AVONTUUR IN PAN JE 4 onze jeuqó-PAqinAf 5-let konijntje van an Kort verhaal van C. Arnolds DE twee mannen, die op die ge denkwaardige avond op mij af kwamen terwijl ik mij op een smal bergpad in de Sierra Nevada bevond, zagen er zo onmiskenbaar als ban dieten uit, dat ik er op dat morpent zeker van was dat ze hun uitrusting bij een firma van toneelattributen gehuurd hadden. Ik was op vacantie in Andalusië en bereed een koppige en schamele muil ezel, Juanito genaamd, op weg van de zuidkust naar de stad Granada. Ik had die dag 35 km afgelegd over stof fige en met cactussen bezaaide berg paden. Moe en hongerig hoopte ik in het dorp dat ik naderde een stevig maal en een, niet al te onzuiver bed voor mijn pijnlijke ledematen te vin den. De beide mannen vormden de meest vreemdsoortige combinatie, die men zich denken kan. De ene was oud, de andere jong; de ene was lang, de andere klein; de ene was gladgeschoren, de andere had* een lange rode baard; de ene droeg een vettige zwarte baskenmuts, de an dere een grote vaalgrijze sombrero. Het enige wat ze met elkaar gemeen hadden was de boefachtige gelaats uitdrukking. Toen ze vlakbij gekomen waren, be merkte ik dat de kleinste en oudste bandiet met de rode baard een stuk van zijn rechterduim miste. Daarom ik ben nooit zijn naam te weten gekomen zal ik hem „Klein Duimpje" noemen. De andere, de lange, jonge cn gladgeschoren struik rover heette Fernando. Ik weet dit om de eenvoudige reden dat hij, toen hij op ongeveer 'twintig pas afstand gekomen was, staan bleef, de hielen tegen elkaar klapte, militair salueer- -de en zeer beleefd zei: „Goeden mid dag! Mijn naam is Fernando. Dit is mijn vader." Een weinig verbluft groette ik hem terug en wenste „Bucnas tardes." „U bent een Amerikaan?" vroeg Fernando. „Neen, een Hollander." „Dus toch een Amerikaan?" „Helemaal niet", zei ik wrevelig, „een Hollander!" Fernando haalde verachtelijk zijn schouders op alsof hij zeggen wilde: mij kun je toch niets wijs maken. Er was even een korte stilte. Dan: „We zijn gekomen om U naar Uy nachtkwartier in het dorp te gelei den." Klein Duimpje nam mij van hoofd tot voeten op maar zei niets. Door deze beiden begeleid te wor den was wel het laatste wat ik wens- (Vervolg van pag. IJ woeste watermassa's zelts de om geving van Amsterdam bedreigde, aan te pakken. Drie stoomgemalen, de Cruquius, de Leeghwater en de Lynden, zogen het meer leeg, dat nu na veel ongelooflijke opofferingen van de eerste kolonisten één van onze vruchtbaarste landbouwgebie den is geworden. De Cruquius is te genwoordig ingericht als museum voor de Waterstaat; de beide ande re gemalen zijn nog in vol gebiuik, zij het ook gemoderniseerd. Toen de electriciteit naar intree deed, leken de mogelijkheden schier onbeperkt: op ontelbare plaatsen werden molens en stoomgemalen door kleinere electrische gcmaaltjes vervangen. De Zuiderzee werd ge deeltelijk drooggelegd; enorme uit- laatsluizen bij IJmuiden, electrisch bediend, dienden om het overtollige water van grote delen van Noord-Hol land, Zuid-Holland en Utrecht naar de Noordzee af te voeren. 1M" AARtoen in Februari j.l. grote A watermassa's de polders in het Zuid-Westen van ons land overstroom den, cn ook de electrische uemalen overvielen, waren deze met één slag buiten gevecht gesteld. Puffende trac toren stonden nu hatelijk naast de tot werkloosheid gedoemde gebouwtjes. Eens te meer konden we nu zien, dat niet alles wat nieuw en modern is, ook volmaakt moet zijn. En als we dan, door het land fiet sende, de vele oude verdedigingswer ken tegen het dreigende water zien, dan kunnen we alleen maar respect hebben voor wat onze voorvaderen presteerden met heel wat geringere hulpmiddelen dan waarover wij nu