AVONTUUR IN PAN JE
4 onze jeuqó-PAqinAf
5-let konijntje van an
Kort verhaal van C. Arnolds
DE twee mannen, die op die ge
denkwaardige avond op mij af
kwamen terwijl ik mij op een smal
bergpad in de Sierra Nevada bevond,
zagen er zo onmiskenbaar als ban
dieten uit, dat ik er op dat morpent
zeker van was dat ze hun uitrusting
bij een firma van toneelattributen
gehuurd hadden.
Ik was op vacantie in Andalusië en
bereed een koppige en schamele muil
ezel, Juanito genaamd, op weg van
de zuidkust naar de stad Granada. Ik
had die dag 35 km afgelegd over stof
fige en met cactussen bezaaide berg
paden. Moe en hongerig hoopte ik in
het dorp dat ik naderde een stevig
maal en een, niet al te onzuiver bed
voor mijn pijnlijke ledematen te vin
den.
De beide mannen vormden de
meest vreemdsoortige combinatie, die
men zich denken kan. De ene was
oud, de andere jong; de ene was
lang, de andere klein; de ene was
gladgeschoren, de andere had* een
lange rode baard; de ene droeg
een vettige zwarte baskenmuts, de an
dere een grote vaalgrijze sombrero.
Het enige wat ze met elkaar gemeen
hadden was de boefachtige gelaats
uitdrukking.
Toen ze vlakbij gekomen waren, be
merkte ik dat de kleinste en oudste
bandiet met de rode baard een stuk
van zijn rechterduim miste. Daarom
ik ben nooit zijn naam te weten
gekomen zal ik hem „Klein
Duimpje" noemen. De andere, de
lange, jonge cn gladgeschoren struik
rover heette Fernando. Ik weet dit
om de eenvoudige reden dat hij, toen
hij op ongeveer 'twintig pas afstand
gekomen was, staan bleef, de hielen
tegen elkaar klapte, militair salueer-
-de en zeer beleefd zei: „Goeden mid
dag! Mijn naam is Fernando. Dit is
mijn vader."
Een weinig verbluft groette ik hem
terug en wenste „Bucnas tardes."
„U bent een Amerikaan?" vroeg
Fernando.
„Neen, een Hollander."
„Dus toch een Amerikaan?"
„Helemaal niet", zei ik wrevelig,
„een Hollander!"
Fernando haalde verachtelijk zijn
schouders op alsof hij zeggen wilde:
mij kun je toch niets wijs maken.
Er was even een korte stilte. Dan:
„We zijn gekomen om U naar Uy
nachtkwartier in het dorp te gelei
den."
Klein Duimpje nam mij van hoofd
tot voeten op maar zei niets.
Door deze beiden begeleid te wor
den was wel het laatste wat ik wens-
(Vervolg van pag. IJ
woeste watermassa's zelts de om
geving van Amsterdam bedreigde,
aan te pakken. Drie stoomgemalen,
de Cruquius, de Leeghwater en de
Lynden, zogen het meer leeg, dat nu
na veel ongelooflijke opofferingen
van de eerste kolonisten één van
onze vruchtbaarste landbouwgebie
den is geworden. De Cruquius is te
genwoordig ingericht als museum
voor de Waterstaat; de beide ande
re gemalen zijn nog in vol gebiuik,
zij het ook gemoderniseerd.
Toen de electriciteit naar intree
deed, leken de mogelijkheden schier
onbeperkt: op ontelbare plaatsen
werden molens en stoomgemalen
door kleinere electrische gcmaaltjes
vervangen. De Zuiderzee werd ge
deeltelijk drooggelegd; enorme uit-
laatsluizen bij IJmuiden, electrisch
bediend, dienden om het overtollige
water van grote delen van Noord-Hol
land, Zuid-Holland en Utrecht naar
de Noordzee af te voeren.
