Bredase gevangenissen
Goed voorbeeld doet goed volgen
WOLHANDKRAB
der vlammen
paal en pert
duur baten
tuchtmaat-
IN DE 19de EEUW
Voeding was goed en er mocht zelfs gerookt worden
Gevangenen moesten echter zuinig op hun klompen zijn
IN het Jaarboek van de Geschied
en Oudheidkundige kring van
Stad en Land van Breda „De Oran
jeboom" schrijft A. Hallema over
Bredase gevangenissen in de 19de
eeuw. Daar dit werk buiten Breda
zeker niet in veel handen zal komen,
is het wellicht dienstig er een en an
der uit aan te halen, daar zeker de
gespeeld worden en in het algemeen
geen hooger spel dan om een oortje
of twee duiten de partij".
Merkwaardig is dat pogingen tot
uitbraak behalve disciplinair ook nog
bij rechterlijk vonnis konden gestraft
worden. Dit geschiedde op grond van
16de eeuwse wetten, waarin het
„violeren van 's heren sloten" een po-
in 1839 staat in een instructie aan de
directeur der Bredase gevangenis dat
hij zal moeten toezien, dat geen on-
noodig gebruik van sterken drank,
bier of wijn gemaakt worde".
Wel wordt in dit reglement over de
geestelijke en godsdienstige verzor
ging der gedetineerden gesproken,
doch niet over onderwijs, hoewel reeds
in de 18de eeuw op de jaarlijkse re
keningen een post voor onderwijs, sa
laris en leermiddelen voorkomt. Klaar
blijkelijk was in dit opzicht het stel
sel achteruitgegaan.
Dat men er op de kleintjes paste,
blijkt uit een voorschrift in 1821 om
trent het schoeisel der gevangenen.
Dit luidt: „Zij zullen bijzonder hunne
klompen moeten in acht nemen! En
daar de ondervinding geleerd heeft,
dat wanneer een gevangene er be
hoorlijk zorg voor draagt, hij een
half jaar met een paar klompen kan
toekomen, zullen zij die geene, welke
zij tusschentijds mogten nodig heb-
belangstelling voor de Bredase ge
vangenis op dit ogenblik zeer groot is.
Tijdens de inl'jving door Napoleon
was de toestand van gevangenen en
gevangenissen zeer slecht geweest en
daarom was een der eerste maatre
gelen op justitiëel gebied door Wil
lem I genomen, een poging daarin
verbetering te brengen of zoals hij
het uitdrukte, „onverwijld de onmens
lievende verwaarlozing te doen op
houden, welke ten dezen aanzien in
de laatste drie jaren plaats gevon
den heeft".
De bedoeling was „het lot der ge
vangenen zo dragelijk te maken als
zij in hunnen toestand met redelijk
heid kunnen verwachten".
Maar er bleef ondanks deze huma
ne beginselen toch nog een groot ver
schil tussen toen en nu. Immers de
gevangenissen bleven nog steeds
„werkfabrieken", die ten doel hadden
zo weinig mogelijk onkosten te ma
ken, terwijl deze dan nog voor een
groot deel door de arbeid der gevan
genen moesten worden betaald.
De gevangenen ondergingen hun
straf niet cellulair, maar in gemeen
schap, klaarblijkelijk omdat dit ook
goedkoper uitkwam. In verband met
deze gemeenschappelijke opsluiting
kunnen we de volgende beperking be
grijpen: „Het is verboden buiten
Zon. en feestdagen of dagen dat er
niet word gewerkt, met de kaart te
speelen; ook zullen geene hazard spe
len als Banken en dergelijke mogen
litieke misdaad was, die zwaar werd
gestraft. Als we thans horen over
allerlei gunsten aan de gevangenen
toegestaan, menen we meestal dat
dit alles nieuw is, maar in het Bre
dase tuchthuis mocht in 1815 ook reeds
gerookt worden. Dit was echter niet
toegestaan in de slaapvertrekken om
brand te voorkomen. Sterker nog is
dat de gevangenen ook hun borreltje
mochten vragen. Op bepaalde uren
van de dag ging de cipier met fles
en glaasje rond om aan hen die het
betalen konden, een oorlam te schen
ken. Het heeft jaren geduurd voordat
deze gewoonte werd afgeschaft. Nog
ben, zelfs moeten bekostigen, ten
waar het aan Heeren Regenten ten
duidelijksten bleek, dat het geheel
buiten hunne schuld was, dat zij eer
der versieeten of in stukken geraakt
waaren".
