De Sproke der Engelen Aanvaarding van het mensenlot De Wijzen Anno Domini 1952 B 1 KERSTBLTLAGE PAG. 10 TT ET ZAL NIET EENVOUDIG ZIJN, in enkele woorden te zeggen, wat ik op het hart heb. ^Aanvaarding" is immers vrijwel het moeilijkste, dat bestaat: het is geen berusting en het is geen opstandigheid, al kan het zich als één van die twee soms aan ons voordoen, vaker nog als opstandig heid dan als berusting. Ook het woord „lot" is ons niet helder: wij verwar ren dat heimelijk steeds weer met „noodlot". En dan is er nog die toevoe ging, dat het ons om het mensen-lot ie begonnen, hoort dat alles wel in een dagblad thuis? Laten we het er op houden, dat we zo tegen Kerstmis wat serieuzer willen nadenken. Trouwens: ik kan de dingen ook moeilijk vóór mij houden. Ik vertelde immers al iets op het hart te hebben. Iets, waar wij gewoonlijk de wat misleidende naam „evangelisatie" voor ge bruiken. Het Kerstfeest gebruik ik dus graag als aanleiding om iets over het evan gelisatiewerk te zeggen. Zo maar in het algemeen, om enige algemeen-verbreide misvattingen te kunnen signaleren. Dat is niet overbodig. De meeste brave Christenen namelijk, die het woord evangelisatiewerk horen, denken daar bij aan het benaderen van de buiten kerkelijken met het evangelie. Ze zijn in ernst overtuigd van de betreurenswaar dige toestand, waarin die buitenkerke lijken verkeren en roepen hun met soms bewonderenswaardig enthousiasme en uithoudingsvermogen toe: „wordt als wij". Daarom kan men dan ook overal in de betrokken lectuur de notie ener terugbrenging tot de kerk aantreffen. Maar een dergelijke notie is een slechte Kerst-overdenking. Door haar te han teren worden wij nog geen navolgers Gods. Om het maar scherp te stellen: Jezus Christus heeft dat „wordt-als-wij"- motief nooit gehanteerd. Integendeel: juist omdat (en niet „hoewel", zoals wij telkens weer insinueren en vervolgens ook foutief verbalen) Hij een navolger Gods was, heeft Hij het mensenlot aan vaard. Hij is gaan leven, zoals wij allen leven. En tezamen met ons heeft Hij zich een weg gebaand tot de Vader. TK kan dat heel eenvoudig ook zó zeg gen: wij moeten de buitenkerkelijken niet benaderen met het evangelie, i wij moeten het evangelie benaderen met de buitenkerkelijken. Dat is iets anders dan een woordenspel. Het betekent namelijk, dat wij naast de buitenkerke lijken gaan staan, onopgemerkt vrijwel, even onopgemerkt als de geboorte in de stal, en dat wij met hen meeleven. Zonder deze totale overgave immers, zonder deze uiterste eerbiediging zullen •wij nooit te weten kunnen komen, wéér het precies aan schort, welke de ver zoekingen zijn,, waaraan men in hei leven bloot staat, welke nod 1 het mees te kwellen. De gangbare evangelisatie methoden willen meestal noden verhel pen, die er (nog) niet zijn, ze weten weinig van het leven af en oriënteren zich ternauwernood omtrent de kwel- vragen. De zelfverloochening van hel luisteren, die tegenwoordig alom wordt aangeprezen, wordt meestal gehanteerd als aanloop om des te beter te kunnen spreken, en wordt dus niet werkelijk opgebracht. „Maar een huisbezoek kan toch niet eindeloos duren?", zal iemand wellicht vragen. Dat is waar; maar eer huisbezoek functionneert alleen maai binnen het kader van een levende ge meente, daarbuiten krijgt het een vol komen ander karakter, en e- zijn niet weinig situaties, waarin het als volkomen ongewenst achterwege moet worden ge