1M" AARtoen in Februari j.l. grote
A watermassa's de polders in het
Zuid-Westen van ons land overstroom
den, cn ook de electrische uemalen
overvielen, waren deze met één slag
buiten gevecht gesteld. Puffende trac
toren stonden nu hatelijk naast de tot
werkloosheid gedoemde gebouwtjes.
Eens te meer konden we nu zien, dat
niet alles wat nieuw en modern is,
ook volmaakt moet zijn.
En als we dan, door het land fiet
sende, de vele oude verdedigingswer
ken tegen het dreigende water zien,
dan kunnen we alleen maar respect
hebben voor wat onze voorvaderen
presteerden met heel wat geringere
hulpmiddelen dan waarover wij nu
beschikken. A. M. R. B.
te, maar ik zag geen andere uitweg
dan met hen mee te gaan. Ik bleef,
met Juanito aan de teugel, een wei
nig achter en na enige scherpe afda
lingen lag het dal met een handvol
witgekalkte huisjes voor ons.
Aan een hoge houten paal gloeide
een armzalig klein lichtje. Fernando
wees er naar, „La luz eléctrica", zei
hij trots.
We sloegen een hoek om cn gingen
een nauw gangetje binnen, aan het
einde waarvan zich een deur bevond.
„Dit is ons huis", zei Fernando trots,
„misschien wilt U ons het grote ge
noegen doen hier te overnachten.''
Ik keek in het donkere gangetje met
de half vermolmde deur en dan ach
ter me naar de paal met het arme
tierige „luz eléctrica" als teken dei-
civilisatie en veiligheid.
„Het is erg vriendelijk van U", zei
ik haastig, „maar ik ben van plan
in de dorpsherberg, de posada, te
overnachten."
„Er is hier geen posada", zei Fer
nando scherp.
„Zeker wel", protesteerde ik, „we
zijn er op weg hierheen langs geko-
„Er is inderdaad een posada", gaf
Fernando, in het geheel niet uit het
veld geslagen toe, „maar hij i6 vol
ongedierte. U zult hier meer op Uw
gemak zijn."
Ik drukte mijn rug tegen de muur
en stak mijn handen in de zakken.
„Niettemin', zei ik zo vastberaden
mogelijk, „zal ik in de posada over
nachten."
Fernando haalde zijn schouders op.
„Zo als U wilt, wij zullen U naar de
posada begeleiden. Het is er erg
vuil!" Fernando en Klein Duimpje,
nors kijkend, begeleidden mij tot aan
de ingang van de herberg.
Toen ik naar binnen ging, klapte
Fernando zijn hakken weer samen en
salueerde, lüein Duimpje nam, diep
bekommerd, zijn sombrero af. „Has-
ta raafiana", zei Fernando.
,,Hasta la vista", antwoordde ik,
doch hoopte in mijn hart hen nooit
weer terug te zien.
„La luz eléctrica", dat symbool
van Spanje's overgang van de duis
ternis naar het licht, was nog niet
tot de laee donkere eetzaal van de
herberg doorgedrongen. Een flakke
rende olielamp deed dienst als vér
lichting.
De herbergier, een oude vriendelij
ke man met een lange grijze baard,
kwam me tegemoet om me te groe
ten. Hij schudde zijn hoofd toen hij,
door het venster, de ruggen zag van
de zich verwijderende Fernando en
zijn vader. „Daar", zo zeide hij,
„gaan twee slechte mensen."
In de eetzaal hoorde ik een vreemd
schrapend geluid en ik vroeg mij
nieuwsgierig af wat dat zijn kon.
Toen mijn ogen aan het schaarse
licht begonnen te wennen, ontdekte
ik dat het een muilezel was. De her
bergier was bij het lamplicht bezig
het dier opnieuw te beslaan.
Nadat ik wat gegeten had werd ik
slaperig en zocht mijn legerstede op.
Het bed was smal, hard en min of
meer bevolkt.
