De Sproke der Engelen
Aanvaarding
van het mensenlot
De Wijzen Anno Domini 1952
B
1
KERSTBLTLAGE PAG. 10
TT ET ZAL NIET EENVOUDIG ZIJN, in enkele woorden te zeggen, wat ik
op het hart heb. ^Aanvaarding" is immers vrijwel het moeilijkste,
dat bestaat: het is geen berusting en het is geen opstandigheid, al kan het
zich als één van die twee soms aan ons voordoen, vaker nog als opstandig
heid dan als berusting. Ook het woord „lot" is ons niet helder: wij verwar
ren dat heimelijk steeds weer met „noodlot". En dan is er nog die toevoe
ging, dat het ons om het mensen-lot ie begonnen, hoort dat alles wel in
een dagblad thuis? Laten we het er op houden, dat we zo tegen Kerstmis
wat serieuzer willen nadenken. Trouwens: ik kan de dingen ook moeilijk
vóór mij houden. Ik vertelde immers al iets op het hart te hebben. Iets,
waar wij gewoonlijk de wat misleidende naam „evangelisatie" voor ge
bruiken.
Het Kerstfeest gebruik ik dus graag
als aanleiding om iets over het evan
gelisatiewerk te zeggen. Zo maar in het
algemeen, om enige algemeen-verbreide
misvattingen te kunnen signaleren. Dat
is niet overbodig. De meeste brave
Christenen namelijk, die het woord
evangelisatiewerk horen, denken daar
bij aan het benaderen van de buiten
kerkelijken met het evangelie. Ze zijn in
ernst overtuigd van de betreurenswaar
dige toestand, waarin die buitenkerke
lijken verkeren en roepen hun met soms
bewonderenswaardig enthousiasme en
uithoudingsvermogen toe: „wordt als
wij". Daarom kan men dan ook overal
in de betrokken lectuur de notie ener
terugbrenging tot de kerk aantreffen.
Maar een dergelijke notie is een slechte
Kerst-overdenking. Door haar te han
teren worden wij nog geen navolgers
Gods. Om het maar scherp te stellen:
Jezus Christus heeft dat „wordt-als-wij"-
motief nooit gehanteerd. Integendeel:
juist omdat (en niet „hoewel", zoals wij
telkens weer insinueren en vervolgens
ook foutief verbalen) Hij een navolger
Gods was, heeft Hij het mensenlot aan
vaard. Hij is gaan leven, zoals wij allen
leven. En tezamen met ons heeft Hij
zich een weg gebaand tot de Vader.
TK kan dat heel eenvoudig ook zó zeg
gen: wij moeten de buitenkerkelijken
niet benaderen met het evangelie, i
wij moeten het evangelie benaderen met
de buitenkerkelijken. Dat is iets anders
dan een woordenspel. Het betekent
namelijk, dat wij naast de buitenkerke
lijken gaan staan, onopgemerkt vrijwel,
even onopgemerkt als de geboorte in de
stal, en dat wij met hen meeleven.
Zonder deze totale overgave immers,
zonder deze uiterste eerbiediging zullen
•wij nooit te weten kunnen komen, wéér
het precies aan schort, welke de ver
zoekingen zijn,, waaraan men in hei
leven bloot staat, welke nod 1 het mees
te kwellen. De gangbare evangelisatie
methoden willen meestal noden verhel
pen, die er (nog) niet zijn, ze weten
weinig van het leven af en oriënteren
zich ternauwernood omtrent de kwel-
vragen. De zelfverloochening van hel
luisteren, die tegenwoordig alom wordt
aangeprezen, wordt meestal gehanteerd
als aanloop om des te beter te kunnen
spreken, en wordt dus niet werkelijk
opgebracht. „Maar een huisbezoek kan
toch niet eindeloos duren?", zal iemand
wellicht vragen. Dat is waar; maar eer
huisbezoek functionneert alleen maai
binnen het kader van een levende ge
meente, daarbuiten krijgt het een vol
komen ander karakter, en e- zijn niet
weinig situaties, waarin het als volkomen
ongewenst achterwege moet worden ge
laten. Jezus Christus bracht ook geen
huisbezoek; Hij aanvaardde ons i
senlot.