Een belangrijke bepaling over het
verzwijgen van plannen tot ontvluch
ting is deze: „De gevangenen, ter
welker kennis het mogt komen, dat
er complotten of zamenspanningen ge
smeed worden om te breken of zich
tegen de conchierge of zijne bedien
den (conchierge is directeur) te ver
zetten of dat er Instrumenten om uit
te breken, vervaardigt worden of da
delijk braak gepleegd word en daar
van niet dadelijk en onverwijld aan
den conchierge of zijne bedienden
kennis geven, zullen als medeplig-
tigen aan die misdrijven behandeld
worden". Misschien waren er op het
Ministerie van Justitie toen nog geen
laden, waarin brieven over zulke
plannen konden opgeborgen worden,
vandaar dat er dus over nalatige
ambtenaren niet gesproken wordt.
Aangezien centrale verwarming (en
voor ontsnapping zeer geschikte ko
lenkelders) toen nog ontbraken, moes
ten er voorschriften gegeven worden
omtrent de verwarming der gedeti
neerden. Dit blijkt uit de bepaling
dat de kachels op de gangen behoor
lijk gestookt moesten worden en dat
„bij zware koude, de criminele gevan
genen met warme zandzakken of krui
ken met heet water moesten voorzien
worden."
De voeding was heel wat beter dan
men zou verwachten. Er waren nauw
keurige voorschriften omtrent boter,
vet, vlees, aardappelen, groenten enz.
En al waren er geen blinde vinken
op het menu, toch vinden we b.v.
Maandags: vleessoep met een half
pond rundvlees per persoon en Don
derdags: aardappelen met zuurkool,
een half pond vlees of een vierde
pond spek. In de gevangenis, waar
bedelaars met hun gezinnen wer
den opgenomen, was het niet zo goed
gesteld. Ze was overvol en de men
sen waren vervuild „zodanig dat er
eene besmettelijke ziekte spoedig te
vrezen is".
Koning Willem I, die een zakenman
was, hield zich overtuigd, dat de
gevangenen nog steeds te veel aan
de Staat kostten en drong daarom op
bezuiniging, vooral ten opzichte van
het personeel, aan. Dit geluid is niet
oud, zoals we weten. Het Bredase
regentencollege bewees echter dat
deze bezuiniging niet mogelijk was.
In verband met deze bezuinigings
plannen schrijft de minister van Justi
tie dan ook: „Het lot van iemand, die
wegens deze of gene misdaad gevan
gen was, wat het gewoon onderhoud
aanging, mocht nimmer beter zijn dan
dat van de ingezetenen, die eerlijk en
werkzaam, zich sober moeten behel
pen". Dit lezen we tegenwoordig ook
nog, maar nu in de rubriek der in
gezonden stukken van de kranten.
In het jaarboek van de bovenge
noemde Kring hoopt de heer Halle
ma het volgende Jaar zijn medede
lingen -voort te zetten. Maar wat hij
ons nu heeft verteld, leek me be
langrijk genoeg om er de aandacht
op te vestigen.
DR. F. C. DOMINICUS
het kan niet genoeg gezegd wor
den dat opvoeding in de eerste
plaats een kwestie van voorbeelden-
stellen is. Overal en altijd. Neem
nu de kerkgang in onze christelijke
gezinnen. "Wanneer de ouders op
gewekt en tijdig en regelmatig
opgaan naar de samenkomsten der
gemeente; wanneer zij positief rea
geren op de prediking en deze hun
Zondag een feestelijke st{jl schenkt
wel, dan gaan de kinderen als
vanzelf mee. Ze voelen aan dat er
een geheim achter deze rustige ge
woonte steekt en ze koesteren zich
de vreugde van de rustdag, king het
daarvoor moeten zorgen? De buren van hogerhand hevig in twijfel ge-
soms, die ook al geen raad weten in trokken wordt. Bij deze beide voor
hun al te nauwe kamertjes? Of de beelden voegt zich dan het derde
school, waarop de beide zoons gaan, van de gezinsvermeerdering, waar
maar waar nu eens een beslag- men zeker in het algemeen ge-
legging op het gebouw en dan sproken geen bezwaren tegen zou
weer een luchtalarm en nog weer mogen maken, maar waartoe juist
een onderduikperiode het onderwijs dit moment onder deze nauw-
grondig in de war sturen? Of de behuisde omstandigheden minder
kerk, maar die is op geen stukken gelegen komt.
