emigratie wmmm Blijvende Pinksterroeping onze jeuqó-p&qin&ï=5 J~/oe SALLY STIEKUM gestraft wercl z ZONDAGSBLAD 30 MET 1953 lans )f Kort verhaal van ANNIE SANDERS ÉS IMPP DE zilveren bruiloft is achter de rug. Dat is de eerste gedachte waarmee Cathrien die morgen haar ogen opendoet. Ze moet er heel even bij zuchten, ze kan er niets aan doen. Och, ze is wel blij dat de drukte er op zit. Als je de vijftig gepasseerd bent, dan moet je van al dat geroe zemoes niet vel meer hebben. Maar aan de andere kant heeft het ook aflei ding gegeven, dat komen en gaan van bezoekers, die haar aandacht vroegen en haar geen tijd lieten om aan de donkere wolk te denken, die deze vrolijke «dag overschaduwde. Nu, terwijl ze zich kleedt en haar slaapkamer wat aan kant maakt, gaan alle gebeurtenissen van de laat ste twee jaar nog eens aan haar voorbij. De verloving van Han, haar enige zoon, en een half jaar later de bruiloft. Elza, de vrouw die in ieder opzicht beantwoordde aan het ideaal dat de ouders zich voor hun jongen gesteld hadden, werd, ook al omdat ze zelf geen familie had dan een broer in ^uid-Afrika, liefderijk in hun huis opgenomen. En Cathriens vreugde en trots bereikten hun hoogtepunt, toen Elza haar enkele maanden geleden het heerlijke nieuws toevertrouwde, dat Han en zij een kindje verwacht ten. „U moet het 't eerst weten, moe-' der. We hebben het nog aan niemand anders verteld. Maar als 't een meisje is, mag ik het dan naar mijn eigen moedertje noemen? Ala u er niets tegen hebt, dan vindt Han het ook goed, dat heeft hij gezegd!" Ze had geen bezwaren, natuurlijk niet. Het kind zou er haar niet min der lief om zijn, en het was toch in Elza te prijzen dat ze haar vroeg- gestorven moeder met deze daad eren wilde. Ja, alles is prachtig begonnen. Als dat éne er nu maar niet tussen ge komen was: Hans emigratie-plan! 't Is door die' broer van Elza ge komen. Die schreef zulke enthousias te brieven over het land waar hij woonde, en raadde zijn zwager zó dik wijls aan om ciaar ook naar toe te komen, dat Han, die daar eerst niets van had willen weten, er eindelijk oren naar kreeg. Maar .wat heeft het Cathrien een moeite gekost, om na lang over-en- weer-praten zo schijnbaar luchtig te zeggen: „Ja, als jullie denken dat het be ter is voor de toekomst, dan mogen wij je niet tegenhouden!" En nu is dan alles in kannen en kruiken. Nu zullen ze gaan, de vol gende week. Elza's broer heeft voor een betrekking gezorgd en zal de jongelui voorlopig onderdak verlenen. Er is plaats op een boot besproken en Han heeft zijn werk hier opgezegd. Hun vertrek is een feit geworden, een feit waaraan niet meer te tornen valt. „Als er één in mijn gemeente is die ik volkomen gerust laat weggaan, dan is het üw zoon!" zei de dominee gisteren nog. „Zo vast als diè in zijn geloof staat, daar kan ik als oud man jiog jaloers op worden!" Zulke dingen geven moed, zeker, en Cathrien weet ook heel goed dat God niet enkel in óns land Zijn kin deren heeft. Maar daarom is het toch wel hard, te denken dat ze haar enige jongen straks voor altijd vaar wel zeggen zal en dat het kindje, haar eerste kleinkind, op vreemde grond, ver van haar af geboren zal worden. T)E zilveren bruiloft is achter de rug. 