NATUURLIJK hebben deze opmerkin
gen niet tot doel te irriteren. Ze zijn
alleen wat speels uitgevallen om enige
dingen te verhelderen, die gewoonlijk
nogal troebel zijn. Jezus Christus heeft
niet alleen geluisterd, maar ook gespro
ken. Hij is er niet alleen onopgemerkt
bij komen staan, maar zijn verschijning
was ook een oordeel, en wel een oordeel
over de hele wereld. En in zekere zir
heeft Hij dus ook wel huisbezoeken ge
bracht en daarbij uitermate critische op
merkingen gemaakt. Maar daarbij wordt
op Kerstmis de aandacht niet bepaald.
Wij mogen niet vergeten, dat de predi
king pas inzet op Jezus' dertigste levens
jaar. In de tijd daarvóór was er niet
„niets": er was het bezig zijn met de
„dingen des Vaders". Wordt de
geschiedenis ons niet juist verteld
déarop de -aandacht te vestigen? Laat ik
het nog wat eenvoudiger zeggen: Jezus
heeft jaren lang in stilte met zijn Bijbel
geleefd. Zoals naderhand ook Paulus
jaren lang van het evangelisatietoneel
is verdwenen, om daarop terugkerende
voor de Joden een Jood en voor de
Grieken een Griek te zyn. Wie ernst wil
maken met deze solidariteitsconceptie
(gelijk die bijv. in onze Nederlandse
confessie zo nadrukkelijk wordt beleden)
en dus staande wil houden, dat Jezus
Christus ons in èlle diqgen gelijk is
geworden, zal tot de totsom moeten
komen, dat ook Hij al? enige steun in
he* leven de Heilige Schrift heeft gehad.
En daarom zegt Hij dan ook, dat wij
ons door het mensenleven héén moeten
geloven.
Als een kruimel geloof -genoeg is
de bergen te verzetten in het hart der
ë*e en als we er dan door de bemidde
ling der apostelen getuige van worden,
dat Jezus bergen verzet, waarom trekken
daar dan niet de enig-mogelijke con
clusie uit, n.l. dat Hij heeft gelóófd
Aanvaarding van het mensenlot en ge
loof hangen nauwkeurig samen. Want
alleen wie gelooft kan de aanvaarding
opbrengen, en omgekeerd; alleen voor
waarachtige aanvaarding is geloof
nodig. Wie het niet in ernst om de aan
vaarding is begonnen, heeft wel genoeg
•en „stellig weten of kennis, waar
door hij alles voor waarachtig houdt".
(Heidelb. Cat. Zondag 7); en wie bij zulk
stellig weten of bij een dergelijke
kennis blijft staan, al was het ook „alwe
tendheid", komt aan de aanvaarding
nooit toe.
held, zal nu ook wel min of
duidelijk zijn. Wie „als vroom
Christen leeft" (d.w.z.: wie dapper als
navolger Gods door de wereld gaat) zal
bijv. in een ernstige ziekte niet berusten
hij zal daar uiteindelijk ook niet tegen
in opstand komen. Hij kan alleen maar
iets met zijn ziekte doen door haar tel
aanvaarden. Dat geldt op precies dezelfde FEJV wroke ïar. dne easelen, d.e uit-
wijze van, laat ons zeggen, hongersnood, gingen om de donkere wereld te door-
of sociale wantoestanden, In onze kerken trekken met de blijde boodschap van het
komen intussen berusting en opstandig-K-ndje in de kribbe te Bethlehem,
heid nogal eens voor, menigmaal zelfs,
op één en dezelfde plaats. De gemeente
K wil graag proberen dat nog wat te
verduidelijken, want hier ligt inder
daad een knooppunt der gedachten. Ik
bedoel alleen maar mijn verbazing uit te
spreken over het feit, dat wij maa
zelden opmerken, hoe moeilijk Jezus het
heeft gehad met zijn Bijbel. Bijvoorbeeld
een hoofdstuk als Jesaja 53. Jezus
heeft niet maar de zijnen benaderd met
het evangelie; minstens evenzeer heeft
Hij het evangelie benaderd met
zijnen. Het verhaal over de twaalf
jarige jongen is daar een voorbericht
een „Nachwort als Vorrede", zoals
de Duitsers zeggen. Daar is de geschie
denis van de „verheerlijking op de berg'
wij Jezus mèt zijn discipelen i
gebed vinden, worstelend om de rechte
der Schrift, net zo lang tot Mozes
Elia de „Wet en de Profeten", waar
zelf het hart van zijn en die ze n;
Joodse maatstaf zelf geschreven hebben,
komen uitleggen: de „Exodus" wordt
verklaardEr is het keerpunt
Caesarea Philippi, waar de Meester zijn
exegese der beloften, die Hij gelóófd
dus op zichzelf betrokken heeft, uit
mond der leerlingen bevestigd wil i
in deze bevestiging God zélf hoort
spreken. Er isoch, er is oneindig
veel, tot Getsémané en de kruiswoorden
toe. Want Jezus is verzocht geweest als
wij. Hij heeft onp mensenlot aanvaard.
