Uoraalóno&r*
CH2I32®
LICHTDRAGERS
het zw&Rte
Zijn grote en langharige tegenstan
der in Dordrecht was Colvius, de
predikant van de Waalse Gemeente
en rector van de Latijnse school.
Deze was met het woord lang niet
tegen de geweldenaar Borstius opge
wassen, maar poogde daarom deze
in vele geschriften bespottelijk te
maken.
Toen een volgeling van Borstius
eens zonder diens medeweten een fel
le preek tegen het lange haar had
opgeschreven en uitgegeven, zaten
hier zo veel fouten in, dat deze pre
dikant ook zelf naar de drukker liep
om daar in 1645 „Vijf predikatiën
over de geldgierigheydt, de gaveinsh-
heydt alsmede over het dragen van
lang hayr" ter perse te leggen.
Tenslotte liep de ruzie zo hoog, dat
beide predikanten door de stedelijke
overheid ernstig vermaand moesten
worden. Toen greep ook de classis
Dordrecht in en werd de bepaling
uitgevaardigd, dat iedere man zijn
haar net zo mocht dragen als het
hem goeddacht. En daarmee zakte
de hele gewichtige kwestie ineen als
een ballon, waarin een gat wordt ge
prikt.
Negen jaar heft ds Borstius daar
na nog in Dordrecht het Woord be
diend en het speet de meert gemeen
teleden zeer, dat hij in 1654 een be
roep naar Rotterdam aanvaardde.
IN de Maasstad heeft Borstius' op
treden nooit tot ernstige conflic
ten geleid. Wel bewoog hij zich hier
op politiek terrein, want hij was een
vurige Oranjeklant. Hoewel hij in
Dordrecht een huisvriend van Jan de
Witt was geweest, keerd" hij zich
echter nu met al zijn felheid tegen
de raadspensionaris en in 1672 be
hoorde hij tot de aanvoerders van de
prinsgezinden. Indirect heeft hij door
zijn opzwepende redevoeringen zeker
bijgedragen tot het drama op het
Groene Zoodje.
Maar met de Rotterdamse colle
ga's kon hij uitstekend overweg. Ook
wijdde hij zich af en toe aan weten
schappelijk werk. Hij sprak vlot En
gels en vertaalde verschiller.de boe
ken van Rutherfort en anderen in het
Nederlands. Hij kreeg zelfs een beroep
naar de Engelse gemeente in
Amsterdam, maar bedankte hiervoor,
evenals voor beroepen naar Haarlem
en naar Dordrecht, waar men hem
blijkbaar nog steeds niet vergeten
kon.
Zesentwintig jaar diende hij de ge
meente van Rotterdam, de stad die
de liefde van zijn hart gewonnen had.
Hij motiveerde zijn bedanken voor
andere gemeenten met de opmerking,
dat hij had besloten „tot myn afster
ven toe in deze werkplaats myn werek
te wereken". In 1680 overleed hij dan
ook in „deze werkplaats" aan „gra
veel en bykomende koortsen".
De prediking, die hij bracht is
reeds lang verklonken onder de hoge
gewelven van de Grote Kerk in Dor
drecht. Zijn boeken worden niet meer
gelezen. Zijn naam leeft alleen nog
voort in de kerkgeschiedenis, omdat
zijn ietwat Farizeïstisch getinte ijver
hem dreef de hoofdpersoon te zijn
in een onbeduidende en eigenlijk be
lachelijke zaak als de „hayrige ques-
tie". Zo is hij een waarschuwend
voorbeeld voor predikanten, die zich
bekommeren om vele dingen, doch
vergeten dat maar één ding nodig is
en dat vooral in hun ambtelijke
werk de Liefde altijd de meeste moet
zijn.
geluid van 300 bazuinen, even later ge
volgd door een oorverdovend lawaai
van brekende kruiken en daarna zagen
de verschrikte vijanden rondom hun
kamp, grote brandende fakkels en
hoorden ze roepen: „Het zwaard van
den Heere en van Gideon!" God gaf
Gideon en zijn mannen een volledige
overwinning en Israël werd bevrijd
van zijn overweldigers.