beschikken. A. M. R. B. te, maar ik zag geen andere uitweg dan met hen mee te gaan. Ik bleef, met Juanito aan de teugel, een wei nig achter en na enige scherpe afda lingen lag het dal met een handvol witgekalkte huisjes voor ons. Aan een hoge houten paal gloeide een armzalig klein lichtje. Fernando wees er naar, „La luz eléctrica", zei hij trots. We sloegen een hoek om cn gingen een nauw gangetje binnen, aan het einde waarvan zich een deur bevond. „Dit is ons huis", zei Fernando trots, „misschien wilt U ons het grote ge noegen doen hier te overnachten.'' Ik keek in het donkere gangetje met de half vermolmde deur en dan ach ter me naar de paal met het arme tierige „luz eléctrica" als teken dei- civilisatie en veiligheid. „Het is erg vriendelijk van U", zei ik haastig, „maar ik ben van plan in de dorpsherberg, de posada, te overnachten." „Er is hier geen posada", zei Fer nando scherp. „Zeker wel", protesteerde ik, „we zijn er op weg hierheen langs geko- „Er is inderdaad een posada", gaf Fernando, in het geheel niet uit het veld geslagen toe, „maar hij i6 vol ongedierte. U zult hier meer op Uw gemak zijn." Ik drukte mijn rug tegen de muur en stak mijn handen in de zakken. „Niettemin', zei ik zo vastberaden mogelijk, „zal ik in de posada over nachten." Fernando haalde zijn schouders op. „Zo als U wilt, wij zullen U naar de posada begeleiden. Het is er erg vuil!" Fernando en Klein Duimpje, nors kijkend, begeleidden mij tot aan de ingang van de herberg. Toen ik naar binnen ging, klapte Fernando zijn hakken weer samen en salueerde, lüein Duimpje nam, diep bekommerd, zijn sombrero af. „Has- ta raafiana", zei Fernando. ,,Hasta la vista", antwoordde ik, doch hoopte in mijn hart hen nooit weer terug te zien. „La luz eléctrica", dat symbool van Spanje's overgang van de duis ternis naar het licht, was nog niet tot de laee donkere eetzaal van de herberg doorgedrongen. Een flakke rende olielamp deed dienst als vér lichting. De herbergier, een oude vriendelij ke man met een lange grijze baard, kwam me tegemoet om me te groe ten. Hij schudde zijn hoofd toen hij, door het venster, de ruggen zag van de zich verwijderende Fernando en zijn vader. „Daar", zo zeide hij, „gaan twee slechte mensen." In de eetzaal hoorde ik een vreemd schrapend geluid en ik vroeg mij nieuwsgierig af wat dat zijn kon. Toen mijn ogen aan het schaarse licht begonnen te wennen, ontdekte ik dat het een muilezel was. De her bergier was bij het lamplicht bezig het dier opnieuw te beslaan. Nadat ik wat gegeten had werd ik slaperig en zocht mijn legerstede op. Het bed was smal, hard en min of meer bevolkt. Aanvankelijk zocht ik de beestjes voorzichtig en liet ze dan in de vlam van de kaars vallen maar al heel spoedig begon ik me precies te voe len als die timmerman die tegenover een zandwoestijn stond: Indien men, zei de Walrus zacht, hier veegde een heel jaar en met behulp van dweil en kraan kreeg men het heus wel klaar. Ik betwijfel het, zei de timmerman en pinkte stil een traan. Langzaam en met overtuiging dit vers voor mijzelf reciterend blies ik de kaars uit en trachtte te slapen. De volgende ochtend werd ik wak ker door het geblaat van geiten on der mijn raam. Het bleek de melk boer te zijn. Ik stond op, vond Juanito in de stal achter het huis en ging, na ontbeten én de herbergier betaald te hebben, op weg. Reeds had ik enige kilometers af gelegd zonder ook maar één levend wezen tegen te komen, toen plotse ling twee mensen de hoek om kwa men. Het waren Fernando en Klein Duimpje. Twintig pas van mij af bleven ze staan. Fernando salueerde en klapte met zijn hakken, Klein Duimpje lichtte zijn sombrero. „Wij zijn gekomen om U een eind- weegs te vergezellen!" Mijn hart zonk in mijn schoenen. „Jullie beseffen