Bredase gevangenissen Goed voorbeeld doet goed volgen WOLHANDKRAB der vlammen paal en pert duur baten tuchtmaat- IN DE 19de EEUW Voeding was goed en er mocht zelfs gerookt worden Gevangenen moesten echter zuinig op hun klompen zijn IN het Jaarboek van de Geschied en Oudheidkundige kring van Stad en Land van Breda „De Oran jeboom" schrijft A. Hallema over Bredase gevangenissen in de 19de eeuw. Daar dit werk buiten Breda zeker niet in veel handen zal komen, is het wellicht dienstig er een en an der uit aan te halen, daar zeker de gespeeld worden en in het algemeen geen hooger spel dan om een oortje of twee duiten de partij". Merkwaardig is dat pogingen tot uitbraak behalve disciplinair ook nog bij rechterlijk vonnis konden gestraft worden. Dit geschiedde op grond van 16de eeuwse wetten, waarin het „violeren van 's heren sloten" een po- in 1839 staat in een instructie aan de directeur der Bredase gevangenis dat hij zal moeten toezien, dat geen on- noodig gebruik van sterken drank, bier of wijn gemaakt worde". Wel wordt in dit reglement over de geestelijke en godsdienstige verzor ging der gedetineerden gesproken, doch niet over onderwijs, hoewel reeds in de 18de eeuw op de jaarlijkse re keningen een post voor onderwijs, sa laris en leermiddelen voorkomt. Klaar blijkelijk was in dit opzicht het stel sel achteruitgegaan. Dat men er op de kleintjes paste, blijkt uit een voorschrift in 1821 om trent het schoeisel der gevangenen. Dit luidt: „Zij zullen bijzonder hunne klompen moeten in acht nemen! En daar de ondervinding geleerd heeft, dat wanneer een gevangene er be hoorlijk zorg voor draagt, hij een half jaar met een paar klompen kan toekomen, zullen zij die geene, welke zij tusschentijds mogten nodig heb- belangstelling voor de Bredase ge vangenis op dit ogenblik zeer groot is. Tijdens de inl'jving door Napoleon was de toestand van gevangenen en gevangenissen zeer slecht geweest en daarom was een der eerste maatre gelen op justitiëel gebied door Wil lem I genomen, een poging daarin verbetering te brengen of zoals hij het uitdrukte, „onverwijld de onmens lievende verwaarlozing te doen op houden, welke ten dezen aanzien in de laatste drie jaren plaats gevon den heeft". De bedoeling was „het lot der ge vangenen zo dragelijk te maken als zij in hunnen toestand met redelijk heid kunnen verwachten". Maar er bleef ondanks deze huma ne beginselen toch nog een groot ver schil tussen toen en nu. Immers de gevangenissen bleven nog steeds „werkfabrieken", die ten doel hadden zo weinig mogelijk onkosten te ma ken, terwijl deze dan nog voor een groot deel door de arbeid der gevan genen moesten worden betaald. De gevangenen ondergingen hun straf niet cellulair, maar in gemeen schap, klaarblijkelijk omdat dit ook goedkoper uitkwam. In verband met deze gemeenschappelijke opsluiting kunnen we de volgende beperking be grijpen: „Het is verboden buiten Zon. en feestdagen of dagen dat er niet word gewerkt, met de kaart te speelen; ook zullen geene hazard spe len als Banken en dergelijke mogen litieke misdaad was, die zwaar werd gestraft. Als we thans horen over allerlei gunsten aan de gevangenen toegestaan, menen we meestal dat dit alles nieuw is, maar in het Bre dase tuchthuis mocht in 1815 ook reeds gerookt worden. Dit was echter niet toegestaan in de slaapvertrekken om brand te voorkomen. Sterker nog is dat de gevangenen ook hun borreltje mochten vragen. Op bepaalde uren van de dag ging de cipier met fles en glaasje rond