INGENIEURS ADVENT ZONDAGSBLAD 6 DECEMBER 1952 Wij zijn geen rovers, doch leden van een bevrijdingsleger en daar om vragen wij U geld!" Deze bood schap vernamen winkeliers in enige stadjes van (Brits) Noord-Borneo uit de mond van mannen, die gekleed in geelachtige uniformen met min of meer dwang geld vroegen aan de handelaren. De partisanen hadden succes. De geldladen gingen open. De partisanen gaven aan de „milde" gevers een quitantie en trokken weg. De rimboe in. Op Malakka zijn wij reeds enige jaren gewend aan dit soort optreden van de revolutionnai- re groepen, die zich aandienen als „bevrijders" en de soldaten en de politie handen vol werk geven. Op Borneo was het tot voor kort rustig gebleven, maar nu is ook daar de vlam in de pan geslagen. De Britse autoriteiten, die geen behoefte heb ben aan een tweede politiek gezwel in Zuidoost-Azië, antwoordden met forse maatregelen. Uitzonderingstoe stand, zware straffen..., wij kennen het van Malakka... en wij weten, dat een partisanen-oorlog in de rimboe handen vol geld, stromen bloed en veel ergernis kost, zonder snel tot een resultaat te kunnen voeren. Vechten in de groene hel van de jungle is nog erger, nog inspannender, nog ze nuwslopender dan wat men in Neder land „vechten tegen de bierkaai" noemt. BORNEO is na Groenland en Nieuw- Guinea het grootste eiland ter we reld. De naam is te verklaren uit een reeks andere namen, die men het eiland in vroeger eeuwen heeft ge geven. Broenei, Broeni, Broené, Bor ne, Bornei, Borney en dan ten slotte Borneo, dit zijn enige van de aandui dingen, die men in de geschriften van reizigers en kooplieden uit vroeger eeuwen kan aantreffen. De gangbare naam, toen de eerste Europeanen het eiland bereikten, was Broenei, dus de naam, die we thans nog terugvin den in die van het sultanaat Broenei, rompstaat van het machtige rijk van die naam, dat in de 16e eeuw geheel Borneo en sommige delen van de thuidige) Philippijnse Republiek om vatte. Dat rijk verviel. Zijn vroege re onderdanen wijdden zich aan het lucratieve, maar weinig eervolle zee- roversbedrijf. In de 19e eeuw was van het eens zo machtige rijk niet veel meer over. In die eeuw verschenen de Britten ten tonele. En wel in de persoon van James Brooke, een voormalig func- tionnaris der Britse Oost-Indische Compagnie. Lang had Brooke het denkbeeld gekoesterd om Borneo open te stellen voor het Christendom cn de Westerse handel. Hem zweefde daarbij voor de geest het beeld van de bloeiende Chinese nederzetting, die tien eeuwen vroeger op Borneo had bestaan. Brooke bood de sultan van Broenei zijn diensten aan. Dankbaar aan vaardde de vorst dit aanbod en droeg Brooke op, een opstandige bevolking in Broenei neer te slaan. Brooke slaagde hierin en drukte alle rebellie de kop in. Uit dankbaarheid verhief de sultan zijn helper tot Radjah vön Serawak. Als „Blanke Radjah" trad Brooke scherp op tegen de zee rovers in zijn land en na enige ja ren was Serawak geworden tot een rustig en redelijk welvarend gebied. Na 1848, want in dit jaar had de sultan van Broenei het eilandje La- boean afgestaan aan Engeland. Broo ke werd benoemd tot gouverneur, kreeg ernstige moeilijkheden met het Parlement en keerde in arren moede terug naar zijn rijk Serawak. Zijn nakomelingen regeerden nog ongeveer een eeuw in dit tropische vorstendom. In 1877 droeg de sultan van Broe nei zijn bezittingen in het Noorden van Borneo over aan een syndicaat on der leiding van Sir Alfred Dent, waaruit de British Noith Borneo Com pany groeide. Zo kreeg de kaart van Noord-West Borneo zijn huidige gren zen. De zeer zware oorlogsschade, die Brits-Borneo in de jaren na 1941 op