Aanvankelijk zocht ik de beestjes
voorzichtig en liet ze dan in de vlam
van de kaars vallen maar al heel
spoedig begon ik me precies te voe
len als die timmerman die tegenover
een zandwoestijn stond:
Indien men, zei de Walrus zacht,
hier veegde een heel jaar en
met behulp van dweil en kraan
kreeg men het heus wel klaar.
Ik betwijfel het, zei de timmerman
en pinkte stil een traan.
Langzaam en met overtuiging dit
vers voor mijzelf reciterend blies ik
de kaars uit en trachtte te slapen.
De volgende ochtend werd ik wak
ker door het geblaat van geiten on
der mijn raam. Het bleek de melk
boer te zijn.
Ik stond op, vond Juanito in de stal
achter het huis en ging, na ontbeten
én de herbergier betaald te hebben,
op weg.
Reeds had ik enige kilometers af
gelegd zonder ook maar één levend
wezen tegen te komen, toen plotse
ling twee mensen de hoek om kwa
men. Het waren Fernando en Klein
Duimpje. Twintig pas van mij af
bleven ze staan. Fernando salueerde
en klapte met zijn hakken, Klein
Duimpje lichtte zijn sombrero.
„Wij zijn gekomen om U een eind-
weegs te vergezellen!"
Mijn hart zonk in mijn schoenen.
„Jullie beseffen misschien niet", be
gon ik zo luid mogelijk, „dat ik he
lemaal geen geld bezit en ook geen
rijke familieleden. Jullie behoeven al
leen maar naar mijn versleten kle
ren en naar deze wandelende paro
die van een muilezel te kijken om dat
te beseffen.'
„En als U dan geen geld bezit, hoe
kunt U dan in het buitenland reizen?"
„Ik schrijf over de landen waarin
ik reis, daar verdion ik mijn brood
„Zult U ook over ons schrijven?'
„Misschien."
„In welke couranten?"
„In de Hollandse."
Klein Duimpje had mij intussen
aandachtig bekeken .en liet nu zijn
oog over de, weinig aantrekkelijke,
vormen van Juanito glijden. „Uw
kleding is inderdaad niet die van een
echte caballero, uw schoenen zijn on
gepoetst en Uw muilezel is een ar
me] ui's dier. Hebt U werkelijk geen
geld, senor?"
„Net genoeg om voor jullie samen
een fles wijn te betalen", antwoordde
ik.
„Dat is heel jammer, maar we
zullen het graag accepteren", zei
Klein Duimpje.
„We zullen op dc verbetering van
Uw financiële toestand drinken", voeg
de de onbeschaamde Fernando er
aan toe.
Ik schudde hen de hand en gaf Fer
nando een biljet van 20 peseta's.
Mijn hoed afnemend bracht ik Jua
nito in sukkeldraf en reed weg.
Een paar honderd meter verder,
net voorbij een der haarspeldbochten,
waaraan deze weg zo rijk was, bleef
Juanito staan. Er lagen enige zware
stukken hout op de weg. Terwijl ik
het dier er voorzichtig overheen
hielp, keek ik toevallig naar boven
en zag twee mannen, een grote en
een kleine, met een geweer op hun
knie, op een vooruitstekend rotsblok
zitten. Ik nam mijn hoed ten tweeden
male af en haastte mij verder.
De volgende nacht bracht ik in de
gevangenis door. Ik verzeker U dat
het niet door misdaad of wangedrag
was dat ik daar belandde. De dorps
herberg bleek vol en terwijl ik, on
der het genot van een glas cider,
overpeinsde waar ik die nacht moest
slapen, maakte ik kennis met de gou
verneur van de plaatselijke gevange
nis. Hij was gekleed in een prachtig
blauw uniform en vergezeld van de
adjunct-directeur, die in een iets min
der fraai uniform gestoken was.
Ze inviteerden me in hun mooie,
ruime en frisse gevangenis en wij za
ten zéér genoegelijk te samen en
dronken sterke koffie en rookten tot
vroeg in de morgen.
Ik merkte tijdens ons gesprek op
dat er natuurlijk, in zo'n klein dorp,
weinig te doen was voor twee zulke
beschaafde cn intelligente officierer..