Wat wij heden nodig hebben is het
glinsteren van hei lemmet van het
zwaard des Geestes. Gods eeuwige
waarheid, die machtiger is dan alle
machten der duisternis te zamen. En
welk een triomphaie en gezegende dag
zal het zijn voor Gods volk, wanneer
alom dat onmiskenbare wachtwoord
zal weerklinken: Het zwaard van God
en van Zijn Kerk!
De man, die licht ontstak tijdens een
veldslag, was Gideon, maar de Man
die licht ontstak in de gehele wereld,
was Christus. Hij is het Licht der
wereld; Hij ontsteekt licht in uw en
in myn hart.
De wereld heeft licht van node. Deze
behoefte heeft sinds de zondeval steeds
bestaun, maar heden heeft de wereld
meer licht nodig dan ooit te voren.
Moeten wij van Gideons geschiede
nis met iets leren? Wij zijn allen in
het bezit van een fakkel het Woord
van God wordt door de Psaimist een
licht genoemd. Is deze fakkel branden
de in uw hand? Laat ons nimmer ver
geten, dat de gelovigen Goddelhjke
lichtdragers moeten zijn in deze duis
tere wereld. Laat ons tegenover onze
medemensen van Jezus getuigen. Laat
ons moedig, gelovig en gehoorzaam
Christus volgen evenals Gideon, de
man die licht ontstak in een donkere
nacht.
der kortharigen
Ds. 1AC0BUS BORSTIUS,
beroemd kanselredenaar
TOEN de koster van de Grote Kerk
in Dordrecht op die morgen van
de 10e Januari 1644 de zware deu
ren achter de laatste kerkganger
sloot om de felle kou zo veel moge
lijk buiten te houden, was het kerk
gebouw tot in de verste hoeken be
zet. De aandacht van de mensenme
nigte onder de gotische gewelven was
onverdeeld en de verwachting hoog
gespannen, want op deze dag zou de
Dordtse gemeente een herder en
leraar ontvangen zoals er maar wei
nigen waren.
De faam was ds Jacobus Borstius
al vooruit gesneld, toen hij nog de
predikheer was van zijn kleine, eer
ste gemeente: Zaandijk-\V ormerveer.
Moest daar niet reeds enkele jaren
na de intrede van deze toen 26-jarige
leraar een nieuwe kerk worden ge
bouwd, omdat de oude de toestromen
de menigte niet meer bevatten kon?
Ja, had men niet vernomen, dat door
het geweldige gedrang onder zijn
groot gehoor dikwijls '-erkgangers
flauwvielen of met zware hoofdpijn
thuis kwamen, terwijl jonge kinderen
soms „voor doot" de kerk uitgedra
gen werden?
Tijdens de bevestigingsdienst kon
den de Dordtenaren alleen de uiter
lijke kwaliteiten van hun nieuwe do-*
minee bewonderen. Een tijdgenoot be
schrijft hem als „matig van lengte,
vriendelijk van wezen en van opslag
der ogen, doch dat hij door ernst
had getemperd. Zijn uitspraak was
helder en zeer onderscheiden en ge
noegzaam om de grootste kerken van
ons land te voldoen."
Dit laatste kon men 's middags
tijdens de intreedienst horen, toen ds
Borstius zich aan de gemeente van
Dordrecht verbond met een preek
over 2 Cor. 3: 15: „Maar tot de hui
dige dag toe, wanneer Mozes gelezen
wordt, ligt een deksel op hun hart."
Een tekst overigens, die vooral in
verband met het volgende vers be
zien weinig vleiend voor zijn gehoor
genoemd moet worden.
DORDRECHT had geen spijt van
zijn keus. De nieuw- predikant
was zeer ijverig en zo rechtzinnig als
men in de stad van de Synode maar
wensen kon. Hij kon met zijn een
voudige gemeenteleden goed opschie
ten, maar was evenzeer een welkome
gast in de huizen van het Dordtse
patriciaat, bij de familie De Witt,
bij Johan van Beverwijck en Jacob
Brant.
En wat zijn preken betreft, die wa
ren buitengewoon. Als dominee Bors
tius 's Zondagsmorgen om 9 uur
Ereekte, stond om 5 uur al een groep
erkgangers te wachten tot de deur
zou opengaan en 's middags om half
2 vormde zich al weer een rij om in
de avonddienst van vijf uur tijdig een
goede plaats te kunnen zoeken. Toen
Borstius vier maanden in Dordt stond,
constateerden de diakenen tot hun
vreugde, dat zij 1700 (toen een ka
pitale som) meer hadden ontvangen,
dan gewoonlijk in dezelfde periode.