liep, leidde er in 1946 toe, dat zowel het geslacht Brooke als de British North-Borneo Company hun rechten overdroegen aan de Britse kroon, zo dat Serawak en Noord-Borneo tot de jongste kroonkolonies van het Britse Rijk behoren. NOORD-BORNEO's bevolking is zeer heterogeen. Vooral in de binnenlanden is zij nog zeer primi- Uit „Louteringen". tief. Vele inheemsen zijn strijdlustige, dappere oerwoudkrijgers (op Malak ka zetten de Britse autoriteiten hen in tegen de partisanen), die welis waar aan rijstbouw en visvangst doen maar het liefst op de mensenjacht gaan. Vroeger waren zij vermaarde en gevreesde koppensnellers, doch in deze eeuw slaagde de overheid er in aan dat wrede bedrijf paal en perk te stellen. Toen brak de oorlog in de Pacific uit en kwamen de Japanners op Borneo. De inheemse bevolking begon weer naarstiglijk de koppen- snellerij uit te oefenen, en menige Japanse sol daat werd onschadelijk gemaakt. Nog sieren hun „koppen" de schilden en huizen der. „snellers". Nood breekt wetten en daarom moedigden de geallieerde autoriteiten in de oorlog de snellerij van Japanse koppen aan. Na de capitulatie was het moeilijk om dit euvel opnieuw in te perken. De heren hadden de smaak te pakken gekregen en begrepen niet goed, waarom na 1945 onge oorloofd was wat vóór 1945 geëncourageerd werd. De koppensnellers wonen in dusge naamde „Lange Huizen", een soort „oerwoud-flatgebouwen". Midden in het oerwoud staan zij, en wie niet met de bouwstijl bekend is, waant, dat hij nabij een grote Europese cultuuronderneming is, die voor de bouw van kantoren en koelie-huizen zorgde. Maar van Westerse invloeden is in de binnenlanden van Noord- Borneo weinig sprake. De inheemsen leven er hun eigen leven en vieren er hun feesten naar aloude heiden se trant. BRITS NOORD-BORNEO is in eco nomisch opzicht nog betrekkelijk weinig ontwikkeld. Wel is de aardolie winning er de laatste jaren toegeno men en kwam ook de vezelcultuur tot ontplooiing, maar het is alles nog maar in het beginstadium. Rubber, rijst, sago, klappers en peper wor den er verbouwd, maar voor de we reldmarkt hebben zy nauwelijks betekenis. Steenkool, antimoon en andere delfstoffen zijn vermoedelijk in rijke hoeveelheden aanwezig, maar op het ogenblik is het grootste deel des lands nog met oerbos bedekt. De exploratie staat nog in de kinder schoenen en met de exploitatie is nog maar nauwelijks begonnen. De aanleg van wegen en spoorwe gen is in Brits-Bomeo moeilijk en kostbaar. En zonder verkeersaders kan het land niet tot ontplooiing ko men. Wel zijn er in vele nederzet tingen reeds scholen en hospitalen gekomen, maar in de binnenlanden kon de overheid niet veel meer doen dan rust en orde handhaven. Thans is het met die rust en die orde een moeilijke geschiedenis geworden, nu ook in Borneo's oerbossen de parti sanen huizen. Bovendien lijdt het land nog steeds onder de gevolgen van de oorlog. Na de aftocht der Japan ners bleek, dat in tal van stadjes en dorpen nog maar een paar huizen overeind stonden. De bevolking bestaat uit inheemsen (Doesoens, Moeroe ts, Bajaus. Dy- aks en andere groepen), Chinezen en Maleiers. De Chinesen als handelaars en de Maleiers als vissers en rijst- Verscheping van pakken hennepvezel in de haven van Tawau. Goddoe dat wij U waardig zijn Redt ons van dit hovaardig zijn Wij hebben zelf den koers verward, Heer, naar de Haven van Uw Hart Ach, dat Uw ster den weg ons wijz' Kyrie eleis Wij dolen tastend door den nacht Ons monden kennen slechts één klacht. Waar is de stal Waar blinkt de ster Heerwij vergaanGij waart zo ver Reeds naakt daargings Doods felle zeis Kyrie eleis Wij hebben U gehoond, verguisd