Vermakelijke avonturen van de familie van Cmmen Ervaringen in de Sprekershoek DOOR G. TH. ROTMAN 49. Het was de notaris, meneer Van Overscheuten, een vreselijk deftige me neer. Hij had al zo lang beloofd eens op visite te komen. Meneer Van Em- men pakte netjes zijn hoed en hand schoenen aan en mevrouw zette maar weer gauw een vriendelijk gezicht. Dat behoort zo. als je visite krijgt. 50. Het was een gezellige visite, want de notaris was een beminnelijk man, en helemaal niet trots. Opeens zei me vrouw: „Nu moet u mijn thee eens proeven ik krijg ze regelrecht van een neef in China". De thee werd in geschonken en.. „Proost!" zei me neer Van Emmen, „op uw gezondheid, meneer Van Overscheuten!" 51. Alle drie gingen de kopjes tegelijk omhoog, maar 't volgende ogenblik vie len ze kletterend op de grond en zat het hele gezelschap met vuurrode ge zichten en uitpuilende ogen te briesen en te proesten. Wat ze in hun mond had den begrepen ze geen van drieën, maar de visite was ineens afgelopen. Meneer Van Overscheuten liep woedend weg en meneer Van Emmen kreeg geen opslag. 52. Ja. het is verschrikkelijk, zo on bedachtzaam als die kinderen van me neer Van Emmen waren. Moet je maar eens horen, wat ze een paar weken la ter weer uithaalden, toen oom Alex, de veearts op bezoek kwam. Dat was een echt krasse, oude heer. Als veearts was hij kerngezond, maar hij had een tere hoofdhuid en daarom droeg hij bijna altijd een parasol. Vooral zonnig was! 53. Die parasol nu had hij in de pa- rapluiebak gezet en Kees en Jantje waren er als de kippen bij. Ze sleepten allerlei speelgoed bij elkaar en met be hulp van wat eindjes touw hadden ze in enkele minuten een pracht van een draaimolen gemaakt. Wat een pret! 54. Eindelijk zei Kees: „Laten we de boel er nu maar weer afhalen". Maar 't was al te laat in de kamer klonk feschuif van stoelen. „Daar komt-ie al" luisterde Kees. Hij klapte de parasol dicht, met speelgoed en al er ln. zette hem weer neer alsof er niets gebeurd was en daar gingen de twee bengels! Loop je niet, zo heb je niet! 55. Oom Alex nam afscheid, pakte zijn parasol en ging heen. Maar buiten scheen het warme zomerzonnetje en daarom zette oom zijn parasol op en wandelde tevreden en vergenoegd huis waarts, want hij had drie kopjes thee met een koekje gehad. Maar hoe hij voor spot liep, de arme man, dat be merkte hij pas toen hii thuiskwam. 56. Kaatje was 'n best mens, maar ze had één lelijk gebrek, ze geloofde nog aan spoken. Hoe dikwijls had me vrouw al niet gezegd: „Kaatje, je moet de kinderen geen spookgeschiedenissen vertellen!" Maar 1 hielp niet, telkens deed ze het weer. 57. Op zekere avond waren meneer en mevrouw uit en Kaatje moest op het huis passen. „Jö", zei Hans tegen Kees, terwijl Kaatje om boodschappen was. „nu zullen we 't eens écht laten spo ken, Kaatje blijft toch in elke winkel een half uur staan praten, dus we heb ben al de tijd". 58. „Naar de zolder!" zei Hans. In de zoldervloer was 'n gaatje, dat pre cies in de keuken uitkwam. Hierdoor lieten de jongens netjes 'n paar dunne touwtjes zakken. Toen stoven ze naar de keuken en hadden, gierend en proes tend, in enkele minuten een prachtig spook gemaakt van een mombakkes en wat oude kleren. 