RIJKSDAGGEBOUW!
Moeite en verdriet
ÖvéMthojnütgJhGtnp van ms
ook toen h&ö ons Unö veel va.n w&teR en stoRm te lijöen
Liefö&öiqheiö en mebeLijben bij „Reqenten en BURqeRen"
CUD ALLEÏV VlilLANDl Rl'.IIDED
Titelplaat van Hering's
Bespiegeling
ONS land heeft altijd te lijden ge
had van watervloeden en dijk
doorbraken. En als gevolg daarvan
bestaat er een geweldige voorraad
watersnood-geschriften. Daar zijn er
bij in de vorm van een tractaatje, 4
8 bladzijden groot. Maar ook dikke
boeken, stevig gebonden en voorzien
van gouden rugtitel.
Een lezer was zo vriendelijk ons in
zage te geven van een tweedelig
werk, dat in 1776 verscheen onder de
titel: „Bespiegeling over Nêerlandsch
waternood, tusschen den 14den en
15den November MDCCLXXV" door
J. H. Hering. Elk deel beslaat ruim
300 bladzijden. In het eerste deel is
de schrijver zelf aan het woord, het
andere deel bestaat uit 30 bijdragen,
waarin door bevoegde lieden een
overzicht wordt gegeven van de om
vang en de gevolgen van de vloed in
hun woonplaats en omgeving.
Zo'n 600 bladzijden in de zwierige
breedsprakigheid der 18de eeuw leest
men heus niet op een achtermiddag
uit.
Het werk is opgedragen „Aan den
Wel Edelen Groot achtbaren Heer
Willem van Heemskerck, burgemees
ter en raad der stad Amsteldam".
De opdracht wordt aldus besloten:
„Verhoort de Algoedheid mijne bede,
dan bloeüe eene Overheidslievende
burgerschap, nog lange onder Uwe
luisterrijke Regeeringe; dan drukke
geen ramp noch Uwen persoon, noch
Uwe trouwe echtgenoote, noch Uwe
bezittingen; dan worden de jaren
van Uw beider leven tot in de grijs-
ste grijsheid uitgerekt, terwijl Uw
naam, tot aan de laatste nageslach
ten, onder ons, in zegen blijvel".
Na een „voorrede" van 8 bladzij
den volgt een „Naamlijst der intee-
kenaaren", die niet minder dan 32
pagina's beslaat. Elke bladzijde be
vat ongeveer 60 namen, zodat ruim
1900 personen op het werk hebben
ingetekend. Uit dit enorm aantal
blijkt wel met hoeveel verwachting
de verschijning van dit boek werd
tegemoet gezien.
In een gedicht van 16 strophen ver
telt dan Lidia van der Souw, gebo
ren Ten Hoven, onder meer:
Van 't zorglijk huisbestier bevrijd,
Had ik den bruinen nacht verkoo-
[ren,
Om in dien uitgekogten tijd
Gods wijs- en goedheid natespoo-
[ren
Door storm en vloed werd haar
voornemen echter geheel gewijzigd.
NA al deze in- en omleidingen
komt dan eindelijk de auteur,
Heer J. H. Hering aan het woord.
Maar voorlopig nog niet voor een be
schrijving van de ramp van 1775.
Eerst geeft hij nog een „bespiege
ling" ten beste, waarvoor hij
„slechts" 82 bladzijden nodig heeft
en waarin hij herinnert aan vorige
overstromingen.
Wat kunnen wij, mensen van 1953,
toch moeilijk zo'n boek van twee eeu
wen terug lezen! We zijn er veel te
onrustig voor. Tijdens de ramp, die
ons land drie weken geleden trof,
wisten wij elke avond precies welke
streken het zwaarst getroffen werden
en hoe groot het aantal slachtoffers
was. Men behoefde slechts de voorpa
gina van zijn krant door te vliegen
om dit alles in een minimum van
tijd te weten. Daarvoor zorgden trou
wens de grote vette koppen wel.
De heer Hering had een heel an
dere opvatting van zijn taak. In ge-
pvollen taal verliest hij zich telkens
in de beschrijving van kleine bijzon
derheden en 't uitdelen van zedeles-
sen, zodat men hier inderdaad het
bos niet meer ziet vanwege het groot
aantal bomen.
Een typische bijzonderheid van dit
boek een verschijnsel, dat nog wel
eens voorkomt is, flat in de vele
noten aan de voet der pagina's vaak
de meest belangrijke mededelingen
worden gedaan. Daarin vindt men de
nuchtere werkelijkheid, ontdaan van
de bombast, waarin vele schrijvers
uit die tijd hun kracht zochten.
