emigratie
wmmm
Blijvende Pinksterroeping
onze jeuqó-p&qin&ï=5
J~/oe SALLY STIEKUM
gestraft wercl
z
ZONDAGSBLAD 30 MET 1953
lans
)f Kort verhaal van
ANNIE SANDERS
ÉS
IMPP
DE zilveren bruiloft is achter de
rug. Dat is de eerste gedachte
waarmee Cathrien die morgen haar
ogen opendoet. Ze moet er heel even
bij zuchten, ze kan er niets aan doen.
Och, ze is wel blij dat de drukte er
op zit. Als je de vijftig gepasseerd
bent, dan moet je van al dat geroe
zemoes niet vel meer hebben. Maar
aan de andere kant heeft het ook aflei
ding gegeven, dat komen en gaan
van bezoekers, die haar aandacht
vroegen en haar geen tijd lieten om
aan de donkere wolk te denken, die
deze vrolijke «dag overschaduwde.
Nu, terwijl ze zich kleedt en haar
slaapkamer wat aan kant maakt,
gaan alle gebeurtenissen van de laat
ste twee jaar nog eens aan haar
voorbij. De verloving van Han, haar
enige zoon, en een half jaar later de
bruiloft. Elza, de vrouw die in ieder
opzicht beantwoordde aan het ideaal
dat de ouders zich voor hun jongen
gesteld hadden, werd, ook al omdat
ze zelf geen familie had dan een broer
in ^uid-Afrika, liefderijk in hun huis
opgenomen. En Cathriens vreugde en
trots bereikten hun hoogtepunt, toen
Elza haar enkele maanden geleden
het heerlijke nieuws toevertrouwde,
dat Han en zij een kindje verwacht
ten.
„U moet het 't eerst weten, moe-'
der. We hebben het nog aan niemand
anders verteld. Maar als 't een
meisje is, mag ik het dan naar mijn
eigen moedertje noemen? Ala u er
niets tegen hebt, dan vindt Han het
ook goed, dat heeft hij gezegd!"
Ze had geen bezwaren, natuurlijk
niet. Het kind zou er haar niet min
der lief om zijn, en het was toch in
Elza te prijzen dat ze haar vroeg-
gestorven moeder met deze daad
eren wilde.
Ja, alles is prachtig begonnen. Als
dat éne er nu maar niet tussen ge
komen was: Hans emigratie-plan!
't Is door die' broer van Elza ge
komen. Die schreef zulke enthousias
te brieven over het land waar hij
woonde, en raadde zijn zwager zó dik
wijls aan om ciaar ook naar toe te
komen, dat Han, die daar eerst niets
van had willen weten, er eindelijk
oren naar kreeg.
Maar .wat heeft het Cathrien een
moeite gekost, om na lang over-en-
weer-praten zo schijnbaar luchtig
te zeggen:
„Ja, als jullie denken dat het be
ter is voor de toekomst, dan mogen
wij je niet tegenhouden!"
En nu is dan alles in kannen en
kruiken. Nu zullen ze gaan, de vol
gende week. Elza's broer heeft voor
een betrekking gezorgd en zal de
jongelui voorlopig onderdak verlenen.
Er is plaats op een boot besproken en
Han heeft zijn werk hier opgezegd.
Hun vertrek is een feit geworden,
een feit waaraan niet meer te tornen
valt.
„Als er één in mijn gemeente is
die ik volkomen gerust laat weggaan,
dan is het üw zoon!" zei de dominee
gisteren nog. „Zo vast als diè in zijn
geloof staat, daar kan ik als oud man
jiog jaloers op worden!"
Zulke dingen geven moed, zeker,
en Cathrien weet ook heel goed dat
God niet enkel in óns land Zijn kin
deren heeft. Maar daarom is het toch
wel hard, te denken dat ze haar
enige jongen straks voor altijd vaar
wel zeggen zal en dat het kindje, haar
eerste kleinkind, op vreemde grond,
ver van haar af geboren zal worden.
T)E zilveren bruiloft is achter de
rug. 't Kwam mooi uit dat ze
die dag nog samen vieren konden.
