<2>e IJSHEILIGEN op komót Willem van Rubroek OTTER als huisdier ZONDAGSBLAD 2 MEI 1953 Experiment, dat uitstekend slaagde Het anders zo schuwe dier voelt zich volkomen op z'n gemak De otter in de armen van zijn meesteres. Let op de kleine oren, grote ,jnor" en de merkwaardige voorpoten. EEN otter als huisdier dat is in derdaad een grote zeldzaamheid. Dat dit dier zich in een huiskamer best op zijn gemak gevoelt en dat 't zelfs aardige kunstjes geleerd heeft bewijzen de foto's, die we bij dit ar tikel afdrukken. In Ribe, het duizend jaar oude „ooie vaar-stadje" in Jutland, woont de familie Puggaard. Mevrouw Puggaard vond enige tijd geleden een jonge otter, 't Was een zielig beestje, want 't arme dier was niet veel meer dan vel over been. Mevrouw stelde echter aanstonds alle pogingen in 't werk de vondeling in 't leven te houden, en haar dierenliefde werd met prachtig resultaat bekroond. Het diertje werd met de fles gevoed en 't groeide voorspoedig op. De otter is van nature een zeer schuw dier, dat zich in de nabijheid van mensen nooit op z'n gemak ge voelt. Maar heel anders was 't met dit exemplaar, dat onder zulke bui tengewone omstandigheden opgroei de. Het hechtte zich zeer aan zijn „vrouwtje" en stelt haar liefkozin gen zeer op prijs. Wie daaraan twij felen mocnt, moet de foto van me vrouw Puggaard en haar „pleegkind" maar eens met aandacht beschouwen. De trouwste hond of de liefste poes kunnen moeilijk een aanhankelijker beeld vertonen. Inderdaad: deze otter is huisdier geworden in de volle en schone betekenis van deze naam. Het schar relt gewoon in de huiskamer rond en voelt zich hier volkomen thuis. De foto's bewijzen voorts, dat deze otter is opgegroeid tot een prachtig exemplaar. En dat is toch wel merk waardig voor een dier dat in 't water in zijn element is. Toch verloochent ook deze otter zijn natuur niet. Want al is hij dan ook met de fles groot gebracht, zijn lievelingskostje is vis. En als me vrouw Puggaard dan ook vraagt: „Wil m'n beestje een visje hebben?" dan geeft haar pleegkind hierop een zeer duidelijk antwoord. Dan wan delt hij op z'n achterpoten achter zijn vrouwtje aan en spreken zijn ver standige oogjes een taal, die voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar is- En als hij zich dan tegoed kan doen aan ccn paar lekkere verse visjes, knort hy van genoegen. DE otter is ook in ons land een zeer bekend dier. Hij is de schrik van eigenaars van eendenkooien en viskwekerijen. En dat is natuurlijk niet zonder reden. Kikkers, schaaldieren, ratten en mui zen versmaadt hij niet; als 't er op aan komt, lust hij zelfs wel een wa terhoentje of een meerkoet. Maar in de eerste plaats is hij toch een vis eter. De otter is een dier, dat echt thuis hoort in ons Hollandse waterland, 't Zou zeer te betreuren zijn als hij voor goed uit ons land verdween. En daarom is 't' toe te juichen, dat hij sinds 1947 volledige bescherming ge niet. De otter is een voortreffelijke dui ker en zwemmer en zijn gehele li chaamsbouw wijst daar dan ook dui delijk op. De donker kastanjebruine haren zijn glad en vet en staan zo dicht geplant, zowel de dek- als wol haren, dat de huid niet nat kan wor den. De brede kop klieft als een vrij scherpe boeg door het water en is dan ook aan boven- en onderzijde af geplat. Zij worden J4 tot 1 meter lang, waar we de lengte van de staart dan bijrekenen. OF mevrouw Puggaard al deze biolo gische bijzonderheden over haar „pleegkind" weet, is ons niet bekend. Haar otter blijkt zich in haar woning helemaal thuis te gevoelen, en dat is voor haar 't voornaamste. Hoe oud de Deense otter is weten we niet. Maar gezien het feit, dat hun normale leeftijd 12 a 15 jaar is, kan zijn pleegmoeder nog veel ple zier van hem beleven. In 't algemeen is de otter niet erg op de mens gesteld. Daar heeft die mens 't dan ook naar gemaakt. Wij zouden niet graag aansporen het voor beeld van mevrouw Puggaard precies zo na te volgen. Maar wel willen wij opwekken het veelszins zo hulpeloze dier te helpen en te beschermen, zo veel in ons ver mogen is. Die aansporing is niet nieuw, maar waarlijk niet overbodig. Men moet er bij de vrienden van de dierenbescherming maar eens naar informeren. Maatregelen tegen nachtvorst, die grote schade kan aanrichten weerkundige medewerker) ZO luidt rijmpjes, die betrekking h de „IJsheiligen" (11. 