laten. Jezus Christus bracht ook geen huisbezoek; Hij aanvaardde ons i senlot. NATUURLIJK hebben deze opmerkin gen niet tot doel te irriteren. Ze zijn alleen wat speels uitgevallen om enige dingen te verhelderen, die gewoonlijk nogal troebel zijn. Jezus Christus heeft niet alleen geluisterd, maar ook gespro ken. Hij is er niet alleen onopgemerkt bij komen staan, maar zijn verschijning was ook een oordeel, en wel een oordeel over de hele wereld. En in zekere zir heeft Hij dus ook wel huisbezoeken ge bracht en daarbij uitermate critische op merkingen gemaakt. Maar daarbij wordt op Kerstmis de aandacht niet bepaald. Wij mogen niet vergeten, dat de predi king pas inzet op Jezus' dertigste levens jaar. In de tijd daarvóór was er niet „niets": er was het bezig zijn met de „dingen des Vaders". Wordt de geschiedenis ons niet juist verteld déarop de -aandacht te vestigen? Laat ik het nog wat eenvoudiger zeggen: Jezus heeft jaren lang in stilte met zijn Bijbel geleefd. Zoals naderhand ook Paulus jaren lang van het evangelisatietoneel is verdwenen, om daarop terugkerende voor de Joden een Jood en voor de Grieken een Griek te zyn. Wie ernst wil maken met deze solidariteitsconceptie (gelijk die bijv. in onze Nederlandse confessie zo nadrukkelijk wordt beleden) en dus staande wil houden, dat Jezus Christus ons in èlle diqgen gelijk is geworden, zal tot de totsom moeten komen, dat ook Hij al? enige steun in he* leven de Heilige Schrift heeft gehad. En daarom zegt Hij dan ook, dat wij ons door het mensenleven héén moeten geloven. Als een kruimel geloof -genoeg is de bergen te verzetten in het hart der ë*e en als we er dan door de bemidde ling der apostelen getuige van worden, dat Jezus bergen verzet, waarom trekken daar dan niet de enig-mogelijke con clusie uit, n.l. dat Hij heeft gelóófd Aanvaarding van het mensenlot en ge loof hangen nauwkeurig samen. Want alleen wie gelooft kan de aanvaarding opbrengen, en omgekeerd; alleen voor waarachtige aanvaarding is geloof nodig. Wie het niet in ernst om de aan vaarding is begonnen, heeft wel genoeg •en „stellig weten of kennis, waar door hij alles voor waarachtig houdt". (Heidelb. Cat. Zondag 7); en wie bij zulk stellig weten of bij een dergelijke kennis blijft staan, al was het ook „alwe tendheid", komt aan de aanvaarding nooit toe. held, zal nu ook wel min of duidelijk zijn. Wie „als vroom Christen leeft" (d.w.z.: wie dapper als navolger Gods door de wereld gaat) zal bijv. in een ernstige ziekte niet berusten hij zal daar uiteindelijk ook niet tegen in opstand komen. Hij kan alleen maar iets met zijn ziekte doen door haar tel aanvaarden. Dat geldt op precies dezelfde FEJV wroke ïar. dne easelen, d.e uit- wijze van, laat ons zeggen, hongersnood, gingen om de donkere wereld te door- of sociale wantoestanden, In onze kerken trekken met de blijde boodschap van het komen intussen berusting en opstandig-K-ndje in de kribbe te Bethlehem, heid nogal eens voor, menigmaal zelfs, op één en dezelfde plaats. De gemeente K wil graag proberen dat nog wat te verduidelijken, want hier ligt inder daad een knooppunt der gedachten. Ik bedoel alleen maar mijn verbazing uit te spreken over het feit, dat wij maa zelden opmerken, hoe moeilijk Jezus het heeft gehad met zijn Bijbel. Bijvoorbeeld een hoofdstuk als Jesaja 53. Jezus heeft niet maar de zijnen benaderd met het evangelie; minstens evenzeer heeft Hij het evangelie benaderd met