RIJKSDAGGEBOUW! Moeite en verdriet ÖvéMthojnütgJhGtnp van ms ook toen h&ö ons Unö veel va.n w&teR en stoRm te lijöen Liefö&öiqheiö en mebeLijben bij „Reqenten en BURqeRen" CUD ALLEÏV VlilLANDl Rl'.IIDED Titelplaat van Hering's Bespiegeling ONS land heeft altijd te lijden ge had van watervloeden en dijk doorbraken. En als gevolg daarvan bestaat er een geweldige voorraad watersnood-geschriften. Daar zijn er bij in de vorm van een tractaatje, 4 8 bladzijden groot. Maar ook dikke boeken, stevig gebonden en voorzien van gouden rugtitel. Een lezer was zo vriendelijk ons in zage te geven van een tweedelig werk, dat in 1776 verscheen onder de titel: „Bespiegeling over Nêerlandsch waternood, tusschen den 14den en 15den November MDCCLXXV" door J. H. Hering. Elk deel beslaat ruim 300 bladzijden. In het eerste deel is de schrijver zelf aan het woord, het andere deel bestaat uit 30 bijdragen, waarin door bevoegde lieden een overzicht wordt gegeven van de om vang en de gevolgen van de vloed in hun woonplaats en omgeving. Zo'n 600 bladzijden in de zwierige breedsprakigheid der 18de eeuw leest men heus niet op een achtermiddag uit. Het werk is opgedragen „Aan den Wel Edelen Groot achtbaren Heer Willem van Heemskerck, burgemees ter en raad der stad Amsteldam". De opdracht wordt aldus besloten: „Verhoort de Algoedheid mijne bede, dan bloeüe eene Overheidslievende burgerschap, nog lange onder Uwe luisterrijke Regeeringe; dan drukke geen ramp noch Uwen persoon, noch Uwe trouwe echtgenoote, noch Uwe bezittingen; dan worden de jaren van Uw beider leven tot in de grijs- ste grijsheid uitgerekt, terwijl Uw naam, tot aan de laatste nageslach ten, onder ons, in zegen blijvel". Na een „voorrede" van 8 bladzij den volgt een „Naamlijst der intee- kenaaren", die niet minder dan 32 pagina's beslaat. Elke bladzijde be vat ongeveer 60 namen, zodat ruim 1900 personen op het werk hebben ingetekend. Uit dit enorm aantal blijkt wel met hoeveel verwachting de verschijning van dit boek werd tegemoet gezien. In een gedicht van 16 strophen ver telt dan Lidia van der Souw, gebo ren Ten Hoven, onder meer: Van 't zorglijk huisbestier bevrijd, Had ik den bruinen nacht verkoo- [ren, Om in dien uitgekogten tijd Gods wijs- en goedheid natespoo- [ren Door storm en vloed werd haar voornemen echter geheel gewijzigd. NA al deze in- en omleidingen komt dan eindelijk de auteur, Heer J. H. Hering aan het woord. Maar voorlopig nog niet voor een be schrijving van de ramp van 1775. Eerst geeft hij nog een „bespiege ling" ten beste, waarvoor hij „slechts" 82 bladzijden nodig heeft en waarin hij herinnert aan vorige overstromingen. Wat kunnen wij, mensen van 1953, toch moeilijk zo'n boek van twee eeu wen terug lezen! We zijn er veel te onrustig voor. Tijdens de ramp, die ons land drie weken geleden trof, wisten wij elke avond precies welke streken het zwaarst getroffen werden en hoe groot het aantal slachtoffers was. Men behoefde slechts de voorpa gina van zijn krant door te vliegen om dit alles in een minimum van tijd te weten. Daarvoor zorgden trou wens de grote vette koppen wel. De heer Hering had een heel an dere opvatting van zijn taak. In ge- pvollen taal verliest hij zich telkens in de beschrijving van kleine bijzon derheden en 't uitdelen van zedeles- sen, zodat men hier inderdaad het bos niet meer ziet vanwege het groot aantal bomen. Een typische bijzonderheid van dit boek een verschijnsel, dat nog wel eens voorkomt is, flat in de vele noten aan de voet der pagina's vaak de meest belangrijke mededelingen worden gedaan. Daarin vindt men de nuchtere werkelijkheid, ontdaan van de bombast, waarin vele schrijvers uit die tijd