Nu moet echter vermeld worden,
dat deze enorme belangstelling niet
alleen te danken was aan de wel
sprekendheid van ds Borstius, maar
ook aan het onderwerp, dat hij vaak
aansneed. Reeds kort na zijn komst
in de Merwestad wierp hij zich na
melijk met al zijn energie op een
strijdpunt, dat in die dagen de ge
moederen in heftige beroering bracht
en dat in de vaderlandse kerkgeschie
denis als „de hayrige questie" staat
geboekstaafd.
NU kan men zich afvragen, wat het
haar der gelovigen nu met de
preek van de dominee van doen heeft,
maar dat verband is ook i- onze da
gen vaak nauwer dan men denken
zou. Hoorden we nog slechts enkele
maanden geleden niet van een pre
dikant in het Gooi, die ernstig critiek
leverde omdat het haar van vrouwen
en meisjes enkele centimeters te kort
was? En werd omstreeks diezelfde
tijd door de" classis Dordrecht van
Lectuur gevraagd
voor zieke en eenzame Nederlanders
Wy verzoeken de lezers de
gelezen exemplaren van -lit
blad to zenden aan bet
Bureau voor
spreiding van
zieke en eenzame Neder
landers over de gehele
wereld.
Leider: J. P. O. MEEUWSE
een andere kerkelijke denominatie
aan de aloude belijdenisvragen niet
voor vrouwen de nieuwe eis toege
voegd, dat zij nimermeer naar de
kapper zouden gaan? Zo is er ook
hier een voortgang in de voetstap
pen der vaderen te bespeuren. Het
enige verschil is, dat thans het te
korte vrouwenhaar tot ergernis aan
leiding gaf, terwijl in de dagen van
Borstius juist het te lange mannen
haar de kerk in beroering bracht.
De particuliere synode van Zuid-
Holland had in Juli 1640 uitgaspro
ken, dat niet tot het Heilig Avond
maal zouden worden toegelaten zij,
die zich ophielden met „dansen, bal
letten, schandeleus misbruyeken van
Gods goede gaven in overdadige ban
ketten, wilt hayr van mannen ende
vrouwen, oneerlijkcke dracht, erger-
lijcke ontbloothingen des lichaams
etc."
Vooral de lange haren van de
mannen waren ds Borstius een gru
wel en hij zal deze uitspraak zeker
met vreugde hebben begroet. Twee
jaar later werd het dragen van „lang
hayr" door mannen zelfs censurabel
gestald en vooral de studenten en
proponenten zouden in dit opzicht in
Holland en Gelderland onder sneciaal
toezicht staan. Voor- en tegenstan
ders in het hele land kwamen in het
geweer en de „hayrige questie" had
haar intrede gedaan.
BORSTIUS mag met recht in deze
felle strijd de kampioen der kort
harigen worden genoemd. Met heel
zijn hartstochtelijke natuur, met al
zijn werkkracht en welsprekendheid
stortte hij zich in de strijd om aan
de langheid der haren paal en perk
te stellen. In vurige predikatiën slin
gerde hij zijn banbliksem naar alle
overtreders van het synodaal gebod.
DE geschiedenis van de man, die licht
ontstak in een donkere nacht, staat
opgetekend in het 7e hoofdstuk van
het boek Richteren. De naam van deze
man is Gideon. Hij was geen beroemd
heid en evenmin bekleedde hij een
vooraanstaande positie. Maar hij stam
de uit een gezin, dat zich kenmerkte
door twee belangrijke karaktereigen
schappen, nl. moed en onkreukbaar
heid. Al zijn broers waren gesneuveld
in de strijd tegen de Midianietische
horden, die in groten getale gelijk
sprinkhanen de Israëlieten steeds weer
overvielen, hun oogst vernielden, hun
bezittingen plunderden en hen arm en
zonder leeftocht achterlieten
Op zekere dag was Gideon aan het
tarwe dorsen op een gewone plaats, nl.
by de wijnpers, ten einde op deze wijze
zijn graan aan het oog van de vijand te
onttrekken. En terwijl hy daar dorste,
verscheen hem een engel, die hem van
Godswege de boodschap bracht, dat
God door hem Israël uit de hand der
Midianieten zou verlossen.
