INGENIEURS
ADVENT
ZONDAGSBLAD 6 DECEMBER 1952
Wij zijn geen rovers, doch leden
van een bevrijdingsleger en daar
om vragen wij U geld!" Deze bood
schap vernamen winkeliers in enige
stadjes van (Brits) Noord-Borneo uit
de mond van mannen, die gekleed
in geelachtige uniformen met min
of meer dwang geld vroegen aan de
handelaren. De partisanen hadden
succes. De geldladen gingen open.
De partisanen gaven aan de „milde"
gevers een quitantie en trokken weg.
De rimboe in. Op Malakka zijn wij
reeds enige jaren gewend aan dit
soort optreden van de revolutionnai-
re groepen, die zich aandienen als
„bevrijders" en de soldaten en de
politie handen vol werk geven. Op
Borneo was het tot voor kort rustig
gebleven, maar nu is ook daar de
vlam in de pan geslagen. De Britse
autoriteiten, die geen behoefte heb
ben aan een tweede politiek gezwel
in Zuidoost-Azië, antwoordden met
forse maatregelen. Uitzonderingstoe
stand, zware straffen..., wij kennen
het van Malakka... en wij weten, dat
een partisanen-oorlog in de rimboe
handen vol geld, stromen bloed en
veel ergernis kost, zonder snel tot een
resultaat te kunnen voeren. Vechten
in de groene hel van de jungle is
nog erger, nog inspannender, nog ze
nuwslopender dan wat men in Neder
land „vechten tegen de bierkaai"
noemt.
BORNEO is na Groenland en Nieuw-
Guinea het grootste eiland ter we
reld. De naam is te verklaren uit een
reeks andere namen, die men het
eiland in vroeger eeuwen heeft ge
geven. Broenei, Broeni, Broené, Bor
ne, Bornei, Borney en dan ten slotte
Borneo, dit zijn enige van de aandui
dingen, die men in de geschriften van
reizigers en kooplieden uit vroeger
eeuwen kan aantreffen. De gangbare
naam, toen de eerste Europeanen het
eiland bereikten, was Broenei, dus
de naam, die we thans nog terugvin
den in die van het sultanaat Broenei,
rompstaat van het machtige rijk van
die naam, dat in de 16e eeuw geheel
Borneo en sommige delen van de
thuidige) Philippijnse Republiek om
vatte. Dat rijk verviel. Zijn vroege
re onderdanen wijdden zich aan het
lucratieve, maar weinig eervolle zee-
roversbedrijf. In de 19e eeuw was van
het eens zo machtige rijk niet veel
meer over.
In die eeuw verschenen de Britten
ten tonele. En wel in de persoon van
James Brooke, een voormalig func-
tionnaris der Britse Oost-Indische
Compagnie. Lang had Brooke het
denkbeeld gekoesterd om Borneo
open te stellen voor het Christendom
cn de Westerse handel. Hem zweefde
daarbij voor de geest het beeld van
de bloeiende Chinese nederzetting,
die tien eeuwen vroeger op Borneo
had bestaan.
Brooke bood de sultan van Broenei
zijn diensten aan. Dankbaar aan
vaardde de vorst dit aanbod en droeg
Brooke op, een opstandige bevolking
in Broenei neer te slaan. Brooke
slaagde hierin en drukte alle rebellie
de kop in. Uit dankbaarheid verhief
de sultan zijn helper tot Radjah
vön Serawak. Als „Blanke Radjah"
trad Brooke scherp op tegen de zee
rovers in zijn land en na enige ja
ren was Serawak geworden tot een
rustig en redelijk welvarend gebied.
Na 1848, want in dit jaar had de
sultan van Broenei het eilandje La-
boean afgestaan aan Engeland. Broo
ke werd benoemd tot gouverneur,
kreeg ernstige moeilijkheden met
het Parlement en keerde in arren
moede terug naar zijn rijk Serawak.