Hij heeft het op zich genomen, Hij is
onder gaan staan, en juist omdat
Door
Ds W. G. OVERBOSCH
;r onder is gaan staan kon Hij het
ook ópnemen en wegdragen en een eind
verder weer neerzetten. Jezus Christus
heeft het mensenlot tot zijn vervulling,
tot zijn bestemming gebracht; Hij heeft
leven „verzet", Hij heeft het
gezet aan de andere kant
graf. Petrus had geen ongelijk,
toen Hij beleed: „Gij hebt de woorden
des eeuwigen levens". Er is zo het één
ander gebeurd door Jezus' levensaan
vaarding.
Alleen wie bepaalde dingen aanvaardt,
il er wat aan kunnen verzetten. Alléén
•ie het mensenlot accepteert, heeft ook
het recht er iets over te zeggen.
dat hij het verzetten kan. Wat ik boven
gezegd heb over berusting en opstandig-
zal Uw ster ons weer verschijnen
n de ruime zadelzakken
moet men de geschenken pakken:
als een gids in winternacht.
En verwonderd gaan de Wijzen
naar het land van Juda reizen
waar ook nu hun koning wacht!
Zadel snel de renkamelen,
hoort men als voorheen hevelen,
snel en vaardig, want de tocht
wordt, om tijdig aan te komen,
deze nacht reeds ondernomen
en de kortste weg gezocht.
wierook, myrrhe en zuiver goud.
als 't vertreksein is gegeven
en de kemel aangedreven,
wordt alleen de ster vertrouivd.
Ster, wil gij het pad verlichten
en de karavanen richten
naar het onuitblusbaar Licht,
dat ook uw licht doet verbleken.
Maar de nacht is toch geweken
en de nieuwe dag in zicht.
ANTHONIE STOLK
leeft dan bijv. van de berusting en disqua- b*'
lificeert ons lot dus als een „noodlot",
terwijl haar voorganger meer de opstan-l
digheid predikt; of de dominé houdt het P
j- kc.Fima ow. p.'in oomoppip leven
op de berusting, en zijn gemeente
leeft het verzet. Het is maar zelden zó,1
dat beiden tezamen een gemeenschap
vormen, waar de levensaanvaarding'
wordt geleerd. En daarom wil er dan ook
niemand bij horen: de „heidenen" ken-
over 't algemeen hun eigen ondeug
den wel en stellen wat bespiegeling over
de berusting of de opstandigheid niet op
prijs. Zo is dus ook de „wordt-als-wij"-
evangelisatiemethode tot vruchteloosheid
gedoemd. Alleen wie het mensenlot aan
vaardt, kan vruchtbaar werk doen. En
alleen bij Iemand, die alzó zijn dagen
heeft leren tellen en een wijs hart heeft
bekomen, kan men dus zijn heil zoeken.
Hoe zou men ook leerling worden van
iemand, die zelf niet weet. wat leren is?