Israël was van God afgeweken. Zij
waren vervallen aan de zonnedienst
van Bacil en daarom had God het toe
gelaten, dat de Midianieten hen over
vielen. He\ eerste wat Gideon had ie
doen was de ware godsdienst weer m
ere te herstellen en de afgodendienst
uit te roeien. Dat is steeds het eerste
wat God van de mens vraagt alvorens
Hij helpt. Ook in ons persoonlijk leven
is dat zo.
De vijanden van Israël legerden zich
in het dal Jizreël ten einde van daaruit
hun aanval te doen. Gideon bereidde
zich ook voor op een aanval en 32.000
vrijwilligers hadden zich achter hem
geschaard. Maar de Heere zeide tot
Gideon: des volks is te veel. Niet de
heirkracht van Gideons leger zou de
verlossing tot stand brengen, maar
Gods hand zou hen verlossen. Daarop
zeide Gideon tot zijn vrijwilligers, dat
allen die versaagd waren zouden gaan
naar het gebergte van Gilead. En
22.000 manschappen verlieten de gele
deren slechts 10.000 bleven er over.
Maar naar Gods oordeel was ook nu
nog het leger te groot. En weer vond
een selectie plaats en Gideon behield
slechts 300 mannen over.
Met deze 300 man zou Gideon een
aanval op het vijandelijke leger doen
en in Gods kracht zegevieren. Hun uit
rusting was voor krijgslieden wel heel
zonderling. Gideon gaf aan ieder een
bazuin, een paar ledige kruiken en een
fakkel.
Hij verdeelde hen in drie groepen
en in een donkere nacht omsingelden
zij het vijandelijk* kamp. Op het afge
sproken sein zouden allen op hun
bazuin blazen, daarna de kruiken
stukslaan, de fakkel ontsteken en met
luide stem roepen: Het zwaard van de
Heere en van Gideon!
Dat moet een onvergetelijke nacht
voor Gideon geweest zijn. Terwijl de
heirlegers der Midianieten en Amele-
kieten sliepen werd de nachtelijke stilte
plotseling verbroken door het sterke
ZONDAGSBLAD 31 JANUARI 19S3
5
een jeuqöLieföe v&n napoleon
BONIFACIO is een der meest schil
derachtige steden van Corsica.
Het ligt op een plateau van bijna
witte kalksteen en ziet er met zijn
oude vestingwerken en talrijke to
rens indrukwekkend uit. Het ligt
daar als een grimmige wachtpost
tegenover Sardinië.
De tourist, die door de straten van
Bonifacio loopt, zal stellig niet ver
zuimen een be/.oek te brengen aan
een oud huis, bijna een krot, dat
niets bijzonder belangwekkends zou
bezitten indien men U niet wist te
vertellen dat hier in het jaar 1792
Bonaparte heeft gewoond. Niet ver
daarvandaan staat een andere woning,
even onaanzienlijk en ook even bouw
vallig. Daar heeft in diezelfde jaren
Emma Poggioli gewoond, de eerste
vrouw die het hart van de toekomstige
overwinnaar van Austerlitz sneller
heeft doen kloppen...
HET verhaal is als volgt.
In het jaar 1787 verliet het regi
ment de la Fère Valence teneinde
zich naar Dijon te begeven Na een
kort verblijf in deze stad vroeg en
verkreeg Bonaparte, die toen nog
slechts een jong onder-luitenantje
was, verlof aan, omdat hij enige
persoonlijke zaken op Corsica had
te regelen. Zaken, die er wel heel
bedenkelijk bij stonden. Want de oog
sten waren slecht geweest en een
groot deel der schapen was gestor
ven.
Daar kwam bij, dat Jozef, zijn
oudste broer, nog niets verdiende
met zijn advocatenpraktijk. En bo
vendien moest de opvoedinp van de
nog jongere broers en zusters behoor
lijk worden geregeld. Gelukkig be
heerde zijn oom Lucien, opperdeken
van Ajaccio, het kleine vaderlijke
erfdeel met grote zorgvuldigheid,
maar... oom was oud en men moest
noodzakelijk voorzieningen treffen.