na bij machte om de wonderboom- En voorbeelden trekken Wan-
achtige groei van de resterende neer een vader zo luide de lof van
wijken op korte termijn te overzien, een nieuwe orde zingt, blij ven zijn
laat staan op te vangen! Temeer dochters niet achter. Integendeel:
hun jeugd uit zich nog spontaner e
niet waar de bureaux van de Bevol-
kunnen bijbenen enthousiaster, zij het dan ook
op
In cl
hollen, uit hun humeur omdat 't al zijn geworden. Ónder de meest on- Het zijn Duitse jongens, welgekleed,
straks gunstige omstandigheden moet de welverzorgd, welvoorzien van char-
e avond
O Heer. Die d'Eerst' en Laatste zijt!
U zij ons staamlend lied gewijd,
U loven onze dankgebeden!
Hoe diep beschaamt ons Uw gena!
Zij sloeg ons als een moeder ga
En kroond' ons met barmhartigheden.
Vergeving, Heer! nu d' avondstond,
Die ons zo rijk gezegend vond,
Ons weder schuldig heeft bevonden.
Och, was in Uw verzoenend bloed
D' onreinheid van ons boos gemoed
En doe ons niet naar onze zonden!
Bescherm ons in den duistren nacht,
Omring ons met Uw englenwacht,
Doe onze ziel Uw vrede smaken!
Stort ons. naar Uwe grote min,
Opnieuw de levenskrachten in
En laat ons weer, versterkt, ontwaken!
Wanneer de levensavond komt,
Waarop ons laatste lied verstomt,
Ontneem Gij dan de dood zijn wapen!
Als Gij, Heer, maar de Midlaar zijt,
Jn Wie wij rusten, t* allen tijd,
Zo zullen tu' eens in vree ontslapen.
zo laat is, en wanneer
thuiskeren met duizend
grieven tegen preek en preekheer,
tegen ouderling en diaken, tegen
mevrouw X, die zich zo raar had
opgetuigd in een veel te dure bont
mantel snap jij waar ze het
geld vandaan halen? en tegen
meneer Z, die hen weer niet groeten
wilde... ach, dan kunl u er van
verzekerd wezen dat de lieve jeugd
zo rond de puberteit begint te rebel
leren. Misschien dat daaraan in eer
ste instantie met standjes en slaag kaart brengen
kerk de noodgebieden opnieuw in
Uit de
VOLKSWIJK
al doet ze wat ze
kan, het is haar ondoenlijk om de
opvoeding van ontelbare jongeren
regelen evenwel niet meer en de volledig ter hand te
kerk heeft
met een nieuwe resj enkel het ouderlijk voorbeeld.