12 en 13 Mei). Het is algemeen bekend dat nachtvorsten, die eind April of in de Meimaand voor komen, schadelijke gevolgen kunnen hebben, vooral in de land- en tuinbouw. Zware nachtvorsten kunnen zelfs de jonge bloesems van de vruchtbomen doen afvriezen, om de talrijke jonge aardappelplanten enz. nog maar niet te noemen. Over een periode van 90 Jaar ver toont de gemiddelde temperatuurlijn een duidelijke inzinking tussen 6 en 11 Mei. Dit zal vermoedelijk ook vroe ger, toen men nog niet over thermo meters beschikte, al het geval zijn ge weest, vandaar dat men de heiligen St. Mamertus (11). St. Pancratus (12), St. Servatius (13) en St. Bonifaas (14 Mei) de bijnaam van „IJ9heIligcn" heeft ge geven. Nu houdt het temperatuursverloop zich niet strikt aan deze dagen en zo kan het ene jaar een koudeperiode met plaatselijk schadelijke nacht vorsten voor. Nu is de kans op nachtvorst ln April en Mei in het Westen (invloed van de Noordzee en hoge grondwaterstand) be langrijk kleiner, dan in het Oosten van ons land, met name boven de zand gronden. Op bijgaand kaartje van Nederland is aangegeven het gemiddelde aantal dagen waarop de temperatuur op nor male waaxnemingshoogte (2 m 20 cm) in April en Mei beneden de 4 graden Celsius daalt. In heldere nachten kan dan reeds lichte nachtvorst voorkomen. Wij zien dan ook dat dit bv. in 'n groot deel van Drente en Oost-Overijssel op gemiddeld 25 dagen mogelijk is, tegen op slechts 10 dagen vlak langs de kust. Een kleine uitzondering hierop maakt een strook juist achter de duinen boven het duinzand. Maar ook al is de kans in het .Westen aanmerkelijk kleiner dan in het Oosten van ons land, toch kan ook hier in heldere, windstille nachten omstreeks zonsopgang schadelijke nachtvorst voor komen, waar vele tuinders en bezitters van volkstuintjes over weten mee te praten. Zondagochtend (26 April) kwam dicht achter de duinen op 10 cm boven de grond hier en daar 3 4 gTaden vorst voor en dat is meer dan vele jonge gewassen kunnen verdragen. Het is voor grote percelen moeilijk deze voor nachtvorst te vrijwaren. Een vrij oude en ook goede maatregel zijn de z.g. rookpotten, die dan in de och tenduren, waarin de kans op nachtvorst het grootst is, aan de windzijde van het perceel worden opgesteld, door de rook, die over de akkers waait, kan men de uitstraling tegengaan en daarmee juist voorkomen dat het kwik tot onder het vriespunt daalt. In de bloeiende boom gaarden wordt deze methode dikwijls aangewend. Kleinere percelen, o.a. de volkstuin tjes met wat vroege aardappelen enz., zijn gemakkelijker te beschermen. Men kan ze afdekken met vellen papier, die hiervoor in de handel zijn. Ook worden wel bloempotten gebruikt, die omge keerd op de Jonge plant worden gezet; dit is alleen by kleine akkertjes daar ook wel gebruik gemaakt een eenvoudige schroef, aan een onge veer 5 6 meter lange paal bevestigd aangesloten op een motor. Deze tuig lucht in beweging. Ook dit voorkomt nachtvorst, daarnu de koudelaag vlak boven de grond wordt gemengd met de iets warmere aangrenzende lucht, die daar boven aanwezig is. Wanneer er 's nachts maar een zwakke tot matige wind blyft waaien, is de kans op nacht vorst ook veel kleiner dan bij wind stil en helder weer. Geheel fout is het door b.v. aan de Noord- of Oostzijde van een akker een schutting of mat op te stellen. Hierbij komen ae planten beschut te liggen en dat is Juist in heldere stralingsnachtcn funest, daar juist op beschutte plaatsen de kans op nachtvorst (lagere tempe ratuur) groot