Op weg naar de kust wilde Bona
parte nog eens een bezoek brengen
aan Valence. Niet alleen omdat hij
zijn opwachting wilde maken bij de
dames du Colombier, de Laurencin
en de Saint Germain, die hem bij
het begin van zijn loopbaan zozeer
hadden geprotegeerd en die erg goed
voor hem waren geweest, maar
ook, omdat hij graag een bezoek wil
de brengen aan juffrouw Bou.
Deze hield namelijk een café op
de hoek van de Hoofdstraat en de
Halve Maanstraat. Maar dat was niet
het eerste het beste café! Heden
nee! Daar stond een biljart! Juf
frouw Bou hield ook pensiongas
ten en Bonaparte had bij haar een
mooie kamer gehad met een rozen-
houten meubilair.
De goede juffrouw Bou toonde zich
zeer verheugd over het weerzien
van haar vroegere pensiongast. Zij
nodigde hem uit om te blijven eten
en stelde hem voor aan de dame, die
op dat ogenblik zijn kamertje be
woonde. Het was een oude dame. af
komstig van Corsica. Ze heette Bar
bara Frego en ze was weduwe.
Gedurende de gehele avond sprak
men met elkander over het eiland,
de vrienden die men daar had en
over de verwanten.
Toen het ogenblik van scheiden was
aangebroken verzocht mevrouw Fre
go de jeugdige officier zich wel te
willen belasten met het bezorgen van
een brief, bestemd voor haar klein
dochter, die in Bonifacio woonde. Dat
kleindochtertje was een wees, een
kind van de dochter van mevrouw
Frego, die gehuwd was geweest met
Dominico Poggioli. Helaas, gesneu
veld tijdens de laatste oorlogen.
,,'t Is een heel goed kind en een
dapper meisje die kleine Emma van
me", zei de weduwe vertederd. „Ze
is thans vijftien jaar en bezit zelf
practisch niets, maar zij slaat er
zich moedig door met haar werk. U
zult haar stellig aan de arbeid vin
den. Ze maakt n.l. colliers en bijou
terieën van koraal, dat de vissers van
Bonifacio van de zeebodem ophalen.
NATUURLIJK aanvaardde Bona
parte de hem toevertrouwde
zending. Na zijn aankomst op Corsi
ca zocht hij daarom eerst te Ajaccio
zijn oom, de opperdeken, op en ver
volgde toen na slechts een kort op
onthoud zijn weg, tot hij Bonifacio
had bereikt.
De aanduidingen hem door me
vrouw Frego gegeven, waren erg on
duidelijk geweest, maar toen hij bij
de haven vroeg of iemand ook kon
zeggen waar zekere Emma Poggio
li woonde, trof hij wel tien vissers
aan die hem wegwijs konden maken,
want ze kenden allemaal dat jonge
ding, met haar bevallig figuurtje en
haar aardig gezichtje, en ze moch
ten het jonge meisje dat zo fabel
achtig handig de stenen die zij uit
zee opdoken, wist om te toveren tot
kostbare sieraden, allemaal bizonder
graag.
Toen de jonge man het hem aange
wezen huis had bereikt, vond hij de
deur er van openstaan. Staande op
de drempel van een klein vertrek,
dat gelijkvloers met de straat lag,
bleef hij getroffen staan. De beschrij
ving, die hij bij juffrouw Bou had
ontvangen, was ver benedei de wer
kelijkheid!
Emma was het knapste meisje,
dat men zich maar kan voorstellen.
Eer klein dan groot, was ze fijn en
harmonisch gebouwd. Haar regelma
tige gelaatstrekken deden haar op
een Italiaanse lijken. Haar grote
ogen hadden een zeer vriendelijke
en zachte glans, en af en toe speel
de er een ondeugend lachje door.
Bonaparte voelde zich onnoemelijk
verlegen en stamelde op goed geluk
af enkele woorden, maar het jeug
dige koraalwerkstertje verzocht hem
met een verrukkelijke glimlach om
toch binnen te komen en nam ver
heugd de brief van haar grootmoe
der in ontvangst
Terwijl zij deze zat te lezen nam
de officier zijn omgeving eens op.
De kamer was helder-schoon, maar
dood-eenvoudig gemeubileerd. Voor
het raam lagen, her en der ver
spreid over een vurenhouten tafel,
stukken koraal, armbanden en col
liers, die Emma zojuist met haar
vaardige vingers had gemaakt.