„Integendeel", merkte de gouver
neur op, „soms hebben we het erg
druk. Drie maanden geleden hadden
we hier nog een echte gevangene."
„En voor een héél zwaar misdrijf"
vulde de adjunct-directeur aan, „voor
struikroverij. We hadden hem eigen
lijk een jaar moeten vasthouden,
maar hij had geen sympathiek ge
zicht en hij had geen manieren. Hij
was, om het kort te zeggen, geen
heer. We hebben hem dus na twee
weken laten lopen."
„Hij was de lelijkste kerel die ik
ooit gezien heb", knikte de gouver
neur.
Ik ging kaarsrecht zitten. „Had
hij", vroeg ik, „een lelijke rode
baard en miste hij een stuk van zijn
rechterduim?"
De gouverneur knikte toestemmend.
„Vertel ons hoe U hem kent, senor?"
Nadat ik uitverteld was permiteer-
de de gouverneur zich te spreken met
een openhartigheid, die hoffelijke
Spanjaarden hoogst zelden bezigen.
Ik had hem gevraagd: „Wat denkt
U senor, dat de reden is dat die twee
schurken mij verder ongemoeid heb
ben laten gaan?"
En dc gouverneur, mijn verfom
faaide kleding en mijn ongepoetste
schoenen vergelijkend met zijn eigen
kleurige en glanzende uitrusting, ant
woordde ernstig: „U zult mij excuse
ren, senor, en U moet niet denken
dat ik een smet wens te werpen op
Uw nobele afkomst, maar Uw uiter
lijk is dat van een vogelverschrikker
en- Uw rijdier, onze Cervantes, die U
natuurlijk gelezen heeft, beschreef
hem zo treffend met de naam, „Ro-
sinante". Vergeef my, mijn vriend.
U moogt niet verwachten voor een
belangrijk man aangezien te worden
en beroofd te worden, of gegijzeld
voor een losgeld, indien U zó ge
kleed gaat.'
Uitbottend leven.
HET was één van de laatste va-
cantiedagen. Verschillende scho
len waren al begonnen. Die van Jan
nog niet.
En daar zat hij nu op de stoep
voor z'n huis en verveelde zich een
Maar ineens hoorde hij een beken
de stem zijn naam roepen. Vlug was
hij overeind en keek de straat in.
Daar zag hij z'n neefje aankomen.
Dat was fijn! En het neefje had zo
waar al een plan ook: zij zouden
samen naar de béeslenmarkt gaan.
,,Dat doen we!" riep Jan en hij danste
met Hein van plezier.
Toen zij even later op de markt
bij een konijnenkoopman stonden te
kijken, wipte er net een heel klein
diertje met lange oortjes en een snuf-
felneusje door een gat in de kist
naar buiten. Direct pakte de koop
man het beestje bij zijn nekvel en
gooide het terug in de kist. Daar
schrokken de jongens zo van, dat zij
niet lang overlegden, maar direct
hun zakgeld bij elkaar legden en het
konijntje kochten.
Hein zou Snuffeltje wel een plaats
je geven bij zijn andere konijn
thuis.
Van een ijsman kregen zij een
doosje. Daarin deden zij wat gras
voor zij Snuffeltje er in legden.
Zó namen zij het diertje mee in de
tram, op z'n eerste reis.
Maar Snuffeltje mocht niet bij Hein
blijven, want het konijn van Hein
was al groot en zijn moeder was
daarom bang, dat het kleintje door
het grote gebeten zou worden.
In een boodschappenmand van tan
te bracht Jan toen het diertje naar
zijn huis.
Hij was laat. Zijn moeder had al
een paar maal uit het raam geke
ken, doch zag hem maar niet.
Eindelijk hoorde zij stappen op de
trap. Ja hoor, het was Jan, die riep:
„Moeder, ik heb wat meegebracht,
kijk maar...!"
