Uoraalóno&r* CH2I32® LICHTDRAGERS het zw&Rte Zijn grote en langharige tegenstan der in Dordrecht was Colvius, de predikant van de Waalse Gemeente en rector van de Latijnse school. Deze was met het woord lang niet tegen de geweldenaar Borstius opge wassen, maar poogde daarom deze in vele geschriften bespottelijk te maken. Toen een volgeling van Borstius eens zonder diens medeweten een fel le preek tegen het lange haar had opgeschreven en uitgegeven, zaten hier zo veel fouten in, dat deze pre dikant ook zelf naar de drukker liep om daar in 1645 „Vijf predikatiën over de geldgierigheydt, de gaveinsh- heydt alsmede over het dragen van lang hayr" ter perse te leggen. Tenslotte liep de ruzie zo hoog, dat beide predikanten door de stedelijke overheid ernstig vermaand moesten worden. Toen greep ook de classis Dordrecht in en werd de bepaling uitgevaardigd, dat iedere man zijn haar net zo mocht dragen als het hem goeddacht. En daarmee zakte de hele gewichtige kwestie ineen als een ballon, waarin een gat wordt ge prikt. Negen jaar heft ds Borstius daar na nog in Dordrecht het Woord be diend en het speet de meert gemeen teleden zeer, dat hij in 1654 een be roep naar Rotterdam aanvaardde. IN de Maasstad heeft Borstius' op treden nooit tot ernstige conflic ten geleid. Wel bewoog hij zich hier op politiek terrein, want hij was een vurige Oranjeklant. Hoewel hij in Dordrecht een huisvriend van Jan de Witt was geweest, keerd" hij zich echter nu met al zijn felheid tegen de raadspensionaris en in 1672 be hoorde hij tot de aanvoerders van de prinsgezinden. Indirect heeft hij door zijn opzwepende redevoeringen zeker bijgedragen tot het drama op het Groene Zoodje. Maar met de Rotterdamse colle ga's kon hij uitstekend overweg. Ook wijdde hij zich af en toe aan weten schappelijk werk. Hij sprak vlot En gels en vertaalde verschiller.de boe ken van Rutherfort en anderen in het Nederlands. Hij kreeg zelfs een beroep naar de Engelse gemeente in Amsterdam, maar bedankte hiervoor, evenals voor beroepen naar Haarlem en naar Dordrecht, waar men hem blijkbaar nog steeds niet vergeten kon. Zesentwintig jaar diende hij de ge meente van Rotterdam, de stad die de liefde van zijn hart gewonnen had. Hij motiveerde zijn bedanken voor andere gemeenten met de opmerking, dat hij had besloten „tot myn afster ven toe in deze werkplaats myn werek te wereken". In 1680 overleed hij dan ook in „deze werkplaats" aan „gra veel en bykomende koortsen". De prediking, die hij bracht is reeds lang verklonken onder de hoge gewelven van de Grote Kerk in Dor drecht. Zijn boeken worden niet meer gelezen. Zijn naam leeft alleen nog voort in de kerkgeschiedenis, omdat zijn ietwat Farizeïstisch getinte ijver hem dreef de hoofdpersoon te zijn in een onbeduidende en eigenlijk be lachelijke zaak als de „hayrige ques- tie". Zo is hij een waarschuwend voorbeeld voor predikanten, die zich bekommeren om vele dingen, doch vergeten dat maar één ding nodig is en dat vooral in hun ambtelijke werk de Liefde altijd de meeste moet zijn. geluid van 300 bazuinen, even later ge volgd door een oorverdovend lawaai van brekende kruiken en daarna zagen de verschrikte vijanden rondom hun kamp, grote brandende fakkels en hoorden ze roepen: „Het zwaard van den Heere en van Gideon!" God gaf Gideon en zijn mannen een volledige overwinning en Israël werd bevrijd van zijn overweldigers. Wat wij heden nodig hebben is het glinsteren van hei lemmet van het zwaard des Geestes. Gods eeuwige waarheid, die machtiger is dan alle machten der duisternis te zamen. En welk een triomphaie en gezegende dag zal het zijn voor Gods