De wanden waren volkomen kaal,
op een enkel bidprentje na en een
grote prent, voorstellende koning Lo-
dewijk XVI, een van die goedkope
platen, waar colporteurs op het plat
teland mee ventten.
Toen Emma de brief had gelezen
sloeg ze haar ogen op naar de jeug
dige officier en glimlachte opnieuw
tegen hem.
Een ogenblik bleven beidt jonge
mensen Bonaparte was toen 18 jaar
en Emma 15 elkaar zonder iets
te zeggen aanstaren. Zij, een ver
rassende schoonheid, tegen wier al-
Napoleon Bonaparte als jong luitenant.
basten huid de donkere haardos be
toverend schoon zich aftekende, en
hij, mager en met een matte gelaats
kleur doch met dat zuiver profiel
en met die ogen die niemand, die ze
eenmaal gezien had, kon vergeten.
„Ik moet u wel zeer bedanken,
mijnheer, dat u de moeite hebt geno
men om helemaal naar Bonifacio te
komen."
„Het was helemaal geen moeite
voor me, juffrouw, en op het ogen
blik is het zelfs een genoegen."
Toen bleef het een ogenblik stil en
Bonaparte stond op ten afscheid.
Maar de volgende dag herinnerde
hij zich, dat hij aan Emma Poggioli
geen bijzonderheden had medege
deeld over zijn bezoek aan haar
grootmoeder. Daarom keerde hij door
de smalle straatjes met haar talrijke
bogen en trappen, uitgehouwen in de
rots, terug naar het huisje waarin de
koraalwerkster woonde. Op de weg
daarheen kwam hij voorbij de som
bere en streng uitziende woning, waar
Karei de Vijfde onderdak had gevon
den toen hij terugkwam van Algiers,
en zijn gedachten doken terug in
dat grijs verleden, toen die vorst nog
leefde wiens bezittingen zo uitgestrekt
waren dat de zon in zijn rijk nooit
onderging. In welk opzicht kon die
grote keizer de belangstelling hebben
van de kleine onder-luitenant?
Doch enkele ogenblikken later had
de bekoorlijke glimlach van Emma
zijn historische dromerijen wegge
vaagd. Ze praatten over duizend-en-
een ding. Op Corsica heeft men zo veel
verwanten dat men, als men even
doorpraat, tenslotte altijd ontdekt
dat men wederzijdse verwanten
bezit. En toch had Bonifacio, ingeslo
ten tussen zijn vestingwerken en ge-
isoleerd als het was door zijn trotse
houding, met de rest van het eiland
nauwelijks enig contact. Maar hoe
zou de jeugd zich ook door oude mu
ren en vooroordelen laten weerhou
den?
De volgende morgen, de dag daar
op en gedurende de dagen weer
(Vervolg op pag. 5)
WWW
Klaasjens gaat in de zwarte handel
WE hebben allen zonder uitzon
dering op onze eigen wijze
gereageerd op de oorlogs- en be
zettingsomstandigheden. De een fel
en actief, met levensgevaar deel
nemend aan allerlei illegaal werk.
Een ander rustig de kat uit rie boom
kijkend, bang om zich aan koud
water te branden. Een derde halend
wat er van te halen viel, zonder
last van z'n geweten collaborerend
waar het zo te pas kwam. Sommi
gen hartstochtelijk principieel,
anderen alles afmetend aan de zeer
persoonlijke norm van het materiële
voordeel. Wat zou men van de
familie Klaasjens anders kunnen
verwachten dan het laatste: zij had
den immers allang geen duidelijk
hoger normbesef meer?!
Het puinruimen duurde korter
dan men vermoed had. Mannen en
machines slaagden er betrekkelijk
snel in om de opgestapelde bouw
vallen weg te werken en de fun
damenten liet men vooralsnog met
rust. Met het afnemen van de werk
gelegenheid hier groeiden center de
kansen om in het Oosten arbeid,
brood, sigaretten en weet ik wat
meer te verwerven; althans zo luid
den de beloften. Krachtens de laat
ste mocht men aan de overzijde
van de grens een compleet Lui
lekkerland verwachten. Kluasjens
zelf liep er vrolijk in, en :k weet
niet eens of ik dit op zijn debet- of
creditzijde moet boeken: het verried
geen principiële houding, maar
evenmin sprak het van totale werk
schuwheid. Laat ik dus maar wel-
ivillend zeggen dat Klaasjens des
tijds nog wel wóu! Zijn ervaringen
in het vreemde rijk waren echter
van dien aard dat hij bijkans even
snel en clandestien weer terug was
als hij er vlug en officieel heen-
reisde. Alle mensen nog an toe.
wat viel het hem daarginds bitter
tegen. Hij was bereid geweest om
volledig nationaal-socialistisch te
gaan denken, maar het socialisme
van Hitier smaakte hem bar slecht.