Uit zo'n noot weter. we, dat te Am
sterdam in 1702 het water tot 84
„duimen" steeg, in 1717 tot 96 dui-
men, in 1741 tot 82 duimen en op 15
November 1775 tot 93 duimen. Uit
deze cijfers blijkt wel, dat de water
vloed van laatstgenoemd jaar inder
daad behoort tot de grootste rampen
die ons land heeft getroffen.
Vooral in Noord-Holland hadden
vele dorpen het zwaar te verant
woorden En dit is voor de schrijver
aanleiding om de „nederige dorpe
lingen" aldus te vermanen: „Hadden
zijne zegeningen, die nog zo kort te
voren uwe velden deeden juichen, wel
eenigen indruk op uw hart gemaakt?
Zekerlijk mende gij, den rijk verkre
gen oogst, met blijdschap, binnen,
maar overdacht gij wel, dat het geen
vruchten alleen van uwen ijver en
arbeid, maar meerder onverdiende
weldaden van den hemel, waren? Ik
vrees te recht, dat uwe erkentenis,
hier in, veel te kort geschoten zal
zijn!"
ZOALS gezegd, geeft het tweede
deel plaatselijke beschrijvingen
van de ramp. En daarin vindt men
interessante, soms ontroerende mede
delingen. Hier en daar willen we een
greep doen.
Pieter van Braam vertelt wat er in
Dordrecht gebeurd is. „Onze meeste
straaten zo schrijft hij hebben
blank gestaan en men bevoer ze
met schuiten; zelfs liep het water op
sommige plaatsen over de voorstraat,
welke de binnen stad tot eenen dijk
verstrekt. Deze liep dus ook bijna ge
heel onder, een groot getal kelders
liep vol en in de meeste huizen, zelfs
in veelen, welken men water vrij
keurde, kreeg men het tot eene aan
merkelijke hoogte. Veele schaden
werden daar door veroorzaakt aan
huisraad en koopwaar. In de marien
bornstraat werd, in een beneden
keuken, een vrouwspersoon over-,
vallen en verdronken. Een Keuls-
vaarder, toebehoorende aan Mejuffr.
Helena Cloostermans, werd, aan 't
einde der Kalkhaven, op de kaay ge
zet.
Ook in die tijd waren er menselijke
hyena's, die in de ellende van hun
medeburgers gelegenheid vonden
zichzelf te verrijken. „De weledele
achtbaare regeering van Heusden"
vertelt hiervan in haar uitvoerig
relaas: „Een man aam den Oudheus-
derischen Zeedijk, tot zijn hals in het
water staande, om eenen zwaaren en
vetgeweiden os te redden, hoorde bij
of omtrent zich, eenige menschen,
verzogt die tot hulp, en bood hun
eenig geit, indien zijn os gered konde
worden; maar dezelve bezig zijnde
met het gestrande goed op te vis-
schen en te rooven, verkozen liever
daarmede te contimueeren, dan die
man en het beest te helpen, dus hij
zijn os moest verlaten, en die voor
zijne ogen zien verdrinken, om zijn
eigen leven te redden."
Het boek van Hering heeft een
apart hoofdstuk over ongelukken de
scheepvaart overkomen. Langs heel
de Noordzeekust vergingen schepen
of verkeerden in nood „Benoorden
Schevemngen zo wordt verhaald
is verongelukt het éénmast gal
joot Fortuna, van Mallaga naar Am
sterdam moetende. Het volk begaf
zich in den boot, om hun leven te
redden, doch deeze sloeg om, en de
kapitein en stuurman verdronken,
wier "lijken ook aan land gespoeld en
begraven zijn. Het overige scheeps
volk is gered en aan den wal ge-
bragt."
Telkens leest men in deze plaatse
lijke berichten, dat een of meer men
sen verdronken. Hoeveel er dit in to
taal geweest zijn is zelfs bij benade
ring niet te zeggen. Dat vele plaat
sen ook toen geweldig geteisterd
werden blijkt o.m. uit de verlies-
lijst van „Elburg en in derzelver
Schependom". Daar kwamen om 't
leven: 26 mensen, 327 runderen, 16
paarden, 49 varkens en 70 schapen.