zijnen. Het verhaal over de twaalf jarige jongen is daar een voorbericht een „Nachwort als Vorrede", zoals de Duitsers zeggen. Daar is de geschie denis van de „verheerlijking op de berg' wij Jezus mèt zijn discipelen i gebed vinden, worstelend om de rechte der Schrift, net zo lang tot Mozes Elia de „Wet en de Profeten", waar zelf het hart van zijn en die ze n; Joodse maatstaf zelf geschreven hebben, komen uitleggen: de „Exodus" wordt verklaardEr is het keerpunt Caesarea Philippi, waar de Meester zijn exegese der beloften, die Hij gelóófd dus op zichzelf betrokken heeft, uit mond der leerlingen bevestigd wil i in deze bevestiging God zélf hoort spreken. Er isoch, er is oneindig veel, tot Getsémané en de kruiswoorden toe. Want Jezus is verzocht geweest als wij. Hij heeft onp mensenlot aanvaard. Hij heeft het op zich genomen, Hij is onder gaan staan, en juist omdat Door Ds W. G. OVERBOSCH ;r onder is gaan staan kon Hij het ook ópnemen en wegdragen en een eind verder weer neerzetten. Jezus Christus heeft het mensenlot tot zijn vervulling, tot zijn bestemming gebracht; Hij heeft leven „verzet", Hij heeft het gezet aan de andere kant graf. Petrus had geen ongelijk, toen Hij beleed: „Gij hebt de woorden des eeuwigen levens". Er is zo het één ander gebeurd door Jezus' levensaan vaarding. Alleen wie bepaalde dingen aanvaardt, il er wat aan kunnen verzetten. Alléén •ie het mensenlot accepteert, heeft ook het recht er iets over te zeggen. dat hij het verzetten kan. Wat ik boven gezegd heb over berusting en opstandig- zal Uw ster ons weer verschijnen n de ruime zadelzakken moet men de geschenken pakken: als een gids in winternacht. En verwonderd gaan de Wijzen naar het land van Juda reizen waar ook nu hun koning wacht! Zadel snel de renkamelen, hoort men als voorheen hevelen, snel en vaardig, want de tocht wordt, om tijdig aan te komen, deze nacht reeds ondernomen en de kortste weg gezocht. wierook, myrrhe en zuiver goud. als 't vertreksein is gegeven en de kemel aangedreven, wordt alleen de ster vertrouivd. Ster, wil gij het pad verlichten en de karavanen richten naar het onuitblusbaar Licht, dat ook uw licht doet verbleken. Maar de nacht is toch geweken en de nieuwe dag in zicht. ANTHONIE STOLK leeft dan bijv. van de berusting en disqua- b*' lificeert ons lot dus als een „noodlot", terwijl haar voorganger meer de opstan-l digheid predikt; of de dominé houdt het P j- kc.Fima ow. p.'in oomoppip leven op de berusting, en zijn gemeente leeft het verzet. Het is maar zelden zó,1 dat beiden tezamen een gemeenschap vormen, waar de levensaanvaarding' wordt geleerd. En daarom wil er dan ook niemand bij horen: de „heidenen" ken- over 't algemeen hun eigen ondeug den wel en stellen wat bespiegeling over de berusting of de opstandigheid niet op prijs. Zo is dus ook de „wordt-als-wij"- evangelisatiemethode tot vruchteloosheid gedoemd. Alleen wie het mensenlot aan vaardt, kan vruchtbaar werk doen. En alleen bij Iemand, die alzó zijn dagen heeft leren tellen en een wijs hart heeft bekomen, kan men dus zijn heil zoeken. Hoe zou men ook leerling worden van iemand, die zelf niet weet. wat leren is? Hoe zou het gezag erkenning vinden van iemand, die „de gehoorzaamheid niet heeft geleerd uit hetgeen hij heeft ge leden"? Wij lijden te weinig, wij weten maar zelden, dat er zo iets is als een „de ganse dag gedood worden" om Gods wil. diezelfde dagen leefden een n een