Zijn nakomelingen regeerden nog
ongeveer een eeuw in dit tropische
vorstendom.
In 1877 droeg de sultan van Broe
nei zijn bezittingen in het Noorden van
Borneo over aan een syndicaat on
der leiding van Sir Alfred Dent,
waaruit de British Noith Borneo Com
pany groeide. Zo kreeg de kaart van
Noord-West Borneo zijn huidige gren
zen. De zeer zware oorlogsschade, die
Brits-Borneo in de jaren na 1941 op
liep, leidde er in 1946 toe, dat zowel
het geslacht Brooke als de British
North-Borneo Company hun rechten
overdroegen aan de Britse kroon, zo
dat Serawak en Noord-Borneo tot de
jongste kroonkolonies van het Britse
Rijk behoren.
NOORD-BORNEO's bevolking is
zeer heterogeen. Vooral in de
binnenlanden is zij nog zeer primi-
Uit „Louteringen".
tief. Vele inheemsen zijn strijdlustige,
dappere oerwoudkrijgers (op Malak
ka zetten de Britse autoriteiten hen
in tegen de partisanen), die welis
waar aan rijstbouw en visvangst doen
maar het liefst op de mensenjacht
gaan. Vroeger waren zij vermaarde
en gevreesde koppensnellers, doch in
deze eeuw slaagde de overheid er in
aan dat wrede bedrijf paal en perk
te stellen. Toen brak de oorlog in de
Pacific uit en kwamen de Japanners
op Borneo. De inheemse
bevolking begon weer
naarstiglijk de koppen-
snellerij uit te oefenen,
en menige Japanse sol
daat werd onschadelijk
gemaakt. Nog sieren hun
„koppen" de schilden
en huizen der. „snellers".
Nood breekt wetten en
daarom moedigden de
geallieerde autoriteiten
in de oorlog de snellerij
van Japanse koppen
aan. Na de capitulatie
was het moeilijk om
dit euvel opnieuw in
te perken. De heren
hadden de smaak te
pakken gekregen en
begrepen niet goed,
waarom na 1945 onge
oorloofd was wat vóór
1945 geëncourageerd
werd.
De koppensnellers wonen in dusge
naamde „Lange Huizen", een soort
„oerwoud-flatgebouwen". Midden in
het oerwoud staan zij, en wie niet
met de bouwstijl bekend is, waant,
dat hij nabij een grote Europese
cultuuronderneming is, die voor de
bouw van kantoren en koelie-huizen
zorgde. Maar van Westerse invloeden
is in de binnenlanden van Noord-
Borneo weinig sprake. De inheemsen
leven er hun eigen leven en vieren
er hun feesten naar aloude heiden
se trant.
BRITS NOORD-BORNEO is in eco
nomisch opzicht nog betrekkelijk
weinig ontwikkeld. Wel is de aardolie
winning er de laatste jaren toegeno
men en kwam ook de vezelcultuur tot
ontplooiing, maar het is alles nog
maar in het beginstadium. Rubber,
rijst, sago, klappers en peper wor
den er verbouwd, maar voor de we
reldmarkt hebben zy nauwelijks
betekenis. Steenkool, antimoon en
andere delfstoffen zijn vermoedelijk
in rijke hoeveelheden aanwezig, maar
op het ogenblik is het grootste deel
des lands nog met oerbos bedekt.
De exploratie staat nog in de kinder
schoenen en met de exploitatie is nog
maar nauwelijks begonnen.
De aanleg van wegen en spoorwe
gen is in Brits-Bomeo moeilijk en
kostbaar. En zonder verkeersaders
kan het land niet tot ontplooiing ko
men. Wel zijn er in vele nederzet
tingen reeds scholen en hospitalen
gekomen, maar in de binnenlanden
kon de overheid niet veel meer doen
dan rust en orde handhaven. Thans
is het met die rust en die orde een
moeilijke geschiedenis geworden, nu
ook in Borneo's oerbossen de parti
sanen huizen. Bovendien lijdt het land
nog steeds onder de gevolgen van de
oorlog. Na de aftocht der Japan
ners bleek, dat in tal van stadjes en
dorpen nog maar een paar huizen
overeind stonden.
