iStrycl tecjen het water Nieuwe avonturen van mijnheer Pimpelmans DOOR G. TH. ROTMAN 28. Terwijl de optocht verder gaat. Zijn. aan 't benedeneind der straat. De dames Tets van Overduin Aan 't koffiedrinken in de tuin; Hun teed're dienstmaagd Willemijntje Hangt onderwijl de was op 't lijntje. Gekraakt, versplinterd wordt de neg! De visboer, 't bootje, diender Leen, Het gaat er alles dwars doorheen! Het aardewerk vliegt in het rond! De kluiten springen uit de grond! 31. Bom: In het volgend ogenblik Wordt Willemijntje tot haar schrik Door 't hollend bootje meegenomen Dat. achterin de tuin gekomen. Met heel zijn kost'bre vracht subiet Weer één, twee, drie, de vaart in schiet! Zet hij zich daad'lijk aan het stuur. En paffend vliegt het bootje voort, Met Willemien nog steeds aan boord; Zodoende duurt de reis maar kort. En zijn ze thuis voor 't donker wordt. 33. „Vrouw, 'k heb wat voor je meege bracht!" Roept Pimpelmans. die vrolijk lacht; „Ik weet. je zit zo'n lange tijd Nu al te tobben zonder meid! Welnu hier heb j'er een, ziedaar! Wil je ze hebben zeg het maar!" 34. Natuurlijk! Kind, was gauw de kopjes! Wel, wel. wat ben ik ln mijn nopjes!" Zo roept Mevrouw. Ze straalt van vreugd; Ook PUnpelma_ns_ is zeer verheugd; 36. De and're dag ging Pimpelmans Per trein op reis naar Nieuwesehans; Hij had daar nog een verre neef, Aan wie hij dikwijls brieven schreef; Zijn plaatsbewijs verborg hij goed In 't binnenrandje van zijn hoed. 'WVWVWWWWW\AA(VWWWVWV>A«VWWWWWWWW Wekelijkse bijlage ZaterSag 18 April 1953 ALLE EEUWEN DOOR ROMEINEN BEGONNEN REEDS DIJKEN AAN TE LEGGEN Ook moderne verdedigingswerken kieken onvoldoende DE nieuwe dijkbreuken op Schou- wen-Duiveland, veroorzaakt door hoog water en stormachtige wind op Zondag 12 April j.l. hebben wel be wezen dat Nederland op zijn hoede moet blijven. Zelfs de modernste verdedigingswerken bleken in deze strijd onvoldoende. Nooddeur in huis te Lexmond. Alles wat we op en na Zondag 1 Februari hebben beleefd, brengt er vanzelf toe eens wat meer aandacht te schenken aan de strijd tegen het water, die ook onze voorouders de eeuwen door al moesten voeren. Als we onze ogen goed de kost geven, zullen we bemerken, dat er nog veel meer herinneringen daaraan in ons landschap Overgebleven zijn, dan menigeen wel beseft. Gaan we vaak niet al te gedachtenloos voorbij aan We zien zo bijvoorbeeld op ver schillende plaatsen langs de kust al leenstaande, vrij hoge heuvels, die plotseling uit het vlakke land om- hoogrijzen: de „hillen" in Zeeland, en de „terpen" of .wierden" in de Noordelijke provincies. Dit zijn kunst matige verhogingen, die al door de eerste bewoners van de lage landen bij de zee opgeworpen zijn. Want toen deze zich in de kuststreken ves tigden. waren er nog geen dijken, zodat het land bij elke vloed onder water kwam te staan. In het Noorden zijn op deze terpen vaak de kerken te vinden: dat was immers de veiligste plaats voor de met zoveel opoffering gebouwde be dehuizen. In Zeeland werden de hil len, behalve in de strijd tegen het water, ook nog gebruikt in de strijd tegen de Noormannen; er werden houten versterkingen op gebouwd, van waaruit men de Vikingschepen, die de zeearmen trachtten binnen te dringen, kon bestoken. Nu is het- vaak erg moeilijk, om van bepaalde terpen of hillen eert nauwkeurige ouderdom vast tc stel len. Meestal moet dit geschieden aan de hand van gebruiksvooiwer pen. die men er in gevonden heeft. Sommigen zijn zeker al van vóór het begin van onze jaartelling afkomstig, omdat men er bijvoorbeeld voorwer pen, behorende tot de La Tène-cul- tuur 300200 jaar vóór Christus), in gevonden heeft. Andere bezitten in hun alleroudste (dus alleronderste) lagen weer resten van ceramiek en gebruiksvoorwerpen .(messen, aio- raden, enz.) behorend tot culturen van zelfs enige honderden jaren na Christus. Deze opgeworpen hoogten waren echter op den duur niet voldoende, ze ker niet, toen de bevolking dichter werd. Want men had niet alleen last van het hoge zeewater, ook de door de zee opgestuwde rivieren veroor zaakten op vele plaatsen geregelde óverstromingen. Reeds onder de Romeinen had men daarom al verhoogde wegen langs enkele rivieren aangelegd, weliswaar voornamelijk ten dienste van mili taire bewegingen, waarvan de nu nog bestaande oude Rijndijk bij Ameron- gen een overblijfsel is. Onder leiding van de kloosters be gon men in de eeuwen die nu volgden, met het meer systematisch aanleg gen van kaden en dijken, die het wa ter moesten tegenhouden bij vloed en hoogtij. Bovendien moesten nu de waterlopen uitgezonderd natuurlijk de allergrootsten afgedamd wor den, om het buitenwater te verhin deren daarin binnen te dringen. Dit gebeurde bijvoorbeeld met de Ee, die bij Edam in de toenmalige Zuiderzee uitmondde, met de Rotte, die door het water van de Merwe opgestuwd werd, met