Heer, iederen dag opnieuw gekruist Wij waren klein en zwak en laf. Heer, neem de zonden van ons af Bereidt ons tot een rechte reis Kyrie eleis rijk van ^Pelanclok THANS OPERATIETERREIN VAN „BEVRIJDINGSLEGER" Menige Jap viel ten prooi aan koppensnellers Kijkje in een looistoffabriek boeren zijn de „oeconomische rugge- graat" van het land. Het tekort aan arbeidskrachten is nijpend. Slechts door immigratie ware hierin te voorzien, doch bij de huidige stand van zaken in Azië is het onmogelijk om Javaanse, Chinese of Maleise arbeiders naar Noord-Borneo te bren gen. TAWAU, een havenstadje ter Oost kust van Noord-Borneo, had zwaar te lijden in de oorlog. Maar nu staat er al weer veel overeind. Ook de uitvoer heeft zijn vroegere omvang herkregen. Dat bleek mij, toen ik in Tawau de verscheping van grote pakken hennep-vezel, bestemd voor de touw-industrie, gadesloeg Het is bekend, dat de abaca of Ma nilla-hennep (de naam wijst er reeds op!) vroeger uitsluitend op de Phi- lippijnen werd verbouwd. Nu nog zijn die eilanden de grootste vezelprodu centen, maar in de laatste kwart eeuw gingen ook Sumatra en sommi ge Afrikaanse gebieden op vrij grote schaal vezelgewassen verbou wen. Japanse ondernemers hadden vóór de oorlog in Brits Noord-Borneo een vijftal vezelondememingen '.ot stand gebracht. Na de Japanse neder laag kwamen die ondernemingen in handen van een Brits-Amerikaanse maatschappij, die er met regerings steun in slaagde, de vezelcultuur weer tot bloei te brengen. De Bor- neo-vezel is zelfs van hoge qualiteit. Een wandeling door zo'n meters hoog „vezelbos" is een sensatie op zichzelf. De weelde van de tropische plantengroei maakt een diepe indruk, ja, werkt vaak beklemmend. Zij deert evenwel de arbeiders niet. die als snijders, drogers, sorteerders en chauffeurs in de vezeltuinen wer ken. Een rit op een kleine vrachtwa gen door de tuinen langs slecht on derhouden paden, die naar Europese norm voor een zwaar geladen wagen onberijdbaar zouden zijn, is een tro pische ervaring, die ik iedereen toe wens. Met onnavolgbare behendigheid stuurt de chauffeur zijn met vezel en mensen beladen vehikel over, door en langs alle obstakels heen. Als ik zo nu en dan een opmerking maak, grijnst-glimlacht de chauffeur en spring-danst meteen over of door een volgende oneffenheid. In de fabriek, v/aar de vezel de laatste bewerking ondergaat, is het een bedrijvig gedoe. Voorzover men dan in tropisch Borneo überhaupt van „bedrijvig gedoe" kan spreken. Ook aan de kade in Tawau sjouwen en zwoegen de koelies, dat het een aard heeft. De even machtige als veeleisende „wereldmarkt" doet zich daar, in die „backward port", reeds gelden. TUfüER en meer richt die „wereld- markt" zijn verlangende en ge biedende blik op het geheimzinni ge tropische oerwoud, dat Noord- Borneo nog goeddeels bedekt als een sluier, als een magische sluier, waar achter primitieve mensen, orang oetans, gibbons, vliegende vossen, vliegende eekhoorns, rhinocerossen, honigberen, oerossen, wilde zwijnen, stekelvarkens, neushoornvogels, ade laars, papegaaien en andere fel-ge- kleurde vogels de gangen kunnen gadeslaan van de geheimzinnige pe- landok, van het muis- of dwerghert je, dat niet groter dan een haas een der grootste geheimen is van Borneo's oerbos. De inheemsen noe men de jungle wel „Het Rijk van Pe- landok". En in dit ryk, in Pelandoks Rijk, zijn nu de partisanen doorge drongen. Onrust in Pelandoks Rijk, onrqst in Brits Borneo. ZONDAGSBLAD 6 DECEMBER 1952 5 in de dierenwereld De BEVER als dijkenbouwer, houthakker en bontleverancier HET is met het hele dierenleven in de natuur toch wonderlijk ge steld. Of