't Kwam mooi uit dat ze die dag nog samen vieren konden. Een over-drukke dag is het geweest, want de familieleden kwamen gelijk tijdig hun felicitaties aanbieden aan het oude en afscheid nemen van het jónge paar. Om Elza in haar om standigheden te sparen, heeft Ca thrien zoveel mogelijk alle drukte op zichzelf en het dienstmeisje neer la ten komen. Geen wonder dus, dat ze vandaag haast te moe is om iets uit te voeren. „Blijf maar wat langer in bed van morgen, dat zal je goed doen!" heeft haar man gezegd, toen hij op stond om naar kantoor te gaan. „Ik zorg deze éne keer wel zelf voor mijn brood en thee!" Zo zit ze veel later dan anders met Elza en Han aan het ontbijt. De daghulp is er nog niet, die heeft óók verlof om uit te slapen. Ze praten wat na over gisteren, over het vele bezoek dat er was en de heerlijke trust die ze met hun drietjes genieten ■uilen nu al dat geloop aan kant is. „U haalt vandaag niets overhoop, moeder!" beslist Han. „We gaan nog een beetje na-feesten, en dan bent u aan de beurt om verwend te wor den!" Zo gebeurt het. Cathrien wordt na de boterham in een luie stoel geplant en de jongelui wassen onder veel grapjes de ontbijtboel. Even later belT. het meisje en stgekt Han zijn hoofd door de huiskamerdeur. Hij wil met zijn vrouw een afscheidsvisite gaan maken bij een oude vriend van zijn vader, die hulpbehoevend is en er daarom gisteren niet is geweest. Dat kun je beter niet op de allerlaatste dagen aan laten komen. „Zijn jullie bijtijds terug voor de koffie?" vraagt Cathrien. Het kopje koffie om elf uur is altijd het meest knusse ogenblik van <Jg morgen, vindt ze. „Natuurlijk moeder, dat spreekt vanzelf. We maken het zo kort mo gelijk bij mijnheer Rhynouds!" Ze hoort ze gaan, de trap af, de voordeur uit. Als 't geluid van hun stappen in de straat is weggestorven, leunt ze vermoeid achterover in haar stoel en doet even haar ogen dicht. Niet om te slapen, welnee, 't zou schande zijn als je over achten bent opgestaan. Het duurt echter maar een heel klein poosje, of óp van de roe zige dagen die achter haar liggen, dommelt ze in. Hoe lang ze geslapen heeft weet ze niet, maar ineens doet een schril belgeluid haar opschrikken. Ze komt overeind. Han zal 't niet wezen. Die heeft een huissleutel, net als zijn va der. Er wordt niet opengedaan, het meisje heeft zeker de bel niet ge hoord. Cathrien loopt de kamer uit, pakt het touw aan de trapleuning en trekt Open. Maar dan... Is dat Elza niet, die op de stoep staat? Ja, ze is het, maar Han is niet bij haar. Tegelijk zegt een onbekende stem in de diepte: „Ik breng de dame maar even thuis, mevrouw. Ze is zo van streek, 't was niet vertrouwd om haar alleen te laten gaan!" Elza, bleek als een doek en onvast op haar benen, wankelt ondersteund door een vreemde heer de trap op, grijpt de handen van haar schoon moeder en laat zonder een woord uit te brengen het hoofd op haar schouder zakken. Pas dan dringt het tot Cathrien door dat er iets erg aan de hand moet zijn. „Kind, wat is er gebeurd? Waar is Han? Spreek dan toch!" Maar Elza hangt zwaar in haar ar men en geeft geen antwoord. De begeleider, een niet meer zo heel jorige man, legt de hand op Ca thriens schouder. „Laten we haar in de kamer bren gen, dan zal ik. u de zaak uitleggen!" Prachtig gezicht op Windsor Castle. Ze nemen de jonge vrouw tussen zich in, loodsen haar naar binnen en wanneer ze daar goed en wel zit in de eigen vertrouwde kamer, valt de vreemde verdoving opeens van haar af. Ze slaat de handen voor 't ge zicht en breekt