KATJURAHQ
Nieuwe avonturen van mijnheer Pimpelmans
Naar de Tempels van
DOOR G. TH. ROTMAN
dé molenaar, om diens ezel te halen
en haalde zelf een paard uit de stal.
„Het ziet er een.beetje raar uit", zei
hij. En inderdaad, het beest had van
voren X- en van achtereb O-benen.
Maar 't is een schat van een beest.
U zult er plezier van hebben".
ftft-
trt-. -.vU,
170. Nu. meneer Pimpelmans nam het
aanbod met beide handen aan. want
hij had nog minstens 1 Vi uur te lopen.
Terwijl de zon weer van de hemel
straalde, hobbelde het brave echtpaar
in een kalm en waardig gangetje voort
over de Epscheutensc Polderweg, alsof
ze uitsluitend voor hun plezier uit wa
ren geweest.
171. Maar ach, de pret was kort van
duur. Achter een boom zaten een juf
frouw en een meneer in het gras van
het mooie weer te genieten en net toen
meneer Pimpelmans met zijn bles pas
seerde, stak de juffrouw opeens haar
parasol op, tengevolge waarvan het
paard van schrik steigerde en toen met
een sprong de linkerberm op vloog.
aan grauwtje vastgebonden zat
ezel stokstijf bleef staan, kwam hij
niet verder dan met z'n voorpoten in
de sloot. Mijnheer Pimpelmans schoot
hals over kop het water in, terwijl me
vrouw er zich mee tevreden stelde, het
wegdek aan een nader onderzoek te on
derwerpen.
173. Meneer Pimpelmans kroop drui
pend uit de sloot, sneed het touw door
en probeerde het paard aan de kant
te lokken. Bles scheen het bad echter
heerlijk te vinden. Meneer Pimpelmans
presenteerde hem eèn bos gras met
de prachtigste bloem er in, die hij kon
vinden. ,,Poes, poes!" riep hij, maar
..poes" verkoos niet te komen.
174. Er hielp niets aan; het echtpaar
Pimpelmans kon net zo lang ln het
gras gaan zitten wachten, tot Bles er,
na een goede drie kwartier, genoeg van
had en naar de kant kwam. Dit had
het voordeel, dat meneers costuum
terwijl tijd kreeg om te drogen. De
damp sloeg er aan alle kanten af.
175. Nadat het paard aan wal gehol
pen was, werd de reis weer op dezelfde
voet voortgezet. Het beest had echter
volstrekt geen lust meer, om hard te
lopen en zo duurde het een half uur,
eer ze eindelijk de spoorwegovergang
bereikten, die natuurlijk precies voor
hun neus gesloten werd.
176. Meneer Pimpelmans beefde als
een rietje, want hij voorzag al, wat er
gebeuren zou. En net was hij van plan
zich van het paard te laten glijden, of
daar vloog met hevig geratel en ge
stamp de trein voorbij. Bles maakte
van schrik een sprong, zoals hij van
z'n leven nog niet gemaakt had, keer-
177. Daar rende me het gedierte zo
waar de hele weg, die ze gekomen wa
ren, weer terug, waarbij de ezel, die
weer aan het paard vastgebonden was,
natuurlijk moest volgen. Bomen, tele
graafpalen, alles vloog als een wervel
wind voorbij en nog geen kwartier la
ter stoven ze het hek van de boer
178. Ziezo, nu waren ze weer net zo
ver als anderhalf uur geleden. Lopen
moesten ze. er zat niet anders op. Het
was al schemer, toen ze eindelijk
doodmoe en met knikkende knieën
thuis kwamen. Nog dezelfde avond
schreef meneer een brief aan de auto
handelaar. met het beleefd verzoek, de
auto uit de «loot te laten halen, te repa
reren en thuis te bezorgen.
179. Nu, het kwam prompt In orde,
hoor. Tien dagen later werd de wagen,,
keurig in orde gemaakt, afgeleverd,
maar natuurlijk niet zonder een flinke
rekening er bij. want reparaties waren
in de loterijprijs niet inbegrepen. Mijn
heer Pimpelmans besloot dadelijk ecu
ritje te gaan maken, maar mevrouw
bleef liever thuis.
180. Een half uur lang ging alles
goed en dat is al heel wat voor iemand
als meneer Pimpelmans. Toen moest
hij boer Knol passeren, die Juist een
kanjer van een stier naar de markt
bracht De stier schrok van de auto,
daar meneer Pimpel mans, zeer onver
standig, hevig met zijn claxon werkte,
en sprong vlak voor de radiator...