Hoe zou het gezag erkenning vinden van
iemand, die „de gehoorzaamheid niet
heeft geleerd uit hetgeen hij heeft ge
leden"? Wij lijden te weinig, wij weten
maar zelden, dat er zo iets is als een „de
ganse dag gedood worden" om Gods wil.
diezelfde dagen leefden een
n een zusje, arme simpele kin-
Hun ouders waren *roeg gzstor-
daar zij eenvoudige luidjes waren
moesten de belde kinderen nu
nog wel
de consequenties der solidariteit Niet
zodra wordt de evangelisatie opgevat als
een benadering van het evangelie met
de buitenkerkelijken, of de angstige
vraag weerklinkt van alle kanten: „Waar
zal ons dat brengen?" Ja, dat is niet zo
precies te zeggen. Jezus Christus heeft
dat ook niet zo precies geweten. Maar Hij
was toch niet bang „over bepaalde gren
zen héén te zullen worden getrokken".
Hij vond het niet zo erg te moeten
leven „als ziende de Onzienlijke". Zelfs
de doodsgrens is Hij gepasseerd maar
Hij heeft daarbij eenvoudig op de Hei
lige Geest vertrouwd. Dat kunnën wij
dan ook wel wagen, vooral nu de Geest
ons voorstelbaar is in de gestalte van de
Opgestane. De opstanding is de achter
grond der aanvaarding. Jezus heeft nooit
berust; Hij heeft wel eens verbolgen bij
het graf van Lazarus gestaan. En Hij
heeft vooral gebeden om het rechte hou-
aan het Schriftwoord. Dan heeft geen
enkele verzoeking overmacht. En daar
door krijgt het evangelisatiewerk, dat
volgen kan, zijn overwicht Het heeft dan
nX de vorm gekregen van aanvaarding
van het mensenlot. En rondom Kerstmis
mag dat wel eens bedacht worden.
konden en van wat zijzelf aan karig
loon verdienden met het hoeden van
schapen en gelter en met kleine werk
jes in schuren en stallen van de grote
boerderijen in de omtrek. Dan mochten
zij slapen in het stro en zich warmen
bij het vuur en dat was al heel wa', naar
zij vonden. Afgedankte kleren kregen
cltijd nog wel en al waren die
wel te ruim of te nauw, wie zou daarop
letten als men de kinderen zelf niet
•.ns jpmerkte?
Daniël heette het broertje en het zusje
heette Jerüsa. En och, zij leefden alleen
heel stil en zij waren werkelijk
niet ongelukkig.
Misschien is het eeuwen geleden, hon
derden jaren kunnen zijn voorbijgegaan
of honderden jaren kunnen zo
komen.
In dezelfde landstreek met steden,
dorpen, hoeven en mensen, reisden dan
de drie engelen, als eenvoudige pel
grims; niemand die hen herkende, wan
elkeen had zijn gedachten bij iets anders
wie verwachtte een heilsboodschap',
et was net in het duisterste gedeelte
het jaar, zo omstreeks de mid-\
ter zonnewende: de nachten waren lang
donker, de dagen klaar en koud. E:
zst hard gewerkt worden om op de
korte dagen zoveel mogelijk arbeid klaar
te krijgen en vooral waar de kortste
dagen altijd feestdagen waren, omdat de
terugkomst van de zon gevierd moest
worden. Want feest was iets dat de r
•n nodig hadden na al het harde
m, en vooral feest om zonnelicht.
Maar die avond, toen ze om hun v
schoven, hadden ze nog een ander onder
werp van gesprek dan een zonnewende-
feest; er waren drie vreemdelingen, die
het land doortrokken, vreemdelingen, die
toch iets hadden, dat je op hen letten
moest. Het waren ook zulke mooie jonge
hun vreemde uitheemse
klederen. Vanwaar kwamen zij, waar
gingen zij heen? Niemand wist het. Nie
mand had hen zelfs nog góed gezien.
Want waar men hen niet opendeaiL als
zjj aanklopten aan deuren en poorten,
gijigen zij stil en zonder boze woorden
als men geen tijd
hebben. Waren het
:n vreemd, verrader
hen bleek
spionnen uit
lijk land?