Een over-drukke dag is het geweest,
want de familieleden kwamen gelijk
tijdig hun felicitaties aanbieden aan
het oude en afscheid nemen van het
jónge paar. Om Elza in haar om
standigheden te sparen, heeft Ca
thrien zoveel mogelijk alle drukte op
zichzelf en het dienstmeisje neer la
ten komen. Geen wonder dus, dat ze
vandaag haast te moe is om iets uit
te voeren.
„Blijf maar wat langer in bed van
morgen, dat zal je goed doen!"
heeft haar man gezegd, toen hij op
stond om naar kantoor te gaan. „Ik
zorg deze éne keer wel zelf voor mijn
brood en thee!"
Zo zit ze veel later dan anders
met Elza en Han aan het ontbijt. De
daghulp is er nog niet, die heeft óók
verlof om uit te slapen. Ze praten
wat na over gisteren, over het vele
bezoek dat er was en de heerlijke
trust die ze met hun drietjes genieten
■uilen nu al dat geloop aan kant is.
„U haalt vandaag niets overhoop,
moeder!" beslist Han. „We gaan nog
een beetje na-feesten, en dan bent
u aan de beurt om verwend te wor
den!"
Zo gebeurt het. Cathrien wordt na
de boterham in een luie stoel geplant
en de jongelui wassen onder veel
grapjes de ontbijtboel. Even later belT.
het meisje en stgekt Han zijn hoofd
door de huiskamerdeur. Hij wil met
zijn vrouw een afscheidsvisite gaan
maken bij een oude vriend van zijn
vader, die hulpbehoevend is en er
daarom gisteren niet is geweest. Dat
kun je beter niet op de allerlaatste
dagen aan laten komen.
„Zijn jullie bijtijds terug voor de
koffie?" vraagt Cathrien. Het kopje
koffie om elf uur is altijd het meest
knusse ogenblik van <Jg morgen, vindt
ze.
„Natuurlijk moeder, dat spreekt
vanzelf. We maken het zo kort mo
gelijk bij mijnheer Rhynouds!"
Ze hoort ze gaan, de trap af, de
voordeur uit. Als 't geluid van hun
stappen in de straat is weggestorven,
leunt ze vermoeid achterover in haar
stoel en doet even haar ogen dicht.
Niet om te slapen, welnee, 't zou
schande zijn als je over achten bent
opgestaan. Het duurt echter maar een
heel klein poosje, of óp van de roe
zige dagen die achter haar liggen,
dommelt ze in.
Hoe lang ze geslapen heeft weet
ze niet, maar ineens doet een schril
belgeluid haar opschrikken. Ze komt
overeind. Han zal 't niet wezen. Die
heeft een huissleutel, net als zijn va
der. Er wordt niet opengedaan, het
meisje heeft zeker de bel niet ge
hoord. Cathrien loopt de kamer uit,
pakt het touw aan de trapleuning en
trekt Open.
Maar dan... Is dat Elza niet, die
op de stoep staat? Ja, ze is het,
maar Han is niet bij haar.
Tegelijk zegt een onbekende stem
in de diepte:
„Ik breng de dame maar even
thuis, mevrouw. Ze is zo van streek,
't was niet vertrouwd om haar alleen
te laten gaan!"
Elza, bleek als een doek en onvast
op haar benen, wankelt ondersteund
door een vreemde heer de trap op,
grijpt de handen van haar schoon
moeder en laat zonder een woord
uit te brengen het hoofd op haar
schouder zakken. Pas dan dringt het
tot Cathrien door dat er iets erg aan
de hand moet zijn.
„Kind, wat is er gebeurd? Waar
is Han? Spreek dan toch!"
Maar Elza hangt zwaar in haar ar
men en geeft geen antwoord.
De begeleider, een niet meer zo
heel jorige man, legt de hand op Ca
thriens schouder.
„Laten we haar in de kamer bren
gen, dan zal ik. u de zaak uitleggen!"
Prachtig gezicht op Windsor Castle.
Ze nemen de jonge vrouw tussen
zich in, loodsen haar naar binnen en
wanneer ze daar goed en wel zit in
de eigen vertrouwde kamer, valt de
vreemde verdoving opeens van haar
af. Ze slaat de handen voor 't ge
zicht en breekt los in een woest on
bedaarlijk snikken.