misschien niet", be gon ik zo luid mogelijk, „dat ik he lemaal geen geld bezit en ook geen rijke familieleden. Jullie behoeven al leen maar naar mijn versleten kle ren en naar deze wandelende paro die van een muilezel te kijken om dat te beseffen.' „En als U dan geen geld bezit, hoe kunt U dan in het buitenland reizen?" „Ik schrijf over de landen waarin ik reis, daar verdion ik mijn brood „Zult U ook over ons schrijven?' „Misschien." „In welke couranten?" „In de Hollandse." Klein Duimpje had mij intussen aandachtig bekeken .en liet nu zijn oog over de, weinig aantrekkelijke, vormen van Juanito glijden. „Uw kleding is inderdaad niet die van een echte caballero, uw schoenen zijn on gepoetst en Uw muilezel is een ar me] ui's dier. Hebt U werkelijk geen geld, senor?" „Net genoeg om voor jullie samen een fles wijn te betalen", antwoordde ik. „Dat is heel jammer, maar we zullen het graag accepteren", zei Klein Duimpje. „We zullen op dc verbetering van Uw financiële toestand drinken", voeg de de onbeschaamde Fernando er aan toe. Ik schudde hen de hand en gaf Fer nando een biljet van 20 peseta's. Mijn hoed afnemend bracht ik Jua nito in sukkeldraf en reed weg. Een paar honderd meter verder, net voorbij een der haarspeldbochten, waaraan deze weg zo rijk was, bleef Juanito staan. Er lagen enige zware stukken hout op de weg. Terwijl ik het dier er voorzichtig overheen hielp, keek ik toevallig naar boven en zag twee mannen, een grote en een kleine, met een geweer op hun knie, op een vooruitstekend rotsblok zitten. Ik nam mijn hoed ten tweeden male af en haastte mij verder. De volgende nacht bracht ik in de gevangenis door. Ik verzeker U dat het niet door misdaad of wangedrag was dat ik daar belandde. De dorps herberg bleek vol en terwijl ik, on der het genot van een glas cider, overpeinsde waar ik die nacht moest slapen, maakte ik kennis met de gou verneur van de plaatselijke gevange nis. Hij was gekleed in een prachtig blauw uniform en vergezeld van de adjunct-directeur, die in een iets min der fraai uniform gestoken was. Ze inviteerden me in hun mooie, ruime en frisse gevangenis en wij za ten zéér genoegelijk te samen en dronken sterke koffie en rookten tot vroeg in de morgen. Ik merkte tijdens ons gesprek op dat er natuurlijk, in zo'n klein dorp, weinig te doen was voor twee zulke beschaafde cn intelligente officierer.. „Integendeel", merkte de gouver neur op, „soms hebben we het erg druk. Drie maanden geleden hadden we hier nog een echte gevangene." „En voor een héél zwaar misdrijf" vulde de adjunct-directeur aan, „voor struikroverij. We hadden hem eigen lijk een jaar moeten vasthouden, maar hij had geen sympathiek ge zicht en hij had geen manieren. Hij was, om het kort te zeggen, geen heer. We hebben hem dus na twee weken laten lopen." „Hij was de lelijkste kerel die ik ooit gezien heb", knikte de gouver neur. Ik ging kaarsrecht zitten. „Had hij", vroeg ik, „een lelijke rode baard en miste hij een stuk van zijn rechterduim?" De gouverneur knikte toestemmend. „Vertel ons hoe U hem kent, senor?" Nadat ik uitverteld was permiteer- de de gouverneur zich te spreken met een openhartigheid, die hoffelijke Spanjaarden hoogst zelden bezigen. Ik had hem gevraagd: „Wat denkt U senor, dat de reden is dat die twee schurken mij verder ongemoeid heb ben laten gaan?" En dc gouverneur, mijn verfom faaide kleding en mijn ongepoetste schoenen vergelijkend met zijn eigen kleurige en glanzende uitrusting, ant woordde ernstig: „U zult mij excuse ren, senor, en U moet niet denken dat ik een smet wens te werpen op Uw nobele afkomst, maar Uw uiter lijk is dat van een vogelverschrikker en- Uw rijdier, onze Cervantes, die U natuurlijk gelezen heeft, beschreef hem zo treffend