De bevolking bestaat uit inheemsen
(Doesoens, Moeroe ts, Bajaus. Dy-
aks en andere groepen), Chinezen en
Maleiers. De Chinesen als handelaars
en de Maleiers als vissers en rijst-
Verscheping van pakken hennepvezel in de haven van Tawau.
Goddoe dat wij U waardig zijn
Redt ons van dit hovaardig zijn
Wij hebben zelf den koers verward,
Heer, naar de Haven van Uw Hart
Ach, dat Uw ster den weg ons wijz'
Kyrie eleis
Wij dolen tastend door den nacht
Ons monden kennen slechts één klacht.
Waar is de stal Waar blinkt de ster
Heerwij vergaanGij waart zo ver
Reeds naakt daargings Doods felle zeis
Kyrie eleis
Wij hebben U gehoond, verguisd
Heer, iederen dag opnieuw gekruist
Wij waren klein en zwak en laf.
Heer, neem de zonden van ons af
Bereidt ons tot een rechte reis
Kyrie eleis
rijk van ^Pelanclok
THANS OPERATIETERREIN VAN „BEVRIJDINGSLEGER"
Menige Jap viel ten prooi aan koppensnellers
Kijkje in een looistoffabriek
boeren zijn de „oeconomische rugge-
graat" van het land. Het tekort aan
arbeidskrachten is nijpend. Slechts
door immigratie ware hierin te
voorzien, doch bij de huidige stand
van zaken in Azië is het onmogelijk
om Javaanse, Chinese of Maleise
arbeiders naar Noord-Borneo te bren
gen.
TAWAU, een havenstadje ter Oost
kust van Noord-Borneo, had
zwaar te lijden in de oorlog. Maar
nu staat er al weer veel overeind.
Ook de uitvoer heeft zijn vroegere
omvang herkregen. Dat bleek mij,
toen ik in Tawau de verscheping van
grote pakken hennep-vezel, bestemd
voor de touw-industrie, gadesloeg
Het is bekend, dat de abaca of Ma
nilla-hennep (de naam wijst er reeds
op!) vroeger uitsluitend op de Phi-
lippijnen werd verbouwd. Nu nog zijn
die eilanden de grootste vezelprodu
centen, maar in de laatste kwart
eeuw gingen ook Sumatra en sommi
ge Afrikaanse gebieden op vrij
grote schaal vezelgewassen verbou
wen. Japanse ondernemers hadden
vóór de oorlog in Brits Noord-Borneo
een vijftal vezelondememingen '.ot
stand gebracht. Na de Japanse neder
laag kwamen die ondernemingen in
handen van een Brits-Amerikaanse
maatschappij, die er met regerings
steun in slaagde, de vezelcultuur
weer tot bloei te brengen. De Bor-
neo-vezel is zelfs van hoge qualiteit.
Een wandeling door zo'n meters
hoog „vezelbos" is een sensatie op
zichzelf. De weelde van de tropische
plantengroei maakt een diepe indruk,
ja, werkt vaak beklemmend. Zij
deert evenwel de arbeiders niet.
die als snijders, drogers, sorteerders
en chauffeurs in de vezeltuinen wer
ken. Een rit op een kleine vrachtwa
gen door de tuinen langs slecht on
derhouden paden, die naar Europese
norm voor een zwaar geladen wagen
onberijdbaar zouden zijn, is een tro
pische ervaring, die ik iedereen toe
wens. Met onnavolgbare behendigheid
stuurt de chauffeur zijn met vezel en
mensen beladen vehikel over, door
en langs alle obstakels heen. Als ik
zo nu en dan een opmerking maak,
grijnst-glimlacht de chauffeur en
spring-danst meteen over of door een
volgende oneffenheid.