lichting van vervreemden rekening en at bestaat uit drie niet geheel
te houden. Als men maar eens ging onbedenkelijke elementen. Eerstens
begrijpen dat dit verschijnsel echter
alleen aan de ouders te danken is
Hoe dan ook, voorbeelden trek
ken, en ze doen dat ook in het
gezin Klaasjens, waarover we thans
aan het vertellen zijn. Ze doen
dat temeer, naarmate elke andere
paedagogische beïnvloeding in dit
gezin ontbreekt. Het rustige ge
sprek is er immers ondenkbaar:
praat maar eens als je met z'n
zevenen en straks bovendien nog 'n
gillende baby twee kleine vertrek
ken delen moet. Terwijl er van
buitenaf evenmin veel positieve
leiding wordt gegeven. Wie zou
is vader beslist voor de
gang van zaken: er gebeurt nu ten
minste wat voor een arbeider; méér
zijns inziens dan die oude christe
lijke regeringen ooit tot stand
hebben gebracht. In de tweede
plaats begint vader minder dan
voorheen onderscheid te maken
geld en ze hebben zo hun
eigen opvattingen over contact met
de bevolking van het „voorgoed"
overwonnen landje aan de zee. Ze
kunnen echter niet te kust en te
keur gaan, maar in het donker zijn
alle katjes grauw en zo kunnen de
Klaasjens-dochteren snel aan de
man. Ze zijn misschien nop wat al
te jong voor dergelijke avonturen,
maar dat wordt met elke maand
minder. Het enige bezwaar is dat
deze Duitse knapen zo plotseling
vertrekken kunnen, alnaar de
Führer beveelt. Die houdt er geen
rekening mee of jonge harten aan
elkaar gesmeed werden en rukt de
teerste banden ruw uiteen, zonder
te bedenken dat uit het oog uit het
hart betekent en dat er van brief
wisseling niet veel komen kan
als de enig verstaanbare taal der
ogen wegvalt. Maar één Duitsertje
zal toch een blijvende herinnering
achterlaten, al is hij zich daar aan
het verre Oostfront waarschijnlijk
niets van bewust. Wanneer daar
tussen mijn en dijn, al moet men de eerste, verstijvende winter zijn
toegeven dat hij eventuele nieuwe intree doet, wordt in dat kleine
aanwinsten vooralsnog enkel maar huisje opnieuw een kindje geboren
vindt, en ze zich niet door braak of en Geesje, de oudste dochter, is er
bedrog toeeigent. En al moet men de moeder van. Het is een zoon en
ook bij een eventuele veroordeling ze noemt hem Adolf. Naar het gróte
van z\jn gedrag verdisconteren dat Voorbeeld
het recht van de eigendom ook WIJKPREDIKANT.
zwiwau:SXOxra» z« i/vmimu ïass
Die ultra-modernen liggen ons niet'
ZO hebben de oude en de jonge
mannen altijd gestaan, net zolang
als er schepen zijn uitgevaren of te
ruggekeerd, bij alle grote en alle
kleine Hollandse havens en zo staan
ze ook vandaag, helemaal aan 't eind
van het havenhoofd, naast de Camp-
veerse Toren in Veere, op de beroem
de „Kade".
Twee botters keren huiswaarts en
.ja, dat moeten ze zien. Er waait een
ijskoude wind uit het Noordwesten,
het is van dat echte gemene Holland
se weertje. Ieder gewoon mens loopt
hard op huis aan, maar deze manpen
staan stil, weer en wind trotserend
en ze demonstreren dat met hun on
beweeglijke klassieke ruggen-van-de-
kust. Lekker thuis zitten, achter een
plattebuiskachtel, met hun sokkebe-
nen op het onderstel of op de ijzeren
stangen, daar denken ze niet aan.
Of misschien ook wel, wie zal het
zeggen?
Maar staan blijven ze. Dat binnen
lopen moeten ze meemaken. Als de bot
ters het kleine haventje zijn ingeva
ren en gemeerd liggen langs de kade,
verdwijnen ze van de Toren, maar
staan dat doen ze weer, iets verder
bij de haven: kijken wat gevangen is,
de inhoud schatten, de soort taxeren.
En ze vertrekken geen spier, als met
grote manden tegelijk duizenden krab
ben en allerlei gedrochtelijke zeege
diertes in een door twee dikke Zeeuw
se knollen getrokken wagen worden
gesmeten. En dat krabbengespuis
maakt een zeer eigenaardig ritselend
geluid en kriebelt als maar doorme-
kander
Een stadsmens die er naar kijkt,
krijgt een koude rilling van jewelste
over zyn rug en vreest voor een nacht
merrie tussen middernacht en zes
sen; die hele wriemelende massa wordt
straks tot varkensmeel verwerkt. Bah,
wat een luguber dodendansje. Maar
de Veerse kerels deert zoiets niet en
pas als ze alles weten, wat er gewe
ten dient te worden trekken ze prui
mend weg, langs de prachtige oude
huizen met die heerlijke romantische
namen: Burdeaulxoxhooft, Suster An
na, Den Gulden Hoorn, Fortuna, De
Gulden Garnaele, de Mereminne... Is
al niet om deze namen Veere het
^eóneeuwcls treurwilg
Mijn armoe deed U pijn,
En mijn verkleumde leden
Wilde Uwe deernis kleden
In donzig hermelijn.