zusje, arme simpele kin- Hun ouders waren *roeg gzstor- daar zij eenvoudige luidjes waren moesten de belde kinderen nu nog wel de consequenties der solidariteit Niet zodra wordt de evangelisatie opgevat als een benadering van het evangelie met de buitenkerkelijken, of de angstige vraag weerklinkt van alle kanten: „Waar zal ons dat brengen?" Ja, dat is niet zo precies te zeggen. Jezus Christus heeft dat ook niet zo precies geweten. Maar Hij was toch niet bang „over bepaalde gren zen héén te zullen worden getrokken". Hij vond het niet zo erg te moeten leven „als ziende de Onzienlijke". Zelfs de doodsgrens is Hij gepasseerd maar Hij heeft daarbij eenvoudig op de Hei lige Geest vertrouwd. Dat kunnën wij dan ook wel wagen, vooral nu de Geest ons voorstelbaar is in de gestalte van de Opgestane. De opstanding is de achter grond der aanvaarding. Jezus heeft nooit berust; Hij heeft wel eens verbolgen bij het graf van Lazarus gestaan. En Hij heeft vooral gebeden om het rechte hou- aan het Schriftwoord. Dan heeft geen enkele verzoeking overmacht. En daar door krijgt het evangelisatiewerk, dat volgen kan, zijn overwicht Het heeft dan nX de vorm gekregen van aanvaarding van het mensenlot. En rondom Kerstmis mag dat wel eens bedacht worden. konden en van wat zijzelf aan karig loon verdienden met het hoeden van schapen en gelter en met kleine werk jes in schuren en stallen van de grote boerderijen in de omtrek. Dan mochten zij slapen in het stro en zich warmen bij het vuur en dat was al heel wa', naar zij vonden. Afgedankte kleren kregen cltijd nog wel en al waren die wel te ruim of te nauw, wie zou daarop letten als men de kinderen zelf niet •.ns jpmerkte? Daniël heette het broertje en het zusje heette Jerüsa. En och, zij leefden alleen heel stil en zij waren werkelijk niet ongelukkig. Misschien is het eeuwen geleden, hon derden jaren kunnen zijn voorbijgegaan of honderden jaren kunnen zo komen. In dezelfde landstreek met steden, dorpen, hoeven en mensen, reisden dan de drie engelen, als eenvoudige pel grims; niemand die hen herkende, wan elkeen had zijn gedachten bij iets anders wie verwachtte een heilsboodschap', et was net in het duisterste gedeelte het jaar, zo omstreeks de mid-\ ter zonnewende: de nachten waren lang donker, de dagen klaar en koud. E: zst hard gewerkt worden om op de korte dagen zoveel mogelijk arbeid klaar te krijgen en vooral waar de kortste dagen altijd feestdagen waren, omdat de terugkomst van de zon gevierd moest worden. Want feest was iets dat de r •n nodig hadden na al het harde m, en vooral feest om zonnelicht. Maar die avond, toen ze om hun v schoven, hadden ze nog een ander onder werp van gesprek dan een zonnewende- feest; er waren drie vreemdelingen, die het land doortrokken, vreemdelingen, die toch iets hadden, dat je op hen letten moest. Het waren ook zulke mooie jonge hun vreemde uitheemse klederen. Vanwaar kwamen zij, waar gingen zij heen? Niemand wist het. Nie mand had hen zelfs nog góed gezien. Want waar men hen niet opendeaiL als zjj aanklopten aan deuren en poorten, gijigen zij stil en zonder boze woorden als men geen tijd hebben. Waren het :n vreemd, verrader hen bleek spionnen uit lijk land? Doch alle mensen, die hen zo vluch tig gezien hadden, lag het echter op de lippen om te vragen: Ken ik u nv langer? Of: Heb ik u al niet meet zien? Eerst had men gedacht, dat de vreemdelingen om een aalmoes kwamen omdat zij zo