is. De lucht komt hier niet in beweging en kan dan nog meer warmte uitstralen, met als gevolg dat juist op beschutte plaatsen de kans op nachtvorst groter Is dan op het vlakke Natuur lijk kan ik opzitten, als een hond, die een goede opvoeding heeft genoten. Ik heb m'n sterke staart en poten, maar natuurlijk moet ik ook goede manieren hebben. CE3S39 Dankbaar gedenken „Ik zal de daden des Heeren gedenken" Ps- 77 12a. QNS Nederlandse volk heeft 3d April blijde en dankbaar de verjaardag gevierd van Hare Majesteit Koningin Juliana. Het heeft de Heere, bij Wiens gratie koningin Juliana regeert, be haagd haar j.l. Donderdag haar 44e geboortedag te doen gedenken en haar meteen haar vijfde verjaardag te doen vieren als Koningin van Nederland, Dankbaar gedenken wij, wat de Heere in Koningin Juliana, Vorstin uil het Huis van Oranje, ons vaderland en volk bereid heeft. Dat zij lang ge spaard mag blijven tot roem van Gods genade en tot heil van het Nederlandse volk is onze hartewens, die u ij met bidden en smeken bekend maken bij Hem, Die Oranje en Nederland samen verbonden heeft en in goede en kwade dagen samen gelaten en gehouden heeft. Wij mogen het niet als een toeval lige omstandigheid zien, maar moeten ook Gods raad hierin opmerken, dat de viering en de verjaardag onzer Koningin slechts enkele dagen vooraf gaat aan de herdenking onzer bevrij ding van vreemde tyrannieke over heersing, De bevrijding van ons land, de 5e Mei 1945 (nu alweer acht jaar geleden. Vergeet de daden des heeren niet!) is eenvoudig niet los te denken van het aandeel der Oranjes in dif heuglijk gebeuren. Koningin Wilhel- mina, Prinses Juliana, Prins Bernhard, de kleine prinsesjes maakten, toen zij de vaderlandse bodem betraden, onze vrijheid volkomen. In de donkere be zettingstijd, toen we gekweld werden en meer en meer van onze vrijheid beroofd, werden de begrippen „Oranje en vrijheid" voor ons synoniem, woor den van dezelfde heerlijke betekenis. We verbonden allen intuïtief, onder de droeve druk der omstandigheden, de woorden Oranje en vrijheid. Tot die conclusie kwamen velen van ons: wanneer Oranje weg is, is het met onze vrijheid gedaan! Koningin Wilhelmina, bijgestaan door haar koninklijke dochter, bad en streed voor onze vrijheid van over de zee. Vrijheid is gebonden aan Hem, Die alleen recht op ons heeft en op het Nederlandse volk. De Heere heeft ons, na vijf jaar gevangenschap, be vrijd door middel van Oranje vit het diensthuis onzer vijanden. Hij heeft ons Zijn wet gegeven, waarvan de aan hef luidt: „Ik ben de Heere, uw God, Die uit het diensthuis u heb uitge leid." En wanneer wij, bevrijde Ne derlanders, rondom de troon van Oranje, naar deze regel niet wandelen maar onze vrijheid misbruiken tot los bandigheid, dan zullen toe geen dage raad zien. Laten we dan van memand en van niets onze vrijheid verwachten, ook niet van Oranje, want die is al leen een middel in de hand des Hee ren), dan alleen van Jezus Christus, de Bevrijder van zondaren uit het diensthuis der zonde. Dat wij dan tot die Christus de toevlucht nemen, be wogen door de nood onzer ziel en van onze tijd, door de dankbaarheid voor onze bevrijding, met het oog op de toekomst van vaderland en volk eu Oranjehuis, in deze dagen van dank baar gedenken van de daden des Heeren, ons land en volk bewezen. ZONDAGSBLAD 2 MEI 1953 5 Ontdekkingsreiziger van zeven eeuwen geleden Toen reeds kende Rusland een „ijzeren gordijn" OP 7 Mei is het precies zevenhon derd jaar geleden, dat een in de lage landen aan de zee geboren rei ziger uit Constantinopel vertrok voor de grote reis van zijn leven. Die man was de Franciscaner monnik Willem van Rubroek, en zijn doel was „het Oosten". De aanleiding voor zijn lange en verre reis klinkt in onze dagen ver trouwd in de oren: het was namelijk in de landen, die hij ging bezoeken, „lang niet pluis!" Over talloze feiten waarover men zich ongerust maakte, was beslist