„O moeder, nu komt Han nooit
meer terug nooit meer!"
Het is Cathrien of de vloer onder
haar weg glijdt. Ze moet zich vast
houden aan de tafel om op de been
te blijven.
„Nooit meer terug? Elza, waar
praat je over? O, vertel nu toch
éindelijk eens wat er is!"
Dan neemt de onbekende heer re
soluut de leiding van 't gesprek.
„De man van deze dame werd op
weg hierheen gegrepen door een zand-
auto die hem achterop reed, me
vrouw. Hij is naar het dichtstbijzijn
de ziekenhuis vervoerd, maar
Zijn stem hapert. Het overbrengen
van zo'n bericht is een heel ding,
zelfs voor een vreemde. Doch Ca
thrien heeft hem al begrepen. Er zijn
van die ogenblikken waarin een en
kel woord alles verklaart.
„Is hij dood? Zeg het als 't u
blieft ronduit!"
De man knikt toestemmend.
„Vrijwel op slag!"
„Dan hebben we niets meer, zijn
vader en ik!"
Als een steen valt die wetenschap
in Cathriens ziel neer, op hetzelfde
moment dat ze de woorden uit
spreekt.
„Was het uw zóón?" vraagt de an
der verschrikt. Hij meende begrepen
te hebben dat ze de moeder van het
jonge vrouwtje was.
„Mijn enig kind!" antwoordt ze
dof, en dan onnatuurlijk kalm er
achter: „Ik zal het dienstmeisje zeg
gen dat ze mijn man moet gaan op
bellen!"
NU is er rouw in het huis waar
het gisteren nog zo blij toeging.
Opnieuw komen de verwanten en
vrienden, thans om t e condoleren.
Cathrien ontvangt ze met droge ogen
en een abnormaal strakke mond.
't Zou haar niets hinderen als ze
wegbleven. Hun medelijden is goed
de Engelse koninklijke paleizen.
bedoelt, maar krijgt ze er Han mee
terug? Zelfs de dominee kan haar
nu niet benaderen, zijn troostwoorden
ketsen af op een muur van stom ver
zet. Zo blijft het tot de begrafenis
toe. Ze benijdt haar man, die bij -dit
grote verlies kan schreien als een
Op de dag van de teraardebestel
ling is ze alleen thuis met Elza. De
jonge vrouw ligt in de huiskamer op
de divan, een zakdoek met eau-de-
cologne bedekt haar gloeiend voor
hoofd. Cathrien zit naast haar. Lan
ge tijd is het stil geweest in de ka
mer. Nu verbreekt Elza die stilte.
„Moeder!"
„Ja, kind?"
„Toen Han en ik bij mijnheer Rhy
nouds waren u weet wel, die laat
ste morgen toen zei de oude heer
tegen ons: „Ik denk dat ik óók
wel ga-uw emigreren zal, maar dan
naar een nog veel beter land dan
waar jullie nu heengaan!" In dat
Land is Han nu nog éérder geko
men, gelooft u ook niet?"
De moeder schokt recht op haar
stoel, als werd ze uit een benauwde
droom wakker geschud. Wat ze van
dominee niet heeft aanvaard, omdat
die tenslotte buiten dit leed staat,
dat dringt zich nu, bij de enkele
woorden van deze zwaar-beproefde
jonge weduwe, met verlossende
kracht aan haar op. Immers, als Han
naar dat verre land over zee was
gegaan, dan had er nog van alles
met hem kunnen gebeuren. Nu kan
dat niet meer, nu is hij veilig en voor
elk onheil bewaard. En zij... Hoe
heeft zij kunnen zeggen dat haar in
deze zoon alles ontnomen was? God
liet haar de vrouw die méér dan een
dochter voor haar is en die juist nu
zoveel zorg van haar vraagt. En
straks, als Hij er Zijn zegen op geeft
dan hebben ze samen het kind,
Hans kind!
Ze staat op, haar veerkracht is
weergekeerd.
„Ja," zegt ze vast, „da^ geloof ik.
Han is vooruit gegaan, wij zullen
volgen. Maar zolang God ons hier
nog ons werk geeft, zullen we doen
wat we kunnen om het naar Zijn
wil af te maken!"
op het Pinksterfeest in Jeruzalem
werden de discipelen „vervuld met
de Heilige Geest". Dat had een ge
weldige uitwerking „Ze begonnen te
spreken met andere tongen, zoals de
Geest het hun ga] uit te spreken."