los in een woest on bedaarlijk snikken. „O moeder, nu komt Han nooit meer terug nooit meer!" Het is Cathrien of de vloer onder haar weg glijdt. Ze moet zich vast houden aan de tafel om op de been te blijven. „Nooit meer terug? Elza, waar praat je over? O, vertel nu toch éindelijk eens wat er is!" Dan neemt de onbekende heer re soluut de leiding van 't gesprek. „De man van deze dame werd op weg hierheen gegrepen door een zand- auto die hem achterop reed, me vrouw. Hij is naar het dichtstbijzijn de ziekenhuis vervoerd, maar Zijn stem hapert. Het overbrengen van zo'n bericht is een heel ding, zelfs voor een vreemde. Doch Ca thrien heeft hem al begrepen. Er zijn van die ogenblikken waarin een en kel woord alles verklaart. „Is hij dood? Zeg het als 't u blieft ronduit!" De man knikt toestemmend. „Vrijwel op slag!" „Dan hebben we niets meer, zijn vader en ik!" Als een steen valt die wetenschap in Cathriens ziel neer, op hetzelfde moment dat ze de woorden uit spreekt. „Was het uw zóón?" vraagt de an der verschrikt. Hij meende begrepen te hebben dat ze de moeder van het jonge vrouwtje was. „Mijn enig kind!" antwoordt ze dof, en dan onnatuurlijk kalm er achter: „Ik zal het dienstmeisje zeg gen dat ze mijn man moet gaan op bellen!" NU is er rouw in het huis waar het gisteren nog zo blij toeging. Opnieuw komen de verwanten en vrienden, thans om t e condoleren. Cathrien ontvangt ze met droge ogen en een abnormaal strakke mond. 't Zou haar niets hinderen als ze wegbleven. Hun medelijden is goed de Engelse koninklijke paleizen. bedoelt, maar krijgt ze er Han mee terug? Zelfs de dominee kan haar nu niet benaderen, zijn troostwoorden ketsen af op een muur van stom ver zet. Zo blijft het tot de begrafenis toe. Ze benijdt haar man, die bij -dit grote verlies kan schreien als een Op de dag van de teraardebestel ling is ze alleen thuis met Elza. De jonge vrouw ligt in de huiskamer op de divan, een zakdoek met eau-de- cologne bedekt haar gloeiend voor hoofd. Cathrien zit naast haar. Lan ge tijd is het stil geweest in de ka mer. Nu verbreekt Elza die stilte. „Moeder!" „Ja, kind?" „Toen Han en ik bij mijnheer Rhy nouds waren u weet wel, die laat ste morgen toen zei de oude heer tegen ons: „Ik denk dat ik óók wel ga-uw emigreren zal, maar dan naar een nog veel beter land dan waar jullie nu heengaan!" In dat Land is Han nu nog éérder geko men, gelooft u ook niet?" De moeder schokt recht op haar stoel, als werd ze uit een benauwde droom wakker geschud. Wat ze van dominee niet heeft aanvaard, omdat die tenslotte buiten dit leed staat, dat dringt zich nu, bij de enkele woorden van deze zwaar-beproefde jonge weduwe, met verlossende kracht aan haar op. Immers, als Han naar dat verre land over zee was gegaan, dan had er nog van alles met hem kunnen gebeuren. Nu kan dat niet meer, nu is hij veilig en voor elk onheil bewaard. En zij... Hoe heeft zij kunnen zeggen dat haar in deze zoon alles ontnomen was? God liet haar de vrouw die méér dan een dochter voor haar is en die juist nu zoveel zorg van haar vraagt. En straks, als Hij er Zijn zegen op geeft dan hebben ze samen het kind, Hans kind! Ze staat op, haar veerkracht is weergekeerd. „Ja," zegt ze vast, „da^ geloof ik. Han is vooruit gegaan, wij zullen volgen. Maar zolang God ons hier nog ons werk geeft, zullen we doen wat we kunnen om het naar Zijn wil af te maken!" op