huis aan huis aanklopten. Maar dat was niet zo. Zij kwamen met een boodschap, een zo blijde boodschap: Luistert eens, ik moet u iets heerlijks vertellen't Zal nogal wat zeiden de mensen, we hebben lang zamerhand genoeg van mooie praatjes, of: we hebben het te druk, kom gen maar eens terug. En de besten zeiden: Loopt achterom het erf over, in de keuken kunnen jullie een hap eten krijgen, maar past op voor de hond. Dan keken de drie mannen elkaar aan met een vreemde zachte glimlach en zij bedankten beleefd of groetten enkel met een vriendelijke hoofdknik en gingen verder naar de volgende deur. Weet je wat ik denk, zei een oude vrouw, het zijn rondtrekkende pre dikers, die over het Kerstfeest willen vertellen. Dat was een feest, dat wij vroeger vierden, lang geleden in betere tijden van vrede onder de mensen, toen ik nog maar een klein meisje was. het Kerstfeest betekende weet ik niet meer, maar het was iets over veel licht Wachtend op het voorjaar. zijn wij heengegroeid. Feesten over. kin- i waren goed in vroeger tijden, toen lp niet zoveel tuisten over zon, aarde terren en toen er nog geloofd werd, dat Iemand anders dan jezelf voc zorgde en je nog niet zo dapper erop los trok om alles te vernietigen wat je niet beviel. En voor lichtfeesten hebben wij aan onze zon al genoeg. Daar kan tenminste geen ruzie over krijgen. Toch gaf het je een wonderlijk, blij gevoel, dat Kerstfeest, zei de oude vrouw, daar dacht ik ineens wee toen die vreemdelingen zostraks aa poort klopten. Je kunt toch echt merken, dat groot moeder kinds wordt, zHden de huisge noten. Maar het kleine dienstmeisje, dat zelf met de vreemdelingen had gespro ken, moest nog telkens denken aan hun gezichten, die zij maar onduidelijk kon voor zich halen en aan hun glimlach, di> zo zacht was geweest, zo vervuld vai een wonderlijk geheim. En zij betrapte WINTERSTILTE ^r^r- ZIJN GEWEND geraakt om aan de Bijbel te denken als aan een „Boek der Verwachtingen" JL bij uitstek, 't Oude Testament biedt ons de adventsprofetieën, die gewagen van een Mes- sias, die heil brengt en vrede en zyn zal als een „licht der natiën". Het Nieuwe Testament verkondigt de vervulling der profetieën, maar blijft niette min ook zelf een boek der verwachtingen. Het verkondigt immers de Zoon des Mensen, die niet alleen komen zou en gekomen is, maar ook nog wederkomen zal. Zo brengt de Bijbel ons in aanraking met een toekomstverwachting der oudheid, die wy met' een vreemd woord samenvatten als „eschatologie", afgeleid van het Griekse woord „ta eschata". dat „de laatste dingen" betekent. Deze verwachting is voor het eerst gepredikt in de antieke wereld, waar men Grieks en Latijn sprak en waar de voorstellingen van Egyptenaren, Babyloniërs en Perzen een geestelijk gemeengoed vormden. Nieuwsgierig vragen wij ons telkens weer af hoe deze antieke wereld de boodschap van de Bijbel heeft verstaan. Was het alles gloednieuw wat zij te horen kregen of sloot de verkondi ging aan bij voorstellingen, die zy sinds lang koesterden? We kunnen gerust zeggen, dat men in „de volheid der tijden" zich een aantal gedachten maakte, die op het eerste oog verwant schijnen aan de Christelijke boodschap. Heel bekend als Romeinse parallel naast het Kerstverhaal der evangeliën is b.v. de z.g.n. vierde Ecloge van Vergilius geworden. Deze grote Latijnse dichter had een periode meegemaakt van bloedige burgertwisten en revolutionnaire bewegingen, toen