volk, wanneer alom dat onmiskenbare wachtwoord zal weerklinken: Het zwaard van God en van Zijn Kerk! De man, die licht ontstak tijdens een veldslag, was Gideon, maar de Man die licht ontstak in de gehele wereld, was Christus. Hij is het Licht der wereld; Hij ontsteekt licht in uw en in myn hart. De wereld heeft licht van node. Deze behoefte heeft sinds de zondeval steeds bestaun, maar heden heeft de wereld meer licht nodig dan ooit te voren. Moeten wij van Gideons geschiede nis met iets leren? Wij zijn allen in het bezit van een fakkel het Woord van God wordt door de Psaimist een licht genoemd. Is deze fakkel branden de in uw hand? Laat ons nimmer ver geten, dat de gelovigen Goddelhjke lichtdragers moeten zijn in deze duis tere wereld. Laat ons tegenover onze medemensen van Jezus getuigen. Laat ons moedig, gelovig en gehoorzaam Christus volgen evenals Gideon, de man die licht ontstak in een donkere nacht. der kortharigen Ds. 1AC0BUS BORSTIUS, beroemd kanselredenaar TOEN de koster van de Grote Kerk in Dordrecht op die morgen van de 10e Januari 1644 de zware deu ren achter de laatste kerkganger sloot om de felle kou zo veel moge lijk buiten te houden, was het kerk gebouw tot in de verste hoeken be zet. De aandacht van de mensenme nigte onder de gotische gewelven was onverdeeld en de verwachting hoog gespannen, want op deze dag zou de Dordtse gemeente een herder en leraar ontvangen zoals er maar wei nigen waren. De faam was ds Jacobus Borstius al vooruit gesneld, toen hij nog de predikheer was van zijn kleine, eer ste gemeente: Zaandijk-\V ormerveer. Moest daar niet reeds enkele jaren na de intrede van deze toen 26-jarige leraar een nieuwe kerk worden ge bouwd, omdat de oude de toestromen de menigte niet meer bevatten kon? Ja, had men niet vernomen, dat door het geweldige gedrang onder zijn groot gehoor dikwijls '-erkgangers flauwvielen of met zware hoofdpijn thuis kwamen, terwijl jonge kinderen soms „voor doot" de kerk uitgedra gen werden? Tijdens de bevestigingsdienst kon den de Dordtenaren alleen de uiter lijke kwaliteiten van hun nieuwe do-* minee bewonderen. Een tijdgenoot be schrijft hem als „matig van lengte, vriendelijk van wezen en van opslag der ogen, doch dat hij door ernst had getemperd. Zijn uitspraak was helder en zeer onderscheiden en ge noegzaam om de grootste kerken van ons land te voldoen." Dit laatste kon men 's middags tijdens de intreedienst horen, toen ds Borstius zich aan de gemeente van Dordrecht verbond met een preek over 2 Cor. 3: 15: „Maar tot de hui dige dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart." Een tekst overigens, die vooral in verband met het volgende vers be zien weinig vleiend voor zijn gehoor genoemd moet worden. DORDRECHT had geen spijt van zijn keus. De nieuw- predikant was zeer ijverig en zo rechtzinnig als men in de stad van de Synode maar wensen kon. Hij kon met zijn een voudige gemeenteleden goed opschie ten, maar was evenzeer een welkome gast in de huizen van het Dordtse patriciaat, bij de familie De Witt, bij Johan van Beverwijck en Jacob Brant. En wat zijn preken betreft, die wa ren buitengewoon. Als dominee Bors tius 's Zondagsmorgen om 9 uur Ereekte, stond om 5 uur al een groep erkgangers te wachten tot de deur zou opengaan en 's middags om half 2 vormde zich al weer een rij om in de avonddienst van vijf uur tijdig een goede plaats te kunnen zoeken. Toen Borstius vier maanden in Dordt stond, constateerden de diakenen tot hun vreugde, dat zij 1700 (toen een ka pitale som) meer hadden ontvangen, dan gewoonlijk in dezelfde periode. Nu moet echter vermeld worden, dat deze enorme