Doch alle mensen, die hen zo vluch
tig gezien hadden, lag het echter op de
lippen om te vragen: Ken ik u nv
langer? Of: Heb ik u al niet meet
zien? Eerst had men gedacht, dat de
vreemdelingen om een aalmoes kwamen
omdat zij zo huis aan huis aanklopten.
Maar dat was niet zo. Zij kwamen met
een boodschap, een zo blijde boodschap:
Luistert eens, ik moet u iets heerlijks
vertellen't Zal nogal wat
zeiden de mensen, we hebben lang
zamerhand genoeg van mooie praatjes,
of: we hebben het te druk, kom
gen maar eens terug.
En de besten zeiden: Loopt
achterom het erf over, in de keuken
kunnen jullie een hap eten krijgen,
maar past op voor de hond.
Dan keken de drie mannen elkaar aan
met een vreemde zachte glimlach en zij
bedankten beleefd of groetten enkel met
een vriendelijke hoofdknik en gingen
verder naar de volgende deur.
Weet je wat ik denk, zei een oude
vrouw, het zijn rondtrekkende pre
dikers, die over het Kerstfeest willen
vertellen. Dat was een feest, dat wij
vroeger vierden, lang geleden in betere
tijden van vrede onder de mensen, toen
ik nog maar een klein meisje was.
het Kerstfeest betekende weet ik niet
meer, maar het was iets over veel licht
Wachtend op het voorjaar.
zijn wij heengegroeid. Feesten over. kin-
i waren goed in vroeger tijden, toen
lp niet zoveel tuisten over zon, aarde
terren en toen er nog geloofd werd,
dat Iemand anders dan jezelf voc
zorgde en je nog niet zo dapper erop los
trok om alles te vernietigen wat je niet
beviel. En voor lichtfeesten hebben wij
aan onze zon al genoeg. Daar kan
tenminste geen ruzie over krijgen.
Toch gaf het je een wonderlijk, blij
gevoel, dat Kerstfeest, zei de oude
vrouw, daar dacht ik ineens wee
toen die vreemdelingen zostraks aa
poort klopten.
Je kunt toch echt merken, dat groot
moeder kinds wordt, zHden de huisge
noten. Maar het kleine dienstmeisje, dat
zelf met de vreemdelingen had gespro
ken, moest nog telkens denken aan hun
gezichten, die zij maar onduidelijk kon
voor zich halen en aan hun glimlach, di>
zo zacht was geweest, zo vervuld vai
een wonderlijk geheim. En zij betrapte
WINTERSTILTE
^r^r- ZIJN GEWEND geraakt om aan de Bijbel te
denken als aan een „Boek der Verwachtingen"
JL bij uitstek, 't Oude Testament biedt ons de
adventsprofetieën, die gewagen van een Mes-
sias, die heil brengt en vrede en zyn zal als
een „licht der natiën". Het Nieuwe Testament
verkondigt de vervulling der profetieën, maar blijft niette
min ook zelf een boek der verwachtingen. Het verkondigt
immers de Zoon des Mensen, die niet alleen komen zou en
gekomen is, maar ook nog wederkomen zal.
Zo brengt de Bijbel ons in aanraking met een
toekomstverwachting der oudheid, die wy met' een
vreemd woord samenvatten als „eschatologie", afgeleid
van het Griekse woord „ta eschata". dat „de laatste dingen"
betekent. Deze verwachting is voor het eerst gepredikt in
de antieke wereld, waar men Grieks en Latijn sprak en
waar de voorstellingen van Egyptenaren, Babyloniërs en
Perzen een geestelijk gemeengoed vormden. Nieuwsgierig
vragen wij ons telkens weer af hoe deze antieke wereld
de boodschap van de Bijbel heeft verstaan. Was het alles
gloednieuw wat zij te horen kregen of sloot de verkondi
ging aan bij voorstellingen, die zy sinds lang koesterden?