In de fabriek, v/aar de vezel de
laatste bewerking ondergaat, is het
een bedrijvig gedoe. Voorzover men
dan in tropisch Borneo überhaupt
van „bedrijvig gedoe" kan spreken.
Ook aan de kade in Tawau sjouwen
en zwoegen de koelies, dat het een
aard heeft. De even machtige als
veeleisende „wereldmarkt" doet zich
daar, in die „backward port", reeds
gelden.
TUfüER en meer richt die „wereld-
markt" zijn verlangende en ge
biedende blik op het geheimzinni
ge tropische oerwoud, dat Noord-
Borneo nog goeddeels bedekt als een
sluier, als een magische sluier, waar
achter primitieve mensen, orang
oetans, gibbons, vliegende vossen,
vliegende eekhoorns, rhinocerossen,
honigberen, oerossen, wilde zwijnen,
stekelvarkens, neushoornvogels, ade
laars, papegaaien en andere fel-ge-
kleurde vogels de gangen kunnen
gadeslaan van de geheimzinnige pe-
landok, van het muis- of dwerghert
je, dat niet groter dan een haas
een der grootste geheimen is van
Borneo's oerbos. De inheemsen noe
men de jungle wel „Het Rijk van Pe-
landok". En in dit ryk, in Pelandoks
Rijk, zijn nu de partisanen doorge
drongen. Onrust in Pelandoks Rijk,
onrqst in Brits Borneo.
ZONDAGSBLAD 6 DECEMBER 1952
5
in de dierenwereld
De BEVER als dijkenbouwer, houthakker en bontleverancier
HET is met het hele dierenleven in
de natuur toch wonderlijk ge
steld. Of nee, wonderlijk is eigenlijk het
juiste woord niet. Eerder is die hele
natuur één groot en onbegrijpelijk
mysterie, van welke zijde wc het ook
bezien of benaderen.
Ondanks dat een dier door de mens
dikwijls voor dom en onbeholpen wordt
versleten, zien wij het toch geleid
door zijn instincten handelingen ver
richten, die ons onwillekeurig verbijs
terd doen afvragen, of wellicht toch zijn
hersenen tot menselijk denken en kun
nen in staat zijn.
Bij alle rangorden en standen onder
de dieren is dit bij de één in min
dere, bij de ander in meerdere mate
hetzelfde.
Tot één van de dieren, waarbij deze
„trap van ontwikkeling" wel zeer hoog
In ons land zullen we dit dier be
houdens dan in een enkele diergaarde
niet meer in vrije staat aantrefffen.
Aan de éne kant natuurlijk wel een
voorrecht, omdat de bevers in ons wa
terrijke land een groot gevaar beteke
nen voor onze diiken en waterwerken,
maar aan de andere kant is het toch
ook wel te betreuren, dat we niet meer
in de gelegenheid zijn, deze intelligente
dieren bij het doen en laten in hun
„burchten" gade te slaan.
Een opvallende schoonheid is de be
ver zeker niet. want daar heeft hij een
veel te eigenaardige lichaamsbouw voor.
Met zyn plompe lichaam, hetwelk van
achteren veel dikker is dan van voren,
z'n laaghangende buik en stompe snoet,
is hij veeleer lelijk te noemen.
Ze bereiken een gemiddeld gewicht
plm. 25 kg, hoewel er ook wel
30
hoogte
De vijf tenen, die hy aan iedere voet
heeft, zijn aan de achterpoten door
zwemvliezen verbonden.
Het meest bezienswaardige aan dit
dier is ongetwijfeld zijn plm. 30 cm
lange staart, die bij de wortel volmaakt
rond is, maar dan verder tot het uit
einde toe, steeds platter wordt. Deze
wel 20 cm brede staart met zijn uiterst
scherpe randen dient in het water eigen
lijk als hoogteroer, een soort stuurin
richting dus, terwijl hii tevens een
prachtige steun is, als de bever wil
gaan ziten.