Maar dat bijzondere van die tongen-
spraak was niet blijvend. Weldra
gaat de Geest langs de „gewone"
wegen, om het woord van Christus te
doen prediken. Wat wèl blijvend was
en moést zijn, was 't getuigen van
die discipelen van Jezus Christus
Want de kracht van Pinksteren is er
niet alleen maar op die grote dag in
Jeruzalemmaar altijd en overal Die
kracht van de Geest werkt doof en
moet doorwerken in de gelovigen-van
Christus voor heel het leven. Dat zegt
de Here zeer duidelijk vóór Hij van
Zijn discipelen scheidt: „gij zult mijn
getuigen zijn!" En dat niet in de zin
vangetuigen over eigen geestelijke
ervaring. Wat heeft een ander aan
mijn geestelijke beleving? Maar dit:
Wie is Jezus voor ons? Wat betekent
Zijn Naam en Zijn zaak voor ons, in
ons persoonlijk leven, en in het leven
van ons volk? Hoe zullen wij erken
ning eisen van Zijn recht op ons leven,
persoonlijk, publiek? Daarvan zullen
wij getuigen
Zo worden de discipelen de vijan
dige wereld ingezonden met een ge
weldige taak: voor Jezus te getuigen
óp te roepen tot gehoorzaamheid aan
Zijn woordErkenning te vragen
voor Zijn rechten in Kerk, Staat en
Maatschappij; in het wetenschappe
lijke, culturele leven. OveralWaar
is er iets dat onttrokken mag
worden aan de heerschappij van Jezus
Christus? Wat een taak, om daarvoor
op te komen
Wie kan dat? Wie is tegen deze taak
opgewassen? We schieten tekortWe
blijven ver beneden het ideaalEr
z\jn zoveel hindernissenHet kost
zoveel geld De mensen spotten er zo
vaak over, en wie wil nu graag uit-
gelachen worden, omdat je wilt luiste
ren naar de Bijbel?
De discipelen waren eerst ook be
vreesd. Maar de Here had hun Zijn
hulp beloofd: „Gij zult ontvangen de
kracht van de Heilige Geest!" Met
die kracht kan het. Dan kunnen we
getuigen zijn. Zoals die discipelen
onbevreesd getuigden in Jeruzalem,
toen zij „vervuld werden met de
Heilige Geest". Dat waren diezelfde
eerst zich achter dichte
deuren verborgen hadden, uit vrees
voor de vijanden van Christus en hun
volgelingen. Maar met de kracht van
de Heilige Geest durfden zeToen
werden ze sprekende, getuigende
kerkZe noemden de Naam van
Jezus, ze vroegen erkenning van Zijn
koningsmacht. Ze zeiden onbevreesd
het oordeel aan, over degenen, die
deze laatste kans niet grepen.
Nu staan wij met een pas weer ge
vierd Pinksterfeest in de wereld. Die
is de wereld van Jezus Christus. Hij
heeft daar Zijn rechten op. Maar wie
erkent dat Hoevelen leven alsof Hij
niet bestaatZe rekenen niet met
Hem in hun persoonlijk leven. Ze
vragen niet naar Zijn wil in hun
staatkunde, hun wetenschap, hun
kunst. Toch heeft Hij daar Zijn rech
ten op
Pinksteren zegt ons: weest getuigen
van Jezus Christus Getuigt van Hem
in uw politieke leven, opdat ons man
nen mogen regeren, die zich gebonden
achten aan Zijn woord In het sociale
leven opdat de verhouding werkgever
werknemer met al wat daaromheen
van betekenis is, zal zijn naar de eis
van Gods wet. En in héél het brede
volksleven, opdat wij opkomen voor
Zijn Naam en Zijn zaak, in de krant
die wij lezen, in de school die wij bou
wen, in de film die we zien, en in alle
dingen die we doen of waarin we méé
verantwoordelijkheid dragen. Dat is
de blijvende Pinksterroeping: weest
getuigen van J e z us Christus.