om aan hen die het betalen konden, een oorlam te schen ken. Het heeft jaren geduurd voordat deze gewoonte werd afgeschaft. Nog ben, zelfs moeten bekostigen, ten waar het aan Heeren Regenten ten duidelijksten bleek, dat het geheel buiten hunne schuld was, dat zij eer der versieeten of in stukken geraakt waaren". Een belangrijke bepaling over het verzwijgen van plannen tot ontvluch ting is deze: „De gevangenen, ter welker kennis het mogt komen, dat er complotten of zamenspanningen ge smeed worden om te breken of zich tegen de conchierge of zijne bedien den (conchierge is directeur) te ver zetten of dat er Instrumenten om uit te breken, vervaardigt worden of da delijk braak gepleegd word en daar van niet dadelijk en onverwijld aan den conchierge of zijne bedienden kennis geven, zullen als medeplig- tigen aan die misdrijven behandeld worden". Misschien waren er op het Ministerie van Justitie toen nog geen laden, waarin brieven over zulke plannen konden opgeborgen worden, vandaar dat er dus over nalatige ambtenaren niet gesproken wordt. Aangezien centrale verwarming (en voor ontsnapping zeer geschikte ko lenkelders) toen nog ontbraken, moes ten er voorschriften gegeven worden omtrent de verwarming der gedeti neerden. Dit blijkt uit de bepaling dat de kachels op de gangen behoor lijk gestookt moesten worden en dat „bij zware koude, de criminele gevan genen met warme zandzakken of krui ken met heet water moesten voorzien worden." De voeding was heel wat beter dan men zou verwachten. Er waren nauw keurige voorschriften omtrent boter, vet, vlees, aardappelen, groenten enz. En al waren er geen blinde vinken op het menu, toch vinden we b.v. Maandags: vleessoep met een half pond rundvlees per persoon en Don derdags: aardappelen met zuurkool, een half pond vlees of een vierde pond spek. In de gevangenis, waar bedelaars met hun gezinnen wer den opgenomen, was het niet zo goed gesteld. Ze was overvol en de men sen waren vervuild „zodanig dat er eene besmettelijke ziekte spoedig te vrezen is". Koning Willem I, die een zakenman was, hield zich overtuigd, dat de gevangenen nog steeds te veel aan de Staat kostten en drong daarom op bezuiniging, vooral ten opzichte van het personeel, aan. Dit geluid is niet oud, zoals we weten. Het Bredase regentencollege bewees echter dat deze bezuiniging niet mogelijk was. In verband met deze bezuinigings plannen schrijft de minister van Justi tie dan ook: „Het lot van iemand, die wegens deze of gene misdaad gevan gen was, wat het gewoon onderhoud aanging, mocht nimmer beter zijn dan dat van de ingezetenen, die eerlijk en werkzaam, zich sober moeten behel pen". Dit lezen we tegenwoordig ook nog, maar nu in de rubriek der in gezonden stukken van de kranten. In het jaarboek van de bovenge noemde Kring hoopt de heer Halle ma het volgende Jaar zijn medede lingen -voort te zetten. Maar wat hij ons nu heeft verteld, leek me be langrijk genoeg om er de aandacht op te vestigen. DR. F. C. DOMINICUS het kan niet genoeg gezegd wor den dat opvoeding in de eerste plaats een kwestie van voorbeelden- stellen is. Overal en altijd. Neem nu de kerkgang in onze christelijke gezinnen. "Wanneer de ouders op gewekt en tijdig en regelmatig opgaan naar de samenkomsten der gemeente; wanneer zij positief rea geren op de prediking en deze hun Zondag een feestelijke st{jl schenkt wel, dan gaan de kinderen als vanzelf mee. Ze voelen aan dat er een geheim achter deze rustige ge woonte steekt en ze koesteren zich