betere voorlichting nood zakelijk. De reeks van dramatische gebeur tenissen was aangevangen met de in vasies van Dzjingis Khan en zijn Mongoolse heerscharen. In de eerste helft van de dertien de eeuw slaagde deze machtige heer ser er in grote gebieden aan zijn heerschappij te onderwerpen; o.a. Seheel Noord-China. Daarna verover- e hij Turkestan en Perzië en trok verder door de Kaukasus naar Rus land, waar hij in 1223 de grootvorst gevangen liet nemen. Tegen de ver wachting in vervolgde hij zijn zege tocht niet verder in de richting van Duitsland, maar zocht zijn weg via dé Kaspische Zee naar het Oosten. Toen de heerser in 1227 stierf, werd hij opgevolgd door zyn zoon Ogtai, die in tegenstelling tot zijn vader wel op Europa toestormde. De le gers van Ogtai onderwierpen in de jaren 1237 en 1238 Noord West Rus land, Polen, Hongarije, Moravië en Silezië. Ten slotte versloegen zij Hen drik II bij Liegnitz. De Europese vorsten behoefden niet over veel fantasie te beschikken om in gedachten hun tronen al te zien wankelen. Keizer Frederik II wendde zich tot een aantal dezer vorsten in een brief, waarin hij afschilderde, wat er zou gebeuren als de Tartaren hun opmars konden voortzetten. Teneinde de horden te keren, brach ten de Duitse staten daarop een ge zamenlijk leger op de been. Met kei zer Frederik aan het hoofd, begaf dit leger zich ter kruisvaart om het ge- Vaar te keren. Tot een treffen kwam het echter niet, want de stormloop der Tartaren kreeg een onverwach te wending, toen zij zich begonnen te rug te trekken, zonder uit hun over winningen munt geslagen te hebben. Het land der Mongolen grensde aan het Heilige Land. De Arabieren waren de gemeenschappelijke vijanden van de Kruisvaarders en van de Mongo len. De Europeanen hadden er belang bij vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met de Mongolen. Zij bedachten, dat zij dit het best kon den doen door het zenden van afge zanten ter betuiging van hun vriend schappelijke bedoelingen en door het zenden van missionarissen ter beke ring van de heidenen. Er werden twee expedities voor dit doel uitgerust. De eerste trok dwars door Syrië naar de Zuidelijke stam men van de Mongolen, en keerde nim mer terug. Wat er met haar is gebeurd, weet men niet. Meer weet men over de expeditie, die onder leiding van de Franciscaner monnik Johannes van Piano del Car- pino uit Lyon vertrok, en door Zuid- Duitsland, Bohemen, Polen en Rus land de weg naar de Mongoolse hoofd stad Karakorum vond. Deze, in op dracht van het Vaticaan uitgezonden expeditie, keerde namelijk onverrich- terzake terug naar Frankrijk. Lodewijk XI besloot daarop het pau selijke voorbeeld te volgen en even eens gezanten uit te zenden. Doch zijn eerste gezantschap, dat in 1249 van Cyprus vertrok, keerde evenals dat van het Vaticaan, zonder enig resul taat terug. Nu droeg de koning de leiding van een nieuw gezantschap op aan één zijner gunstelingen, de Franciscaner monnik Willem van Rubroek. Wij we ten van hem, dat hij „uit de Zuide lijke Nederlanden" kwam, uit welke streek is echter niet bekend. Hij had deel genomen aan kruistochten tegen Egypte en in het Heiliée Land. WILLEM van Rubroek ving zyn reis niet aan zonder grondige voorbe reidingen. Hij bestudeerde alle boe ken der Griekse en Romeinse schrij vers, die over de betrokken landen handelden, en zocht contact met rei zigers, die reeds voor hem in Mon golië waren geweest. In het jaar 1252 arriveerde hy in Constantinopel. Hij bleef hier enige tijd met het doel inlichtingen in te winnen bij de in deze stad wonende kooplieden. De Turkse keizer Baldoein II gaf hem aanbevelingsbrieven voor de veldheren der Tartaren. Op 7 Mei 1253 dan ving Rubroek zijn reis aan, in gezelschap van een andere Franciscaner monnik, broeder Bartholomeus van Cremona, en van de geestelijke Gossel. Voor het dragen van hun bagage haddep zij in de Turk se hoofdstad een slaaf gekocht. Het kleine gezelschap