in het jaar 40 v. Chr. de consul Pollio zijn ambt aanvaardde. Vergilius zelf was tengevolge van de beroeringen zyn vaderlijk erfgoed ook kwijtgeraakt en een tijdlang had hij rondgezworven zonder een dak boven zyn hoofd. Maar met de nieuwe regering, begint voor hem een geheel nieuwe aera. Hij spreekt daarover in termen, waaruit blijkt, dat zijn voorstellingen inderdaad eschatolo gisch zijn. Zijn gevoelens hebben een veel wijder strekking dan die van de Republikeinen in Amerika, die menen, dat alles veel beter wordt wanneer maar eenmaal het Demo cratische regime is opgeruimd. Bij Vergilius komt .dan ook de gedachte aan een wereldheiland om de hoek kijken, wanneer hij zegt: „Nu is. overeenkomstig het lied der Sibylle de laatste periode aangebroken en opnieuw begint de bestemde afloop der tijden. Thans komt de Maagd terug, het rijk van Saturnus komt en een nieuwe loot daalt uit hemels hoogten. En gij, zie toch op de geboorte van het Kind met goedgunstige ogen. Hij maakt een einde aan het ijzeren tijdperk en doet de gouden aera voor de wereld beginnen; Lucina, reeds heerst uw broeder Apollo". Het lied van Vergilius gaat dan v-oort en ofschoon niet ieder vers daarvan voor ons even duidelijk is, komen we toch onder de indruk van een stralende verwachting, die vastgeknoopt wordt aan Apollo. Als kind komt hij tot de wereld en dan gaat een oude bedeling ten onder, maar een nieuwe gouden aera, rijk aan welvaart en vrede staat op De oude Christelijke kerk in het Romeinse Keizerrijk eerde daarom Vergilius als een profeet, die buiten de Heilige Schrift om, de komst van Christus had voorspeld Men identificeerde het heilbrengend kind met het Kindeke van Bethlehem en zo kreeg Vergilius een gezag tot in de Middeleeuwen, waarvan ieder op de hoogte is, die wel eens de Divina Commedia van Dante hefeft gelezen. TN HET algemeen echteT kan men zeggen, dat de ver- 1 wachting der ouden een geheel andere aard had dan die van Joden en Christenen. Men kan die gemakkelijk aan twee opmerkelijke verschijnselen demonstreren. Het eerste voorbeeld ontleen ik aan de astrologische voorstelling, die door de Babyloniërs in het Romeinse Keizerrijk werd geïntroduceerd. Deze magiërs uit het Door Prof. dr Af. A. BEEK Oosten, de zogenaamde Chaldeeën, wisten de belangstelling gaande te maken zodat velen uit de élite er toe overgingen hun horoscoop te laten trekken. Deze horoscoop-trekkerij was eens mode-verschijnsel gewordenDe achtergrond daarvan is, dat het lot der mensen en dus ook van de wereldgeschiedenis bepaald wordt door de machtige ba- kleine weg der mensen kan slechts spiegelbeeld zijn van de nen, die de sterren in de makrokosmos beschrijven. De gigantische baan daarboven. Het Nieuwe Testament heeft deze voorstelling terdege gekend en haar bestreden. De open baring van Johannes spreekt de taal der astrologie om te laten zien hoe Christus de sterremachten onttroond heeft. Ook Paulus spreekt hierover herhaaldelijk, zoals in Gal. 4 3 en 9. De raadselachtige uitdrukking in onze nieuwe vertaling „wereldgeesten" slaat toch immers op de sterre machten. Paulus zegt: zolang wij onmondig bleven, zyn wij aan hen onderworpen geweest. Door Christus zijn we van hen bevrijd, maar sommigen hebben dit niet begrepen en keren daarom tot hen terug. Zij gaan opnieuw „dagen, maanden, vaste tijden en jaren" waarnemen. De apostel vraagt zich daarbij af, of hij zich misschien vergeefs heeft