belangstelling niet alleen te danken was aan de wel sprekendheid van ds Borstius, maar ook aan het onderwerp, dat hij vaak aansneed. Reeds kort na zijn komst in de Merwestad wierp hij zich na melijk met al zijn energie op een strijdpunt, dat in die dagen de ge moederen in heftige beroering bracht en dat in de vaderlandse kerkgeschie denis als „de hayrige questie" staat geboekstaafd. NU kan men zich afvragen, wat het haar der gelovigen nu met de preek van de dominee van doen heeft, maar dat verband is ook i- onze da gen vaak nauwer dan men denken zou. Hoorden we nog slechts enkele maanden geleden niet van een pre dikant in het Gooi, die ernstig critiek leverde omdat het haar van vrouwen en meisjes enkele centimeters te kort was? En werd omstreeks diezelfde tijd door de" classis Dordrecht van Lectuur gevraagd voor zieke en eenzame Nederlanders Wy verzoeken de lezers de gelezen exemplaren van -lit blad to zenden aan bet Bureau voor spreiding van zieke en eenzame Neder landers over de gehele wereld. Leider: J. P. O. MEEUWSE een andere kerkelijke denominatie aan de aloude belijdenisvragen niet voor vrouwen de nieuwe eis toege voegd, dat zij nimermeer naar de kapper zouden gaan? Zo is er ook hier een voortgang in de voetstap pen der vaderen te bespeuren. Het enige verschil is, dat thans het te korte vrouwenhaar tot ergernis aan leiding gaf, terwijl in de dagen van Borstius juist het te lange mannen haar de kerk in beroering bracht. De particuliere synode van Zuid- Holland had in Juli 1640 uitgaspro ken, dat niet tot het Heilig Avond maal zouden worden toegelaten zij, die zich ophielden met „dansen, bal letten, schandeleus misbruyeken van Gods goede gaven in overdadige ban ketten, wilt hayr van mannen ende vrouwen, oneerlijkcke dracht, erger- lijcke ontbloothingen des lichaams etc." Vooral de lange haren van de mannen waren ds Borstius een gru wel en hij zal deze uitspraak zeker met vreugde hebben begroet. Twee jaar later werd het dragen van „lang hayr" door mannen zelfs censurabel gestald en vooral de studenten en proponenten zouden in dit opzicht in Holland en Gelderland onder sneciaal toezicht staan. Voor- en tegenstan ders in het hele land kwamen in het geweer en de „hayrige questie" had haar intrede gedaan. BORSTIUS mag met recht in deze felle strijd de kampioen der kort harigen worden genoemd. Met heel zijn hartstochtelijke natuur, met al zijn werkkracht en welsprekendheid stortte hij zich in de strijd om aan de langheid der haren paal en perk te stellen. In vurige predikatiën slin gerde hij zijn banbliksem naar alle overtreders van het synodaal gebod. DE geschiedenis van de man, die licht ontstak in een donkere nacht, staat opgetekend in het 7e hoofdstuk van het boek Richteren. De naam van deze man is Gideon. Hij was geen beroemd heid en evenmin bekleedde hij een vooraanstaande positie. Maar hij stam de uit een gezin, dat zich kenmerkte door twee belangrijke karaktereigen schappen, nl. moed en onkreukbaar heid. Al zijn broers waren gesneuveld in de strijd tegen de Midianietische horden, die in groten getale gelijk sprinkhanen de Israëlieten steeds weer overvielen, hun oogst vernielden, hun bezittingen plunderden en hen arm en zonder leeftocht achterlieten Op zekere dag was Gideon aan het tarwe dorsen op een gewone plaats, nl. by de wijnpers, ten einde op deze wijze zijn graan aan het oog van de vijand te onttrekken. En terwijl hy daar dorste, verscheen hem een engel, die hem van Godswege de boodschap bracht, dat God door hem Israël uit de hand der Midianieten zou verlossen. Israël was van God afgeweken. Zij waren vervallen aan de zonnedienst