de Amstel, die op de plaats waar nu het Centraal Station staat, in het brede open IJ uitliep, enz. De dam in de Amstel heefi zijn naam gegeven aan het Centrum van Amsterdam, al is er door de dem ping van de Amstel nu niet veel meer van de oorspronkelijke toe stand te merken: op de plaats waar eens de afsluitdam lag, staat nu het monument ter gedachtenis aan het verzet. EEN dam, die nog wel heel goed de oorspronkelijke toestand laat zien, vinden we in Spaarndam. Daar stuwde het water van de Zuiderzee via het open IJ het Spaarne (dat een brede uitmonding in het IJ had) op, waardoor het hele gebied ten Zuiden van Haarlem gevaar liep. Daarom gaf graaf Willem I waarschijnlijk reeds in 1204 toestemming aan de be woners langs het Spaarne, dit water door een dam af te sluiten van het IJ. Dergelijke dammen mochten echter geen verhindering vormen voor de scheepvaart, zodat men er sluizen in maakte, die bij hoge stand van het buitenwater gesloten konden worden. De sluis in de Spaarnedam kwam zo in 1253 tot stand, echter niet zon der heftige tegenwerking van de be woners, die er een gevaar voor nieu we overstromingen in zagen. Omdat deze sluizen aan de dammen zo'n „open" karakter geven, herkennen we ze vaak nauwelijks meer als af dammingen. Maar als we over de lange, smalle Spaarnedam fietsen, vooral bij stormachtig weer, kunnen we ons nog wel voorstellen, hoe be langrijk deze dam was, in de tijd, dat het IJ nog een brede watervlakte was. Met bedijkingen en dammen was Watermolen tc Meerkerk. schoppen, en wat dies meer zij, be waard werden, om hulp te verlenen in geval van nood. Hoewel het ge bouw nu in gebruik is voor andere doeleinden, hangt nog steeds bovenin de noodklok, die de bevolking moest liepen, door te breken, moesten er snel maatregelen getroffen kunnen worden. In Spaarndam staat nog al tijd het oude Rijnlandhuis, waar eeuwenlang wagens, zandzakken, Gedeelte van de dam te Spaarndam. Rijnlandhuis te Spaarndam. waarschuwen, als er gevaar dreigde^ Maar ook de oude veiligheidsmaat regelen bleven nodig: als de dijken niet meer te houden waren, en het water binnenstroomde, moesten da bewoners zichzelf zoveel mogelijk hel pen. In de gebieden langs de grot® rivieren, die vooral in de winter ge regeld buiten hun oevers traden, bouw de men daarom de boerderijen op hoogten, waar ze dan voorlopig vrij veilig stonden. In sommige gevallen i vindei/ «,ve bovendien nog eens een extra .erhoging in de stal, waarop het vee tenminste droog kon staan, als het water toch de boerderij be reikte. De bewoners zelf moesten dan na tuurlijk met bootjes het contact met de andere huizen bewaren. Om dan toch, zonder al te veel gymnastisch® toeren uit huis te kunnen komen, maakte men zogenaamde nooddeu- ren, die soms uitkwamen op een op kamer, soms ook helemaal op de bo venverdieping. Als we door de rivier- gebieden rijden, zien we, dat er, vooral in de Alblasserwaard en de Vijfherenlandeo, nog heel wat huizen staan, die van dergelijke nooddeuren voorzien zijn, om maar niet te sdre ken van de ontelbare hooggebouwde boerderijen. IN het begin van de vijftiende eeuw werd eigenlijk de grondslag gelegd voor de moderne ontwikkeling i van onze huidige waterstaatkundige toestand: in 1408 werd namelijk in ons land de eerste wind-watermolen gebouwd door Floris van Alkemado en Jan Grietenzoon. Nu werd het mogelijk, het water, dat tot dan toe alleen bij eb kon afvloeien, kunst matig uit te slaan. De landerijen werden daartoe omringd door dijk jes, overal verrezen de molens, waar nodig werden boezems verbe terd of aangelegd, en., de inpolde ring van ons land was begonnen. Een ander gevolg was, dat men nu ook de, door uitvening ontstane plas sen en meren kon gaan bedijken en droogmalen: immers, onder het weg- gebaggerde veen lag een goede klei grond. de zgn. oude blauwe zeeklei. Zo ontstonden de vruchtbare Deem ster (1612), Purmer (1622), Scher mer (1632), en vele andere droogma kerijen. De molens eerst scheprad-, la ter vijzelmolens hadden echter geen grote opvoerhoogte, zodat, om diepe droogmakerijen leeg te malen, zoals de grote Zuidplaspolder (die in 1839 droogviel), molengangen nodig waren: twee of drie molens, die traps gewijze het water op de buitenboe zem maalden, werden achter el kaar geplaatst. Er zijn nog enkele van die molengangen bewaard geble ven: een heel bekende van drie mo lens is die bij Leidschendam. De stoomgemalen, die in de vorige rouw in gebruik kwamen, waren een belangrijke stap vooruit. Ten eerste was de opvoerhoogte groter dan van do molens, en ten tweede konden zij veel meer water verplaatsen. Do eerste plas, die in 1843 met stoom werd leeggemaakt, was de Nooddorpse droogmakerij. Nu was liet ook mogelijk, het uitgestrekte Haarlemmermeer, dat met zijn vaak (Vervolg op pag. 2J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 11