Op het eerste gezicht is men geneigd
te denken, dat zij geen ogen en oren
hebben, maar bij een nadere en nauw
keuriger beschouwing blijkt al spoedig
dat ze beiden zeer klein zijn, terwijl de
oren bijkans geheel in de dichte uitzij-
de-achtig wolhaar bestaande pels, ver
dwijnen. Daarbij komt nog, dat ze ook
nog kans zien om deze. aan beide zijden
behaarde oren, een dusdanige stand te
geven, dat ze practisch de gehele ge
hoorgang afsluiten.
De leeftijd, die ze kunnen bereiken,
varieert van 2030 jaar.
De kleur is veelal donker kastanje
bruin, met een enigszins naar het grijs
overhellende tint erin. Slechts zeer spo
radisch worden er gevlekte of witte be
vers gesignaleerd.
Door de grote en stevige, wel 1012
cm lange knaagtanden in de bovenkaak,
met hun vlijmscherpe beitelachtige vorm
zijn ze in staat, grote verwoestingen
aan te richten.
In Europa vinden we ze alleen nog
maar in Duitsland, Skandinavië en Rus
land, terwijl er in Frankrijk nog een
beverdorp bestaat aan de Rhone. De
Engelsen hebben een 500 jaar geleden
al een eind gemaakt aan hun bestaan.
In ens land werd in 1799 de laatste aan
de Gelderse IJsscl gevangen. Talrijker
echter in Azië, Amerika
i Ca-
HET grote verschil tussen de bevers
en alle andere zoogdieren, is wel
hun verbazingwekkende kunstvaardig
heid in het bouwen hunner woningen en
dammen. Komen ze in dicht bevolkte
streken voor, dan volstaan ze met het
maken van onderaardse gangen, naar
het voorbeeld van de vlsotter. Trou
wens, we zien ze dan veelal paarsge
wijze, in tegenstelling met hun soortge
noten in eenzamer oorden, want daar
ziet men soms hele troepen van wel
honderd tegelijk.
Wie ooit wel eens in de gelegenheid
is geweest een beverburcht van nabij
te bekijken, staat perplex over de vin
dingrijkheid en het „technisch kunnen"
dezer dieren.
Overal en met iedere mogelijkheid
wordt rekening gehouden. Een bever-
burcht bestaat uit meerdere woningen,
die ieder op hun beurt bewoond wor
den door 2, 3 of meer families.
Deze woningen, die met groot over
leg en vakmanschap worden gebouwd,
bevatten verdiepingen, waarvan de bo
venste tot woonplaats dient en de on-
J—'-*• magazijn wordt ingericht.
Aangrijpende prediking
Daarom zal de Here zelf u een
teken geven: Zie, de jonkvrouw
zal zwanger worden en een zoon
baren; en zij zal hem de naam
Immanuël geven. Jesaja 7:14.
Een zeer bekend vers schreven wij
hier boven. Het behoort tot de teksten,
die in de Adventtijd de kinderen op
school van buiten moeten leren. „Zie
een maagd, zal zwanger worden" of,
zoals we in de nieuwe vertaling lezen:
„Zie, de jonkvrouw
In het Nieuwe Testament wordt ons
geopenbaard, dat deze profetie vervuld
is in de komst van Christus. Hij is
Immanuël, d.w.z. God met ons, waar
achtig God. en waarachtig mens in één
Persoon.
Maar al is die profetie eerst in
Christus' komst vervuld, toch heeft ze
een begin van vervulling gehad in de
dagen van de profeet. Niet dat toen
reeds dat wonder zou hebben plaats
gehad, dat een maagd door de kracht
des Heiligen Geestes zwanger werd en
een zoon baarde. Maar wel in deze
meer beperkte zin, dat een jonge vrouw
voor het eerst moeder werd.