de vreugde van de rustdag, king het daarvoor moeten zorgen? De buren van hogerhand hevig in twijfel ge- soms, die ook al geen raad weten in trokken wordt. Bij deze beide voor hun al te nauwe kamertjes? Of de beelden voegt zich dan het derde school, waarop de beide zoons gaan, van de gezinsvermeerdering, waar maar waar nu eens een beslag- men zeker in het algemeen ge- legging op het gebouw en dan sproken geen bezwaren tegen zou weer een luchtalarm en nog weer mogen maken, maar waartoe juist een onderduikperiode het onderwijs dit moment onder deze nauw- grondig in de war sturen? Of de behuisde omstandigheden minder kerk, maar die is op geen stukken gelegen komt. na bij machte om de wonderboom- En voorbeelden trekken Wan- achtige groei van de resterende neer een vader zo luide de lof van wijken op korte termijn te overzien, een nieuwe orde zingt, blij ven zijn laat staan op te vangen! Temeer dochters niet achter. Integendeel: hun jeugd uit zich nog spontaner e niet waar de bureaux van de Bevol- kunnen bijbenen enthousiaster, zij het dan ook op In cl hollen, uit hun humeur omdat 't al zijn geworden. Ónder de meest on- Het zijn Duitse jongens, welgekleed, straks gunstige omstandigheden moet de welverzorgd, welvoorzien van char- e avond O Heer. Die d'Eerst' en Laatste zijt! U zij ons staamlend lied gewijd, U loven onze dankgebeden! Hoe diep beschaamt ons Uw gena! Zij sloeg ons als een moeder ga En kroond' ons met barmhartigheden. Vergeving, Heer! nu d' avondstond, Die ons zo rijk gezegend vond, Ons weder schuldig heeft bevonden. Och, was in Uw verzoenend bloed D' onreinheid van ons boos gemoed En doe ons niet naar onze zonden! Bescherm ons in den duistren nacht, Omring ons met Uw englenwacht, Doe onze ziel Uw vrede smaken! Stort ons. naar Uwe grote min, Opnieuw de levenskrachten in En laat ons weer, versterkt, ontwaken! Wanneer de levensavond komt, Waarop ons laatste lied verstomt, Ontneem Gij dan de dood zijn wapen! Als Gij, Heer, maar de Midlaar zijt, Jn Wie wij rusten, t* allen tijd, Zo zullen tu' eens in vree ontslapen. zo laat is, en wanneer thuiskeren met duizend grieven tegen preek en preekheer, tegen ouderling en diaken, tegen mevrouw X, die zich zo raar had opgetuigd in een veel te dure bont mantel snap jij waar ze het geld vandaan halen? en tegen meneer Z, die hen weer niet groeten wilde... ach, dan kunl u er van verzekerd wezen dat de lieve jeugd zo rond de puberteit begint te rebel leren. Misschien dat daaraan in eer ste instantie met standjes en slaag kaart brengen kerk de noodgebieden opnieuw in Uit de VOLKSWIJK al doet ze wat ze kan, het is haar ondoenlijk om de opvoeding van ontelbare jongeren regelen evenwel niet meer en de volledig ter hand te kerk heeft met een nieuwe resj enkel het ouderlijk voorbeeld. lichting van vervreemden rekening en at bestaat uit drie niet geheel te houden. Als men maar eens ging onbedenkelijke elementen. Eerstens begrijpen dat dit verschijnsel echter alleen aan de ouders te danken is Hoe dan ook, voorbeelden trek ken, en ze doen dat ook in het gezin Klaasjens, waarover we thans aan het vertellen zijn. Ze doen dat temeer, naarmate elke andere paedagogische beïnvloeding in dit gezin ontbreekt. Het rustige ge sprek is er immers ondenkbaar: praat maar eens als je met z'n zevenen en straks bovendien nog 'n gillende baby twee kleine vertrek ken delen moet. Terwijl er van buitenaf evenmin veel positieve leiding wordt gegeven. Wie zou is vader beslist voor de gang van