De materiële schade werd begroot op
65.910 (voor die tijd een kapitale
't Is bijna twee eeuwen geleden dat
de „Bespiegeling over Nêerlandsch
watersnood" verscheen. Er is sinds
veel veranderd. Maar gebleven is de
bereidheid om elkander bij te staan
in de donkere ure der beproeving.
Hetgeen Hering schreef over de ramp
van 1775 kan herhaald worden over
de nog grotere ramp, die ons vader
land trof op 1 Februari 1953:
„De liefdadigheid en het medelij
den, omtrent deeze ongelukkige men
schen, was zo groot bij de Ingezee-
tenen, bij den aanzienlijken en ge
ringen, bij de Regenten en bij de
Burgeren, dat men meer dan over
vloed van de beste en verkwikkendste
spijzen telkens aan hun toeschikte;
terwijl de Magistraat order stelde,
dat deeze verkoude en verkleumde
menschen van een goed vuur ver
zorgd werden, en op de best moge
lijke wijze zich ter ruste konde ne
der leggen
Het geheugen van
een snoek
Een zekere mijnheer Moebin te
Parijs had het aangedurfd een snoek
te plaatsen in zijn reeds met andere
vissen bezet aquarium. Lang duurde
het niet of de laatste waren alle
een prooi geworden van de snoek. Dat
gedoogde de aquariumhouder niet
langer en, om nu toch verschillende
vissoorten dagelijks te kunnen gade
slaan, liet hij in het aquarium een
glazen afscheiding maken. In den be
ginne deed de snoek al het mogelij
ke om de aan de andere zijde van
het glazen schot zwemmende kleine
re vissen opnieuw tot zijn prooi te
maken.
Met verwoedheid wierp hij zich te
gen de voor hem onzichtbare hinder
nis. Hij herhaalde dit zo dikwijls,
dat hij, wellicht door de schok be
dwelmd, soms moedeloos ging liggen.
Door de aanhoudende pijnen werd
zijn gulzigheid langzaam gestild en
zijn herinnering aan de pijnen bij
zijn vruchteloze roofpogingen gele
den, was zó sterk, dat, toen later de
glazen afscheiding uit het aquarium
werd weggenomen en zijn mede-aqua
rium-bewoners weer vrijelijk om hem
heen zwommen, hij geen pogingen
meer waagde om ze de weg naar
zijn maag te wijzen. Zijn geheugen
had zijn roofzucht overwonnen.
Gij aanschouwt moeite en verdriet, om het
in Uw hand te leqqen
Ps. 1014
Hoor naar de klacht van die in nood zijn, Heer!
Hun ogen zijn tot U thans opgeheven.
Uw slaande hand beproefde hen zo zeer.
Ge ontnaamt bezit en zelfs het leven
Aan velen, in een kort verloop van tijd,
En heel het volk lijdt mee in diepe rouw.
Nu pleiien wij op Uw barmhartigheid,
Gedachtig aan Uw liefdevolle trouw.
Ontferm U Heer; zij die het rouwkleed dragen
Gaan verder straks, het leven kent geen rust.
Troost hen, dat niet het licht der dagen
Door schier te grote droefheid word' geblust.
Gij weet het Heer, want U blijft niets verborgen,
En Ge aanschouwt de moeite en 't verdriet
Opdat de sterv'ling met zijn leed en zorgen
Tot U om heul en om bescherming vliedt.
En waar Gij slaat om onzer zonden wil,
Daar vragen wij: Vernieuw ons het gemoed,
Ai, houdt in Christus naam Uw roede stil,
Heer, reinig ons van boosheid door Zijn bloed.
Rampmaand 1953. G. J. O.
Brand in het
Het Berlijnse drama van 27 Februari 1933
Nazi - reclame met tegenovergesteld gevolg
HET jaar 1933 begon voor Duits
land alles behalve rustig. Er
stonden grote gebeurtenissen voor de
deur en de politieke toestand was
zeer verward. President Von Hinden
burg was reeds 85 jaar en niet
meer in het volle bezit van zijn
geestvermogens; hij had vrijwel
geen contact meer met de buiten
wereld.
De Nazi-partij van Adolf Hitler
begon st,eeds brutaler haar eisen te
stellen en „de oude heer" zoals
Von Hindenburg algemeen genoemd
werd had er geen besef van dat
hij niet veel meer was dan een
speelbal in de strijd, die aan het
bestaan der republiek een einde zou
maken. Ten slotte benoemde hij
Hitier tot kanselier en Von Papen
tot vice-kanselier en meende daar
mee zijn eigen positie verstevigd te
hebben.