stak de Zwar te Zee over naar de Krim, en reisde van hier door Rusland naar het Tar- tarenkamp van de hoofdman Sartach. Deze achtte zich evenwel niet be voegd de door Rubroek gevraagde toestemming voor het prediken van het Christendom te geven. Hij ver wees de monnik naar de Khan, die boven hem stond. Dat was Batoe, de heerser van de Gouden Horde in Sa- rai. Rubroek reisde met zijn metgezel len naar Sarai. De mannen werden vriendelijk ontvangen, maar ook de heerser van de Gouden Horde durfde zijn toestemming niet te geven. Hij verwees de vreemdelingen naar de Grote Khan in Karakorum. Het gezelschap schrok er niet voor terug de lange, afmattende reis tot in het hart van Azië voort te zetten. Het was een geluk voor Van Rubroek dat hij in het bezit was van behoorlij- Van Rubroek aan het Hof van de Grote Khan in Karakorum. ke aanbevelingsbrieven; hierdoor kon hij overal ongehinderd verder trekken en dientengevolge kreeg hij ook grote hulp van de stamhoofden. De Grote Khan was allerwelwil lendst. De heerser ontving de afge zanten uit het Westen op bijzonder minzame wijze. Hij zorgde er per soonlijk voor, dat het de reizigers, die nu wel wereldreizigers geworden waren, aan niets ontbrak. Op Rubroeks verzoek het Christen dom te mogen prediken, bleef men het antwoord schuldig. Rónd de vreem delingen werd een soort „ijzeren gor dijn" gelegd, waardoor ze weinig con tact met de bevolking hadden, en van verdere ontdekkingsreizen kwam niets. Nadat de monnik met zijn vrienden zes maanden in Karakorum vertoefd had, weigerde de Khan, zonder op gaaf van redenen, de verblijfsvergun ning van zijn gasten te verlengen. Twee jaar na zijn vertrek uit Kon- stantinopel keerde Van Rubroek weer terug in deze stad. Van het prediken was niets gekomen, maar wel had hij gegevens verzameld, die van ontzag lijk belang bleken te zijn. IN het boek, dat de monnik na zijn terugkeer schreef, gaf hij ophelde ringen over de loop van de Don en de Wolga, over de Kaspische Zee, en over de ligging van Cathai (China). Lang voor het tijdperk der grote ont- Hij was de eerste Europeaan, die sprak van het bestaan vanKorea! Hij verschafte de eerste betrouwbare berichten over de Goten op de Krim, over de Kumanen, de Turken, het verschil tussen Tartaren en Mongolen, de oorsprong der Donau-Bulgaren, de verwantschap der talen van Russen, Polen, Bohemers en Slaven, en over de samenhang van de Turkse taal en die van de Kumanen. Nog enkele eeuwen na zijn dood was zijn boek de enige bron voor gege vens over het Chinese en Tibetaanse schrift. Van hem wist men nagenoeg alles wat van de Christelijke gemeen schappen in de rijken van Mongolen en Lama's bekend was. Deze koene missionaris en ontdek kingsreiziger was een groot pionier. Erg bekend is hij niet; men weet ook niet wanneer hij geboren werd, en wanneer hij stierf. En een portret bestaat evenmin van hem! J. VAN RH MN. :wwwwwww STRAATGROEP-ZEDE £JR valt genoeg op de straatgroep aan té merken zeiden we verleden week. Maar er zijn ook nog wel elementen, die waardering verdienen. Om te beginnen vormt deze groep een vorm van gemeen- werk, zien dit over het hoofd. Zij verbazen er zich over dat deze jeugd zo volstrekt vervreemd is aan begrippen als vriendschap, trouw, samenwerking en liefde. De oor zaak daarvan is niet ver te zoeken: zij vormden kunstmatige groepen binnen de muren van een bepaald clubhuis en de leden daarvan zijn lang niet altijd bereid om met Jar. en Alleman aan te pappen. Goed, ze bezoeken mogelijk trouw hun cluppie omdat dit hun een dak boven hun hoofd, broodnodige gezelligheid en een fijn spel ver schaft. Maar ze verbroederen zich niet meteen met hun lotgenootjes. Ze doen dat net zo min als schoolkinderen automatisch al hun klassegenootjes aanvaarden. Ze blijken veeleer bereid om met be paalde andere aangetrokken knapen of meisjes heftige ruzies uit te vechten in een ferme strijd om de macht!Hoe kan men dan ver wachten