O God, wat valt dit zwaar,
Om zonder te versagen
Uw heerlijkheid te dragen;
En blijven stil en klaar.
Geluk nijpt meer dan nood.
Hebt Gij dit tijdlijk pronken
Uw zwakken knecht geschonken
Tot een bekoring groot?
Nooit brenge Uw gunst ten val.
En moge ik straks ontberen,
Ik ben een boom des Heeren
Die weder groenen zal.
Uit ,,De steile tocht.
WILLEM DE MÊHODE.
meest idyllische havenstadje dat Hol
land bezit?
O, wat is dat Veere mooi en heus
niet alleen in de hoge zomer als het
zonnetje op z'n best is. Nee, juist
vandaag, nu de luchten gedekt zijn
en de wind fel is en de grote regen
wolken langs de hemel jagen en zo
nu en dan liters water naar bene
den plenzen, zodat alles en iedereen
omhuld worden met fijne dampige
sluiers.
Halverwege de Kade is een klein
bruggetje naar de groene wallen langs
het Veerse Gat. Wat daar te zien is
is adembenemend naar alle kanten.
Alsmaar inspiraties voor etsen of
schilderijen zijn het die niet ophou
den om per seconde afwisselend te
zijn van kleur en belichting, door het
spel van wind en regen en zon. Een
dergelijk feest voor oog en hart is
moeilijk te beschrijven, het is eigen
lijk alleen maar te ondergaan en te
beleven: de zee, de luchten, de groene
wallen, de haven, de schepen, de hui
zengevels, de toren van het stadhuis,
de kerk.
Maar daar staan, met een niet op
de koude ingestelde rug, maakt een
mens ontzettend verkleumd; gelukkig
heeft Veere vele gastvrije schuil
plaatsen en ik kruip in de Camp-
veerse Toren bij de grote plattebuis-
kachel, die fijne ouderwetse warmte
bron, zoals er ook eentje staat in het
museum „De schotse Huizen".
Van dat museum gesproken! Met
deftige eenvoud zijn daar in enkele
zalen de rijkdommen der vroegere
handelshuizen uitgestald. Wat een
voorname sfeer heerst er in die gan
gen en die vertrekken. En vanuit
alle ramen ziet men weer een keur
van composities met vormen en kleu
ren, die menige schilder in verruk
king zullen brengen.
't Is zo stil en prachtig en zo dro
merig, Matthijs Maris moest leven
om dit te schilderen of Floris Ver
ster. Gelukkig dat er veel art.sten in
Veere wonen, die allen proberen het
wonder van Veere te ondergaan en
vast te leggen. Flip te Klooster en
Dirk Koets, de Veerse van Gogh, en
Ida Rahusen en But, Dirk van Gel
der, Wim Abeleven, Wil Labberton en
vele anderen.
Als ik nog helemaal vervuld ben
van al de schoonheid in en rond het
museum, vertelt de vrouw van de
schilder But me ze is conserva
trice van de Schotse Huizen dat
boven net een tentoonstelling van
kindertekeningen is geopend, door de
burgemeester.
Wie schetst m'n verbazing, als ik
boven in het zgn. Lammetje een col
lectie tekeningen aantref, zo vrij en
zo ultramodern van vormgeving, dat
menige school uit de grote stad er een
puntje aan zuigen kan! Kinderen uit
het Sanatorium te Domburg hebben
ze getekend onder de bezielende lei
ding van Herman Schutte.
Het echtpaar But nodigt me na de
tentoonstelling op een kopje koffie.
Bij alle emoties is dit zeker niet te
versmaden. Hun artistieke kamer
deze begenadigde stervelingen bewo
nen een deel van het Schotse paleis
wordt ook alweer verwarmd door
een grote plattebuiskachel. En als ik
na hen Ida Rahusen bezoek, heeft
die ook al zo'n gezegend exemplaar
met koper gemonteerd.