nee, wonderlijk is eigenlijk het juiste woord niet. Eerder is die hele natuur één groot en onbegrijpelijk mysterie, van welke zijde wc het ook bezien of benaderen. Ondanks dat een dier door de mens dikwijls voor dom en onbeholpen wordt versleten, zien wij het toch geleid door zijn instincten handelingen ver richten, die ons onwillekeurig verbijs terd doen afvragen, of wellicht toch zijn hersenen tot menselijk denken en kun nen in staat zijn. Bij alle rangorden en standen onder de dieren is dit bij de één in min dere, bij de ander in meerdere mate hetzelfde. Tot één van de dieren, waarbij deze „trap van ontwikkeling" wel zeer hoog In ons land zullen we dit dier be houdens dan in een enkele diergaarde niet meer in vrije staat aantrefffen. Aan de éne kant natuurlijk wel een voorrecht, omdat de bevers in ons wa terrijke land een groot gevaar beteke nen voor onze diiken en waterwerken, maar aan de andere kant is het toch ook wel te betreuren, dat we niet meer in de gelegenheid zijn, deze intelligente dieren bij het doen en laten in hun „burchten" gade te slaan. Een opvallende schoonheid is de be ver zeker niet. want daar heeft hij een veel te eigenaardige lichaamsbouw voor. Met zyn plompe lichaam, hetwelk van achteren veel dikker is dan van voren, z'n laaghangende buik en stompe snoet, is hij veeleer lelijk te noemen. Ze bereiken een gemiddeld gewicht plm. 25 kg, hoewel er ook wel 30 hoogte De vijf tenen, die hy aan iedere voet heeft, zijn aan de achterpoten door zwemvliezen verbonden. Het meest bezienswaardige aan dit dier is ongetwijfeld zijn plm. 30 cm lange staart, die bij de wortel volmaakt rond is, maar dan verder tot het uit einde toe, steeds platter wordt. Deze wel 20 cm brede staart met zijn uiterst scherpe randen dient in het water eigen lijk als hoogteroer, een soort stuurin richting dus, terwijl hii tevens een prachtige steun is, als de bever wil gaan ziten. Op het eerste gezicht is men geneigd te denken, dat zij geen ogen en oren hebben, maar bij een nadere en nauw keuriger beschouwing blijkt al spoedig dat ze beiden zeer klein zijn, terwijl de oren bijkans geheel in de dichte uitzij- de-achtig wolhaar bestaande pels, ver dwijnen. Daarbij komt nog, dat ze ook nog kans zien om deze. aan beide zijden behaarde oren, een dusdanige stand te geven, dat ze practisch de gehele ge hoorgang afsluiten. De leeftijd, die ze kunnen bereiken, varieert van 2030 jaar. De kleur is veelal donker kastanje bruin, met een enigszins naar het grijs overhellende tint erin. Slechts zeer spo radisch worden er gevlekte of witte be vers gesignaleerd. Door de grote en stevige, wel 1012 cm lange knaagtanden in de bovenkaak, met hun vlijmscherpe beitelachtige vorm zijn ze in staat, grote verwoestingen aan te richten. In Europa vinden we ze alleen nog maar in Duitsland, Skandinavië en Rus land, terwijl er in Frankrijk nog een beverdorp bestaat aan de Rhone. De Engelsen hebben een 500 jaar geleden al een eind gemaakt aan hun bestaan. In ens land werd in 1799 de laatste aan de Gelderse IJsscl gevangen. Talrijker echter in Azië, Amerika i Ca- HET grote verschil tussen de bevers en alle andere zoogdieren, is wel hun verbazingwekkende kunstvaardig heid in het bouwen hunner woningen en dammen. Komen ze in dicht bevolkte streken voor, dan volstaan ze met het maken van onderaardse gangen, naar het voorbeeld van de vlsotter. Trou wens, we zien ze dan veelal paarsge wijze, in tegenstelling met hun soortge noten in eenzamer oorden, want daar ziet men soms hele troepen van wel honderd tegelijk. Wie ooit wel eens in de gelegenheid is geweest een beverburcht van nabij te bekijken, staat perplex