hun kracht zochten. Uit zo'n noot weter. we, dat te Am sterdam in 1702 het water tot 84 „duimen" steeg, in 1717 tot 96 dui- men, in 1741 tot 82 duimen en op 15 November 1775 tot 93 duimen. Uit deze cijfers blijkt wel, dat de water vloed van laatstgenoemd jaar inder daad behoort tot de grootste rampen die ons land heeft getroffen. Vooral in Noord-Holland hadden vele dorpen het zwaar te verant woorden En dit is voor de schrijver aanleiding om de „nederige dorpe lingen" aldus te vermanen: „Hadden zijne zegeningen, die nog zo kort te voren uwe velden deeden juichen, wel eenigen indruk op uw hart gemaakt? Zekerlijk mende gij, den rijk verkre gen oogst, met blijdschap, binnen, maar overdacht gij wel, dat het geen vruchten alleen van uwen ijver en arbeid, maar meerder onverdiende weldaden van den hemel, waren? Ik vrees te recht, dat uwe erkentenis, hier in, veel te kort geschoten zal zijn!" ZOALS gezegd, geeft het tweede deel plaatselijke beschrijvingen van de ramp. En daarin vindt men interessante, soms ontroerende mede delingen. Hier en daar willen we een greep doen. Pieter van Braam vertelt wat er in Dordrecht gebeurd is. „Onze meeste straaten zo schrijft hij hebben blank gestaan en men bevoer ze met schuiten; zelfs liep het water op sommige plaatsen over de voorstraat, welke de binnen stad tot eenen dijk verstrekt. Deze liep dus ook bijna ge heel onder, een groot getal kelders liep vol en in de meeste huizen, zelfs in veelen, welken men water vrij keurde, kreeg men het tot eene aan merkelijke hoogte. Veele schaden werden daar door veroorzaakt aan huisraad en koopwaar. In de marien bornstraat werd, in een beneden keuken, een vrouwspersoon over-, vallen en verdronken. Een Keuls- vaarder, toebehoorende aan Mejuffr. Helena Cloostermans, werd, aan 't einde der Kalkhaven, op de kaay ge zet. Ook in die tijd waren er menselijke hyena's, die in de ellende van hun medeburgers gelegenheid vonden zichzelf te verrijken. „De weledele achtbaare regeering van Heusden" vertelt hiervan in haar uitvoerig relaas: „Een man aam den Oudheus- derischen Zeedijk, tot zijn hals in het water staande, om eenen zwaaren en vetgeweiden os te redden, hoorde bij of omtrent zich, eenige menschen, verzogt die tot hulp, en bood hun eenig geit, indien zijn os gered konde worden; maar dezelve bezig zijnde met het gestrande goed op te vis- schen en te rooven, verkozen liever daarmede te contimueeren, dan die man en het beest te helpen, dus hij zijn os moest verlaten, en die voor zijne ogen zien verdrinken, om zijn eigen leven te redden." Het boek van Hering heeft een apart hoofdstuk over ongelukken de scheepvaart overkomen. Langs heel de Noordzeekust vergingen schepen of verkeerden in nood „Benoorden Schevemngen zo wordt verhaald is verongelukt het éénmast gal joot Fortuna, van Mallaga naar Am sterdam moetende. Het volk begaf zich in den boot, om hun leven te redden, doch deeze sloeg om, en de kapitein en stuurman verdronken, wier "lijken ook aan land gespoeld en begraven zijn. Het overige scheeps volk is gered en aan den wal ge- bragt." Telkens leest men in deze plaatse lijke berichten, dat een of meer men sen verdronken. Hoeveel er dit in to taal geweest zijn is zelfs bij benade ring niet te zeggen. Dat vele plaat sen ook toen geweldig geteisterd werden blijkt o.m. uit de verlies- lijst van „Elburg en in derzelver Schependom". Daar kwamen om 't leven: 26 mensen, 327 runderen, 16 paarden, 49 varkens en 70 schapen. De materiële schade werd begroot op 65.910 (voor die tijd een kapitale 't Is bijna twee eeuwen geleden dat de „Bespiegeling over Nêerlandsch watersnood" verscheen. Er is sinds veel veranderd. Maar gebleven