ingespannen. Dat Paulus met zijn prediking tegen de nooci lots voorstellingen der astrologen ook wel succes had, blijkt uit een mededeling in Hand. 19 19, waar verteld wordt van bekeerden, die hun toverboeken in het publiek verbrandden, ondanks de grote waarde, die ze bezaten. Het is dui delijk, dat de astrologen zich intens met de toekomst bemoeiden. Zy waren geen vrijblijvende beoefe- naren van de astromonie, omdat voor hen de samenhang tussen de constellatie der hemellichamen en de toestand op aarde evident was. Zij konden de terugkeer der constellatie berekenen en daaruit hun conclusies trekken over de gebeurtenissen op aarde. Maar voor hen is de geschiedenis niet een rechtlijnig en door God geleid gebeuren met een begin, een midden en een doel. Men kan nu éénmaal niet tegelijk aannemen, dat God regeert en dat een onpersoonlijk noodlot de weg van mens en mensheid bestuurt. Tl/I"AAR er is ook nog een tweede voorstelling, die geheel 111 tegengesteld is aan die van de BybeL We treffen die het duidelijkst aan in Egypte, waar het heden wordt afge meten naar de toestand in de oertijd. De Egyptenaren zagen de afloop der tijden als een cirkelgang. Het beeld bij uitstek is dat van sommige Indiaanse stammen: een slang, die zijn staart in de bek houdt. (De Bijbel herinnert aan deze voorstelling vooral in het boek Prediker, waar het heet: „wat geweest is, dat zal er zijn en wat gedaan is, dat zal gedaan worden". (Pred. 1:9) Wijlen professor Van der Leeuw heeft over deze cyclische opvatting van de geschiedenis in het oude Egypte een prachtige studie ge schreven onder de titel „Egyptische Eschatologie", een geschrift, dat in 1949 in Amsterdam verscheen. Hij komt daarin tot de onweerlegbare conclusie, dat voor de Egyp- nnaren het gebeuren geen einde kan hebben, juist omdat het zich telkens opnieuw als een kringloop ontrolt. „Alles komt uit de oertijd en keert daarin terug". Men kan zich daarbij afvragen: wat hebben we met de gedachten der oude Egyptenaren te maken? In de werke lijkheid van het heden blijkt echter, dat deze oude Egyp tenaren ten minste even actueel zyn, als de Bijbel. De op vatting van de menselijke geschiedenis aarzelt nog steeds en weet in de vrijblijvende wetenschap niet te kiezen. Wie heeft nu eigenlijk gelijk: de cyclische beweging waarvan de Egyptenaren overtuigd waren of de doelbewuste richting Gods. waarvan de Bijbel getuigt? Het is inderdaad de moeite waard om zich in de problematiek der oudheid te verdiepen. Want dan blijkt, dat er niet alleen niets nieuws is onder de zon, maar bovendien dat de Bijbel ook in deze allerbelangrijkste vraag ons voor een duidelijke beslissing stelt zich erop, dat zij toch wel graag gehoord zou hebben wat die drie te vertellen hadden, dat hen zo glimlachen deed. Maar een dienstmeisje heeft nog wel wat anders ie doen met zonnewende feesten en zo vergat zij de drie vreem delingen, die op de poort hadden ge klopt. r\E vreemdelingen liepen over de don kere landweg buiten het dorp. De heldere winternacht stond met gouden sterren bespikkeld hoog over hen. De Boodschap moet gebracht wor den, sprak na lange stilte de oudste der drie, maar wat als de mensen niet willen horen? Als zij niet meer onder kennen de engelenstem? Er was niemand, die ons kende, niemand, die geduld had de vrede tr» zich op te nemen, die zij toch zozeer behoeven, sprak de tweede. Zij hebben het Kerstfeest vergeten, zei de derde, zij