We kunnen gerust zeggen, dat men in „de volheid der
tijden" zich een aantal gedachten maakte, die op het eerste
oog verwant schijnen aan de Christelijke boodschap. Heel
bekend als Romeinse parallel naast
het Kerstverhaal der evangeliën
is b.v. de z.g.n. vierde Ecloge
van Vergilius geworden. Deze
grote Latijnse dichter had een
periode meegemaakt van bloedige
burgertwisten en revolutionnaire
bewegingen, toen in het jaar 40 v. Chr. de consul Pollio
zijn ambt aanvaardde. Vergilius zelf was tengevolge van
de beroeringen zyn vaderlijk erfgoed ook kwijtgeraakt en
een tijdlang had hij rondgezworven zonder een dak boven
zyn hoofd. Maar met de nieuwe regering, begint voor hem
een geheel nieuwe aera. Hij spreekt daarover in termen,
waaruit blijkt, dat zijn voorstellingen inderdaad eschatolo
gisch zijn. Zijn gevoelens hebben een veel wijder strekking
dan die van de Republikeinen in Amerika, die menen, dat
alles veel beter wordt wanneer maar eenmaal het Demo
cratische regime is opgeruimd. Bij Vergilius komt .dan
ook de gedachte aan een wereldheiland om de hoek kijken,
wanneer hij zegt: „Nu is. overeenkomstig het lied der
Sibylle de laatste periode aangebroken en opnieuw begint
de bestemde afloop der tijden. Thans komt de Maagd
terug, het rijk van Saturnus komt en een nieuwe loot daalt
uit hemels hoogten. En gij, zie toch op de geboorte van het
Kind met goedgunstige ogen. Hij maakt een einde aan
het ijzeren tijdperk en doet de gouden aera voor de wereld
beginnen; Lucina, reeds heerst uw broeder Apollo".
Het lied van Vergilius gaat dan v-oort en ofschoon niet
ieder vers daarvan voor ons even duidelijk is, komen we
toch onder de indruk van een stralende verwachting, die
vastgeknoopt wordt aan Apollo. Als kind komt hij tot de
wereld en dan gaat een oude bedeling ten onder, maar een
nieuwe gouden aera, rijk aan welvaart en vrede staat op
De oude Christelijke kerk in het Romeinse Keizerrijk
eerde daarom Vergilius als een profeet, die buiten de
Heilige Schrift om, de komst van Christus had voorspeld
Men identificeerde het heilbrengend kind met het Kindeke
van Bethlehem en zo kreeg Vergilius een gezag tot in de
Middeleeuwen, waarvan ieder op de hoogte is, die wel
eens de Divina Commedia van Dante hefeft gelezen.
TN HET algemeen echteT kan men zeggen, dat de ver-
1 wachting der ouden een geheel andere aard had dan die
van Joden en Christenen. Men kan die gemakkelijk aan
twee opmerkelijke verschijnselen demonstreren.
Het eerste voorbeeld ontleen ik aan de astrologische
voorstelling, die door de Babyloniërs in het Romeinse
Keizerrijk werd geïntroduceerd. Deze magiërs uit het
Door Prof. dr Af. A. BEEK
Oosten, de zogenaamde Chaldeeën, wisten de belangstelling
gaande te maken zodat velen uit de élite er toe overgingen
hun horoscoop te laten trekken. Deze horoscoop-trekkerij
was eens mode-verschijnsel gewordenDe achtergrond
daarvan is, dat het lot der mensen en dus ook van de
wereldgeschiedenis bepaald wordt door de machtige ba-
kleine weg der mensen kan slechts spiegelbeeld zijn van de
nen, die de sterren in de makrokosmos beschrijven. De
gigantische baan daarboven. Het Nieuwe Testament heeft
deze voorstelling terdege gekend en haar bestreden. De open
baring van Johannes spreekt de taal der astrologie om te
laten zien hoe Christus de sterremachten onttroond heeft.
Ook Paulus spreekt hierover herhaaldelijk, zoals in Gal.