met de naam, „Ro- sinante". Vergeef my, mijn vriend. U moogt niet verwachten voor een belangrijk man aangezien te worden en beroofd te worden, of gegijzeld voor een losgeld, indien U zó ge kleed gaat.' Uitbottend leven. HET was één van de laatste va- cantiedagen. Verschillende scho len waren al begonnen. Die van Jan nog niet. En daar zat hij nu op de stoep voor z'n huis en verveelde zich een Maar ineens hoorde hij een beken de stem zijn naam roepen. Vlug was hij overeind en keek de straat in. Daar zag hij z'n neefje aankomen. Dat was fijn! En het neefje had zo waar al een plan ook: zij zouden samen naar de béeslenmarkt gaan. ,,Dat doen we!" riep Jan en hij danste met Hein van plezier. Toen zij even later op de markt bij een konijnenkoopman stonden te kijken, wipte er net een heel klein diertje met lange oortjes en een snuf- felneusje door een gat in de kist naar buiten. Direct pakte de koop man het beestje bij zijn nekvel en gooide het terug in de kist. Daar schrokken de jongens zo van, dat zij niet lang overlegden, maar direct hun zakgeld bij elkaar legden en het konijntje kochten. Hein zou Snuffeltje wel een plaats je geven bij zijn andere konijn thuis. Van een ijsman kregen zij een doosje. Daarin deden zij wat gras voor zij Snuffeltje er in legden. Zó namen zij het diertje mee in de tram, op z'n eerste reis. Maar Snuffeltje mocht niet bij Hein blijven, want het konijn van Hein was al groot en zijn moeder was daarom bang, dat het kleintje door het grote gebeten zou worden. In een boodschappenmand van tan te bracht Jan toen het diertje naar zijn huis. Hij was laat. Zijn moeder had al een paar maal uit het raam geke ken, doch zag hem maar niet. Eindelijk hoorde zij stappen op de trap. Ja hoor, het was Jan, die riep: „Moeder, ik heb wat meegebracht, kijk maar...!" Moeder was eigenlijk boos op hem, maar toen zij het diertje zag, vond 'zij het zó lief, dat zij haar boosheid helemaal vergat. En Jan, oeh, die vond Snuffeltje zo'n schat, hij wil de hem liefst de hele avond op z'n schoot houden. Toen Jan naar bed moest, wou hij graag het beestje op z'n kamer heb ben. Zijn moeder vond het eerst niet goéd, maar gaf ten slotte toch toe stemming. Jan nam het beestje mee 'en spoe dig was het stil in huis. Toen moeder later om een hoekje keek, lag Jan daar met een kleur op, zijn wangen vast te slapen. Het mandje met het konijntje had hij op een stoel zó dichtbij gezet, dat zijn neus de mand raakte, en het konijntje aan z'n neus snuffelde. Na een poosje van. stilte meende moeder een plof te horen in de ka mer van Jan. Zij ging kijken... en daar hipte het konijntje vrolijk over de grond. Voorzichtig zette moeder het weer in z'n mandje. Maar een poosje later, toen alles weer stil was geworden, hoorde zij die plof wéér, nu vergezeld van een hevig gepiep. Verschrikt ren de moeder naür Jan z'n kamer en vond daar het konijntje op de grond. Zijn pootjes waren op een rare ma nier voor cn achter uitgestrekt. Arm, Jan was van het piepen en het bin nenkomen van moeder wakker ge worden, keek over de rand van z'n bed en zag het konijntje daar zo lig gen Inmiddels was het piepen weer op gehouden en beiden dachten, dat het beestje nu dood was. Zij hadden niet de moed het op te rapen. Jan was ontroostbaar! Toen moeder hem eindelijk wat ge kalmeerd had, het licht had uitge draaid en was weggegaan, kon de jongen nog lang niet slapen. Hij lag maar te woelen en dacht aan het arme, domme konijntje. Waarom had hij het ook zo hoog gezet? Het was zijn schuld, dat het nu dood was. Maar wat hoerde hij daar onder zich? Het was net of hij wat hoor de schuifelen. En toen hij vliegens vlug het licht had aangedraaid, zag hij, dat het diertje werkelijk verder was gekropen! Gelukkig, het