Iri grote spanning zag het Duitse
volk en een groot deel der wereld
de 5de Maart tegemoet, want op die
dag zouden de verkiezingen voor de
Rijksdag worden gehouden.
In de late avond van 27 Februari
werd Berlijn opgeschrikt door de
tijding: „Het gebouw van de Rijks
dag staat in brand!"
Te kwart over negen werd de
brand ontdekt. Toen zag men de
rook en het vuur reeds naar buiten
slaan. Spoedig was de brandweer in
volle actie, maar het vuur had reeds
gróte vernielingen aangericht. De
grote hal stond in lichte laaie. Het
gelukte de muren van het gebouw
te sparen, maar het interieur werd
vernield.
Deze brand maakte op het Duitse
volk een geweldige indruk. Het
grootse gebouw aan het benedeneinde
van „Unter den Linden" was het
centrum van politiek leven; dit
pompeuze gebouw sprak tot de
volksverbeelding en de brand van 27
Februari werd dan ook beschouwd
en gevoeld als een nationale ramp.
Hitier en Goering waren binnen het
uur op het terrein van de brand aan
wezig. En theatraal als altijd riep
Hitier, toen hij de puinhopen zag:
„Een teken des hemels!"
Dat hier sprake was van brand
stichting was voor ieder duidelijk.
Het vuur was toch op verschillende
plaatsen tegelijk begonnen. „Dat heb
ben natuurlijk de communisten ge
daan!" zei Hitier en het .overgrote
deel van het Duitse volk gaf hem
gelijk.
Brand in het Rijksdaggebouw
Inzet: Marinus van der Lubbe. die
als de „dader" terecht werd gesteld.
Natuurlijk maakten de Nazi's van
deze Rijksdagbrand een geweldige
propaganda voor de aanstaande ver
kiezingen. En met het gewenste ge
volg. De nationaal-socialisten ver
kregen 37 pet. der uitgebrachte stem-
TUSSEN de rokende puinhopen
werd door de politie een jongen
aangetroffen, wiens naam was Ma
rinus van der Lubbe. 't Was een
Hollander en naar de politie mee
deelde had hij in Berlijn reeds drie
maal brand gesticht. Verder werden
nog gearresteerd drie Bulgaarse
communisten, Dimitrov, Popov en
Tanev.
Spoedig na de brand werd een
pamflet verspreid, inhoudende de be
schuldiging dat niemand anders dan
de Nazi's de brandstichters konden
zijn.
De spanning te Berlijn steeg tot
kookhitte en heel de wereld toonde
intense belangstelling voor het pro
ces, dat zou moeten uitmaken wie
de schuldigen waren.
De rechtbank heeft zich 57 dagen
met dit proces bezig gehouden. En
hoe langer de zittingen duurden, hoe
verwarder de zaak werd. Portiers en
werklui, die in het gebouw van de
Rijksdag werkten, werden als getui
gen gehoord, maar hun verklaringen
hadden over 't algemeen weinig te
betekenen. De rechtbank schrok ech
ter op toen een portier vertelde, dat
hij de Nazi-afgevaardigde dr. Al-
brecht in grote opwinding het bran
dende gebouw eerst om 10 uur had
zien verlaten.
Natuurlijk was Marinus van der
Lubbe de kroongetuige. En hij er
kende telkens weer opnieuw dat de
brand door hem was gesticht en hij
geen medeplichtigen had.
Voor ieder stond echter vast dat
dit laatste onmogelijk was. Van der
Lubbe, die een zwakzinnige bleek te
zijn, had een brandje in het gebouw
gesticht meer niet. Hij had enige
vuurmakers bij zich en daarmee
wat lorren en vodden aangestoken.
Dit brandje zal wat rook en stank
verspreid hebben, maar kon on
mogelijk grote gevolgen hebben ge
had. Bovendien hadden experts aan
't licht gebracht, dat de brand ont
staan was door grote hoeveelheden
petroleum, zelfontbrandend chemisch
materiaal, phosfor en zwavel. Al dat
gevaarlijke materiaal kon onmoge
lijk door één man in het gebouw zijn
gebracht.
Bij 't voortschrijden van het proces
vermeerderden het aantal mysteries.
De opzet der Nazi's was verband te
leggen tussen Van der Lubbe en de
communisten, maar dat verband kon
niet worden aangetoond.