is de bereidheid om elkander bij te staan in de donkere ure der beproeving. Hetgeen Hering schreef over de ramp van 1775 kan herhaald worden over de nog grotere ramp, die ons vader land trof op 1 Februari 1953: „De liefdadigheid en het medelij den, omtrent deeze ongelukkige men schen, was zo groot bij de Ingezee- tenen, bij den aanzienlijken en ge ringen, bij de Regenten en bij de Burgeren, dat men meer dan over vloed van de beste en verkwikkendste spijzen telkens aan hun toeschikte; terwijl de Magistraat order stelde, dat deeze verkoude en verkleumde menschen van een goed vuur ver zorgd werden, en op de best moge lijke wijze zich ter ruste konde ne der leggen Het geheugen van een snoek Een zekere mijnheer Moebin te Parijs had het aangedurfd een snoek te plaatsen in zijn reeds met andere vissen bezet aquarium. Lang duurde het niet of de laatste waren alle een prooi geworden van de snoek. Dat gedoogde de aquariumhouder niet langer en, om nu toch verschillende vissoorten dagelijks te kunnen gade slaan, liet hij in het aquarium een glazen afscheiding maken. In den be ginne deed de snoek al het mogelij ke om de aan de andere zijde van het glazen schot zwemmende kleine re vissen opnieuw tot zijn prooi te maken. Met verwoedheid wierp hij zich te gen de voor hem onzichtbare hinder nis. Hij herhaalde dit zo dikwijls, dat hij, wellicht door de schok be dwelmd, soms moedeloos ging liggen. Door de aanhoudende pijnen werd zijn gulzigheid langzaam gestild en zijn herinnering aan de pijnen bij zijn vruchteloze roofpogingen gele den, was zó sterk, dat, toen later de glazen afscheiding uit het aquarium werd weggenomen en zijn mede-aqua rium-bewoners weer vrijelijk om hem heen zwommen, hij geen pogingen meer waagde om ze de weg naar zijn maag te wijzen. Zijn geheugen had zijn roofzucht overwonnen. Gij aanschouwt moeite en verdriet, om het in Uw hand te leqqen Ps. 1014 Hoor naar de klacht van die in nood zijn, Heer! Hun ogen zijn tot U thans opgeheven. Uw slaande hand beproefde hen zo zeer. Ge ontnaamt bezit en zelfs het leven Aan velen, in een kort verloop van tijd, En heel het volk lijdt mee in diepe rouw. Nu pleiien wij op Uw barmhartigheid, Gedachtig aan Uw liefdevolle trouw. Ontferm U Heer; zij die het rouwkleed dragen Gaan verder straks, het leven kent geen rust. Troost hen, dat niet het licht der dagen Door schier te grote droefheid word' geblust. Gij weet het Heer, want U blijft niets verborgen, En Ge aanschouwt de moeite en 't verdriet Opdat de sterv'ling met zijn leed en zorgen Tot U om heul en om bescherming vliedt. En waar Gij slaat om onzer zonden wil, Daar vragen wij: Vernieuw ons het gemoed, Ai, houdt in Christus naam Uw roede stil, Heer, reinig ons van boosheid door Zijn bloed. Rampmaand 1953. G. J. O. Brand in het Het Berlijnse drama van 27 Februari 1933 Nazi - reclame met tegenovergesteld gevolg HET jaar 1933 begon voor Duits land alles behalve rustig. Er stonden grote gebeurtenissen voor de deur en de politieke toestand was zeer verward. President Von Hinden burg was reeds 85 jaar en niet meer in het volle bezit van zijn geestvermogens; hij had vrijwel geen contact meer met de buiten wereld. De Nazi-partij van Adolf Hitler begon st,eeds brutaler haar eisen te stellen en „de oude heer" zoals Von Hindenburg algemeen genoemd werd had er geen besef van dat hij niet veel meer was dan een speelbal in de strijd, die aan het bestaan der republiek een einde zou maken. Ten slotte benoemde hij Hitier tot kanselier en Von Papen tot vice-kanselier en meende daar mee zijn eigen positie verstevigd te hebben. Iri grote spanning zag het Duitse volk en een groot deel der wereld de 5de