Door de kracht van de Heilige Geest
ZONDAGSBLAD 3D MEI 1953
7
onze BRievenBUS
M'n beste nichten en neven,
En zijn jullie tij
dens de Pinksterda
gen allemaal heerlijk
bruin gebrand? Wat
een warm zomerweer
hebben mwij ineens
gekregen hè? Je zag
heel wat mensen de
volgende dag met
rode armen en be
nen en pijnlijke
gezichten lopen. Al
lemaal verbrand. De
zon is wel heerlijk,
maar je moet ook
een beetje uitkijken.
Het is niets geen
pretje later zo te
vervellen. Vorige keer beklaagde ik
me, dat ik geen vacuntie had. Nu moet
ik zeggen, dat jullie met z'n allen
hebben gezorgd, dat ik wel een beetje
vacantie heb gekregen. Er waren na-
melmelijk dit keer heel weinig brie
ven, zodat ik gauw klaar ben. Jullie
zullen er met de vacantie allemaal
wel op uit zijn geweest en geen tijd
hebben gehad het Pinksterraadsel op
te lossen. Nu moet ik eerlijk zeggen,
dat de puzzle deze week ook wel een
beetje moeilijk was. De meisjes en
jongens, die toch een briefje stuur
den, schreven mij dit. Toch hebben
verschillenden een goede oplossing
ingezonden. Deze luidt: krampIslam,
kraan, koord, glans, trein, einde, ra
men, Jakob, later, largo, eikel, kraam,
Ada, pinksterbloem, Leo, aan, Eem,
kar, tak. De hoofdprijs gaat naar Mia
Goedvolk, terwijl N eelt je Vermeer,
Beppie Beukelaar en Joke Jurjaanz
een- troostprijs tegemoet kunnen zien.
Rietje Stam schrijft mij dat zij naar
Nunspeet is geweest. Wat is het" daar
prachtig, hè Rietje. Je kunt er heerlijk
in de bossen wandelen en heel gezellige
fietstochtjes maken. Heb jij ook de pij
lenwandeltocht gemaakt? Hier nog al
zon gezellige vacantiebrief en die komt
van Rob van Wetten. Rob heeft fijn de
melkboer geholpen en ook al een tochtje
gemaakt door het bos. De melkboer zal
wel veel eerder met zijn werk klaar ge
weest zijn dan anders, denk ik. Willy
Arentzen heeft met vier vriendinnetjes
een clubje opgericht, dat dc naam „Het
zwemmend klaverblad" heeft gekregen.
Iedere week gaat het viertal zwemmen
en dan hebben zij het grootste plezier.
Zwem ze, klaverblad. Ike Bakker zegt
dat zij het zo warm heeft, dat zij bijna
geen briefje kan schrijven. Ja 't was ook
om te puffen de afgelopen dagen maar
vind je het zelf ook niet een beetje jam
mer, dat het mooie weer nu alweer ach
ter de rug is? Groetjes aan Jan. Ike.
Ria Kok is van de vierde groep van de
gym. overgegaan op de derde en dat
vindt zij erg leuk omdat het werk op
de derde groep wat moeilijker is. Tur
nen is een prettige sport, Ria, maar ik
kon me vroeger nooit aan de ringen op
trekken. Oef wat was dat moeilijk. Fijn,
Beppie Teileman, dat je de brief hebt
ontvangen. Je vond het toch niet erg
dat ik even een krabbeltje op de teke
ning had gezet? De moeder van Mariet-
je Zonnenbcrg is deze week jarig ge
weest. Mijn hartelijke gelukwensen, meis-
ke en nog vele goede jaren toegewenst
Hebben jullie een gezellige dag gehad?
En tenslotte heb ik hier een briefje van
Corrie Stam, die het Pinksterraadsel vre
selijk moeilijk vond en er niet uit kon
komen. Toch schreef Corrie een leuk
briefje. Lief van je.
Zo, dit is het einde van onze brieven
bus. Het Ia deze week maar een klein
tje, volgende keer zal zij wel wat lan
ger worden denk ik. Kinders een heel
goed week-end toegewenst tot schrijf»
jullie TANTE JOS
SALLY Stiekum was niet Sally's
echte naam. Haar echte naam was
Sally de Jong, maar ze had die an
dere naam gekregen van de jongens
en meisjes op school en in de buurt,
omdat zij een beetje nee, soms
wel heel erg stiekum kon zijn.