Ida Rahusens huis, Den Gulden
Hooren, met gangetjes, trapjes, lui
ken, betimmeringen en poortjes, is
één eindeloos sprookje vol verrassin
gen, om van haar tuin en meester
lijke tekeningen en litho's maar niet
te spreken.
Als ik van haar huis naar het echt
paar Abelevon-Labberton loop, wacht
me daar een nieuwe grandiose ver
rassing. Die hebben met elkaar
van een vervallen ingezakte visafslag-
plaats een antiquiteitenzaak getoverd.
Mooier en verfijnder showroom en
zitkamer zijn moeilijk elders te vin
den.
Teruggaande naar mijn hotel, kom
ik geen stadse lieden tegen met bin
nenhuiscomplexen of geplamuurde
buitengevels... Wel de schilder Dirk
Koets, van wie het gevleugelde woord
afkomstig moet zijn: niet Picasso is
gek, maar wel zij die zijn werk
kopen. Dat betekent hier in Veere
zoveel als: die ultramodernen die
liggen ons niet.
In het haventje is intussen nog een
botter binnengelopen, waarop in gele
oliejassen twee vissers staan als
machtige Vikingers. En de mannen
zijn er natuurlijk ook weer. De zon
schijnt en ik kan nog even voor het
eten naar de overkant op de dijk, bij
de witte molen die weg schijnt te
lopen van een schilderij van Ruys-
dael.
Twee zwart-witte poezen komen me
gezelschap houden, als ik op de tre
de van een vrachtauto uitrust, ze
snorren dat het een lievelust is en
we genieten met z'n drieën.
Ik word haast benauwd van al die
heerlijkheid. Een goed maal in de
Toren brengt m'n geladen hoofd en
hart weer in evenwicht met m'n
maag! Een pittig sterk kopje koffie
mag ik gelukkig komen drinken bij
de schilder-beeldhouwer Schutte. Maar
och heden, ook hier weer de ene ver
rassing na de andere. Van een waar
deloos en vervuild krot, dat vol on
gedierte zat, heeft deze goeie man
met hulp van een schilderes een ruim
atelier met keuken en keurige douche
cel getoverd. En van een kale plaats
met bemoste ruïnes is een tuin ge
maakt, helemaal beplant met aller
lei botanische unicums uit de natuur
rond Vere.
Door maanverlichte straatjes loop
ik heel langzaam naar het hotel te
rug. Alle oude geveltjes lijken nog
eens zo mystiek. Een stevige bui doet
me gauw schuilen in het poortje
van de Toren! De keien worden
kletsnat en weerspiegelen het onver
gelijkelijke beeld, dat ik vanuit m'n
schuilplaats zie.
Als de bui bedaart, dan vlug door
het poortje naar het Zuiderhoofd. De
maan is weer door de wolken heen
gebroken. Heel in de verte doemen
flauw Zuid. en Noord Beveland op.
Het is een groot heerlijk wonder wat
ik beleef. Alleen het water klotst en
verder is er geen enkel geluid. O,
Veere je bent een droom, vol myste-
rieuse, maar nimmer tenvolle tc ver
werken schoonheden. Prachtig klein
stadje, ik heb je met m'n hele hart
liefgekregen.
PAUL VAN VLIET
0A(>ie<se^
Dier met geweldig aanpassingsvermogen
Nakomelingschap van één paar na drie generaties: 31 millioon!
met
TELKENS weer kan
dat onze vissers de Chineese wol
handkrab in hun fuiken hebb:n aange
troffen. Sommi' e jaren in grotere aan
tallen dan anders, maar toch alti'd wor
den deze ongewenste immigranten in on
ze meren, plassen. Vaarten grachten
en sloten gesignaleerd. Zelfs een hen
gelaar kan er wel eens er-
hengel ophalen.
Eigenlijk horen zij thuis in de Chine
se rivieren. De oorspronkelijke begren
zing van hun gebied is niet nauwkeu
rig bekend. Wel weten we dat dit zich
in ieder geval uitstrekt tot de Noord
punt van Chosen Korea, terwijl de
dichtste bevolking in het stroomgebied
van de Yang tse Kiang gezoch'. moet
worden. In deze rivier, met al baar
zijrivieren, komen zij in zeer grote hoe
veelheden voor.