dat deze kunst-groep zomaar tot een gemeenschap zal groeien? Wie echter een andere weg inslaat en het clubhuis opent voor de bestaande straatgroepen in hun geheel, bemerkt dat hier de eenheid, de trouw, de vriendschap en de liefde wel willen tieren, al doen ze dat dan weer op een eigen soortige manier. Maar in geen geval mogen we onszelf of anderen u>ys maken dat de massajeugd zich ge draagt als een verzameling losse atomen zonder enig contact met andere individuen. Een tweede waarde van de straatgroep: in deze gemeenschap openbaart zich een bepaalde vorm van trouw. De een zal met name nooit de ander verraden, zelfs niet wanneer politie en justitie de hele club hebben opgerold en de leden er van stuk voor stuk doormidden zagen. Begrijp me niet verkeerd: in dat geval zullen de autoriteiten ongetwijfeld veel aan de weet komen Ze zullen het er werkelijk wel uithalen welke misdrijfjes en misdrijven er gepleegd zijn. Maar ergens bestaat er een punt, waarop zelfs de meest jeugdige delinquen ten hun mond houden. Wie hen dan nog tot spreken zou kunnen be wegen, zou waarlijk belangrijke ontdekkingen doen. Hij zou een diep inzicht krijgen omtrent het bestaan van duistere figuren op de achtergrond, die hun belangen by deze straatgroepen hebben. Hij zou een totaalbeeld kunnen samen stellen van een verwaarloosde jeugd met al hun geheimzinnige Uit de VOLKSWIJK ontmoetingen en genietingen. Hij zou de vertakkingen van de bende kunnen overzien. Maar de diepe trouw der bendgenoten laat derge lijke onthullingen niet toe. Ze „slaan niet door". En ik gebruik opzettelijk deze term van de be zettingsjaren om te doen voelen dat dit verschynsel geen blaam maar waardering verdient I Een volgend positief element: de straatgroep is ridderlijk. Goed, het is een heel gekke ridderlijkheid, die de maagdekens niet bepaald als onaantastbare bovenwereldse idealen beschouwt en behandelt. Integendeel: de meisjes, die by een bepaalde jongensbende horen als loodsmannetjes bij een haaien- school, komen niet ongekreukeld uit hun ruwe knuisten vandaan. Maar zodra dreigt er niet een of ander gevaar, of de eerste gedachte is: „Breng de meides in veiligheid I" Zo op de overoude manier waarop een zeevarend volk leerde om bij scheepsrampen de vrouwen eerst in de boten te bergen Zodat de politiejeep in negen van de tien gevallen wel de jongens op heter daad betrapt, maar het rokken volkje ondertussen al onschuldig maar met kloppende hartjes bij moeder thuis uit het raam bun gelt om te kijken wat er met hun riddertjes gebeuren gaat. Tenslotte nog een laatste credit zijde van de geschiedenis. Ik zei al dat de meisjes in de straatgroep geen volmaakt onschuldig bestaan- tje leefden. Ik zou ook kunnen zeggen dat deze clubs een soort permanente huwelijksmarkt vor men, tvaarby het al te vaak voor niemand duidelijk is welk paartje bij elkaar behoort. Veeleer gelijkt het geheel op een soort commu nistisch paradijs-verhaal met erg veel slangen en erg veel valpar tijen daartussen. Ik toil meteen toegeven dat we daarom sterke be denkingen koesteren tegen deze straatgroepen. Ik kan daaraan nog toevoegen dat er jongens en meisjes van ver buiten de volkswijk in dergelijke groepen kunnen opge nomen zyn, en ook uit héél anders gerichte gezinnen. Ieder ouder, die in het onzekere verkeert waar zyn opgroeiend kind. feitelijk dag aan dag zoveel uren uithangt, moet rekenen met de mogelijkheid dat het zich onder deze jeugd heeft gevoegd en daar van allerlei be leeft, dat geenszins goed is. Maar eerlijkheidshalve moet ik toch nog opmerken dat dezelfde maatschap- pelijk-verwilderde vorm toch maar elk contact met de officiële on zedelijkheid ten strengste afwijst. Alles mag binnen de gemeen schap. Daarbuiten mag niets Dat bedoel ik met straatgroep-zede. Een verschijnsel, dat nog nauwelijks bestudeerd is geworden en toch aller aandacht verdient WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 10