zaken: er gebeurt nu ten minste wat voor een arbeider; méér zijns inziens dan die oude christe lijke regeringen ooit tot stand hebben gebracht. In de tweede plaats begint vader minder dan voorheen onderscheid te maken geld en ze hebben zo hun eigen opvattingen over contact met de bevolking van het „voorgoed" overwonnen landje aan de zee. Ze kunnen echter niet te kust en te keur gaan, maar in het donker zijn alle katjes grauw en zo kunnen de Klaasjens-dochteren snel aan de man. Ze zijn misschien nop wat al te jong voor dergelijke avonturen, maar dat wordt met elke maand minder. Het enige bezwaar is dat deze Duitse knapen zo plotseling vertrekken kunnen, alnaar de Führer beveelt. Die houdt er geen rekening mee of jonge harten aan elkaar gesmeed werden en rukt de teerste banden ruw uiteen, zonder te bedenken dat uit het oog uit het hart betekent en dat er van brief wisseling niet veel komen kan als de enig verstaanbare taal der ogen wegvalt. Maar één Duitsertje zal toch een blijvende herinnering achterlaten, al is hij zich daar aan het verre Oostfront waarschijnlijk niets van bewust. Wanneer daar tussen mijn en dijn, al moet men de eerste, verstijvende winter zijn toegeven dat hij eventuele nieuwe intree doet, wordt in dat kleine aanwinsten vooralsnog enkel maar huisje opnieuw een kindje geboren vindt, en ze zich niet door braak of en Geesje, de oudste dochter, is er bedrog toeeigent. En al moet men de moeder van. Het is een zoon en ook bij een eventuele veroordeling ze noemt hem Adolf. Naar het gróte van z\jn gedrag verdisconteren dat Voorbeeld het recht van de eigendom ook WIJKPREDIKANT. zwiwau:SXOxra» z« i/vmimu ïass Die ultra-modernen liggen ons niet' ZO hebben de oude en de jonge mannen altijd gestaan, net zolang als er schepen zijn uitgevaren of te ruggekeerd, bij alle grote en alle kleine Hollandse havens en zo staan ze ook vandaag, helemaal aan 't eind van het havenhoofd, naast de Camp- veerse Toren in Veere, op de beroem de „Kade". Twee botters keren huiswaarts en .ja, dat moeten ze zien. Er waait een ijskoude wind uit het Noordwesten, het is van dat echte gemene Holland se weertje. Ieder gewoon mens loopt hard op huis aan, maar deze manpen staan stil, weer en wind trotserend en ze demonstreren dat met hun on beweeglijke klassieke ruggen-van-de- kust. Lekker thuis zitten, achter een plattebuiskachtel, met hun sokkebe- nen op het onderstel of op de ijzeren stangen, daar denken ze niet aan. Of misschien ook wel, wie zal het zeggen? Maar staan blijven ze. Dat binnen lopen moeten ze meemaken. Als de bot ters het kleine haventje zijn ingeva ren en gemeerd liggen langs de kade, verdwijnen ze van de Toren, maar staan dat doen ze weer, iets verder bij de haven: kijken wat gevangen is, de inhoud schatten, de soort taxeren. En ze vertrekken geen spier, als met grote manden tegelijk duizenden krab ben en allerlei gedrochtelijke zeege diertes in een door twee dikke Zeeuw se knollen getrokken wagen worden gesmeten. En dat krabbengespuis maakt een zeer eigenaardig ritselend geluid en kriebelt als maar doorme- kander Een stadsmens die er naar kijkt, krijgt een koude rilling van jewelste over zyn rug en vreest voor een nacht merrie tussen middernacht en zes sen; die hele wriemelende massa wordt straks tot varkensmeel verwerkt. Bah, wat een luguber dodendansje. Maar de Veerse kerels deert zoiets niet en pas als ze alles weten, wat er gewe ten dient te worden trekken ze prui mend weg, langs de prachtige oude