leefde! „Moeder, kom es kijken, het konijntje, het leeft!" Nu zette Jan het heel voorzichtig in de mand en gaf het diertje wat lekkernijtjes, die het vrolijk opknab belde. Er werd een stuk vitrage over de mand gespannen, z»dat het ko nijntje niet meer uit de mand kon vallen en Jan sliep spoedig als een roos, naast zyn lieve konijntje. Dat het de andere morgen een plantje heeft kaalgegeten, was ten slotte Jan zijn schuld, die het beestje bij zich op de divan liet lopen, zo dat het bij de vensterbank kon. Het was in ieder geval een teken, dat het volkomen genezen was. (^önze BRievenBus i en neven, Zal ik vandaag eens direct vertel lenmie deze week de prijzen hebben gewonnen? Je, nu dan de hoofdprijs gaat naar Wini van Tuyl, terwijl Ria Bol, Rietje Pols en Ellen van Duyn een troostprijs ontvan gen. Vinden jullie niet, dat wij deze week een aardige puzzle hebben? Ik zelf vind de plaat Modelvliegtuigbouwers uit de Verenigde Staten, Engeland, Schotland, België en Nederland bijeen in het luchtvaartkamp van de Kon. Nederl. Vereniging voor Luchtvaart op het kampeerterrein ,X>e Paalberg" bij Ermelo. (Zie het artikel op pag. 5) Was leuk, Tjitske. Dan wil ik vragen wie er zin heeft om te gaan corres ponderen met N. van Dommelen, van Alphenstraat 2 te Rotterdam, die graag een gezellige briefwisseling wil be ginnen. Wié schrijft eens een briefje? En tenslotte wil ik de speciale groeten doen aan Arie van Wijngaarden, die op het ogenblik in een koloniehuis verblijft. Ik hoop, dat je prettige weken zult hebben Arie en dat je er als een flinke, gezonde kerel vundaan zult komen. Nu zou ik bijna vergeten de oplossing van de puzzle te ver tellen. Er kwam Roermond uit, terwijl de woorden roker, onder, erker, rover, meter, oever, neder cn dader waren. Ik wil onze brievenbus beginnen met tegen Dik va* Leenen te zeggen, dat hij voortaan zyn adres op do brief moet vermelden. Zeg Dik, je zond zo'n leuke oplossing in, dat ik je in aan- roeiking had willen laten komen voor een prijs, maar m'n jongen, hoe kan ik je nu een pakje sturen als ik niet weet waar je woont. In 't vervolg niet vergeten hoor. Henriët Richter* heeft in de Paasvacantie een heerlykc fiets tocht gemaakt. Dan doe jij zeker ook mee aan onze rywielrondrit, of bon je daar nog wat te jong voor. Van harte gelukgewenst met het bruiloftsfeest van je ouders, Aafke Bergsma, ik hoop, dat beiden nog lang in jullie midden zul len zijn. Of" jij lelijk schrijft, Ria Kok. Welnee, ik vond de brief juist keurig. Jullie zijn me daar cqn leuk stel, Rietje de Labye om zo maar een grabbelton in elkaar te zetten. Zaten er leuke pakjes in? -Do moeder van Arie van Geest is een mooie jurk van Atie aan het maken. Is je nieuwe aanwinst al klaar? Leuk, Jan Henk Verwey, dat jouw vriend Steef Iluls ook mee gaat doen. Ik zie een brief van hem tege moet, ik geloof tenminste, dat hij ine nog niet heeft geschreven Je versje was aardig Jan Slof en ik bedank je er wel voor. Zoals je ziet, Tineke Ver- ik denk wel, dat een stapel oplos singen zullen komen. Kinders, voor ik aan de brievenbus begin wil ik eerst Tjitske Apol bedanken voor het reuze lange verhaal, dat hij mij stuurde, 't Veel meisjes en jongens hebben mij gevraagd om een puzzle a's deze. Op de tekening staan heel toat voor werpen, die met de letter H beginnen. Zeek ze maar op en dan zie ik wel hoeveel jullie er hebben gevonden. boon. is aan je wens voldaan en staat er -een puzzle in de krant, die jij zo graag wilde hebben. Hpud jij zo van puzzlen, Grectje Roeleveld? Wel dan doe Jc zeker altijd met plezier aan onze brievenbus mee. Jouw zus is maar flink verwend, Gerrie Hagen. Zo'n ver jaardag wil ik ook best Deleven. Wer kendam is een aardig plaatsje, Janneke van Schothorst en