van Bacil en daarom had God het toe gelaten, dat de Midianieten hen over vielen. He\ eerste wat Gideon had ie doen was de ware godsdienst weer m ere te herstellen en de afgodendienst uit te roeien. Dat is steeds het eerste wat God van de mens vraagt alvorens Hij helpt. Ook in ons persoonlijk leven is dat zo. De vijanden van Israël legerden zich in het dal Jizreël ten einde van daaruit hun aanval te doen. Gideon bereidde zich ook voor op een aanval en 32.000 vrijwilligers hadden zich achter hem geschaard. Maar de Heere zeide tot Gideon: des volks is te veel. Niet de heirkracht van Gideons leger zou de verlossing tot stand brengen, maar Gods hand zou hen verlossen. Daarop zeide Gideon tot zijn vrijwilligers, dat allen die versaagd waren zouden gaan naar het gebergte van Gilead. En 22.000 manschappen verlieten de gele deren slechts 10.000 bleven er over. Maar naar Gods oordeel was ook nu nog het leger te groot. En weer vond een selectie plaats en Gideon behield slechts 300 mannen over. Met deze 300 man zou Gideon een aanval op het vijandelijke leger doen en in Gods kracht zegevieren. Hun uit rusting was voor krijgslieden wel heel zonderling. Gideon gaf aan ieder een bazuin, een paar ledige kruiken en een fakkel. Hij verdeelde hen in drie groepen en in een donkere nacht omsingelden zij het vijandelijk* kamp. Op het afge sproken sein zouden allen op hun bazuin blazen, daarna de kruiken stukslaan, de fakkel ontsteken en met luide stem roepen: Het zwaard van de Heere en van Gideon! Dat moet een onvergetelijke nacht voor Gideon geweest zijn. Terwijl de heirlegers der Midianieten en Amele- kieten sliepen werd de nachtelijke stilte plotseling verbroken door het sterke ZONDAGSBLAD 31 JANUARI 19S3 5 een jeuqöLieföe v&n napoleon BONIFACIO is een der meest schil derachtige steden van Corsica. Het ligt op een plateau van bijna witte kalksteen en ziet er met zijn oude vestingwerken en talrijke to rens indrukwekkend uit. Het ligt daar als een grimmige wachtpost tegenover Sardinië. De tourist, die door de straten van Bonifacio loopt, zal stellig niet ver zuimen een be/.oek te brengen aan een oud huis, bijna een krot, dat niets bijzonder belangwekkends zou bezitten indien men U niet wist te vertellen dat hier in het jaar 1792 Bonaparte heeft gewoond. Niet ver daarvandaan staat een andere woning, even onaanzienlijk en ook even bouw vallig. Daar heeft in diezelfde jaren Emma Poggioli gewoond, de eerste vrouw die het hart van de toekomstige overwinnaar van Austerlitz sneller heeft doen kloppen... HET verhaal is als volgt. In het jaar 1787 verliet het regi ment de la Fère Valence teneinde zich naar Dijon te begeven Na een kort verblijf in deze stad vroeg en verkreeg Bonaparte, die toen nog slechts een jong onder-luitenantje was, verlof aan, omdat hij enige persoonlijke zaken op Corsica had te regelen. Zaken, die er wel heel bedenkelijk bij stonden. Want de oog sten waren slecht geweest en een groot deel der schapen was gestor ven. Daar kwam bij, dat Jozef, zijn oudste broer, nog niets verdiende met zijn advocatenpraktijk. En bo vendien moest de opvoedinp van de nog jongere broers en zusters behoor lijk worden geregeld. Gelukkig be heerde zijn oom Lucien, opperdeken van Ajaccio, het kleine vaderlijke erfdeel met grote zorgvuldigheid, maar... oom was oud en men moest noodzakelijk voorzieningen treffen. Op weg naar de kust wilde Bona parte nog eens een bezoek brengen aan Valence. Niet alleen omdat hij zijn opwachting wilde maken bij de dames du Colombier, de Laurencin en de Saint Germain, die hem bij het begin van zijn loopbaan zozeer hadden geprotegeerd