In wat er van dit kindeke wordt ge
zegd ligt dan ook de profetie die reeds
in Jesaja's dagen werd vervuld: Boter
en honig zal hij eten totdat hij tvete te
verwerpen het kwade en te verkiezen
het goede. En eer het zover is, zal het
land waarover de koning Achaz ver
drietig is, verlaten zijn van zijn twee
koningen. D.w.z. die beide koningen
zouden hun macht verliezen, zodat ze
hem geen kwaad meer konden doen.
Maar toen was het voor Achaz te
laat. Hij had zelf de koning van Assyrië
ingehaald en te hulp geroepen tegen
zijn vijanden. Maar deze trouweloze
koning keerde zich nu tegen hem zel
ve en onderdrukte hem.
Hij heeft geen oog gehad voor des
Heren macht en ontferming. Hij heeft
des Heren woord verworpen. Hij heeft
niet tot die goedertieren God zich wil
len wenden om van Hem aan te nemen
de verzondigde en verbeurde redding,
die hem nog zo genadig werd aange
boden.
Wel ligt hierin een aangrijpende pre
diking ook voor ons.
Wij spreken zo gemakkelijk over
deze dingen. Maar beseffen we wel,
dat ook voor ons geldt de waarschu
wing waarmede de profeet Jesaja zich
tot Achaz richtte: Indien gijlieden niet
gelooft, zekerlijk gij zult niet bevestigd
worden?
Op geloof komt het aan. En dat ge
loof richt zich niet alleen op de laatste
toekomst, op de eindelijke verlossing.
Neen, dat geloof is ook het geopende
oog voor wat de Here in het heden
doet. Het geloof ziet niet allereerst
vooruit, maar naar boven.
Want niet pas aan het einde der
dagen of aan het einde van ons eigen
leven hebben wij verlossing nodig. We
hebben haar nu nodig op dit eigen
ogenblik.
uitgangen, die zonder uitzondering al
tijd door lange onderaardse gangeq met
de rivier verbonden zijn en onder wa
ter uitkomen. Heeft de woning daar
naast ook nog een uitgang naar de
landzijde, dan wordt de opening daar
van bedekt met takken.
Zo'n beverburcht wordt altijd gt.r>ouwd
aan een rivier, waar in ieder geval zo
veel water in staat, dat het nooit tot op
de bodem bevriezen kan, zodat de die
ren te allen tijde hun Woningen door de
onderaardse gangen verlaten kunnen.
Ook met de stroom wordt rekening ge
houden, want die moet namelijk zo sterk
zijn, dat hij de door hen gevelde bomen
naar de uitgekozen plaats (waar dus de
burcht zal verrijzen) mee kan voeren.
Mochten zij geen rivier kunnen vin
den, waarvan het water de gewenste
diepte heeft, dan is dat ook geen be
zwaar, want dan gaan ze over tot aan
leggen van grote in sommige geval
len zelfs wel 150 meter lange dammen
in de rivier, zodat ze dus zelf de wa
terstand kunnen regelen en de water
spiegel steeds constant kan blijven. Niet
te laag en niet te hoog. Hier zit trou
wens nog een ander doel achter. Want
mocht de waterstand te hoog worden,
dan bestaat het gevaar dat de nesten
met hun „onder-water-uitgangen", zou
den onderlopen.
7 OALS het in de dierenwereld zo vaak
voorkomt, zo is het ook hier. De
vrouwtjes doen vrijwel al het werk,
waarbij de mannetjes meer dc taak van
opperman waarnemen.
Voor hun woningen wordt in hoofd
zaak hout gebruikt, aangevuld met ste
nen en slib, waardoor ze volkomen wa
terdicht en solide muren krijgen.