Maart tegemoet, want op die dag zouden de verkiezingen voor de Rijksdag worden gehouden. In de late avond van 27 Februari werd Berlijn opgeschrikt door de tijding: „Het gebouw van de Rijks dag staat in brand!" Te kwart over negen werd de brand ontdekt. Toen zag men de rook en het vuur reeds naar buiten slaan. Spoedig was de brandweer in volle actie, maar het vuur had reeds gróte vernielingen aangericht. De grote hal stond in lichte laaie. Het gelukte de muren van het gebouw te sparen, maar het interieur werd vernield. Deze brand maakte op het Duitse volk een geweldige indruk. Het grootse gebouw aan het benedeneinde van „Unter den Linden" was het centrum van politiek leven; dit pompeuze gebouw sprak tot de volksverbeelding en de brand van 27 Februari werd dan ook beschouwd en gevoeld als een nationale ramp. Hitier en Goering waren binnen het uur op het terrein van de brand aan wezig. En theatraal als altijd riep Hitier, toen hij de puinhopen zag: „Een teken des hemels!" Dat hier sprake was van brand stichting was voor ieder duidelijk. Het vuur was toch op verschillende plaatsen tegelijk begonnen. „Dat heb ben natuurlijk de communisten ge daan!" zei Hitier en het .overgrote deel van het Duitse volk gaf hem gelijk. Brand in het Rijksdaggebouw Inzet: Marinus van der Lubbe. die als de „dader" terecht werd gesteld. Natuurlijk maakten de Nazi's van deze Rijksdagbrand een geweldige propaganda voor de aanstaande ver kiezingen. En met het gewenste ge volg. De nationaal-socialisten ver kregen 37 pet. der uitgebrachte stem- TUSSEN de rokende puinhopen werd door de politie een jongen aangetroffen, wiens naam was Ma rinus van der Lubbe. 't Was een Hollander en naar de politie mee deelde had hij in Berlijn reeds drie maal brand gesticht. Verder werden nog gearresteerd drie Bulgaarse communisten, Dimitrov, Popov en Tanev. Spoedig na de brand werd een pamflet verspreid, inhoudende de be schuldiging dat niemand anders dan de Nazi's de brandstichters konden zijn. De spanning te Berlijn steeg tot kookhitte en heel de wereld toonde intense belangstelling voor het pro ces, dat zou moeten uitmaken wie de schuldigen waren. De rechtbank heeft zich 57 dagen met dit proces bezig gehouden. En hoe langer de zittingen duurden, hoe verwarder de zaak werd. Portiers en werklui, die in het gebouw van de Rijksdag werkten, werden als getui gen gehoord, maar hun verklaringen hadden over 't algemeen weinig te betekenen. De rechtbank schrok ech ter op toen een portier vertelde, dat hij de Nazi-afgevaardigde dr. Al- brecht in grote opwinding het bran dende gebouw eerst om 10 uur had zien verlaten. Natuurlijk was Marinus van der Lubbe de kroongetuige. En hij er kende telkens weer opnieuw dat de brand door hem was gesticht en hij geen medeplichtigen had. Voor ieder stond echter vast dat dit laatste onmogelijk was. Van der Lubbe, die een zwakzinnige bleek te zijn, had een brandje in het gebouw gesticht meer niet. Hij had enige vuurmakers bij zich en daarmee wat lorren en vodden aangestoken. Dit brandje zal wat rook en stank verspreid hebben, maar kon on mogelijk grote gevolgen hebben ge had. Bovendien hadden experts aan 't licht gebracht, dat de brand ont staan was door grote hoeveelheden petroleum, zelfontbrandend chemisch materiaal, phosfor en zwavel. Al dat gevaarlijke materiaal kon onmoge lijk door één man in het gebouw zijn gebracht. Bij 't voortschrijden van het proces vermeerderden het aantal mysteries. De opzet der Nazi's was verband te leggen tussen Van der Lubbe en de communisten, maar dat verband kon niet worden aangetoond. Met het arresteren van Dimitrov bleek men het paard van Troje te hebben