4 3 en 9. De raadselachtige uitdrukking in onze nieuwe
vertaling „wereldgeesten" slaat toch immers op de sterre
machten. Paulus zegt: zolang wij onmondig bleven, zyn wij
aan hen onderworpen geweest. Door Christus zijn we van
hen bevrijd, maar sommigen hebben dit niet begrepen en
keren daarom tot hen terug. Zij gaan opnieuw „dagen,
maanden, vaste tijden en jaren" waarnemen. De apostel
vraagt zich daarbij af, of hij zich misschien vergeefs heeft
ingespannen. Dat Paulus met zijn prediking tegen de
nooci lots voorstellingen der astrologen ook wel succes had,
blijkt uit een mededeling in Hand. 19 19, waar verteld
wordt van bekeerden, die hun toverboeken in het publiek
verbrandden, ondanks de grote
waarde, die ze bezaten. Het is dui
delijk, dat de astrologen zich intens
met de toekomst bemoeiden. Zy
waren geen vrijblijvende beoefe-
naren van de astromonie, omdat
voor hen de samenhang tussen de
constellatie der hemellichamen en de toestand op aarde
evident was. Zij konden de terugkeer der constellatie
berekenen en daaruit hun conclusies trekken over de
gebeurtenissen op aarde. Maar voor hen is de geschiedenis
niet een rechtlijnig en door God geleid gebeuren met een
begin, een midden en een doel. Men kan nu éénmaal niet
tegelijk aannemen, dat God regeert en dat een onpersoonlijk
noodlot de weg van mens en mensheid bestuurt.
Tl/I"AAR er is ook nog een tweede voorstelling, die geheel
111 tegengesteld is aan die van de BybeL We treffen die
het duidelijkst aan in Egypte, waar het heden wordt afge
meten naar de toestand in de oertijd. De Egyptenaren
zagen de afloop der tijden als een cirkelgang. Het beeld
bij uitstek is dat van sommige Indiaanse stammen: een
slang, die zijn staart in de bek houdt. (De Bijbel herinnert
aan deze voorstelling vooral in het boek Prediker, waar
het heet: „wat geweest is, dat zal er zijn en wat gedaan is,
dat zal gedaan worden". (Pred. 1:9) Wijlen professor Van
der Leeuw heeft over deze cyclische opvatting van de
geschiedenis in het oude Egypte een prachtige studie ge
schreven onder de titel „Egyptische Eschatologie", een
geschrift, dat in 1949 in Amsterdam verscheen. Hij komt
daarin tot de onweerlegbare conclusie, dat voor de Egyp-
nnaren het gebeuren geen einde kan hebben, juist omdat
het zich telkens opnieuw als een kringloop ontrolt. „Alles
komt uit de oertijd en keert daarin terug".
Men kan zich daarbij afvragen: wat hebben we met de
gedachten der oude Egyptenaren te maken? In de werke
lijkheid van het heden blijkt echter, dat deze oude Egyp
tenaren ten minste even actueel zyn, als de Bijbel. De op
vatting van de menselijke geschiedenis aarzelt nog steeds
en weet in de vrijblijvende wetenschap niet te kiezen.
Wie heeft nu eigenlijk gelijk: de cyclische beweging
waarvan de Egyptenaren overtuigd waren of de doelbewuste
richting Gods. waarvan de Bijbel getuigt? Het is inderdaad
de moeite waard om zich in de problematiek der oudheid
te verdiepen. Want dan blijkt, dat er niet alleen niets
nieuws is onder de zon, maar bovendien dat de Bijbel ook
in deze allerbelangrijkste vraag ons voor een duidelijke
beslissing stelt
zich erop, dat zij toch wel graag gehoord
zou hebben wat die drie te vertellen
hadden, dat hen zo glimlachen deed.
Maar een dienstmeisje heeft nog wel
wat anders ie doen met zonnewende
feesten en zo vergat zij de drie vreem
delingen, die op de poort hadden ge
klopt.
r\E vreemdelingen liepen over de don
kere landweg buiten het dorp. De
heldere winternacht stond met gouden
sterren bespikkeld hoog over hen.
De Boodschap moet gebracht wor
den, sprak na lange stilte de oudste der
drie, maar wat als de mensen niet
willen horen? Als zij niet meer onder
kennen de engelenstem?
Er was niemand, die ons kende,
niemand, die geduld had de vrede tr»
zich op te nemen, die zij toch zozeer
behoeven, sprak de tweede.