T-ÏOE de eerste wolhandkrab in Euro-
pa is beland is nooit bekend ge
worden. Vermoedelijk zijn zij in water-
ballast-tanken uit China meegekomen.
De eerste wolhandkrab werd in 1912
in de Aller, een zijrivier van de Weser,
in Duitsland gevangen. Later versche
nen zij ook in de Beneden-Elbe. Tot
ongeveer in 1925-26 was hun aantal nog
steeds vrij klein. Tot in 1935 moet hun
aantal voortdurend hebben toegenomen.
Men neemt aan dat toen het hoogte
punt werd bereikt en dat thans de even
wichtstoestand is ingetreden.
Alleen het water klotst en verder is
Intussen werd in 1931 de eerste wol
handkrab met zekerheid in ons land
vastgesteld en in 'datzelfde jaar werden
er op meerdere plaatsen in de provin
cies Groningen en Friesland buitge
maakt. Spoedig daarna werden ook
de eerste exemplaren in de provincies
Noord- en Zuid-Holland aangetroffen.
Vermoedelijk zijn zij, trekkende langs
de kust. vanuit zee ons land bij de ka
naal- en riviermondingen binnengedron
gen.
Enkele jaren later was het voorkomen
van de wolhandkrab in al onze provin
cies geconstateerd. Het grote aanpas
singsvermogen van de krabben droeg
er veel toe bij dat zij zich in Europa
konden handhaven. Zij zijn bestand te
gen koude zowel als vrij warme tem
peraturen en ook kan het hun weinig
schelen of het water wat meer of min
der zout is. Is het water erg arm aan
zuurstof of erg vuil. dan beweegt hij
zich even gemakkelijk op het land als
in het water. Een stevig pantser zorgt
ervoor dat ze niet spoedig uitdrogen,
zoals bij vele andere waterdieren het
geval is. Op het land kunnen zij zich
lange tijd ophouden en verplaatsen
zich dan op de eigenaardige zijdeling
se krabbenmanier. waardoor ze vlug
vooruitkomen. Soms worden ze wei
eens midden in een stad aangetroffen.
Ik herinner me dat er b.v. enkele ja
ren geleden een vrij groot exemplaar
in het van der Werffpark te Leiden
werd aangetroffen en zich daar blijkbaar
best op z'n gemak voelde.
Het rugschild wordt wel tot 10 cm
breed en daaraan bevinden zich een
vijftal geweldige poten. Het eerste paar
is tot scharen vervormd en wordt als
zodanig ook gebruikt. Om elk van deze
schaarpoten zit een dicht bosje wolli
ge haren, een opvallend verschijnsel,
waaraan dan ook de naam v:.n de krab
is ontleend. De kleur is gewoonlijk
geelachtig bruin met een lichtere on
derzijde.
IN het begin kon men de nieuwe
aanwinst voor onze Nederlandse
fauna nog wel appreciëren. Toen zij
echter spoedig in massaal aantal op
traden. werden zij minder welkom. Op
sommige plaatsen in de Friese wate
ren werden soms wel 600 krabben per
nacht in het vistuig gevangen. Het werd
een reusachtige plaag. Op hun tochten
kwamen er talloze terecht in paling-
fuiken. Zodra zij hierin geen uitweg
meer weten te vinden, grijpen zij zich
vast aan een aantal mazen en trachten
dit dan stuk te knijpen. Het verwijde
ren van de dieren is geen gemakkelijk
werkje, want zij klemmen zich overal
vast. De netten worden ernstig bescha
digd en al lukt het de dieren niet altijd
om deze door te knijpen, de netten
gaan op de duur toch rafelen en moe
ten opgehaald worden. Het tijdrovend
werk van het verwijderen van de krab
ben, het repareren van de netten bracht
sommige vissers in wanhoop.
Daar komt nog bij. dat de wolhand
krab. als hij volwassen is geworden,
in het najaar naar zee trekt, om daar
(Zie ommezijde)