59. Dit spook werd netjes aan het ene touw vastgemaakt en achter de keuken tafel gelegd. En terwijl Hans het an dere touw aan de lamp vastbond, be vestigde Kees touwen aan de poten van alle stoelen en de tafeL Toen sloop Hans weer naar de zolder en Keesje kroop weg in de donkere gang, met de uiteinden van de touwtjes in zijn hand. 60. Eindelijk kwam Kaatje thuis. Ze schonk 'n kopje thee in en ging in een boek met spookgeschiedenissen zitten lezen. Maar wat was dat? Op eens.. rrrtt.. schoof de Stoel, die vlak bij Kaatje stond, zomaar vanzelf een eind opzij en vlak daarop rrrtt be woog de tafel. En toen., o. jongens! begon de lamp heftig te schommelen. Kaatje verstijfde van schrik! «L Opeens kreeg Kaatjes stoel een 62. Toen wilde ie naar de deur hollen geweldige ruk! Met allebei haar han- maar, owec!.. rrrr.. daar gingen de den klampte do arme meld zicb aan stoelen en do tafel ook, en die waren de tafel vast., nog woeeter schommel- er nog veel eerder. „Och, lieve spoken, de do lamp., en daar!!., vlak voor vergeef me!" Jammerde Kaatje, „ik H»;; verrees een afschuwelijk spook, ben altijd eerlijk en netjes geweest zo akelig, dat Kaatje nu heus huizen- en zal heus nooit meer ccn spookgc- hoog begon te gillen. schiedenls vertellen!" 63. Daar klapte de buitendeur. Mijn- 64. Kaatje stond er bij. „Ja, ja, nét heer en mevrouw kwamen thuis! In een 70\ 7„ CtClPj -„-i, wip gooiden dc jongens hun kleren uit ..Ooe zo meneer, cn kropen ln bed. Maar drie minuten ze maar.Als u er soms moe van Jater kwam vader naar boven, pakte wordt zal ik Au", riep ze opeens. Ka™doCkl5km,..<'r°„Cld"rdkrcSS Ze cc" beet'e tc <"chlb" «ïkomen do twee spoken met de mattenklopper ea kreeg de mattenklopper tegen haar van heb-ik-jou-daar! neus. Zo eindigde de spookgeschiedenis. Acneroag Zl jcm. 16 ERNST EN LUIM IN HYDEPARK De prachtige hyruns zingen voor- en tegenstanders mee T N het Zondagsblad van 10 Januari j.l. vertelde ik een en ander over Speakerscorner (sprekershoek) in Hy- depark te Londen. Ik beloofde toen nog enige persoonlijke ervaringen te zullen meedelen. Schromelijk onvolledig zou ik zijn, wanneer ik niet noemde de beide gro te volkszangkoren, die elke Zondag avond en ook vele werkdagavonden, de prachtige Engelse gezangen ten ge hore brengen, de z.g.n. community singing. Dit zijn geen evangelisatie zangkoren, zoals wij die kennen. Het wonderlijke is hier, dat men 't he le publiek, gelovigen en ongelovigen, de mooie hymns laat zingen. Men ziet hier de mondain en goed opge maakte dame uit volle borst meezin gen naast de werkman met de pet en boordeknoopje, waar een das zou moe ten zitten. Engelsen kunnen zingen, wie dat nog niet wist, hoort het hier Gelovig of niet gelovig, men zingt de geestelijke liederen, die bij hen de plaats van onze psalmen innemen, en men zingt ze graag. Ook op de Staats scholen worden deze liederen geleerd, en in Hydepark ziet men, dat wat men ook vergeten mag hebben in het leven, deze liederen niet. Zonder enige organisatie valt men in: sopranen, alten, bassen, tenoren, en onder leiding van de dirigenten, die beiden hun taak zeer ernstig op vatten, en onvermoeid van 7 of 8 uur tot 11 uur onafgebroken dirige ren, wordt hier het geestelijk lied als een bemoediging aan de zangers zelf, of aan de luisterenden, gebracht. Beide dirigenten, overtuigde Chris tenen, zien hun taak als evangelisa tie. Er wordt door hen geen woord gesproken, dat laten zij over aan dc vele sprekers rondom hen, maar met hun Sankey-liederen verkondigen zij het volle Evangelie. EEFT men genoeg van het zihgen dan gaat men verder en ande de opengevallen plaatsen H laas, durft bijna niemand het tegen hen opnemen. De onregelmatige be zoeker van Hydepark, die hen nog niet kent, loopt er wel eens in, en als Christen de verschrikkelijke laster taal niet langer kunnende verdragen, begint hij hen tegen te spreken, met gevolg, dat hij het geen tweede keer meer probeert. Hun bijbelkennis naar de letter is zo groot, dat de niet- theoloog, in ieder geval de doorsnee- Engelse Christen, die te weinig Bij belkennis heeft, dan dat hij apologe tisch kan optreden, het tegen hen af moet leggen, zodat velen, die het tegen hen opnemen, in enkele minuten