binnengehaald. Deze Bul gaarse revolutionair was een mees ter in het ontdekken van de zwakke punten in de verklaringen der vele getuigen. En met onblusbaar sarcas me slingerde hij zijn beschuldigingen zijn rechters in 't gelaat. Toen een opgeroepen getuige niet kwam op dagen, vroeg Dimitrov aan Goering: „Heeft u al naar hem laten zoeken in een concentratiekamp?" En toen de rechter hem zei geen communis tische propaganda te maken, wees Dimitrov naar Goering in de be klaagdenbank en riep: „Maar hij maakt nationaalsocialistische propaganda!" De rechtbank kon dit mysterie niet ontwarren. Van der Lubbe werd ter dood veroordeeld, maar Dimitrov, Popov en Tanev moesten wonden vrijgesproken. Zo eindigde het pro ces, dat de wereld 57 dagen in span ning hield. dus volgende week 20 jaar ge leden de brand in het Rijksdag gebouw gesticht? De volgende verklaring is de meest Toen Van der Lubbe zijn lorren en vodden had aangestoken, liep hij verder door het grote gebouw. Op eens zag hij een geweldige vlammen zee. Dit was de andere brand, die door chemische middelen was ont stoken. Maar Van der Lubbe dacht dat het zijn brand was. Hij trok zich trots en triomphantelijk terug en werd door de politie gearresteerd. De Nazi's hebben zélf deze brand gesticht! Dat is het algemeen oor deel, waarin men ongemeen ver sterkt werd door een brief van Karl Ernst, een protégé van de rijks minister Ernst Roehm, een van Hitler's beste vrienden. In deze brief bekende Ernst met de twee S.A.- mannen Fiedler en Von Mohren- schild de brand te hebben gesticht. Op 30 Juni 1933 werden deze drie mannen ter dood gebracht. Karl Ernst had zien aank<»hien dat 't deze kant zou uitgaan en daarom had hij opdracht gegeven zijn brief (ge- aanvaardbare ook volgens Dimi- Men wist met welk plan Van der Lubbe rondliep. Want de zwakzinnige jongen had in de Berlijnse onder wereld verteld dat hij het Rijksdag gebouw in brand ging steken. Maar op 't zelfde ogenblik, dat Marinus zijn stumperige plan uit voerde, werd in het gebouw nóg een brand gesticht. En deze poging had het gewenste gevolg. dateerd 3 Juni) naar een adres in 't buitenland te zenden als zijn vermoeden zou bewaarheid worden. De brandstichting in het Rijksdag gebouw was vele weken lang het onderwerp van gesprek in Duitsland en ver daar buiten. Maar toen zorgde Hitier voor een nieuw onderwerp: het bloedbad van 30 Juni, waarbij Ernst Roehm en 250 vooraanstaande S.A.- den „gelikwideerd". EEN RAMP BIJ EEN RAMP f-JET is een hele sprong van 1943 naar 1953, maar ik moet 'm toch even maken. Dat komt door een lezer, die me vraagt of we onder deze rampomstandigheden niet beter doen om over al het andere te zwijgen en hij is mogelijk de vertegenwoordiger van andere gelijkgestemden. Maar dan ziet men toch niet waarom het feitelijk in heel deze rubriek gaat. Ik onderbreek daarom mijn betoog over het verleden en grijp even vooruit naar het heden. Want één der Klaasjens-zonen en ach, hij is niet de enige in dan lande liep me dezer dagen tegen het lijf en toen ontspon zich het volgende ge sprek, waarvan ik u verzoek achter gronden en perspectieven wel zeer ernstig te overwegen. Het was een nog jonge man, deze Klaasjens Junior die ik thans be doel. Zo van eventjes twintig jaar, in het bezit van een nog aanzienlijk jeugdiger vrouwtje en van een baby. Hij wandelde binnen op mijn spreekuur en vlijde zich gemakke lijk neer op een stoel. En kwam daarna met zijn vraag voor de draad: „Meneer, ik heb van de week geen uitkering gehad van sociale zaken, en nu wou ik vragen of u me niet even aan vijf-en- twintig gulden zoudt kunnen hel pen. Ze hebben me gezegd dat ik hier wel even naar toe kon gaan om