het Pinksterfeest in Jeruzalem werden de discipelen „vervuld met de Heilige Geest". Dat had een ge weldige uitwerking „Ze begonnen te spreken met andere tongen, zoals de Geest het hun ga] uit te spreken." Maar dat bijzondere van die tongen- spraak was niet blijvend. Weldra gaat de Geest langs de „gewone" wegen, om het woord van Christus te doen prediken. Wat wèl blijvend was en moést zijn, was 't getuigen van die discipelen van Jezus Christus Want de kracht van Pinksteren is er niet alleen maar op die grote dag in Jeruzalemmaar altijd en overal Die kracht van de Geest werkt doof en moet doorwerken in de gelovigen-van Christus voor heel het leven. Dat zegt de Here zeer duidelijk vóór Hij van Zijn discipelen scheidt: „gij zult mijn getuigen zijn!" En dat niet in de zin vangetuigen over eigen geestelijke ervaring. Wat heeft een ander aan mijn geestelijke beleving? Maar dit: Wie is Jezus voor ons? Wat betekent Zijn Naam en Zijn zaak voor ons, in ons persoonlijk leven, en in het leven van ons volk? Hoe zullen wij erken ning eisen van Zijn recht op ons leven, persoonlijk, publiek? Daarvan zullen wij getuigen Zo worden de discipelen de vijan dige wereld ingezonden met een ge weldige taak: voor Jezus te getuigen óp te roepen tot gehoorzaamheid aan Zijn woordErkenning te vragen voor Zijn rechten in Kerk, Staat en Maatschappij; in het wetenschappe lijke, culturele leven. OveralWaar is er iets dat onttrokken mag worden aan de heerschappij van Jezus Christus? Wat een taak, om daarvoor op te komen Wie kan dat? Wie is tegen deze taak opgewassen? We schieten tekortWe blijven ver beneden het ideaalEr z\jn zoveel hindernissenHet kost zoveel geld De mensen spotten er zo vaak over, en wie wil nu graag uit- gelachen worden, omdat je wilt luiste ren naar de Bijbel? De discipelen waren eerst ook be vreesd. Maar de Here had hun Zijn hulp beloofd: „Gij zult ontvangen de kracht van de Heilige Geest!" Met die kracht kan het. Dan kunnen we getuigen zijn. Zoals die discipelen onbevreesd getuigden in Jeruzalem, toen zij „vervuld werden met de Heilige Geest". Dat waren diezelfde eerst zich achter dichte deuren verborgen hadden, uit vrees voor de vijanden van Christus en hun volgelingen. Maar met de kracht van de Heilige Geest durfden zeToen werden ze sprekende, getuigende kerkZe noemden de Naam van Jezus, ze vroegen erkenning van Zijn koningsmacht. Ze zeiden onbevreesd het oordeel aan, over degenen, die deze laatste kans niet grepen. Nu staan wij met een pas weer ge vierd Pinksterfeest in de wereld. Die is de wereld van Jezus Christus. Hij heeft daar Zijn rechten op. Maar wie erkent dat Hoevelen leven alsof Hij niet bestaatZe rekenen niet met Hem in hun persoonlijk leven. Ze vragen niet naar Zijn wil in hun staatkunde, hun wetenschap, hun kunst. Toch heeft Hij daar Zijn rech ten op Pinksteren zegt ons: weest getuigen van Jezus Christus Getuigt van Hem in uw politieke leven, opdat ons man nen mogen regeren, die zich gebonden achten aan Zijn woord In het sociale leven opdat de verhouding werkgever werknemer met al wat daaromheen van betekenis is, zal zijn naar de eis van Gods wet. En in héél het brede volksleven, opdat wij opkomen voor Zijn Naam en Zijn zaak, in de krant die wij lezen, in de school die wij bou wen, in de film die we zien, en in alle dingen die we doen of waarin we méé verantwoordelijkheid dragen. Dat