Hebben zij een boomstam nodig, wel
dan hakken ze er één om. Ze staan er
toch voor. Verbluffend is het te zien
hoe behendig dit gaat. Ze knagen zo'n
stam vlak bij de grond af en wel zo,
dat hij altijd in de rivier zal vallen'.
Hun woningen, waar het gehele jaar
aan gewerkt wordt, worden in hoofd
zaak als winterverblijven gebruikt.
Typisch is dat_ wanneer er strenge
vorst op komst is. de bevers ook 's-
nachts in allerijl doorwerken.
Exinger, een bekend natuuronderzoe
ker heeft eens waargenomen dat er in
een zo'n nacht 186 stammen van 2—3
meter lengte en 8—11 cm dikte in de
rivier werden gesleept. Vier en twintig
uur later lag er een ijskorst van 7 cm
oik. iCou het een soort „voorgevoel"
van deze dieren zijn?
Dergelijke dammen kunnen soms wel
een breedte hebben van 7 m bij een
hoogte van 4—5 meter. Kolossale wa-
.~1 M&im
Een opvallende schoonheid is de bever zeker niet....
terwerken dus.
Als voedsel gebruiken
als ze het krijgen kunnen boom-
scnors (liefst van wilgen), bladeren en
enkele waterplantwortels.
Het is frappant om te zien. hoe ze
de bomen van hun schors ontdoen. Zij
gelijken dan wel draaiers aan een
draaibank. Tijdens het ronddraaien van
de stammetjes met hun „handen" (voor
poten) pellen ze met hun snijtanden de
schors er zo netjes af, dat er op de
blote slan\ geen spoor
meestal
beschadi
ging valt te bespeu
(Vervolg op pag. S)
KERSTFEEST IN ZICHT
JA: nu Sinterklaas weer moeizaam
zijn hielen van onze daken ge
licht heeft, komt alom Kerstfeest
in zicht. De étalages schakelen bin
nen een etmaal over van het ene
evenement op het volgende; het
dennengroen bepaalt opeens hei
straatbeeld, dat zo pas nog het
domein van myther, staf en Zwarte
Piet was; hulst en kaarsen, rode
linten en witte wattesneeuwvlokken
kondigen het eenstemmig aan: we
reizen Kerst tegemoet. Maar tn de
Volkswijk verwacht men dit feest
reeds heel wat langer dan vandaag!
Sinterklaas rijdt daar nu eenmaal
niet, althans niet voor de armsten
der armsten, zeker niet voor de
oudjes en bejaarden, in geen geval
voor chronische patiënten en inva
liden.
Wanneer ziet men bij ons in verre
verten de ster van Bethlehem voor
het eerst? Ik weet het niet precies;
soms geloof ik dat men feitelijk het
hele jaar door vanaf Nieuwjaars
morgen reikhalzend uitblikt naar
deze tijd. Heb ik al niet eens een
Jodocus gesproken, die op een
gezellige avond in Februari ver
zocht om een plaatskaret je voor de
Kersemis? Zijn er niet een en ander
maal mensen op onze spreekuren
verschenen ten dage dat de mussen
van de hitte op apegapen lagen om
te verzoeken
mogen vallen
jassie.met de Kersemis? Mis
schien versprekingen, zeker! Maar
dan toch zinvolle versprekingen,
die onthullen welk een plaats Kerst
feest in veler gedachten inneemt.
En toch ook wel heel profetische
versprekingen, want Kerstfeest is
immers het cardinale punt in de
geschiedenis van God en mensen:
zonder Christus' komst geen teven,
lijden, sterven en opstanding. Zon
der Bethlehems stal geen kerk
historie. Wel, wanneer wij allen,
kerkse mensen, zo het ganse jaar
vervuld waren van Kerstfeest, hoe
anders zou ons kerkelijk en per
soonlijk leven zijn. Want zegt U zelf
de winkeliers gelijk, die enkel in
December hun étalages sieren met
feestgewaad van groen en rood, van
kaarsenschijn en veelkleurige lamp
jes? Misschien mishaagt ons hun
uiterlijkheid wel eens wat, maar
kan onze innerlijkheid zich beroe
men deze eredienst-van-het-mo-
ment verre te boven te gaari?