en die erg goed voor hem waren geweest, maar ook, omdat hij graag een bezoek wil de brengen aan juffrouw Bou. Deze hield namelijk een café op de hoek van de Hoofdstraat en de Halve Maanstraat. Maar dat was niet het eerste het beste café! Heden nee! Daar stond een biljart! Juf frouw Bou hield ook pensiongas ten en Bonaparte had bij haar een mooie kamer gehad met een rozen- houten meubilair. De goede juffrouw Bou toonde zich zeer verheugd over het weerzien van haar vroegere pensiongast. Zij nodigde hem uit om te blijven eten en stelde hem voor aan de dame, die op dat ogenblik zijn kamertje be woonde. Het was een oude dame. af komstig van Corsica. Ze heette Bar bara Frego en ze was weduwe. Gedurende de gehele avond sprak men met elkander over het eiland, de vrienden die men daar had en over de verwanten. Toen het ogenblik van scheiden was aangebroken verzocht mevrouw Fre go de jeugdige officier zich wel te willen belasten met het bezorgen van een brief, bestemd voor haar klein dochter, die in Bonifacio woonde. Dat kleindochtertje was een wees, een kind van de dochter van mevrouw Frego, die gehuwd was geweest met Dominico Poggioli. Helaas, gesneu veld tijdens de laatste oorlogen. ,,'t Is een heel goed kind en een dapper meisje die kleine Emma van me", zei de weduwe vertederd. „Ze is thans vijftien jaar en bezit zelf practisch niets, maar zij slaat er zich moedig door met haar werk. U zult haar stellig aan de arbeid vin den. Ze maakt n.l. colliers en bijou terieën van koraal, dat de vissers van Bonifacio van de zeebodem ophalen. NATUURLIJK aanvaardde Bona parte de hem toevertrouwde zending. Na zijn aankomst op Corsi ca zocht hij daarom eerst te Ajaccio zijn oom, de opperdeken, op en ver volgde toen na slechts een kort op onthoud zijn weg, tot hij Bonifacio had bereikt. De aanduidingen hem door me vrouw Frego gegeven, waren erg on duidelijk geweest, maar toen hij bij de haven vroeg of iemand ook kon zeggen waar zekere Emma Poggio li woonde, trof hij wel tien vissers aan die hem wegwijs konden maken, want ze kenden allemaal dat jonge ding, met haar bevallig figuurtje en haar aardig gezichtje, en ze moch ten het jonge meisje dat zo fabel achtig handig de stenen die zij uit zee opdoken, wist om te toveren tot kostbare sieraden, allemaal bizonder graag. Toen de jonge man het hem aange wezen huis had bereikt, vond hij de deur er van openstaan. Staande op de drempel van een klein vertrek, dat gelijkvloers met de straat lag, bleef hij getroffen staan. De beschrij ving, die hij bij juffrouw Bou had ontvangen, was ver benedei de wer kelijkheid! Emma was het knapste meisje, dat men zich maar kan voorstellen. Eer klein dan groot, was ze fijn en harmonisch gebouwd. Haar regelma tige gelaatstrekken deden haar op een Italiaanse lijken. Haar grote ogen hadden een zeer vriendelijke en zachte glans, en af en toe speel de er een ondeugend lachje door. Bonaparte voelde zich onnoemelijk verlegen en stamelde op goed geluk af enkele woorden, maar het jeug dige koraalwerkstertje verzocht hem met een verrukkelijke glimlach om toch binnen te komen en nam ver heugd de brief van haar grootmoe der in ontvangst Terwijl zij deze zat te lezen nam de officier zijn omgeving eens op. De kamer was helder-schoon, maar dood-eenvoudig gemeubileerd. Voor het raam lagen, her en der ver spreid over een vurenhouten tafel, stukken koraal, armbanden en col liers, die Emma zojuist met haar vaardige vingers had gemaakt. De wanden waren volkomen kaal, op een enkel bidprentje na en een grote prent, voorstellende koning Lo- dewijk XVI, een van die goedkope platen, waar colporteurs op het