is de blijvende Pinksterroeping: weest getuigen van J e z us Christus. Door de kracht van de Heilige Geest ZONDAGSBLAD 3D MEI 1953 7 onze BRievenBUS M'n beste nichten en neven, En zijn jullie tij dens de Pinksterda gen allemaal heerlijk bruin gebrand? Wat een warm zomerweer hebben mwij ineens gekregen hè? Je zag heel wat mensen de volgende dag met rode armen en be nen en pijnlijke gezichten lopen. Al lemaal verbrand. De zon is wel heerlijk, maar je moet ook een beetje uitkijken. Het is niets geen pretje later zo te vervellen. Vorige keer beklaagde ik me, dat ik geen vacuntie had. Nu moet ik zeggen, dat jullie met z'n allen hebben gezorgd, dat ik wel een beetje vacantie heb gekregen. Er waren na- melmelijk dit keer heel weinig brie ven, zodat ik gauw klaar ben. Jullie zullen er met de vacantie allemaal wel op uit zijn geweest en geen tijd hebben gehad het Pinksterraadsel op te lossen. Nu moet ik eerlijk zeggen, dat de puzzle deze week ook wel een beetje moeilijk was. De meisjes en jongens, die toch een briefje stuur den, schreven mij dit. Toch hebben verschillenden een goede oplossing ingezonden. Deze luidt: krampIslam, kraan, koord, glans, trein, einde, ra men, Jakob, later, largo, eikel, kraam, Ada, pinksterbloem, Leo, aan, Eem, kar, tak. De hoofdprijs gaat naar Mia Goedvolk, terwijl N eelt je Vermeer, Beppie Beukelaar en Joke Jurjaanz een- troostprijs tegemoet kunnen zien. Rietje Stam schrijft mij dat zij naar Nunspeet is geweest. Wat is het" daar prachtig, hè Rietje. Je kunt er heerlijk in de bossen wandelen en heel gezellige fietstochtjes maken. Heb jij ook de pij lenwandeltocht gemaakt? Hier nog al zon gezellige vacantiebrief en die komt van Rob van Wetten. Rob heeft fijn de melkboer geholpen en ook al een tochtje gemaakt door het bos. De melkboer zal wel veel eerder met zijn werk klaar ge weest zijn dan anders, denk ik. Willy Arentzen heeft met vier vriendinnetjes een clubje opgericht, dat dc naam „Het zwemmend klaverblad" heeft gekregen. Iedere week gaat het viertal zwemmen en dan hebben zij het grootste plezier. Zwem ze, klaverblad. Ike Bakker zegt dat zij het zo warm heeft, dat zij bijna geen briefje kan schrijven. Ja 't was ook om te puffen de afgelopen dagen maar vind je het zelf ook niet een beetje jam mer, dat het mooie weer nu alweer ach ter de rug is? Groetjes aan Jan. Ike. Ria Kok is van de vierde groep van de gym. overgegaan op de derde en dat vindt zij erg leuk omdat het werk op de derde groep wat moeilijker is. Tur nen is een prettige sport, Ria, maar ik kon me vroeger nooit aan de ringen op trekken. Oef wat was dat moeilijk. Fijn, Beppie Teileman, dat je de brief hebt ontvangen. Je vond het toch niet erg dat ik even een krabbeltje op de teke ning had gezet? De moeder van Mariet- je Zonnenbcrg is deze week jarig ge weest. Mijn hartelijke gelukwensen, meis- ke en nog vele goede jaren toegewenst Hebben jullie een gezellige dag gehad? En tenslotte heb ik hier een briefje van Corrie Stam, die het Pinksterraadsel vre selijk moeilijk vond en er niet uit kon komen. Toch schreef Corrie een leuk briefje. Lief van je. Zo, dit is het einde van onze brieven bus. Het Ia deze week maar een klein tje, volgende keer zal zij wel wat lan ger worden denk ik. Kinders een heel goed week-end toegewenst tot schrijf» jullie TANTE JOS SALLY Stiekum was niet Sally's echte naam. Haar echte naam