het te halen..." Ze... dat waren bepaalde kerkelijke medewerkers van wie ik meteen stellig wist dat ze dat nooit zo zouden hebben ge zegd. Ze zijn wel wijzerZe hebben hoogstens geadviseerd dat Junior zijn noden eens met me zal gaan be spreken, maar zonder daar ook maar één belofte aan vast te kop pelen. En dus behoort deze zaak doorgepraat te worden. „Wel", zeg ik daarom, ..wat is er dan precies aan de hand?" Want ik ken Sociale Zaken langzamerhand te goed om niet te weten dat ze alles terdege onderzoeken aleer ze niets deed en hij heeft nog niets in de gaten en verklaart laconiek dat ie thuis op werk heeft zitten wach ten, maar dat niemand hem ge huurd heeft. Waarna hij drie tellen later op straat staat en zich af vraagt waarom die wijkpredikant o'n woedende stier gelijk hem vierkant de deur uit- kieperde. De laatste handeling heeft me opgelucht, maar de reactie volgt onmiddellijk. Ik heb dan wel ge deeld in de algemene verontwaar diging tegenover nietsnutten en puinschuimers, maar ai, wat is deze heilige toorn goedkoop. Want Junior kan uiteindelijk niets anders; Junior is erfelijk belast en nog steeds hebben kerk, overheid en maatschappij deze Juniors niet op gevangen. Er zijn er honderden, die wel werden bereikt en zij hebben werkelijk niet stilgezeten in deze week. Ze hebben gesjouwd en ge zwoegd en gevochten tegen de razende wateren. Ik zou er u tien tallen met name kunnen noemen ook uit de Volkswijk, die mensen hebben gered; dijken hebben be houden of gedicht; cadavers hebben geruimd. Ik heb boeren gesproken, die juist voor zulke knapen de hoogste lof hadden omdat ze hard en onverzettelijk bleken. Maar H, daarnaast staan de andere honder- Hij heeft thuis gezeten bij moeder Hen, die rond bleven slungelen of ongeholpen de rimboe in sturen. Sociale Zaken is werkelijk niet achterlijk, en al evenmin ver ouderd bureaucratisch. Al zou men dat overigens wel denken indien men Junior al te zeer het oor leende Hij heeft althans een lang verhaal over menige minderwaar- opeens dige behandeling door hem vanwege werd deze instantie ondervonden. Een verhaül, dat nergens naar lijkt en dat me ronduit verveelt. „Nou ja", zeg ik dus opeens, ,.u hebt dus in elk geval deze week niet gewerkt?" Junior bevestigt zulks: neen, hij heeft deze week niets uitgevoerd. En let wel dat dit de week was waarin de wateren ons land besprongen, en waarin duizen den met het uiterste levensgevaar hebben gedaan wat ze konden. VOLKSWIJK „Heeft u helemaal niets gedaan?" tuil ik weten. En het antwoord is opnieuw bevestigend: Junior heeft volstreki niets niemendal verricht. de baby, of ook heeft die probeerden beter te worden van hij op straat in raamkozijnen melig bet 'ecH onzer naasten. En dat doet en narrig omgehangen. Zelfs als hij me zeggen: er zijn al veel eerder dal niet toegaf, zou ik het trouwens dijken bezioeken. Dijken van men- weten want zijn hele houding selijkheid, trouw, eer, gerechtig- spreckt daarvan en bovenaien heb ^id Duizenden zijn daaraan ten ik hem wel zien rondslungelen slachtoffer gevallen, al lopen ze nog Maar nogmaals peil ik voor alle onder ons rond. Maar we hebben definitieve zekerheid: „U bent dus vergeten om deze dqken te dichten ook nergens wezen helpen met de en deze slachtoffers te bergen ramp?" Hij schudt heftig zijn hoofd, Daarom: uiat ik u smeken mag, alsof ik hem verdenk van moord vergeet zelfs nu het probleem van en doodslag: alsof dit een strikvraag de volkswijk niet, toant het verhaal ware om hem de begeerde sub- daarover vormt een ramp in een sidies te onthouden. En dan word ramp ik razend en ik bijt waarom hij dan WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 14