Moeder was eigenlijk boos op hem,
maar toen zij het diertje zag, vond
'zij het zó lief, dat zij haar boosheid
helemaal vergat. En Jan, oeh, die
vond Snuffeltje zo'n schat, hij wil
de hem liefst de hele avond op z'n
schoot houden.
Toen Jan naar bed moest, wou hij
graag het beestje op z'n kamer heb
ben. Zijn moeder vond het eerst niet
goéd, maar gaf ten slotte toch toe
stemming.
Jan nam het beestje mee 'en spoe
dig was het stil in huis.
Toen moeder later om een hoekje
keek, lag Jan daar met een kleur
op, zijn wangen vast te slapen. Het
mandje met het konijntje had hij
op een stoel zó dichtbij gezet, dat
zijn neus de mand raakte, en het
konijntje aan z'n neus snuffelde.
Na een poosje van. stilte meende
moeder een plof te horen in de ka
mer van Jan. Zij ging kijken... en
daar hipte het konijntje vrolijk over
de grond. Voorzichtig zette moeder
het weer in z'n mandje.
Maar een poosje later, toen alles
weer stil was geworden, hoorde zij
die plof wéér, nu vergezeld van
een hevig gepiep. Verschrikt ren
de moeder naür Jan z'n kamer en
vond daar het konijntje op de grond.
Zijn pootjes waren op een rare ma
nier voor cn achter uitgestrekt. Arm,
Jan was van het piepen en het bin
nenkomen van moeder wakker ge
worden, keek over de rand van z'n
bed en zag het konijntje daar zo lig
gen
Inmiddels was het piepen weer op
gehouden en beiden dachten, dat het
beestje nu dood was. Zij hadden niet
de moed het op te rapen.
Jan was ontroostbaar!
Toen moeder hem eindelijk wat ge
kalmeerd had, het licht had uitge
draaid en was weggegaan, kon de
jongen nog lang niet slapen. Hij lag
maar te woelen en dacht aan het
arme, domme konijntje. Waarom had
hij het ook zo hoog gezet? Het was
zijn schuld, dat het nu dood was.
Maar wat hoerde hij daar onder
zich? Het was net of hij wat hoor
de schuifelen. En toen hij vliegens
vlug het licht had aangedraaid, zag
hij, dat het diertje werkelijk verder
was gekropen!
Gelukkig, het leefde! „Moeder,
kom es kijken, het konijntje, het
leeft!"
Nu zette Jan het heel voorzichtig
in de mand en gaf het diertje wat
lekkernijtjes, die het vrolijk opknab
belde. Er werd een stuk vitrage over
de mand gespannen, z»dat het ko
nijntje niet meer uit de mand kon
vallen en Jan sliep spoedig als een
roos, naast zyn lieve konijntje.
Dat het de andere morgen een
plantje heeft kaalgegeten, was ten
slotte Jan zijn schuld, die het beestje
bij zich op de divan liet lopen, zo
dat het bij de vensterbank kon. Het
was in ieder geval een teken, dat
het volkomen genezen was.
(^önze BRievenBus
i en neven,
Zal ik vandaag
eens direct vertel
lenmie deze week
de prijzen hebben
gewonnen? Je, nu
dan de hoofdprijs
gaat naar Wini van
Tuyl, terwijl Ria
Bol, Rietje Pols en
Ellen van Duyn een
troostprijs ontvan
gen. Vinden jullie
niet, dat wij deze
week een aardige
puzzle hebben? Ik
zelf vind de plaat
Modelvliegtuigbouwers uit de Verenigde Staten, Engeland, Schotland,
België en Nederland bijeen in het luchtvaartkamp van de Kon. Nederl.
Vereniging voor Luchtvaart op het kampeerterrein ,X>e Paalberg" bij Ermelo.
(Zie het artikel op pag. 5)
Was leuk, Tjitske. Dan wil ik vragen
wie er zin heeft om te gaan corres
ponderen met N. van Dommelen, van
Alphenstraat 2 te Rotterdam, die graag
een gezellige briefwisseling wil be
ginnen. Wié schrijft eens een briefje?