huizen met die heerlijke romantische namen: Burdeaulxoxhooft, Suster An na, Den Gulden Hoorn, Fortuna, De Gulden Garnaele, de Mereminne... Is al niet om deze namen Veere het ^eóneeuwcls treurwilg Mijn armoe deed U pijn, En mijn verkleumde leden Wilde Uwe deernis kleden In donzig hermelijn. O God, wat valt dit zwaar, Om zonder te versagen Uw heerlijkheid te dragen; En blijven stil en klaar. Geluk nijpt meer dan nood. Hebt Gij dit tijdlijk pronken Uw zwakken knecht geschonken Tot een bekoring groot? Nooit brenge Uw gunst ten val. En moge ik straks ontberen, Ik ben een boom des Heeren Die weder groenen zal. Uit ,,De steile tocht. WILLEM DE MÊHODE. meest idyllische havenstadje dat Hol land bezit? O, wat is dat Veere mooi en heus niet alleen in de hoge zomer als het zonnetje op z'n best is. Nee, juist vandaag, nu de luchten gedekt zijn en de wind fel is en de grote regen wolken langs de hemel jagen en zo nu en dan liters water naar bene den plenzen, zodat alles en iedereen omhuld worden met fijne dampige sluiers. Halverwege de Kade is een klein bruggetje naar de groene wallen langs het Veerse Gat. Wat daar te zien is is adembenemend naar alle kanten. Alsmaar inspiraties voor etsen of schilderijen zijn het die niet ophou den om per seconde afwisselend te zijn van kleur en belichting, door het spel van wind en regen en zon. Een dergelijk feest voor oog en hart is moeilijk te beschrijven, het is eigen lijk alleen maar te ondergaan en te beleven: de zee, de luchten, de groene wallen, de haven, de schepen, de hui zengevels, de toren van het stadhuis, de kerk. Maar daar staan, met een niet op de koude ingestelde rug, maakt een mens ontzettend verkleumd; gelukkig heeft Veere vele gastvrije schuil plaatsen en ik kruip in de Camp- veerse Toren bij de grote plattebuis- kachel, die fijne ouderwetse warmte bron, zoals er ook eentje staat in het museum „De schotse Huizen". Van dat museum gesproken! Met deftige eenvoud zijn daar in enkele zalen de rijkdommen der vroegere handelshuizen uitgestald. Wat een voorname sfeer heerst er in die gan gen en die vertrekken. En vanuit alle ramen ziet men weer een keur van composities met vormen en kleu ren, die menige schilder in verruk king zullen brengen. 't Is zo stil en prachtig en zo dro merig, Matthijs Maris moest leven om dit te schilderen of Floris Ver ster. Gelukkig dat er veel art.sten in Veere wonen, die allen proberen het wonder van Veere te ondergaan en vast te leggen. Flip te Klooster en Dirk Koets, de Veerse van Gogh, en Ida Rahusen en But, Dirk van Gel der, Wim Abeleven, Wil Labberton en vele anderen. Als ik nog helemaal vervuld ben van al de schoonheid in en rond het museum, vertelt de vrouw van de schilder But me ze is conserva trice van de Schotse Huizen dat boven net een tentoonstelling van kindertekeningen is geopend, door de burgemeester. Wie schetst m'n verbazing, als ik boven in het zgn. Lammetje een col lectie tekeningen aantref, zo vrij en zo ultramodern van vormgeving, dat menige school uit de grote stad er een puntje aan zuigen kan! Kinderen uit het Sanatorium te Domburg hebben ze getekend onder de bezielende lei ding van Herman Schutte. Het echtpaar But nodigt me na de tentoonstelling op een kopje koffie. Bij alle emoties is dit zeker niet te versmaden. Hun artistieke kamer deze begenadigde stervelingen bewo nen een deel van het Schotse paleis wordt ook alweer verwarmd door een grote plattebuiskachel. En als ik na hen Ida Rahusen bezoek, heeft die ook