ik kan me best in denken, dat je het naar je zin hebt gehad, 't Is inderdaad een flink eind lopen naar jouw school, Kia Klandrr- mans en daarom is het geen gek idee om op de fiets te gaan. Wanneer ik jarig ben, vraagt Heleentje van der Spek, meiske, ik heb al vele malen geschreven, dat ik het niet zal ver klappen. Maar zal ik het vandaag eena aan jouw vertellen? Tegen niemand zeggen hoor, maar het is 3 Mei. Nee maar, wat een leuke kiek stuurde jij van jezelf, Maartje Iedema. Mag ik dc foto houden? Hier nog al een mooie foto on die komt van NelUe Bergs.-na. Enig zeg en wel bedankt. Ja hoor, ik heb de fout in jouw tekening gevon den, Gij* Kuüper-s. Het is niet „is een gezellige krant", maar „een gezellige krant", dus zonder het woordje „is". Spek heb geschreven, Cobi Smit. Te vreden? Hebben jullie een plezierige middag gehad in Katwijk, Ike Bakker? Nog gefeliciteerd hoor en groetjes aan Jan. Fijn, dat je het zo naar je ziH hebt op de meisjesclub, Greet je van 't Wout. Gezellig lijkt me dat niet z'n allen allerlei dingen te maken, Hannic van Egmond stuurde my een mooie prentbriefkaart, waar ik wat mee in m'n schik ben. M'n compliment voor je mooie rapport, Alida de Jong. Het zag er in een woord keurig uit. Waar heb jij die mooie letters leren schrijven, Maryke Oclthuysen?, prachtig zeg, voor al die versierde hoofdletter. Zyn jullie <*p handwerken al aan iets nieuws be gonnen, Beppie van Spronaen? Maar flink je best doen op de lagere school, Mar ja Monteban, dan zal je best naar de U.L.O.-school mogen. Toch niet on aardig om de vierde te zijn in de ry van geslaagden, Sjaaie van Gaaien. Nog van harte met je verjaardag, al ben ik wat laat. Joke van Wijk had haar brief met fleurige plaatjes versierd. Gezellig, Joke. En dan stuurde Willy Kaper nuj een lang gedicht over een teddybeertje. Ook dat stelde ik erg op prijs. Kees Vlasblom vond het niets leuk, dat de vacantie voorbij was. Tja, Kees, dat kan ik me indenken, maar je kunt toch niet altijd vacantie hebben. Nee, ik ken- jouw onderwijzer niet, Gerrie van der Ende. Kun je nogal met hem opschie ten? Hoeveel geld heb jij bijeen ge kregen tijdens de „Heitjes-actie", Nannie Houwen? Ik zal je vertellen, dat ons nichtje Tera Plank vier en een halve gulden bij elkaar heeft „gekarweid". Wat is dat toch erg, Jannie Kraak als je zo met ziekte te kampen hebt, zoals moeder Van haite sterkte toegewenst hoor. Hebben jullie een drukdoos gekre gen, Truus en Piet Waldekker? Jullie namen stonden tenminste zo netjes op de brief. Jaap Guis vraagt om een doolhof. Jaap, ik beloof je, dat er vol gende week eentje komt. Goed? Adrie van d«r Pol kon de puzzle niet oplos sen, maar toch stuurde zij mij een briefje. Fijn, Adrie, ik vond het spor tief Nog gefeliciteerd met je verjaar dag, Kees van der Herik, heb je een gcnoegelijke dag gehad? Arme Corrie Stam, kon je je naam maar niet vin den ln de brievenbus? Nu zeker wel hè. Ja, „Prikkebecn", onze evacué's zijn weg. De mannen kregen namelijk een oproep om te gaan werken in de plaats, waar zij gewoond hebben. Ook Ria Lagerwaard vond het jammer, dat de vacantie was afgelopen. Lees jij maar goed wat ik aan Kees Vlasblom heb geschreven. Ina Vat kleurde haar brief cn dat stond erg fleurig. Kinders. dit was weer de brievenbus. Maar het zou „onze" brievenbus niet zijn als wij niet besloten met de nieu welingen. Hier komen zc: Aadje Brink man. Gerard van de Kwaak. Marianne Hartogs, Paul Breedveld, Geatimc IJ[cr- man, Ruut Brouwer, Ab. Cor en Hilly Horneman, Liesbeth van der Meer, Mar- tic Hooykaas, Rietje Burger, Anneke do Waard, Joyce Kappetcin, Eddy he Vries en Appie Roos. Tenslotte wena ik jullie een goede z°dda^($ijJiaf£|S

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12