Met het arresteren van Dimitrov
bleek men het paard van Troje te
hebben binnengehaald. Deze Bul
gaarse revolutionair was een mees
ter in het ontdekken van de zwakke
punten in de verklaringen der vele
getuigen. En met onblusbaar sarcas
me slingerde hij zijn beschuldigingen
zijn rechters in 't gelaat. Toen een
opgeroepen getuige niet kwam op
dagen, vroeg Dimitrov aan Goering:
„Heeft u al naar hem laten zoeken
in een concentratiekamp?" En toen
de rechter hem zei geen communis
tische propaganda te maken, wees
Dimitrov naar Goering in de be
klaagdenbank en riep: „Maar hij maakt
nationaalsocialistische propaganda!"
De rechtbank kon dit mysterie
niet ontwarren. Van der Lubbe werd
ter dood veroordeeld, maar Dimitrov,
Popov en Tanev moesten wonden
vrijgesproken. Zo eindigde het pro
ces, dat de wereld 57 dagen in span
ning hield.
dus volgende week 20 jaar ge
leden de brand in het Rijksdag
gebouw gesticht?
De volgende verklaring is de meest
Toen Van der Lubbe zijn lorren
en vodden had aangestoken, liep hij
verder door het grote gebouw. Op
eens zag hij een geweldige vlammen
zee. Dit was de andere brand, die
door chemische middelen was ont
stoken. Maar Van der Lubbe dacht
dat het zijn brand was. Hij trok
zich trots en triomphantelijk terug
en werd door de politie gearresteerd.
De Nazi's hebben zélf deze brand
gesticht! Dat is het algemeen oor
deel, waarin men ongemeen ver
sterkt werd door een brief van Karl
Ernst, een protégé van de rijks
minister Ernst Roehm, een van
Hitler's beste vrienden. In deze brief
bekende Ernst met de twee S.A.-
mannen Fiedler en Von Mohren-
schild de brand te hebben gesticht.
Op 30 Juni 1933 werden deze drie
mannen ter dood gebracht. Karl
Ernst had zien aank<»hien dat 't deze
kant zou uitgaan en daarom had
hij opdracht gegeven zijn brief (ge-
aanvaardbare ook volgens Dimi-
Men wist met welk plan Van der
Lubbe rondliep. Want de zwakzinnige
jongen had in de Berlijnse onder
wereld verteld dat hij het Rijksdag
gebouw in brand ging steken.
Maar op 't zelfde ogenblik, dat
Marinus zijn stumperige plan uit
voerde, werd in het gebouw nóg een
brand gesticht. En deze poging had
het gewenste gevolg.
dateerd 3 Juni) naar een adres in
't buitenland te zenden als zijn
vermoeden zou bewaarheid worden.
De brandstichting in het Rijksdag
gebouw was vele weken lang het
onderwerp van gesprek in Duitsland
en ver daar buiten.
Maar toen zorgde Hitier voor een
nieuw onderwerp: het bloedbad van
30 Juni, waarbij Ernst Roehm en
250 vooraanstaande S.A.-
den „gelikwideerd".
EEN RAMP BIJ EEN RAMP
f-JET is een hele sprong van 1943
naar 1953, maar ik moet 'm
toch even maken. Dat komt door
een lezer, die me vraagt of we
onder deze rampomstandigheden
niet beter doen om over al het
andere te zwijgen en hij is
mogelijk de vertegenwoordiger van
andere gelijkgestemden. Maar dan
ziet men toch niet waarom het
feitelijk in heel deze rubriek gaat.
Ik onderbreek daarom mijn betoog
over het verleden en grijp even
vooruit naar het heden. Want één
der Klaasjens-zonen en ach, hij is
niet de enige in dan lande liep
me dezer dagen tegen het lijf en
toen ontspon zich het volgende ge
sprek, waarvan ik u verzoek achter
gronden en perspectieven wel zeer
ernstig te overwegen.
Het was een nog jonge man, deze
Klaasjens Junior die ik thans be
doel. Zo van eventjes twintig jaar,
in het bezit van een nog aanzienlijk
jeugdiger vrouwtje en van een
baby. Hij wandelde binnen op mijn
spreekuur en vlijde zich gemakke
lijk neer op een stoel. En kwam
daarna met zijn vraag voor de
draad: „Meneer, ik heb van de
week geen uitkering gehad van
sociale zaken, en nu wou ik vragen
of u me niet even aan vijf-en-
twintig gulden zoudt kunnen hel
pen. Ze hebben me gezegd dat ik
hier wel even naar toe kon gaan om
het te halen..." Ze... dat waren
bepaalde kerkelijke medewerkers
van wie ik meteen stellig wist dat
ze dat nooit zo zouden hebben ge
zegd. Ze zijn wel wijzerZe hebben
hoogstens geadviseerd dat Junior
zijn noden eens met me zal gaan be
spreken, maar zonder daar ook
maar één belofte aan vast te kop
pelen. En dus behoort deze zaak
doorgepraat te worden.