was Sally de Jong, maar ze had die an dere naam gekregen van de jongens en meisjes op school en in de buurt, omdat zij een beetje nee, soms wel heel erg stiekum kon zijn. Ze nam wel eens iets weg, wat niet van haar was. Ze zei wel eens lelijke dingen van andere kinderen als die er zelf niet waren, om ze boos te ma ken. Ze speelde ook weieens vals. Ja, Sally Stiekum was een echt goe ie naam voor haar. Maar ze vond het niet prettig dat ae zo genoemd werd. Ze kreeg altijd een kleur, en werd erg boos. Dan stampte ze met haar voetjes, en had tranen in de ogen van boosheid. En ze was ook altijd bang dat haar moeder die naam zou horen, omdat ze wel begreep dat haar moeder daar erg verdriet van zou hebben. En haar moeder hield veel van Sally, en ze wist niet dat haar Sally zo stiekum kon zijn! Sally zou gauw jarig zijn, nog maar vijf nachtjes slapen. Ze had ze af geteld. Veertien-dertien-twaalf-elf, eindelijk, eindelijk - steeds dichter bij kwam het. Nu nog maar vijf. Maar Sally wist dat ze zeker geen cadeautjes van de jongens en meis jes zou krijgen. Nee, vast niet. Maar daar gaf ze niet om, oh nee. Ze had heel veel ooms en tantes, en die zou den haar zeker wèl cadeautjes geven. „Tante Annie, en oom Jan, tante Bets en oom Dik, en nog veel veel meer. Ze zullen me allemaal wat ge ven veel mooier allemaal dan iets van de kinderen van de school", dacht Sally. „En dan zal ik de kin deren op mijn verjaardag vragen, en ik zal ze alles laten zien dan zul len ze vast wel jaloers*-worden." En ze had al pret die Sally. „En ik zal ook aan Mamma vragen om een grote verjaarstaart voor me t« bestellen, zo groot als het maar kan, met negen kaarsen wat zouden de kinderen opkijken als ze dat za gen." Ze ging naar haar moeder. .Moeder, krijg ik een hele grote verjaarstaart, met fondant-roosjes in de rondte, en suikerappeltjes en -peertjes, en zil veren balletjes, en met mijn naam in het midden, van rose ijs?", vroeg Sally. „En negen kaarsjes, omdat ik dan negen jaar ben?" „Natuurlijk, lieve Sally", zei haar moeder, die altijd erg aardig en vrien delijk en goed was. „Ik zal morgen ochtend dadelijk naar de bakker gaan en ér een bestellen. Een grote, pre cies als je zegt!" Sally ging de volgende ochtend zelf mee naar de banketbakker. Oooh!, wat een prachtige taart was dat!, en zon grote! Sally vertelde het dade lijk aan alle kinderen die ze maar zag. Ze schepte op. Ze pochte! .,En mijn naam komt er op in rose ijs" Dat hoorde Dik. Dik hield helemaal niet van Sally, omdat ze eens zijn zusje in een plas had gegooid, zodat haar nieuwe jurkje helemaal vuil was geworden. En Dik zei: „Zó-ó, dat is ook leuk: Sally Stiekum op een ver jaarstaart." „Doe niet zo vervelend", zei Sal ly boos, je weet toch dat ik "Sal ly de Jong heet!" „Is dat waar? vroeg Dik, en hij deed alsof hij heel verbaasd was, „dat hoor ik nu voor het eerst." ,Jij mag niet op mijn verjaar dag komen", zei Sally toen, boos, en ze liep weg. „Ik zou niet eens willen, bij iemand die Stiekum heet", riep Dik nog. Maar nu werd het moeilijk voor Sally, want wat moest ze tegen haar moeder zeggen, als ze Dik niet uit nodigde? „Ooh nee hoor", zei haar moeder, „je moet Dik vragen. Dik is een aardige jongen, en hij helpt zijn moeder altijd hij verdient soms al wat geld voor haar! Je moet Dik beslist vragen." Dus werd Dik uitgenodigd. Maar hij schreef een briefje, waarop