Hoe dan ook, het wordt Kersemis.
Dat betekent dat de spreekuren nu
drukker dan ooit bezocht worden
en ach, welk een verzameling men
selijke ellende gaat dan in één
enkele stonde onze aandacht
we nu al zeggen dat ze deze tocht
naar het wijkgebouwtje niet be
hoeft te maken en dat we heus wel
aan haar denken zullen, ze kan
het niet laten. Net zo min als een
maal Anna..de dochter van Fanuel,
Kit de stam Aser het naliet om
tempelwaarts te trekken.
En naast haar staan anderen.
Klantjes soms van jaren her, die
allang metterwoon de Volkswijk
verlieten. Ze hebben er een verre
reis voor over gehad, maar ach, in
hun nieuwe omgeving zijn ze gcens-
igeburgerd. Dat doe je niet
Uit de
VOLKSWIJK
r eerlijk: zijn wij niet al *e vaak zij een van de talloos velen,
bij. Kijk, daar dat Opoetje: ze komt "Is je de zeventig gepasseerd bent.
feitelijk maar eens per jaar de terwijl helaas de Kerk niet overal
straat op, want ze kan nauwelijks even wakker is in het opsporen van
lopen. Ze staat volmaakt alleen op de menselijke ellende. Zo staan ze
de wereld: man en kinderen zijn dan weer op onze deurmat. Samen
met nog anderen, die het mogelijk
best enkel en alleen om wat „krij
gen en hebben" te doen is en voor
wie Kerstfeest niet anders betekent
dan een lotje uit de loterij, want
alles is tenslotte meegenomen!
Samen met weer anderen, die na
mens bedlegerigen of chronische
patiënten komen. Samen met nog
anderen, die zo maar aanlopen van
uit de wijdste omtrek nam- een
totaal onbekende wijk, of die een
soortement rondreis door de stad
plegen langs alle denkbare hulp
posten van kerk en samenleving,
eensgezind Rome cn Reformatie,
preekheer en sectarièr hun vreemde
dandisie gunnende. Samen een stoet
waaraan men niet beginnen kan,
en ook niet eens in verantwoorde
werkopzet beginnen mag. Muar te
gelijk een groep van vierhonderd
eigen, gekende en noodzakelijke
gevallen: oudjes en zieken, armen
en vergetenen. Zullen we zeggen
vierhonderd maal één rijksdaalder?
Dat is toch niet te veel, hè? Honderd,
kleine bakjes fruit; honderd vlees
bonnen: honderd bloemstukjes;
honderd levensmiddelenbonnen, als
dat ene teken van God waarnaar
ze een jaar lang uitzagen.En
hun schatten opengedaan hebbende,
gaven zij
WIJKPREDIKANT.
haar lang voorgegaan. Ze heeft
geen mens net als die verlamde,
die eens in Bethesda lag en wachtte
op de beroèring des waters. Vijftig
de gunst te weken lang accepteert ze dat zon-
■inter- der murmureren. Vijftig weken
aaneen aanvaardt ze het rustig en
bewust dat er nimmer iemand voor
haar komt; dat elke postbode haar
voorbijgaat; dat niemand naar haar
omziet. Maar in deze dagen trekt
ze een oud, vaal manteltje aan en
sukkelt naar het wijkgebouw. Want
alles kan ze aanvaarden, wanneer
er dan maar met de Kersemis aan
haar gedacht wordt. Als er dón
maar één nietig teken komt dat
God nog aan haar denkt. U moet
dat goed begrijpen: het is haar om
God te doen, om een signaal uit de
hemel: ,Ja, hier weten we dat je
je eenzame gang aanvaardend en
getrouw ten einde brengt!" Zo
i of