plat teland mee ventten. Toen Emma de brief had gelezen sloeg ze haar ogen op naar de jeug dige officier en glimlachte opnieuw tegen hem. Een ogenblik bleven beidt jonge mensen Bonaparte was toen 18 jaar en Emma 15 elkaar zonder iets te zeggen aanstaren. Zij, een ver rassende schoonheid, tegen wier al- Napoleon Bonaparte als jong luitenant. basten huid de donkere haardos be toverend schoon zich aftekende, en hij, mager en met een matte gelaats kleur doch met dat zuiver profiel en met die ogen die niemand, die ze eenmaal gezien had, kon vergeten. „Ik moet u wel zeer bedanken, mijnheer, dat u de moeite hebt geno men om helemaal naar Bonifacio te komen." „Het was helemaal geen moeite voor me, juffrouw, en op het ogen blik is het zelfs een genoegen." Toen bleef het een ogenblik stil en Bonaparte stond op ten afscheid. Maar de volgende dag herinnerde hij zich, dat hij aan Emma Poggioli geen bijzonderheden had medege deeld over zijn bezoek aan haar grootmoeder. Daarom keerde hij door de smalle straatjes met haar talrijke bogen en trappen, uitgehouwen in de rots, terug naar het huisje waarin de koraalwerkster woonde. Op de weg daarheen kwam hij voorbij de som bere en streng uitziende woning, waar Karei de Vijfde onderdak had gevon den toen hij terugkwam van Algiers, en zijn gedachten doken terug in dat grijs verleden, toen die vorst nog leefde wiens bezittingen zo uitgestrekt waren dat de zon in zijn rijk nooit onderging. In welk opzicht kon die grote keizer de belangstelling hebben van de kleine onder-luitenant? Doch enkele ogenblikken later had de bekoorlijke glimlach van Emma zijn historische dromerijen wegge vaagd. Ze praatten over duizend-en- een ding. Op Corsica heeft men zo veel verwanten dat men, als men even doorpraat, tenslotte altijd ontdekt dat men wederzijdse verwanten bezit. En toch had Bonifacio, ingeslo ten tussen zijn vestingwerken en ge- isoleerd als het was door zijn trotse houding, met de rest van het eiland nauwelijks enig contact. Maar hoe zou de jeugd zich ook door oude mu ren en vooroordelen laten weerhou den? De volgende morgen, de dag daar op en gedurende de dagen weer (Vervolg op pag. 5) WWW Klaasjens gaat in de zwarte handel WE hebben allen zonder uitzon dering op onze eigen wijze gereageerd op de oorlogs- en be zettingsomstandigheden. De een fel en actief, met levensgevaar deel nemend aan allerlei illegaal werk. Een ander rustig de kat uit rie boom kijkend, bang om zich aan koud water te branden. Een derde halend wat er van te halen viel, zonder last van z'n geweten collaborerend waar het zo te pas kwam. Sommi gen hartstochtelijk principieel, anderen alles afmetend aan de zeer persoonlijke norm van het materiële voordeel. Wat zou men van de familie Klaasjens anders kunnen verwachten dan het laatste: zij had den immers allang geen duidelijk hoger normbesef meer?! Het puinruimen duurde korter dan men vermoed had. Mannen en machines slaagden er betrekkelijk snel in om de opgestapelde bouw vallen weg te werken en de fun damenten liet men vooralsnog met rust. Met het afnemen van de werk gelegenheid hier groeiden center de kansen om in het Oosten arbeid, brood, sigaretten en weet ik wat meer te verwerven; althans zo luid den de beloften. Krachtens de laat ste mocht men aan de overzijde van de grens een compleet Lui lekkerland verwachten. Kluasjens zelf liep er vrolijk in, en :k weet niet eens of ik dit op zijn debet- of creditzijde moet boeken: het verried geen principiële houding, maar evenmin sprak het van totale werk schuwheid. Laat ik dus maar wel- ivillend zeggen dat Klaasjens des tijds nog wel wóu! Zijn ervaringen