En tenslotte wil ik de speciale groeten
doen aan Arie van Wijngaarden, die
op het ogenblik in een koloniehuis
verblijft. Ik hoop, dat je prettige
weken zult hebben Arie en dat je er
als een flinke, gezonde kerel vundaan
zult komen. Nu zou ik bijna vergeten
de oplossing van de puzzle te ver
tellen. Er kwam Roermond uit, terwijl
de woorden roker, onder, erker, rover,
meter, oever, neder cn dader waren.
Ik wil onze brievenbus beginnen met
tegen Dik va* Leenen te zeggen, dat
hij voortaan zyn adres op do brief
moet vermelden. Zeg Dik, je zond zo'n
leuke oplossing in, dat ik je in aan-
roeiking had willen laten komen voor
een prijs, maar m'n jongen, hoe kan
ik je nu een pakje sturen als ik niet
weet waar je woont. In 't vervolg niet
vergeten hoor. Henriët Richter* heeft
in de Paasvacantie een heerlykc fiets
tocht gemaakt. Dan doe jij zeker ook
mee aan onze rywielrondrit, of bon je
daar nog wat te jong voor. Van harte
gelukgewenst met het bruiloftsfeest van
je ouders, Aafke Bergsma, ik hoop, dat
beiden nog lang in jullie midden zul
len zijn. Of" jij lelijk schrijft, Ria Kok.
Welnee, ik vond de brief juist keurig.
Jullie zijn me daar cqn leuk stel, Rietje
de Labye om zo maar een grabbelton
in elkaar te zetten. Zaten er leuke
pakjes in? -Do moeder van Arie van
Geest is een mooie jurk van Atie aan
het maken. Is je nieuwe aanwinst al
klaar? Leuk, Jan Henk Verwey, dat
jouw vriend Steef Iluls ook mee gaat
doen. Ik zie een brief van hem tege
moet, ik geloof tenminste, dat hij ine
nog niet heeft geschreven Je versje
was aardig Jan Slof en ik bedank je
er wel voor. Zoals je ziet, Tineke Ver-
ik
denk wel, dat
een stapel oplos
singen zullen komen. Kinders, voor ik
aan de brievenbus begin wil ik eerst
Tjitske Apol bedanken voor het reuze
lange verhaal, dat hij mij stuurde, 't
Veel meisjes en jongens hebben mij
gevraagd om een puzzle a's deze.
Op de tekening staan heel toat voor
werpen, die met de letter H
beginnen. Zeek ze maar op en dan
zie ik wel hoeveel jullie er hebben
gevonden.
boon. is aan je wens voldaan en staat
er -een puzzle in de krant, die jij zo
graag wilde hebben. Hpud jij zo van
puzzlen, Grectje Roeleveld? Wel dan
doe Jc zeker altijd met plezier aan
onze brievenbus mee. Jouw zus is maar
flink verwend, Gerrie Hagen. Zo'n ver
jaardag wil ik ook best Deleven. Wer
kendam is een aardig plaatsje, Janneke
van Schothorst en ik kan me best in
denken, dat je het naar je zin hebt
gehad, 't Is inderdaad een flink eind
lopen naar jouw school, Kia Klandrr-
mans en daarom is het geen gek idee
om op de fiets te gaan. Wanneer ik
jarig ben, vraagt Heleentje van der
Spek, meiske, ik heb al vele malen
geschreven, dat ik het niet zal ver
klappen. Maar zal ik het vandaag eena
aan jouw vertellen? Tegen niemand
zeggen hoor, maar het is 3 Mei. Nee
maar, wat een leuke kiek stuurde jij
van jezelf, Maartje Iedema. Mag ik dc
foto houden? Hier nog al een mooie
foto on die komt van NelUe Bergs.-na.
Enig zeg en wel bedankt. Ja hoor, ik
heb de fout in jouw tekening gevon
den, Gij* Kuüper-s. Het is niet „is een
gezellige krant", maar „een gezellige
krant", dus zonder het woordje „is".
