening verraste. Het zag er enig uit, meiske. Rinus I'ors en Cobi Sniit zonden mij ook een tekening. Ook jullie bedankt, zeg. Ik dacht al, Rietje Schotborgh, dat je mij was ver geten. maar gelukkig was je dit keer weer present. Hier nog al een meisje, dat een tijdje verstek heeft laten gaan. Jij weet zeker wel wie ik bedoel. Nel van Buuren. Is de hooitijd nu achter de rug. Kees Hollcstcllc? Het is altijd flink aanpakken, hè? De hooitijd valt laat dit jaar, hè. Hoe was het in Mar ken, Nelly Frecke, heb je nog mensen in klederdracht gezien? Rietje de La- bije is ook uit geweest en natuurlijk heeft zij ook een heerlijke dag gehad. Beppie van Spronscn vraagt om een fo to van mij. Lieve kind, ik begin er niet aan, veronderstel, dat het eens te genvalt... Gerrie van der Endc is naar Tct de jeugd Kind, om prinses of prins te zijn behoef je geen paleis. Je kunt je koning voelen in het ruisend paradijs der vaderlandse weiden met hun woud van wuivend gras, waar 't aarde-hart zó rustig klopt of er geen dreiging was. P. DE VRIES. Het oude speldat nooit verveelt. de tentoonstelling „De Melkweg" ge weest en daar moet zij nu een opstel over maken. Doe je best, Gerrie. Fijn. dat je voor het toelatingsexamen bent geslaagd. Marijke van Duyn. Dat was me wel een beloning zeg, een fiets. Jij gaat zeker bij Nelly Freeke op school. Martha Buitelaar. Of heb ik het mis? Hier nog al een gelukkig geslaagde. Gefeliciteerd met het succes. Atie Boender. Ook bedankt voor je teke ning Zeg, Atie, ken jij ons nichtje van Corric Koers zijn alle Mooi hè? Ik vind rozen ook altijd zo heerlijk geuren. Jacomien Scholten had de lupine per ongeluk op de kop in haar schooltuintje gezet, maar toch bloeit de lupine. Zijn de bloemcit paars? Nee maar. Atie van Geest, jij bent een dapper naaistcitje hoor. jij mag voor mij ook wel eens een mooie blouse komen maken. Nog een paar dagen, dan is Afke Bergsmu jarig Een prettige dag hoor. Annie Mons heeft zelf haar fiets gelakt. Flink zo. meiske. Mar iet je Veen stuurde me ook al een tekening. Wat gezellig hoor, al die verwennerij. Nee. Eke de Boer, ik ken dat versje niet, waarover zij schreef, w,cl „Sikkels blinken". Ik ken jouw va der wel, Anneke van de Donker. Blijf jij een trouw nichtje van mij, dat zou ik leuk vinden. Hans Scherpenisse is deze week jarig geweest Geluk ge wenst. Hans. Zijn je zusjes al beter? Fijn, dat jc weer thuis bent. Piet Lok ker. Je kunt nu echt zeggen „Oost West. Thuis Best". Natuurlijk RU La gerwaard, mag jij elke week schrijven. Graag zelfs. Nee maar, wat heb jij me een reuze lange brief geschreven. Aafje Rcsoort, zo krijg ik ze niet vaak hoor. Ik vind het fijn. dat jullie zo van het Zondagsblad genieten. Elly van Poppel. Leuk hè. dat verhaal van mijnheer Pimpelmans. Nou. of ik vacantie krijg. Nccltje Vermeer. Je mag het niet ver der vertellen hoor. maar ik heb al va cantie gehad. Daar heb je niets van gemerkt, hè? Tliea Neder lof vraagt of ik eens op een Woensdagmiddag op bezoek wil komen, want zo zegt ze „Ik heb U nog nooit gezien." Tja. Thea. ik zou het graag doen. maar zeg. ik kan jul lie toch niet allemaal komen opzoeken? Dan had ik heel wat Woensdagmidda gen nodig, meiske. Ik ben niet boos op jou, Truus de Jager. Truus de Ja ger houdt erg veel van zwemmen. Dat kan ik me voorstellen. Truus. Vooral als het warm is, is het best uit te hou den in het water. Ik heb het gevonden, Ike en Jan Bakker, maar ik heb wel moeten zoeken hoor. Het was „Aan Tante Jos, van Ikc en Jan Bakker" en dan volgde jullie adres. Reuze aardig gedaan. Jan. Adrie de Graaf is heerlijk wezen kamperen. Gezellig hè, slapen in een tent. Maar de eerste nacht krijg je altijd pijn in je rug, of had je daar geen last van. Nog wel gefeliciteerd met je verjaardag. Dieuwert Dekker, jij bent behoorlijk verwend, joh. Annie Spiering zond me een versje. Dat is vast uit een oud boek, Joke. of heeft grootmoeder het je verteld. Binnenkort komt er weer een puzzle, waarom jij vroeg. Willy van Dijk, nog even ge duld Dus jij bent weer naar de oude woonplaats terug geweest. Bert van Wa- geningen. Er was zeker veel veranderd door de watersnood. Sjaantje van der Wel kon de spreuk niet vinden, maar toch stuurde zij mij een briefje Dat vind ik nou eens lief. Mcta Starre gaat drie weken naar Doorn. Heerlijk, Mela, hot is daar zo mooi. Jij hebt een gezellige verjaardag gehad. Ma- riko Spijker. Lukt het Jokara-spelletje. En hoe is het met jou, Corrie Bokhorst? Ik hoop van harte, dat je al wat bent opgeknapt. Van harte het beste er mee, Corric, en groeten aan moeder. Ik was erg blij met haar brief. Vergeet je niet, dat aan moeder te vertellen? Hier nog al een jarige, het houdt niet op. Ook jij gefeliciteerd. Kees Vlasblom. Ga je nog een zwemdiploma halen. Mar ja Montehan, of houd jc het bij dat ene? Anneke Hoogendoorn plakte een poëzie- plaatje op de brief. Het was een leuk plaatje, hoor. Jullie hebben vast saamp jes de puzzle opgelost. Betsie Molenaar en Nellie Groeneveld en jullie weten 7A?ker wel waarom ik dat heb geraden? Ria Kok heeft haar briefje voor de verandering eens getikt. Netjes ge daan. Ria. Waarom schrijft jouw zus je niet meer. Henk Goeman? Dat moet je haar eens vragen voor mij. Meisjes en jongens de brievenbus gaat weer dicht. Eerst willen wij nog aan Joke Pronk. Herbert van Hoogdalen, Margo Gijzen. Ellic Schilt, Peter Soetekouw en Cootje van der Waals zeggen, dat wij het leuk vinden, dat zij mee gaan doen. Ik wens jullie allemaal een pret tig week-einde toe tot volgende week.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12