in het vreemde rijk waren echter van dien aard dat hij bijkans even snel en clandestien weer terug was als hij er vlug en officieel heen- reisde. Alle mensen nog an toe. wat viel het hem daarginds bitter tegen. Hij was bereid geweest om volledig nationaal-socialistisch te gaan denken, maar het socialisme van Hitier smaakte hem bar slecht. Het bleek de reinste dwangarbeid die men zich denken kon: men werd er een rechtloze slaaf door en niet eens de voormalige loonslaaf. Klaasjens niet gezien! Voelt u hoe dergelijke ervaringen een mens fnuiken? De man kan niet helder onderscheiden. De voor oorlogse situatie werd door zyn soortgenoten bestempeld als chris telijk kapitalismeen det liep uit op werkloosheid. Nu ving hij de leuze „socialisme" op en dat bleek al evenmin weldadig. Zo'n mens komt in de negatieve hoek terecht, tenzij er medemensen bereid zijn om met hem te spreken en voor hem te vechten. Maar zijn mede mensen hadden het onderdehand drukker met andere aangelegen- Uit de VOLKSWIJK heden: men probeerde geld als water te verdienen, of althans vol doende goederen in te sluan aleer alles op schrale bonnen vierd ge rantsoeneerd. Voor gesprekken is dan weinig gelegenheid te vinden, nog daargelaten dat maar zeer wei nigen de bereidheid hebben om tc praten. Wie zich met woorden in laat, kiest meestal de weg van de minste weerstand: hij wordt volks- mennertje in de dop, of een eeuwig rebellerende kletsmajoor, die over alles en nog wat jammert zonder zelf ooit één weg ter ontkoming aan te wijzen. Terwijl de meerderheid helemaal geen gesprek voeren wil, verwoed jagend naar eigen be langen. Klaasjens heeft dus met niemand kunnen spreken. Niemand heeft de moeite genomen om hem zijn hart te laten uitstorten. Iedereen scheen in Klaasjens' ogen enkel cn alleen aan zichzelf te denken. En dus koos Klaasjens de weg van de minste weerstand en stortte zich dan ook in die vreemde handel, die destijds de bijnaam van de zwartehad. Het begon met een toevallig geluk je, dat hem onverwachts ten deel viel: hij vond op 'n late avond een stevig pak met een aantal sloffen cigaretten erin. Was het verloren door een eerzaam winkelier, of was het door andere zwarthandela ren prijs gegeven bij een opgejaagde vlucht? Niemand weet het. maar in die dagen waren 'n driehonderd pakjes cigaretten voldoende om er een wereldconcern op te grondves ten. Ze vormden een nieuwe munt eenheid waarvoor men alles kon kopen, en het was zelfs mogelijk dat ze by tijd en wijle opnieuw en nog eens in het bezit van de eerste eige naar kwamen zonder dat er ooit één pakje werd aangebroken. Alleen: elke volgende keer was hun waarde groter geworden en wie een ge wiekst zakenman was zag by elke herhaling zelfs de partij in omvang groeien. Klaasjens bleek gewiekst! Weer vraag ik: moet ik hem dat ten goede of ten kwade toerekenen? Hij was tenslotte toch maar 'n man, die lang en hard gesappeld had en daarna jaren werkloos geweest was. Zijn schoolopleiding had werkelijk geen economische inzichten bijgebracht. Zijn rekenen was altijd maar min netjes geweest. Desniettemin zag hij kans om in de tijd van ruim een jaar een kapitaal bijeen te brengen: geld, sigaretten, olie, gouden tientjes, kousen, noem maar op. En het be- nauwendste voor me is dit, dat hij zijn mede-handelaren en vaste af nemers vond in kringen, die naar af komst en geestesgaven zijn leiders, niet zijn medeplichtigen dienden te zijn. Waarmee meteen elke kans verkeken was dat hij hen nog ooit als onkreukbare wegwijzers zou gaan beschouwen! En onder hen waren óók kerkse mensen! WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 14