Ze nam wel eens iets weg, wat niet
van haar was. Ze zei wel eens lelijke
dingen van andere kinderen als die
er zelf niet waren, om ze boos te ma
ken. Ze speelde ook weieens vals.
Ja, Sally Stiekum was een echt goe
ie naam voor haar.
Maar ze vond het niet prettig dat
ae zo genoemd werd. Ze kreeg altijd
een kleur, en werd erg boos. Dan
stampte ze met haar voetjes, en had
tranen in de ogen van boosheid.
En ze was ook altijd bang dat haar
moeder die naam zou horen, omdat
ze wel begreep dat haar moeder daar
erg verdriet van zou hebben. En haar
moeder hield veel van Sally, en ze
wist niet dat haar Sally zo stiekum
kon zijn!
Sally zou gauw jarig zijn, nog maar
vijf nachtjes slapen. Ze had ze af
geteld. Veertien-dertien-twaalf-elf,
eindelijk, eindelijk - steeds dichter
bij kwam het. Nu nog maar vijf.
Maar Sally wist dat ze zeker geen
cadeautjes van de jongens en meis
jes zou krijgen. Nee, vast niet. Maar
daar gaf ze niet om, oh nee. Ze had
heel veel ooms en tantes, en die zou
den haar zeker wèl cadeautjes geven.
„Tante Annie, en oom Jan, tante
Bets en oom Dik, en nog veel veel
meer. Ze zullen me allemaal wat ge
ven veel mooier allemaal dan iets
van de kinderen van de school",
dacht Sally. „En dan zal ik de kin
deren op mijn verjaardag vragen, en
ik zal ze alles laten zien dan zul
len ze vast wel jaloers*-worden." En
ze had al pret die Sally.
„En ik zal ook aan Mamma vragen
om een grote verjaarstaart voor me
t« bestellen, zo groot als het maar
kan, met negen kaarsen wat zouden
de kinderen opkijken als ze dat za
gen."
Ze ging naar haar moeder. .Moeder,
krijg ik een hele grote verjaarstaart,
met fondant-roosjes in de rondte, en
suikerappeltjes en -peertjes, en zil
veren balletjes, en met mijn naam
in het midden, van rose ijs?", vroeg
Sally. „En negen kaarsjes, omdat ik
dan negen jaar ben?"
„Natuurlijk, lieve Sally", zei haar
moeder, die altijd erg aardig en vrien
delijk en goed was. „Ik zal morgen
ochtend dadelijk naar de bakker gaan
en ér een bestellen. Een grote, pre
cies als je zegt!"
Sally ging de volgende ochtend zelf
mee naar de banketbakker. Oooh!,
wat een prachtige taart was dat!, en
zon grote! Sally vertelde het dade
lijk aan alle kinderen die ze maar
zag. Ze schepte op. Ze pochte! .,En
mijn naam komt er op in rose ijs"
Dat hoorde Dik. Dik hield helemaal
niet van Sally, omdat ze eens zijn
zusje in een plas had gegooid, zodat
haar nieuwe jurkje helemaal vuil was
geworden. En Dik zei: „Zó-ó, dat is
ook leuk: Sally Stiekum op een ver
jaarstaart."
„Doe niet zo vervelend", zei Sal
ly boos, je weet toch dat ik "Sal
ly de Jong heet!"
„Is dat waar? vroeg Dik, en hij
deed alsof hij heel verbaasd was,
„dat hoor ik nu voor het eerst."
,Jij mag niet op mijn verjaar
dag komen", zei Sally toen, boos, en
ze liep weg.
„Ik zou niet eens willen, bij iemand
die Stiekum heet", riep Dik nog.
Maar nu werd het moeilijk voor
Sally, want wat moest ze tegen haar
moeder zeggen, als ze Dik niet uit
nodigde? „Ooh nee hoor", zei haar
moeder, „je moet Dik vragen. Dik
is een aardige jongen, en hij helpt
zijn moeder altijd hij verdient
soms al wat geld voor haar! Je moet
Dik beslist vragen."