al zo'n gezegend exemplaar met koper gemonteerd. Ida Rahusens huis, Den Gulden Hooren, met gangetjes, trapjes, lui ken, betimmeringen en poortjes, is één eindeloos sprookje vol verrassin gen, om van haar tuin en meester lijke tekeningen en litho's maar niet te spreken. Als ik van haar huis naar het echt paar Abelevon-Labberton loop, wacht me daar een nieuwe grandiose ver rassing. Die hebben met elkaar van een vervallen ingezakte visafslag- plaats een antiquiteitenzaak getoverd. Mooier en verfijnder showroom en zitkamer zijn moeilijk elders te vin den. Teruggaande naar mijn hotel, kom ik geen stadse lieden tegen met bin nenhuiscomplexen of geplamuurde buitengevels... Wel de schilder Dirk Koets, van wie het gevleugelde woord afkomstig moet zijn: niet Picasso is gek, maar wel zij die zijn werk kopen. Dat betekent hier in Veere zoveel als: die ultramodernen die liggen ons niet. In het haventje is intussen nog een botter binnengelopen, waarop in gele oliejassen twee vissers staan als machtige Vikingers. En de mannen zijn er natuurlijk ook weer. De zon schijnt en ik kan nog even voor het eten naar de overkant op de dijk, bij de witte molen die weg schijnt te lopen van een schilderij van Ruys- dael. Twee zwart-witte poezen komen me gezelschap houden, als ik op de tre de van een vrachtauto uitrust, ze snorren dat het een lievelust is en we genieten met z'n drieën. Ik word haast benauwd van al die heerlijkheid. Een goed maal in de Toren brengt m'n geladen hoofd en hart weer in evenwicht met m'n maag! Een pittig sterk kopje koffie mag ik gelukkig komen drinken bij de schilder-beeldhouwer Schutte. Maar och heden, ook hier weer de ene ver rassing na de andere. Van een waar deloos en vervuild krot, dat vol on gedierte zat, heeft deze goeie man met hulp van een schilderes een ruim atelier met keuken en keurige douche cel getoverd. En van een kale plaats met bemoste ruïnes is een tuin ge maakt, helemaal beplant met aller lei botanische unicums uit de natuur rond Vere. Door maanverlichte straatjes loop ik heel langzaam naar het hotel te rug. Alle oude geveltjes lijken nog eens zo mystiek. Een stevige bui doet me gauw schuilen in het poortje van de Toren! De keien worden kletsnat en weerspiegelen het onver gelijkelijke beeld, dat ik vanuit m'n schuilplaats zie. Als de bui bedaart, dan vlug door het poortje naar het Zuiderhoofd. De maan is weer door de wolken heen gebroken. Heel in de verte doemen flauw Zuid. en Noord Beveland op. Het is een groot heerlijk wonder wat ik beleef. Alleen het water klotst en verder is er geen enkel geluid. O, Veere je bent een droom, vol myste- rieuse, maar nimmer tenvolle tc ver werken schoonheden. Prachtig klein stadje, ik heb je met m'n hele hart liefgekregen. PAUL VAN VLIET 0A(>ie<se^ Dier met geweldig aanpassingsvermogen Nakomelingschap van één paar na drie generaties: 31 millioon! met TELKENS weer kan dat onze vissers de Chineese wol handkrab in hun fuiken hebb:n aange troffen. Sommi' e jaren in grotere aan tallen dan anders, maar toch alti'd wor den deze ongewenste immigranten in on ze meren, plassen. Vaarten grachten en sloten gesignaleerd. Zelfs een hen gelaar kan er wel eens er- hengel ophalen. Eigenlijk horen zij thuis in de Chine se rivieren. De oorspronkelijke begren zing van hun gebied is niet nauwkeu rig bekend. Wel weten we dat dit zich in ieder geval uitstrekt tot de Noord punt van Chosen Korea, terwijl de dichtste bevolking in het stroomgebied van de Yang tse Kiang