kennen Kribbe noch De drie keken op naar de sterren, die helder fonkelden en straalden. Zij ken den die sterren zo goed en de mensen kenden zij maar al te goed. De wereld was donker van haast en haat, van strijd, van oorlogen en boosheid. Feesten wer den gevierd om niet te hoeven denken, liederen gezongen om niet te hoeven praten en ach, het Wfls alles zo armzalig en leeg, zó leeg, dat ze van leegheid de poort dichtgooiden voor wat wèl iets hielp en wel iets was. Ze konden het één van het ander niet meer juist onder scheiden, de arme mensen in hun don kerte. Ik ben bang voor de toekomst der wereld, sprak weer de oudste engel, de wereld is als de dood zo koud. De wereld is de dood, zei de tweede. Doch de derde strekte zijn hand uit en glimlachte. Maar t hij zacht. r\ANIëL en Jerüsa, de arme kinderen, kwamen over de donkere landweg onder het sterredak. Tussen zich in droegen zij een grote mand, stijf vol gepakt met allerlei waren. Die moesten zij brengen naar een zuster van de boerin bij wie zij de laatste week ge werkt hadden. De weg was slecht begaanbaar, met kuilen en bulten en glad bevroren plas sen, en de mand was zwaar. Maar de kinderen dachten aan iets anders en pan ongemakken waren zij gewend. Daniël, vroeg Jerüsa zachtjes, heb jij ook zo'n wonderlijk gevoel? Zo iets blij's en lichts, net of er iets heer lijks staat te gebeuren? Daniël knikte. Hij dacht aan hun lieve vader en moeder en daaraan, dat het vannacht de grote Nacht wgs, waarvan hun ouders hun hadden verteld, de Nacht waarin een Kind werd geboren, een heilig KindekeMeer wist hij niet. Vader en moeder hadden er ook niet meer van geweten. Het was alles al zo lang geleden en de knappe wijze mensen waren voor .zulk soort dingen veel ta wijs en te knap. Het is net of vader en moeder ach ter de sterren tegen ons glimlachen, zei hij. Plotseling liet Jerüsa de mand los en wees in de verte over de weg. Het volgende ogenblik stond de grote mand alleen op het pad, want broertje en zusje stonden dicht tegen elkaar aan en keken met grote ogen naar de drie vreemde lingen, die daar naderden: vreemdelin gen tri lange lichfe klederen, met blin kende gezichten, die straalden van een zacht rein licht. Kennen jullie ons? vroeg de oudste de drie, toen hij voo- de kinderen bleef staan, als jullie weet wie wij zijn, kunnen we je ook iets heerlijks vertel len. Toen stamelde Jerüsa een woord, een oud woord, dat zij nauwelijks eens gehoord had. Engeleno engelen. En Daniël fluister-vroeg: Vertel ons van het Kindje in de stal? Toen 'glimlachten de drie engelen en keken elkander aan. En de sterren fon kelden nog eens zo helder en de bomen langs de weg schitterden in hun kleed van sneeuw en rijp. En er was eensklaps met de drie engelen een menigte van hemelse heirscharen, die zongen en juichten: „Ere zij God! Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, vrede op aarde; de Heiland leeft!" Boven het hoofd der kinderen stond de Kerstster stil, want hun hart was van het Kind vervuld, dat te Bethlehem was geboren. Ziet ge, zolang God de wereld nog kinderen schenkt, sprak de jongste der drie engelen, zolang is er nog hoop. Er stond een kribbe in een arme stal, ergens op de wereld, de sterren vormden een lichtend kruis aan de donkers hemel en de blijde engelen zongen Gods eer. En simpele kinderharten hebben dis boodschap verstaan. KAT HUI KA LANNOT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 18