over de vin dingrijkheid en het „technisch kunnen" dezer dieren. Overal en met iedere mogelijkheid wordt rekening gehouden. Een bever- burcht bestaat uit meerdere woningen, die ieder op hun beurt bewoond wor den door 2, 3 of meer families. Deze woningen, die met groot over leg en vakmanschap worden gebouwd, bevatten verdiepingen, waarvan de bo venste tot woonplaats dient en de on- J—'-*• magazijn wordt ingericht. Aangrijpende prediking Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven. Jesaja 7:14. Een zeer bekend vers schreven wij hier boven. Het behoort tot de teksten, die in de Adventtijd de kinderen op school van buiten moeten leren. „Zie een maagd, zal zwanger worden" of, zoals we in de nieuwe vertaling lezen: „Zie, de jonkvrouw In het Nieuwe Testament wordt ons geopenbaard, dat deze profetie vervuld is in de komst van Christus. Hij is Immanuël, d.w.z. God met ons, waar achtig God. en waarachtig mens in één Persoon. Maar al is die profetie eerst in Christus' komst vervuld, toch heeft ze een begin van vervulling gehad in de dagen van de profeet. Niet dat toen reeds dat wonder zou hebben plaats gehad, dat een maagd door de kracht des Heiligen Geestes zwanger werd en een zoon baarde. Maar wel in deze meer beperkte zin, dat een jonge vrouw voor het eerst moeder werd. In wat er van dit kindeke wordt ge zegd ligt dan ook de profetie die reeds in Jesaja's dagen werd vervuld: Boter en honig zal hij eten totdat hij tvete te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede. En eer het zover is, zal het land waarover de koning Achaz ver drietig is, verlaten zijn van zijn twee koningen. D.w.z. die beide koningen zouden hun macht verliezen, zodat ze hem geen kwaad meer konden doen. Maar toen was het voor Achaz te laat. Hij had zelf de koning van Assyrië ingehaald en te hulp geroepen tegen zijn vijanden. Maar deze trouweloze koning keerde zich nu tegen hem zel ve en onderdrukte hem. Hij heeft geen oog gehad voor des Heren macht en ontferming. Hij heeft des Heren woord verworpen. Hij heeft niet tot die goedertieren God zich wil len wenden om van Hem aan te nemen de verzondigde en verbeurde redding, die hem nog zo genadig werd aange boden. Wel ligt hierin een aangrijpende pre diking ook voor ons. Wij spreken zo gemakkelijk over deze dingen. Maar beseffen we wel, dat ook voor ons geldt de waarschu wing waarmede de profeet Jesaja zich tot Achaz richtte: Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk gij zult niet bevestigd worden? Op geloof komt het aan. En dat ge loof richt zich niet alleen op de laatste toekomst, op de eindelijke verlossing. Neen, dat geloof is ook het geopende oog voor wat de Here in het heden doet. Het geloof ziet niet allereerst vooruit, maar naar boven. Want niet pas aan het einde der dagen of aan het einde van ons eigen leven hebben wij verlossing nodig. We hebben haar nu nodig op dit eigen ogenblik. uitgangen, die zonder uitzondering al tijd door lange onderaardse gangeq met de rivier verbonden zijn en onder wa ter uitkomen. Heeft de woning daar naast ook nog een uitgang naar de landzijde, dan wordt de opening daar van bedekt met takken. Zo'n beverburcht wordt altijd gt.r>ouwd aan een rivier, waar in ieder geval zo veel water in staat, dat het nooit tot op de bodem bevriezen kan, zodat de die ren te allen tijde hun Woningen door de onderaardse gangen verlaten kunnen. Ook met de stroom wordt rekening ge houden, want die moet namelijk zo sterk zijn, dat hij de door hen gevelde bomen naar de uitgekozen plaats (waar dus de burcht zal verrijzen) mee kan voeren. Mochten zij geen rivier kunnen vin den, waarvan het water de gewenste diepte heeft, dan is dat ook geen be zwaar, want dan gaan ze over tot aan leggen van grote in sommige geval len zelfs wel 150 meter lange dammen in de rivier, zodat ze dus zelf de wa terstand kunnen regelen en de water spiegel steeds constant kan blijven. Niet te laag en niet te hoog. Hier zit trou wens nog een ander doel achter. Want mocht de waterstand te hoog worden, dan bestaat het gevaar dat de nesten met hun „onder-water-uitgangen", zou den onderlopen. 