gezoch'. moet worden. In deze rivier, met al baar zijrivieren, komen zij in zeer grote hoe veelheden voor. T-ÏOE de eerste wolhandkrab in Euro- pa is beland is nooit bekend ge worden. Vermoedelijk zijn zij in water- ballast-tanken uit China meegekomen. De eerste wolhandkrab werd in 1912 in de Aller, een zijrivier van de Weser, in Duitsland gevangen. Later versche nen zij ook in de Beneden-Elbe. Tot ongeveer in 1925-26 was hun aantal nog steeds vrij klein. Tot in 1935 moet hun aantal voortdurend hebben toegenomen. Men neemt aan dat toen het hoogte punt werd bereikt en dat thans de even wichtstoestand is ingetreden. Alleen het water klotst en verder is Intussen werd in 1931 de eerste wol handkrab met zekerheid in ons land vastgesteld en in 'datzelfde jaar werden er op meerdere plaatsen in de provin cies Groningen en Friesland buitge maakt. Spoedig daarna werden ook de eerste exemplaren in de provincies Noord- en Zuid-Holland aangetroffen. Vermoedelijk zijn zij, trekkende langs de kust. vanuit zee ons land bij de ka naal- en riviermondingen binnengedron gen. Enkele jaren later was het voorkomen van de wolhandkrab in al onze provin cies geconstateerd. Het grote aanpas singsvermogen van de krabben droeg er veel toe bij dat zij zich in Europa konden handhaven. Zij zijn bestand te gen koude zowel als vrij warme tem peraturen en ook kan het hun weinig schelen of het water wat meer of min der zout is. Is het water erg arm aan zuurstof of erg vuil. dan beweegt hij zich even gemakkelijk op het land als in het water. Een stevig pantser zorgt ervoor dat ze niet spoedig uitdrogen, zoals bij vele andere waterdieren het geval is. Op het land kunnen zij zich lange tijd ophouden en verplaatsen zich dan op de eigenaardige zijdeling se krabbenmanier. waardoor ze vlug vooruitkomen. Soms worden ze wei eens midden in een stad aangetroffen. Ik herinner me dat er b.v. enkele ja ren geleden een vrij groot exemplaar in het van der Werffpark te Leiden werd aangetroffen en zich daar blijkbaar best op z'n gemak voelde. Het rugschild wordt wel tot 10 cm breed en daaraan bevinden zich een vijftal geweldige poten. Het eerste paar is tot scharen vervormd en wordt als zodanig ook gebruikt. Om elk van deze schaarpoten zit een dicht bosje wolli ge haren, een opvallend verschijnsel, waaraan dan ook de naam v:.n de krab is ontleend. De kleur is gewoonlijk geelachtig bruin met een lichtere on derzijde. IN het begin kon men de nieuwe aanwinst voor onze Nederlandse fauna nog wel appreciëren. Toen zij echter spoedig in massaal aantal op traden. werden zij minder welkom. Op sommige plaatsen in de Friese wate ren werden soms wel 600 krabben per nacht in het vistuig gevangen. Het werd een reusachtige plaag. Op hun tochten kwamen er talloze terecht in paling- fuiken. Zodra zij hierin geen uitweg meer weten te vinden, grijpen zij zich vast aan een aantal mazen en trachten dit dan stuk te knijpen. Het verwijde ren van de dieren is geen gemakkelijk werkje, want zij klemmen zich overal vast. De netten worden ernstig bescha digd en al lukt het de dieren niet altijd om deze door te knijpen, de netten gaan op de duur toch rafelen en moe ten opgehaald worden. Het tijdrovend werk van het verwijderen van de krab ben, het repareren van de netten bracht sommige vissers in wanhoop. Daar komt nog bij. dat de wolhand krab. als hij volwassen is geworden, in het najaar naar zee trekt, om daar (Zie ommezijde)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 12