Zij hebben het Kerstfeest vergeten,
zei de derde, zij kennen Kribbe noch
De drie keken op naar de sterren, die
helder fonkelden en straalden. Zij ken
den die sterren zo goed en de mensen
kenden zij maar al te goed. De wereld
was donker van haast en haat, van strijd,
van oorlogen en boosheid. Feesten wer
den gevierd om niet te hoeven denken,
liederen gezongen om niet te hoeven
praten en ach, het Wfls alles zo armzalig
en leeg, zó leeg, dat ze van leegheid de
poort dichtgooiden voor wat wèl iets
hielp en wel iets was. Ze konden het
één van het ander niet meer juist onder
scheiden, de arme mensen in hun don
kerte.
Ik ben bang voor de toekomst der
wereld, sprak weer de oudste engel,
de wereld is als de dood zo koud.
De wereld is de dood, zei de tweede.
Doch de derde strekte zijn hand uit en
glimlachte. Maar t
hij zacht.
r\ANIëL en Jerüsa, de arme kinderen,
kwamen over de donkere landweg
onder het sterredak. Tussen zich in
droegen zij een grote mand, stijf vol
gepakt met allerlei waren. Die moesten
zij brengen naar een zuster van de
boerin bij wie zij de laatste week ge
werkt hadden.
De weg was slecht begaanbaar, met
kuilen en bulten en glad bevroren plas
sen, en de mand was zwaar. Maar de
kinderen dachten aan iets anders en pan
ongemakken waren zij gewend.
Daniël, vroeg Jerüsa zachtjes,
heb jij ook zo'n wonderlijk gevoel? Zo
iets blij's en lichts, net of er iets heer
lijks staat te gebeuren?
Daniël knikte. Hij dacht aan hun lieve
vader en moeder en daaraan, dat het
vannacht de grote Nacht wgs, waarvan
hun ouders hun hadden verteld, de
Nacht waarin een Kind werd geboren,
een heilig KindekeMeer wist hij
niet. Vader en moeder hadden er ook niet
meer van geweten. Het was alles al zo
lang geleden en de knappe wijze mensen
waren voor .zulk soort dingen veel ta
wijs en te knap.
Het is net of vader en moeder ach
ter de sterren tegen ons glimlachen, zei
hij. Plotseling liet Jerüsa de mand los
en wees in de verte over de weg. Het
volgende ogenblik stond de grote mand
alleen op het pad, want broertje en zusje
stonden dicht tegen elkaar aan en keken
met grote ogen naar de drie vreemde
lingen, die daar naderden: vreemdelin
gen tri lange lichfe klederen, met blin
kende gezichten, die straalden van een
zacht rein licht.
Kennen jullie ons? vroeg de oudste
de drie, toen hij voo- de kinderen bleef
staan, als jullie weet wie wij zijn,
kunnen we je ook iets heerlijks vertel
len. Toen stamelde Jerüsa een woord,
een oud woord, dat zij nauwelijks eens
gehoord had. Engeleno engelen.
En Daniël fluister-vroeg: Vertel ons
van het Kindje in de stal?
Toen 'glimlachten de drie engelen en
keken elkander aan. En de sterren fon
kelden nog eens zo helder en de bomen
langs de weg schitterden in hun kleed
van sneeuw en rijp. En er was eensklaps
met de drie engelen een menigte van
hemelse heirscharen, die zongen en
juichten: „Ere zij God! Een Kind is ons
geboren, een Zoon is ons gegeven, vrede
op aarde; de Heiland leeft!"
Boven het hoofd der kinderen stond
de Kerstster stil, want hun hart was van
het Kind vervuld, dat te Bethlehem was
geboren.
Ziet ge, zolang God de wereld nog
kinderen schenkt, sprak de jongste der
drie engelen, zolang is er nog hoop.
Er stond een kribbe in een arme stal,
ergens op de wereld, de sterren vormden
een lichtend kruis aan de donkers
hemel en de blijde engelen zongen Gods
eer. En simpele kinderharten hebben dis
boodschap verstaan.
KAT HUI KA LANNOT.