stond: „Waarom heb je me gevraagd? Je weet toch dat dat ik niet kom." Dat briefje zag Sally's moeder, en ze was erg verbaasd. „Wat betekent dal?", vroeg ze, „heb je Dik boos gemaakt, Sally? En Dik is zo aardig." „Dat is helemaal niet waar Mam ma", riep Sally, „hij is juist niet aardig. Ik heb een hekel aan hem." „Dat mag je niet zeggen, Sally", zei haar moeder, nu ook boos. „Dik is een beste jongen. Dat zegt ieder een. Als je hem boos hebt gemaakt, moet je het weer goed maken en zeg gen dat het je spijt, en extra aardig tegen hem zijn als hij komt." Maar daardoor kreeg Sally steeds mer hekel aan Dik. En dan te be denken dat haar moeder hem zo aar dig vond! Dik deed altijd erg veel voor zijn moeder: boodschappen, vaten drogen, 's winters kolen scheppen en ga zo maar door. En hij hielp ook de kruidenier en de bakker. Op zijn autoped, met een mand aan het stuur, bracht hij na schooltijd de boodschappen naar Heel wat nichten en neven hebben mij gevraagd om een puzzle als deze. Dit keer staan op de tekening allerlei dingen die met een D be ginnen. Zoek ze maar allemcal op, dan zie ik wel, wie het meeste zijn best heeft gedaan. Hoe langer je kijkt, hoe meer dingen je met een D tegen komt. de klanten. Hij kreeg daar wel eens een paar dubbeltjes voor, en die gaf hij dan aan zijn moeder, die het goed kon .gebruiken. Nog één nachtje slapen en Sally zou jarig zijn. Morgen al. Het is vijf uur. Sally loopt op straat, vlak b»j haar huis. In de verte ziet ze Dik aankomen, op zijn autoped, en met de riand boodschappen. Dik komt steeds dichterbij, ze gaan elkaar tegemoet. Maar Dik ziet Sal ly niet. Hij let alleen maar op het huis waar hij moet wezen om een pakje af te geven, en op zijn mand. dat er niets uitvalt, want ze is erg vol vandaag. Daar is het huis. Hij stapt af, zet zijn autoped tegen de heg, neemt een pakje uit de mand en loopt door het tuintje om aan de voordeur te bellen. Dat ziet Saily allemaal, en ze krijgt ineens een plan, een boos plan, een stiekum plan. Ja, echt stiekum! Ze zou een pakje uit de mand nemen, en het wegstoppen. Dan zou de bak ker denken dat Dik het verloren had, en erg boos op Dik worden. Ja, dat zou ze doen. Dan zou Dik gestraft zijn, vond ze. Paardje spelen Onze P'tm is deze morgen naar de kleine school gegaan. En natuurlijk kwam ons ventje met een buil er weer vandaan. Pim is toch zo'n kleine goeierd 't sukkeltje heeft altijd pech. Valt er straf, hij krijgt de klappen, krijgt hij speelgoed, het raakt weg. Op het plein van 't schooltje stond hij weldra in een grote kring. Een paar kleine rakkers dachten: ha, daar is een nieuweling. Pimmetje moest met ze spelen. Zeg, we spelen paardje hoor En ons ventje was zo goed niet, of ze bonden 't toom hem voor. Maar het toom bonden die rakkers om het hoofd van 't arme kind: Hup dan paardje, jij bent paardje, en het paardje dot is blind. Onze Pitn dorst niet te wei gr en, om hem heen werd alles zwart. En het paardje dat moest lopen en niet zachtjes hoor, maar hard. En natuurlijk liep het paardje, blind gemaakt door 't aaklig toom, aanstonds met een lelijk vaartje tegen een kastanjeboom. 't Is maar goed dat juf het zag hoor, en de rakkers merkten dit. Want zé kregen harde klappen, daarwaar je 't liefst zacht op zit. AB VISSER. „Die van jou is de mooiste, maar die van mij de liefste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12