7 OALS het in de dierenwereld zo vaak voorkomt, zo is het ook hier. De vrouwtjes doen vrijwel al het werk, waarbij de mannetjes meer dc taak van opperman waarnemen. Voor hun woningen wordt in hoofd zaak hout gebruikt, aangevuld met ste nen en slib, waardoor ze volkomen wa terdicht en solide muren krijgen. Hebben zij een boomstam nodig, wel dan hakken ze er één om. Ze staan er toch voor. Verbluffend is het te zien hoe behendig dit gaat. Ze knagen zo'n stam vlak bij de grond af en wel zo, dat hij altijd in de rivier zal vallen'. Hun woningen, waar het gehele jaar aan gewerkt wordt, worden in hoofd zaak als winterverblijven gebruikt. Typisch is dat_ wanneer er strenge vorst op komst is. de bevers ook 's- nachts in allerijl doorwerken. Exinger, een bekend natuuronderzoe ker heeft eens waargenomen dat er in een zo'n nacht 186 stammen van 2—3 meter lengte en 8—11 cm dikte in de rivier werden gesleept. Vier en twintig uur later lag er een ijskorst van 7 cm oik. iCou het een soort „voorgevoel" van deze dieren zijn? Dergelijke dammen kunnen soms wel een breedte hebben van 7 m bij een hoogte van 4—5 meter. Kolossale wa- .~1 M&im Een opvallende schoonheid is de bever zeker niet.... terwerken dus. Als voedsel gebruiken als ze het krijgen kunnen boom- scnors (liefst van wilgen), bladeren en enkele waterplantwortels. Het is frappant om te zien. hoe ze de bomen van hun schors ontdoen. Zij gelijken dan wel draaiers aan een draaibank. Tijdens het ronddraaien van de stammetjes met hun „handen" (voor poten) pellen ze met hun snijtanden de schors er zo netjes af, dat er op de blote slan\ geen spoor meestal beschadi ging valt te bespeu (Vervolg op pag. S) KERSTFEEST IN ZICHT JA: nu Sinterklaas weer moeizaam zijn hielen van onze daken ge licht heeft, komt alom Kerstfeest in zicht. De étalages schakelen bin nen een etmaal over van het ene evenement op het volgende; het dennengroen bepaalt opeens hei straatbeeld, dat zo pas nog het domein van myther, staf en Zwarte Piet was; hulst en kaarsen, rode linten en witte wattesneeuwvlokken kondigen het eenstemmig aan: we reizen Kerst tegemoet. Maar tn de Volkswijk verwacht men dit feest reeds heel wat langer dan vandaag! Sinterklaas rijdt daar nu eenmaal niet, althans niet voor de armsten der armsten, zeker niet voor de oudjes en bejaarden, in geen geval voor chronische patiënten en inva liden. Wanneer ziet men bij ons in verre verten de ster van Bethlehem voor het eerst? Ik weet het niet precies; soms geloof ik dat men feitelijk het hele jaar door vanaf Nieuwjaars morgen reikhalzend uitblikt naar deze tijd. Heb ik al niet eens een Jodocus gesproken, die op een gezellige avond in Februari ver zocht om een plaatskaret je voor de Kersemis? Zijn er niet een en ander maal mensen op onze spreekuren verschenen ten dage dat de mussen van de hitte op apegapen lagen om te verzoeken mogen vallen jassie.met de Kersemis? Mis schien versprekingen, zeker! Maar dan toch zinvolle versprekingen, die onthullen welk een plaats Kerst feest in veler gedachten inneemt. En toch ook wel heel profetische versprekingen, want Kerstfeest is immers het cardinale punt in de geschiedenis van God en mensen: zonder Christus' komst geen teven, lijden, sterven en opstanding. Zon der Bethlehems stal geen kerk historie. Wel, wanneer wij allen, kerkse mensen, zo het ganse jaar vervuld waren van Kerstfeest, hoe anders zou ons kerkelijk en per soonlijk leven zijn. Want zegt U zelf de winkeliers gelijk, die enkel in December hun étalages sieren met feestgewaad van groen en rood, van kaarsenschijn en veelkleurige lamp jes? Misschien mishaagt ons hun uiterlijkheid wel eens wat, maar kan onze innerlijkheid zich beroe men deze eredienst-van-het-mo- ment verre te boven te gaari? Hoe dan ook, het wordt Kersemis. Dat betekent dat de spreekuren nu drukker dan ooit bezocht worden en ach, welk een verzameling men selijke ellende gaat dan in één enkele stonde onze aandacht we nu al zeggen dat ze deze tocht naar het wijkgebouwtje niet be hoeft te maken en dat we heus wel aan haar denken zullen, ze kan het niet laten. Net zo min als een maal Anna..de dochter van Fanuel, Kit de stam Aser het naliet om tempelwaarts te trekken. En naast haar staan anderen. Klantjes soms van jaren her, die allang metterwoon de Volkswijk verlieten. Ze hebben er een verre reis voor over gehad, maar ach, in hun nieuwe omgeving zijn ze gcens- igeburgerd. Dat doe je niet Uit de VOLKSWIJK r eerlijk: zijn wij niet al *e vaak zij een van de talloos velen, bij. Kijk, daar dat Opoetje: ze komt "Is je de zeventig gepasseerd bent. feitelijk maar eens per jaar de terwijl helaas de Kerk niet overal straat op, want ze kan nauwelijks even wakker is in het opsporen van lopen. Ze staat volmaakt alleen op de menselijke ellende. Zo staan ze de wereld: man en kinderen zijn dan weer op onze deurmat. Samen met nog anderen, die het mogelijk best enkel en alleen om wat „krij gen en hebben" te doen is en voor wie Kerstfeest niet anders betekent dan een lotje uit de loterij, want alles is tenslotte meegenomen! Samen met weer anderen, die na mens bedlegerigen of chronische patiënten komen. Samen met nog anderen, die zo maar aanlopen van uit de wijdste omtrek nam- een totaal onbekende wijk, of die een soortement rondreis door de stad plegen langs alle denkbare hulp posten van kerk en samenleving, eensgezind Rome cn Reformatie, preekheer en sectarièr hun vreemde dandisie gunnende. Samen een stoet waaraan men niet beginnen kan, en ook niet eens in verantwoorde werkopzet beginnen mag. Muar te gelijk een groep van vierhonderd eigen, gekende en noodzakelijke gevallen: oudjes en zieken, armen en vergetenen. Zullen we zeggen vierhonderd maal één rijksdaalder? Dat is toch niet te veel, hè? Honderd, kleine bakjes fruit; honderd vlees bonnen: honderd bloemstukjes; honderd levensmiddelenbonnen, als dat ene teken van God waarnaar ze een jaar lang uitzagen.En hun schatten opengedaan hebbende, gaven zij WIJKPREDIKANT. haar lang voorgegaan. Ze heeft geen mens net als die verlamde, die eens in Bethesda lag en wachtte op de beroèring des waters. Vijftig de gunst te weken lang accepteert ze dat zon- ■inter- der murmureren. Vijftig weken aaneen aanvaardt ze het rustig en bewust dat er nimmer iemand voor haar komt; dat elke postbode haar voorbijgaat; dat niemand naar haar omziet. Maar in deze dagen trekt ze een oud, vaal manteltje aan en sukkelt naar het wijkgebouw. Want alles kan ze aanvaarden, wanneer er dan maar met de Kersemis aan haar gedacht wordt. Als er dón maar één nietig teken komt dat God nog aan haar denkt. U moet dat goed begrijpen: het is haar om God te doen, om een signaal uit de hemel: ,Ja, hier weten we dat je je eenzame gang aanvaardend en getrouw ten einde brengt!" Zo i of

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12