Van Je 80 zijn er nog 30 over
Kunstwerken van meer clan duizend jaar
HET dorpje Katjuraho is nu een
bijna vergeten plekje in het grote
India, maar heel vroeger, meer dan
1000 jaar geleden, moet het een bij
zondere aantrekkingskracht hebben
bezeten, want er zijn daar destijds
meer dan 80 tempels gebouwd, waar
van er nu nog ongeveer een 30
stuks over zijn gebleven. Tempels
zoals men in het Noorden van India
weinig ziet, maar waar het Zuiden
en het Oosten om bekend zijn. Tem
pels, overvloedig met beeldhouwwerk
versierd. En deze tempels wilde ik
gaan bekijken.
De heer Bahadur Singh, mijn raads
man op het gebied van kunstvoor
werpen, waarin zijn familie sinds
meer dan 100 jaren handel drijft,
zou met mij meegaan. Toen ik een
half uurtje later bij hem zat om
de laatste details van onze tocht te
bespreken, vertelde hij me, dat we
reisgezelschap zouden krijgen: zijn
vrouw, zijn moeder en zijn schoon
zuster zouden ook van de partij zijn.
Het was voor de dames een unieke
gelegenheid: zij mogen niet reizen
zonder mannelijk geleide, en wanneer
de mannen op reis gaan is het al
tijd op een zakenreis en worden de
vrouwen thuis gelaten. Zij wilden nu
een bedevaartstocht maken naar de
oude Jain-tempels, die ook overal
door het land verspreid liggen.
Om kwart voor tien die avond ar
riveerde ik aan de nachttrein, waar
ik de drie vrouwen vond, en ook
nog drie kleine kinderen. Ik schoot
bijna in een lach: hoe had ik kun
nen vergeten dat in India vrouwen
nooit op reis gaan zonder hun kin
deren mee te nemen? Er was er
een van vier maanden, een van twee.,
en een van drie jaar oud.
Na kennis te hebben gemaakt met
de dames, die op enkele woorden
na, alleen hun eigen taal spraken,
installeerde ik me voor de nacht.
Ik rolde mijn slaaprol uit elkaar op
een van de leren bovenbanken. Van
slapen kwam echter niet veel: het
licht mocht niet uit, de kinderen
krijsten zo nu en dan en om vijf
uur in de morgen was het gebabbel,
dat de gehele nacht op fluisterende
toon was gevoerd, bij het licht wor
den van de hemel weer op normale
sterkte.
Om zes uur reden we het station
van Jhansi binnen, waar we uitstap
ten. Na een uitgebreide waspartij in
de dames-badkamer, annex wachtka
mer, gingen we uitvinden, hoe we
nu naar Katjuraho moesten komen.
Dat was gemakkelijker gezegd dan
gedaan, hoewel het eerst heel een
voudig leek. Het had maar een haar
gescheeld, of we zouden de verkeer
de richting uit zijn gestuurd. Drie
uur na onze aankomst in Jhansi za
ten we dan tenslotte weer in een
trein die ons 60 mijl verder zou
brengen, waarover hij drie uur deed.
HET was over twaalven, toen we
in Harwalpur aankwamen en met
pak en zak op het rommelige sta
tionnetje stonden. Buiten op het klei
ne stationsplein leek het wel markt
dag, maar tussen de vrachtauto's,
volgeladen met kolen en bananen
vonden we de bus die ons naar de
volgende plaats, Chatterpur, zou
brengen.
Een Indiase bus is geen luxe-voer
tuig en déze had zeker betere tij
den gekend. De reizigers zitten op
smalle houten banken met een dun
latje als rugleuning en verder op
en tegen hun vele bagage en het
is voor het reukorgaan niet prettig
er tussen te moeten zitten. Ik kreeg
dan ook de ereplaats: naast de chauf
feur.
Chatterpur ligt maar 25 mijl van
Harwalpur, maar de bus doet er bij
na vier en een half uur over, want
onderweg moet er worden uitgebla
zen: anderhalf uur! Rust voor de
bus en voor de reizigers.
De familie Singh had eten bij zich
voor een weeshuis en we trokken ons
terug in een tempeltuin, een eindje
weg van de bussen en de vele pas
sagiers. Het was er rustig en be
schut, heerlijk in het zonnetje. Ik
at mee van al het lekkers: kleine
meelpannekoekjes (chapatti), die die
nen om, in stukjes getrokken en
tussen duim en vingers genomen, de
stukjes aardappel, groente, sausjes
en andere brouwsels meer, mee op
te pakken. Vork, mes en lepel zijn
op deze manier overbodige zaken.
Alles is sterk gekruid, tenminste
naar mijn smaak.
Na de rust rammelden we weer
verder door dorpen en langs groene
velden, veroverd op de droge jungle,
luid toeterend om geiten, koeien, buf
fels en soms apen, van de weg te
jagen. Meestal gaan de goedige os
sen voor de wagens zelf al netjes
op zij, lang voor hun slapende voer
man is wakker geworden.