Spek heb geschreven, Cobi Smit. Te
vreden? Hebben jullie een plezierige
middag gehad in Katwijk, Ike Bakker?
Nog gefeliciteerd hoor en groetjes aan
Jan. Fijn, dat je het zo naar je
ziH hebt op de meisjesclub, Greet je van
't Wout. Gezellig lijkt me dat niet z'n
allen allerlei dingen te maken, Hannic
van Egmond stuurde my een mooie
prentbriefkaart, waar ik wat mee in
m'n schik ben. M'n compliment voor je
mooie rapport, Alida de Jong. Het zag
er in een woord keurig uit. Waar heb
jij die mooie letters leren schrijven,
Maryke Oclthuysen?, prachtig zeg, voor
al die versierde hoofdletter. Zyn jullie
<*p handwerken al aan iets nieuws be
gonnen, Beppie van Spronaen? Maar
flink je best doen op de lagere school,
Mar ja Monteban, dan zal je best naar
de U.L.O.-school mogen. Toch niet on
aardig om de vierde te zijn in de ry
van geslaagden, Sjaaie van Gaaien. Nog
van harte met je verjaardag, al ben ik
wat laat. Joke van Wijk had haar brief
met fleurige plaatjes versierd. Gezellig,
Joke. En dan stuurde Willy Kaper nuj
een lang gedicht over een teddybeertje.
Ook dat stelde ik erg op prijs. Kees
Vlasblom vond het niets leuk, dat de
vacantie voorbij was. Tja, Kees, dat kan
ik me indenken, maar je kunt toch niet
altijd vacantie hebben. Nee, ik ken-
jouw onderwijzer niet, Gerrie van der
Ende. Kun je nogal met hem opschie
ten? Hoeveel geld heb jij bijeen ge
kregen tijdens de „Heitjes-actie", Nannie
Houwen? Ik zal je vertellen, dat ons
nichtje Tera Plank vier en een halve
gulden bij elkaar heeft „gekarweid".
Wat is dat toch erg, Jannie Kraak als
je zo met ziekte te kampen hebt, zoals
moeder Van haite sterkte toegewenst
hoor. Hebben jullie een drukdoos gekre
gen, Truus en Piet Waldekker? Jullie
namen stonden tenminste zo netjes op
de brief. Jaap Guis vraagt om een
doolhof. Jaap, ik beloof je, dat er vol
gende week eentje komt. Goed? Adrie
van d«r Pol kon de puzzle niet oplos
sen, maar toch stuurde zij mij een
briefje. Fijn, Adrie, ik vond het spor
tief Nog gefeliciteerd met je verjaar
dag, Kees van der Herik, heb je een
gcnoegelijke dag gehad? Arme Corrie
Stam, kon je je naam maar niet vin
den ln de brievenbus? Nu zeker wel
hè. Ja, „Prikkebecn", onze evacué's zijn
weg. De mannen kregen namelijk een
oproep om te gaan werken in de plaats,
waar zij gewoond hebben. Ook Ria
Lagerwaard vond het jammer, dat de
vacantie was afgelopen. Lees jij maar
goed wat ik aan Kees Vlasblom heb
geschreven. Ina Vat kleurde haar brief
cn dat stond erg fleurig.
Kinders. dit was weer de brievenbus.
Maar het zou „onze" brievenbus niet
zijn als wij niet besloten met de nieu
welingen. Hier komen zc: Aadje Brink
man. Gerard van de Kwaak. Marianne
Hartogs, Paul Breedveld, Geatimc IJ[cr-
man, Ruut Brouwer, Ab. Cor en Hilly
Horneman, Liesbeth van der Meer, Mar-
tic Hooykaas, Rietje Burger, Anneke do
Waard, Joyce Kappetcin, Eddy he
Vries en Appie Roos. Tenslotte wena
ik jullie een goede z°dda^($ijJiaf£|S