Dus werd Dik uitgenodigd. Maar hij
schreef een briefje, waarop stond:
„Waarom heb je me gevraagd? Je
weet toch dat dat ik niet kom." Dat
briefje zag Sally's moeder, en ze was
erg verbaasd. „Wat betekent dal?",
vroeg ze, „heb je Dik boos gemaakt,
Sally? En Dik is zo aardig."
„Dat is helemaal niet waar Mam
ma", riep Sally, „hij is juist niet
aardig. Ik heb een hekel aan hem."
„Dat mag je niet zeggen, Sally",
zei haar moeder, nu ook boos. „Dik
is een beste jongen. Dat zegt ieder
een. Als je hem boos hebt gemaakt,
moet je het weer goed maken en zeg
gen dat het je spijt, en extra aardig
tegen hem zijn als hij komt."
Maar daardoor kreeg Sally steeds
mer hekel aan Dik. En dan te be
denken dat haar moeder hem zo aar
dig vond!
Dik deed altijd erg veel voor zijn
moeder: boodschappen, vaten drogen,
's winters kolen scheppen en ga zo maar
door. En hij hielp ook de kruidenier
en de bakker. Op zijn autoped, met
een mand aan het stuur, bracht hij
na schooltijd de boodschappen naar
Heel wat nichten en neven hebben
mij gevraagd om een puzzle als
deze. Dit keer staan op de tekening
allerlei dingen die met een D be
ginnen. Zoek ze maar allemcal op,
dan zie ik wel, wie het meeste zijn
best heeft gedaan. Hoe langer je
kijkt, hoe meer dingen je met een
D tegen komt.
de klanten. Hij kreeg daar wel eens
een paar dubbeltjes voor, en die gaf
hij dan aan zijn moeder, die het goed
kon .gebruiken.
Nog één nachtje slapen en Sally
zou jarig zijn. Morgen al. Het is vijf
uur. Sally loopt op straat, vlak b»j
haar huis. In de verte ziet ze Dik
aankomen, op zijn autoped, en met
de riand boodschappen.
Dik komt steeds dichterbij, ze gaan
elkaar tegemoet. Maar Dik ziet Sal
ly niet. Hij let alleen maar op het
huis waar hij moet wezen om een
pakje af te geven, en op zijn mand.
dat er niets uitvalt, want ze is erg
vol vandaag. Daar is het huis. Hij
stapt af, zet zijn autoped tegen de
heg, neemt een pakje uit de mand
en loopt door het tuintje om aan de
voordeur te bellen.
Dat ziet Saily allemaal, en ze krijgt
ineens een plan, een boos plan, een
stiekum plan. Ja, echt stiekum! Ze
zou een pakje uit de mand nemen,
en het wegstoppen. Dan zou de bak
ker denken dat Dik het verloren had,
en erg boos op Dik worden. Ja, dat
zou ze doen. Dan zou Dik gestraft
zijn, vond ze.
Paardje spelen
Onze P'tm is deze morgen
naar de kleine school gegaan.
En natuurlijk kwam ons ventje
met een buil er weer vandaan.
Pim is toch zo'n kleine goeierd
't sukkeltje heeft altijd pech.
Valt er straf, hij krijgt de klappen,
krijgt hij speelgoed, het raakt weg.
Op het plein van 't schooltje
stond hij
weldra in een grote kring.
Een paar kleine rakkers dachten:
ha, daar is een nieuweling.
Pimmetje moest met ze spelen.
Zeg, we spelen paardje hoor
En ons ventje was zo goed niet,
of ze bonden 't toom hem voor.
Maar het toom bonden die rakkers
om het hoofd van 't arme kind:
Hup dan paardje, jij bent paardje,
en het paardje dot is blind.
Onze Pitn dorst niet te wei gr en,
om hem heen werd alles zwart.
En het paardje dat moest lopen
en niet zachtjes hoor, maar hard.
En natuurlijk liep het paardje,
blind gemaakt door 't aaklig toom,
aanstonds met een lelijk vaartje
tegen een kastanjeboom.
't Is maar goed dat juf het zag hoor,
en de rakkers merkten dit.
Want zé kregen harde klappen,
daarwaar je 't liefst zacht op zit.
AB VISSER.
„Die van jou is de mooiste, maar die van mij de liefste