Bij een
Met een vaart
rijden we het
kleine busplein
van Chatterpur
op, wolken stof
opwaaiend; en als
de bus dan in
eens tot staan
komt, zitten we
er zelf ook mid
den in, in die stof
wolk. Alswe
weer kunnen zien,
blijkt het pleirftje
akeflig verlaten:
het is vjjf uur en de bus naar Katju
raho is zo juist vertrokken. De volgen
de 'gaat pas morgen op dezelfde tijd.
De bus doet er meer dan twee uur
over, zodat je daar aankomt als het
donker is: dat betekent daar nacht-
logies zoeken en pas de daarop vol
gende dag de tempels zien. En ik
heb maar drie dagen, en ik moet
nog terug ook! Daar moet dus iets
gebeuren.
Met behulp van mijn vriendje Singh,
die weer een vriendje had opgedaan
in de bus, dring ik door tot een
soort aide-de-camp van de Maharad-
ja van Chatterpur en krijg permis
sie, met de hele familie in het „state
guesthouse" te verblijven, terwijl hij
Bij liet heengaan van I olius
In de ouderdom ua» ruim 76 jaar is vorige week overleden prof. dr.
J. D. du Toit, oud-hoogleraar aan de Theol. School te Potchefstroom.
Onder de schuilnaam „Totius" nam hij onder de dichters van Zuid-
Af rika een eerste plaats in.
Ter eerbiedige, nagedachtenis van deze zeldzaam begaafde man. die
Zuid-Afrika en Nederland zo onuitsprekelijk lief had, plaatsen wij hier
de laatste uan hem genomen foto en zijn vertaling van „De lofzang van
Simeon," een lied, dat voor de dichter zelf thans in heerlijke vervulling
is gegaan.
"Neem nou maar, Heer, U kneg,
na U belofte weg.
en laat hom gaan in vrede
nou hij die saalge dag,
so lank deur hom verwag,
Gesien het op sg bede.
'n Lig het opgegaan,
'n helder stralebaan
skiet deur die donker wolke.
Dit is Immanuel,
die Vors van Israel,
die Lig van alle volke.
de volgende dag voor een bus zou
zorgen om naar de tempels te kun
nen rijden. De huur kwam op on
geveer zes gulden per persoon en
dat was het waard, alleen al aan
tijd! De bus, die ons om negen uur
zou komen halen, kwam niet, d.w.z.
hij hield ons in spanning tot tien
uur, maar dat is in India geen
vreemde gang van zaken. We hoef
den niet te stoppen voor andere pas
sagiers en reden de 25 mijl heus
IK heb de familie Singh bij elkaar
gelaten, toen de bus ons had
afgezet onder een eeuwenoude boom,
en ben er alleen op af getrokken.
Daar lagen de tempels, zes, zeven
bij elkaar in een groep, iedere tem
pel afzonderlijk op een hoog plat
vorm. Een hoge stoep en een nauw
voorportaal geven toegang tot het
Interieur van de tempel, dat, zich
eerst verwijdend, en daarna weer
vernauwend, uitloopt in een donkere
nis, waarin de godheid is afgebeeld.
De tempel is van binnen, maar
meer nog van buiten, met een over
vloed van beeldhouwwerk versierd.
Er is geen plekje steen onbewerkt
gelaten. Van het platform af ls een
hoogte van ongeveer drie meter al
leen versierd met lofwerk, terwijl
nissen zijn aangebracht voor ver
schillende goden, waarvan de mees
ten echter in de loop der tijden zijn
verdwenen.
Daarboven komen de beelden, in
drie rijen boven elkaar, alle figuren
op ware grootte, voorstellingen uit
beeldend uit de Indiase mythologie.
De goden in hun verschillende incar
naties; de vrouwenfiguren ieder®
denkbeeldige menselijke aandoening
weergevend. Ik zie er een die zich
bekijkt in een spiegel, een ander
trekt zich een splinter uit de voet
en een derde knijpt haar neus dicht.
De beelden zijn uiterst minitieus
uitgewerkt met een overdaad van
sieraden; strengen parels en edel
stenen door het haar, over de borst,
en om de gordel, oorbellen, arm
banden en enkelringenhet is alle
maal met eindeloze liefde en zorg
aangebracht. Waar de ruimte het
toelaat wordt een kind afgebeeld ia
poezelige naaktheid of kleine figu
ren, die bedienden voorstellen, of mu
zikanten, met trommen en fluiten tot
ln details uitgewerkt.
Maar toch valt dat alles in het
niet bij de feilloze knapheid waar
mee de expressies zijn uitgehouwen
in deze steen; een kunstzin die
maakt dat je er alleen maar stil
naar kunt kijken en genieten, omdat
woorden tekort schieten. Er zijn veel
afbeeldingen gemaakt van deze fi
guren, maar een afbeelding, een fo
to, hoe goed ook, mist de diepte,
het reliëf.
(Vervolg op pag. 5)