Het bleek de reinste dwangarbeid
die men zich denken kon: men werd
er een rechtloze slaaf door en niet
eens de voormalige loonslaaf.
Klaasjens niet gezien!
Voelt u hoe dergelijke ervaringen
een mens fnuiken? De man kan
niet helder onderscheiden. De voor
oorlogse situatie werd door zyn
soortgenoten bestempeld als chris
telijk kapitalismeen det liep
uit op werkloosheid. Nu ving hij de
leuze „socialisme" op en dat bleek
al evenmin weldadig. Zo'n mens
komt in de negatieve hoek terecht,
tenzij er medemensen bereid zijn
om met hem te spreken en voor
hem te vechten. Maar zijn mede
mensen hadden het onderdehand
drukker met andere aangelegen-
Uit de
VOLKSWIJK
heden: men probeerde geld als
water te verdienen, of althans vol
doende goederen in te sluan aleer
alles op schrale bonnen vierd ge
rantsoeneerd. Voor gesprekken is
dan weinig gelegenheid te vinden,
nog daargelaten dat maar zeer wei
nigen de bereidheid hebben om tc
praten. Wie zich met woorden in
laat, kiest meestal de weg van de
minste weerstand: hij wordt volks-
mennertje in de dop, of een eeuwig
rebellerende kletsmajoor, die over
alles en nog wat jammert zonder
zelf ooit één weg ter ontkoming aan
te wijzen. Terwijl de meerderheid
helemaal geen gesprek voeren wil,
verwoed jagend naar eigen be
langen.
Klaasjens heeft dus met niemand
kunnen spreken. Niemand heeft de
moeite genomen om hem zijn hart
te laten uitstorten. Iedereen scheen
in Klaasjens' ogen enkel cn alleen
aan zichzelf te denken. En dus koos
Klaasjens de weg van de minste
weerstand en stortte zich dan ook
in die vreemde handel, die destijds
de bijnaam van de zwartehad.
Het begon met een toevallig geluk
je, dat hem onverwachts ten deel
viel: hij vond op 'n late avond een
stevig pak met een aantal sloffen
cigaretten erin. Was het verloren
door een eerzaam winkelier, of
was het door andere zwarthandela
ren prijs gegeven bij een opgejaagde
vlucht? Niemand weet het. maar in
die dagen waren 'n driehonderd
pakjes cigaretten voldoende om er
een wereldconcern op te grondves
ten. Ze vormden een nieuwe munt
eenheid waarvoor men alles kon
kopen, en het was zelfs mogelijk dat
ze by tijd en wijle opnieuw en nog
eens in het bezit van de eerste eige
naar kwamen zonder dat er ooit één
pakje werd aangebroken. Alleen:
elke volgende keer was hun waarde
groter geworden en wie een ge
wiekst zakenman was zag by elke
herhaling zelfs de partij in omvang
groeien.
Klaasjens bleek gewiekst! Weer
vraag ik: moet ik hem dat ten goede
of ten kwade toerekenen? Hij was
tenslotte toch maar 'n man, die lang
en hard gesappeld had en daarna
jaren werkloos geweest was. Zijn
schoolopleiding had werkelijk geen
economische inzichten bijgebracht.
Zijn rekenen was altijd maar min
netjes geweest. Desniettemin zag hij
kans om in de tijd van ruim een jaar
een kapitaal bijeen te brengen: geld,
sigaretten, olie, gouden tientjes,
kousen, noem maar op. En het be-
nauwendste voor me is dit, dat hij
zijn mede-handelaren en vaste af
nemers vond in kringen, die naar af
komst en geestesgaven zijn leiders,
niet zijn medeplichtigen dienden te
zijn. Waarmee meteen elke kans
verkeken was dat hij hen nog ooit
als onkreukbare wegwijzers zou
gaan beschouwen! En onder hen
waren óók kerkse mensen!
WIJKPREDIKANT.