„Wel", zeg ik daarom, ..wat is er
dan precies aan de hand?" Want ik
ken Sociale Zaken langzamerhand
te goed om niet te weten dat ze
alles terdege onderzoeken aleer ze
niets deed en hij heeft nog niets in
de gaten en verklaart laconiek dat
ie thuis op werk heeft zitten wach
ten, maar dat niemand hem ge
huurd heeft. Waarna hij drie tellen
later op straat staat en zich af
vraagt waarom die wijkpredikant
o'n woedende stier gelijk
hem vierkant de deur uit-
kieperde.
De laatste handeling heeft me
opgelucht, maar de reactie volgt
onmiddellijk. Ik heb dan wel ge
deeld in de algemene verontwaar
diging tegenover nietsnutten en
puinschuimers, maar ai, wat is
deze heilige toorn goedkoop. Want
Junior kan uiteindelijk niets anders;
Junior is erfelijk belast en nog
steeds hebben kerk, overheid en
maatschappij deze Juniors niet op
gevangen. Er zijn er honderden, die
wel werden bereikt en zij hebben
werkelijk niet stilgezeten in deze
week. Ze hebben gesjouwd en ge
zwoegd en gevochten tegen de
razende wateren. Ik zou er u tien
tallen met name kunnen noemen
ook uit de Volkswijk, die mensen
hebben gered; dijken hebben be
houden of gedicht; cadavers hebben
geruimd. Ik heb boeren gesproken,
die juist voor zulke knapen de
hoogste lof hadden omdat ze hard
en onverzettelijk bleken. Maar
H, daarnaast staan de andere honder-
Hij heeft thuis gezeten bij moeder Hen, die rond bleven slungelen of
ongeholpen de rimboe in
sturen. Sociale Zaken is werkelijk
niet achterlijk, en al evenmin ver
ouderd bureaucratisch. Al zou men
dat overigens wel denken indien
men Junior al te zeer het oor
leende Hij heeft althans een lang
verhaal over menige minderwaar- opeens
dige behandeling door hem vanwege werd
deze instantie ondervonden. Een
verhaül, dat nergens naar lijkt en
dat me ronduit verveelt.
„Nou ja", zeg ik dus opeens, ,.u
hebt dus in elk geval deze week
niet gewerkt?" Junior bevestigt
zulks: neen, hij heeft deze week
niets uitgevoerd. En let wel dat dit
de week was waarin de wateren ons
land besprongen, en waarin duizen
den met het uiterste levensgevaar
hebben gedaan wat ze konden.
VOLKSWIJK
„Heeft u helemaal niets gedaan?"
tuil ik weten. En het antwoord is
opnieuw bevestigend: Junior heeft
volstreki niets niemendal verricht.
de baby, of ook heeft die probeerden beter te worden van
hij op straat in raamkozijnen melig bet 'ecH onzer naasten. En dat doet
en narrig omgehangen. Zelfs als hij me zeggen: er zijn al veel eerder
dal niet toegaf, zou ik het trouwens dijken bezioeken. Dijken van men-
weten want zijn hele houding selijkheid, trouw, eer, gerechtig-
spreckt daarvan en bovenaien heb ^id Duizenden zijn daaraan ten
ik hem wel zien rondslungelen slachtoffer gevallen, al lopen ze nog
Maar nogmaals peil ik voor alle onder ons rond. Maar we hebben
definitieve zekerheid: „U bent dus vergeten om deze dqken te dichten
ook nergens wezen helpen met de en deze slachtoffers te bergen
ramp?" Hij schudt heftig zijn hoofd, Daarom: uiat ik u smeken mag,
alsof ik hem verdenk van moord vergeet zelfs nu het probleem van
en doodslag: alsof dit een strikvraag de volkswijk niet, toant het verhaal
ware om hem de begeerde sub- daarover vormt een ramp in een
sidies te onthouden. En dan word ramp
ik razend en ik bijt waarom hij dan WIJKPREDIKANT.