tegen de muur staan. wel i Laten ook wij gaan, en luisteren naar de verschillende debatten. Gaat het U als mij, dan kunt U niet zwij gen, en voordat U het weet, bent U er midden in! Zelf debatteerde ik hoofdzakelijk met atheïsten, die in Londen een offi ciële seacularistische vereniging vor men. Uit propagandistische overwe gingen komen zij avond aan avond naar Hydepark om het geloof in God te ondermijnen, en daartoe alle gods dienstige sprekers aan te vallen. In debatten van uren heb ik met hen gevochten. Schijnbaar een hope loze zaak. De Bijbel wordt uiteenge rafeld, contradicties naar de letter voor je voeten gegooid, en men schreeuwt: „Waar blijf je nu met je onfeilbaarheid van de Bijbel? Leu gens, leugens, allemaal leugens". Deze mensen zijn een niet te onder schatten gevaar voor de twijfelaar, de onwetende. Tot beschaming van de doorsnee-christen hebben ze een veel betere bijbelkennis. Een debat eindigt dan ook vaak met de triom fantelijke opmerking van de atheïst: „Ga naar huis, en begin eerst je bijbel eens te lezen". Mijn bedoeling was dan ook nooit, een debat om hen zelf. Dit schijnt onvruchtbaar, maar, zoals ik eens tegen mijn voornaamste tegenstan der zei: „Denk niet, dat ik telkens weer een debat begin, om uzelf, maar omdat U me de gelegenheid geeft, het Evangelie te prediken aan deze ongelo vige en onwetende schare". Want in elk debat stonden er een hon derd of meer mensen om ons. Het was mij onmogelijk, hen zonder te genspreken dc verschrikkelijkste Gods lasteringen te horen zeggen, of zwij gend toe te luisteren, wanneer men de ze mensen op onscrupuleuze wijze een tegenstander, die niet tegen hen op gewassen was, hoorde „kraken". Ue- TTYDEPARK zou Hydepark niet zijn, AA ais er temidden van de dodelij ke ernst van deze debatten, ook niet de kolder was. Stel U voor: Men is in een ernstig debat over het bestaan en wezen van God, en een sjovel geklede man mengt zich er in. Mijn tegenstander en ik hebben de eerste ogenblikken niet door aan welke kant de man zich schaart, totdat op een gegeven ogenblik uit komt, dat hij mijn zijde heeft geko zen. Het blijkt, dat hij mijn argu menten wil versterken, maar in't eerst gaat dit zo wonderlijk, dat ik voor zichtig, om de man niet te kwetsen, hem er buiten tracht te houden. Hij laat zich er echter niet buiten hou den, en tot grote ergernis van mijn op ponent, valt hij deze telkens aan, door mijn argumenten te versterken. Wan neer zich het debat verder ontwikkelt blijkt deze werkman een niet te onderschatten tegenstander voor mijn opponent, die op een gegeven moment zegt: Dus U gelooft zo en zo, de pun ten noemende, zojuist door hem ver dedigd. Weineen, zegt de man, daar geloof ik niets van. Mijn tegenstander radeloos, ik verbaasd, de omstanders grinneken, want de man heeft even tevoren deze punten verdedigd, en mij aanziende, gevraagd: Zo bedoelt U het toch? En inderdaad, ik had het niet beter kunnen zeggen. Wat blijkt nu? Dat deze werkman, in de kring luisteraars staande, het in zijn hoofd heeft gekregen, mij te gaan helpen. Hoewel hij zelf niets gelooft, blijkt deze eenvoudige man theologisch heel goed bij te zijn, zo dat, toen hij eenmaal doorhad, van welke richting uit ik redeneerde, hij mün lijn over kon nemen. Op het gezegde van mijn opponent," dat hij nu loochende, wat hij een mi nuut tevoren had verklaard, was dan ook zijn laconieke antwoord: Ik heb toch niet gezegd, dat ik het zelf ge loof, maar de juffrouw hier gelooft het, dus dan is het zo Aan het einde van het debat sprak iemand uit de kring mij aan, en zei: „Weet U wel, dat hij vandaag U helpt, en morgen gaat hij tegenover U staan, 't is net hoe zijn muts staat. Hij is zelf Christen geweest, maar wil er niets meer van weten". Eens luisterde ik naar een jong methodistisch predikant, die, nog nooit in debat geweest zijnde met de athe- isten, hen niet kennende, met opge wektheid met hen in het strijdperk trad. Waar deze predikant, zoals he laas vele Methodisten, weinig schrif tuurlijk onderlegd was, en dacht hen in het gevlij te komen, door veel aan hen toe te geven, werd hij met zijn eigen argumenten schaakmat ge zet. De vijfde avond is de man in overspannen toestand letterlijk ge vlucht uit de kring van atheïsten en toehoorders. Alleen met persoonlijk geloof, en sprekende zoals 1 Cor. 2:13 ons leert, kunnen wy het geloof in God Drieënig verdedigen als een r e d e 1 ij k e Gods dienst. De dienst van God gaat niet in tegen de rede, die God zelf de mens gaf, maar gaat hier boven uit. De taak van de Christen is, dit de moderne mens te laten zien. SDMS kwam ik van Hydepark terug met een lach, geamuseerd door de milde humor en gevatheid. Dikwijls kwam ik er vandaan, verbijsterd en verslagen, omdat juist hier zo ont zettend duidelijk wordt, hoe dom, hoe uitermate dom, de moderne wetende mens van onze tijd is. Dat hij met al zijn kennis niet verder kijkt, dan de materiale grenzen, dat hij met al zijn bittere bevindingen van 20ste eeuw-mens, nog niets anders is dan een dromer, die maar niet begrijpen In de politieke hoek. Een propagan dist van de Conservatieve partij in 't vuur van zijn rede. Zelfbewust voert deze sffteker 't woord. Hij kent blijkbaar 't klappen van de zweep en laat zich door geschreeuw noch interrupties uit het veld slaan. wil, waarom deze wereld geen heil staat is. In mijn debatten kreeg ik vaak de gelegenheid om mijn argumenten met het lezen van gedeelten uit de Bijbel te bewijzen, en ben er van overtuigd, dat voor vele omstanders deze schrift lezing, met uitleg, een openbaring was. Velen zullen niet geweten hebben, dat de Bijbel tenslotte zulke redelijke dingen zegt. Als het donker werd, werd ik wel met sigaretten-aanste kers of lucifers bijgelicht door mijn tegenstanders. Ik wierp mijn tegen stander eens voor de voeten, dat, hoe wel hij een verdervende invloed heeft, hij velen tot Bijbellezen zal brengen uit louter nieuwsgierigheid „of de dingen zo zijn". Op de vraag: „Bewijs me, dat God bestaat, was mijn antwoord: Uzelf bent het bewijs. U zult me toch niet wijsmaken, dat U avond aan avond, jaar na jaar (ik had met dezelfde man ook twee jaar geleden gedebat teerd), hier komt, om iemand die nie mand is, te bestrijden? Soms kan men ook wel van humor gebruik maken, om een al te vijandi ge sfeer te ontladen. Zo trachtte mijn tegenstander me eens, wat men noemt „op de kast te jagen". Deze keer was hiertoe Bileams ezel als onderwerp gekozen. Hebben dieren een ziel, en kunnen ze die ook ver liezen, zoals de mens? Bileams ezel werd ten bewijze aangevoerd. Ik ant woordde: „Of de ezel een ziel had, weet ik niet, cn interesseert me niet; wat ik wel weet, is, dat God zelfs een ezel, als ik ben, kan gebruiken, om U de waarheid te zeggen!" Toen waren de lachers, zelfs aan de kant van mijn tegenstanders, op mijn hand Natuurlijk moest ik in 't debat wol eens zeggen: ,.Dit kan ik niet ver standelijk verklaren: dut gelóóf ik. En U zult het óók moeten geloven". Wan neer mij dan een schijnbare contra dictie voor de voeten werd gewor pen, antwoordde ik meermalen tot grote ergernis van mijn tegenstander: ..Daar maak ik me helemaal niet druk om. Ik zei u toch, dat ik uit geloof leef." Gezegden als: „Ze meent het ernstig, dat moet ik toegeven," en In,ieder geval is z» eerlijk," bewijzen hoe scherp dc tegenstander er op let uit welke geest wij spreken. MARY VAN WOERDEN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 9