„OERA LINDA BOEK"? Wie schreef het EEN SPROOKJE DOOR G. TH. ROTMAN 39. „Vegen!"' zei hij, „vegen". En zo moest het arme kind dag aan dag de lange, donkere gangen van het mollen- hol vegen. En de mol snuffelde trouw alle gangen na om te zien, of er geen vuil was blijven liggen. Aan weglopen viel niet te denken, want de mol hield de deur steeds angstvallig gesloten en droeg de sleutel altijd bij zich. 40 Gelukkig was er één gang. die aan de slootkant uitkwam. Daar moest Els je altijd water halen. En daar, aan de uitgang, was haar liefste plekje, waar ze vaak lang zat te turen of er geen hulp kwam. Want ook hier was geen denken aan ontsnappen: van boven en opzij was niets dan de steile, gladde oever, en aan haar voeten de brede watervlakte. 41. Op zekere dag, toen ze weer met de zware bezem liep te zwoegen, hoor de ze achter zich eerv spottend piep stemmetje. „Ei, ei, moet het lieve fee enkindje voor dienstmeisje spelen? Pas op, dat je je blanke handjes niet be derft!" Elsje keek om. In een gat in de muur zat een ondeugende, boosaar dige dwerg, die spottend z'n tong naar haar uitstak. 42, „Ga je weg, lelijkerd!" riep Els je, en, woedend en angstig tegelijk, duwde ze de dwerg haar bezem mid den in z'n gezicht. „0,o,o, moeder, ze maken me dood!" jammerde de dwerg. Hij maakte een lawaai, dat horen en zien verging, liet zich achterovervallen en was meteen spoorloos verdwenen. 43. „Moeten ze me nu nog in m'n ongeluk bespotten ook!" zuchtte Elsje, en veegde verder, tot ze bij de uit gang aan het water kwam. Daar zat, op z'n dooie gemakje, een vreemdsoor tig heerschap. „Ik ben Jercmias, de kikker", zei hij, „ik ben gekomen om je te helpen. Ik heb wel gezien, dat de mol je pakte. Maak maar. dat je van nacht bij 't opkomen van de maan weer hier bent!" 44. Des nachts, toen de mol sliep, stond Elsje op en sloop naar de wa terkant. Daar zat Jeremias al met 'n mooi zeilbootje op haar te wachten. „Dit is het jacht van Z.M. Horketoork XIII, de kikkerkoning", zei hij. „Stap maar gauw in!" Jercmias zette zich aan 't roer. en spoedig schoten ze voort in de stille nacht, tussen water lelies en plompebloemen door 49. Plotseling stuurde Jeremias het bootje met een zwaai in een smalle ruimte tussen de biezen. Aan het eind daarvan was een hoge, hel verlichte poort. „Dit is het palels van de kikker koning", zei Jeremias. Tegelijk kwam er een oude kikkcrlakei met een grote lantaarn te voorschijn Hij maakte het bootje vast met de tros, die Jeremias hem toewierp. 46. „Hm, zo, is dat nu dat feeënkind, waar je van sprak?" gromde de lakei, terwijl hij zijn lantaarn oplichtte. „Ze ziet er anders niet naar uit! In mijn tijd had elk behoorlijk feeënkind twee vleugels en een sterretje. Ja, ja, we beleven rare tijden tegenwoordig! En fin, 't zal wel zo moeten zijn; gaat 47. Ze gingen nu de hoek omen, neen maar, wat een prachtig schouw spel zag Elsje nu! Op een groot veld van waterlelies, in 't rond verlicht door stukjes vermolmd hout, zweefden libel len zingend rond op de maat van de muziek. Kevers, kikkers, waterratten en salamanders waren te gast. „Kijk, daar Jinds in 't hoekje zit de koning", zei eremias, „daar moeten we naar toe!" 48. „Maak je maar niet ongerust; ik heb hem al over je gesproken", voeg de Jercmias er aan toe. Maar och, wat was Elsje verlegen, toen ze zo dwars het waterlelicveld moest oversteken en al die deftige gasten haar met nieuws gierige ogen aanstaarden! Ze was blij. toen ze eindelijk voor de koning stond! „Hier is het meisje, Sire!" zei Jeremi- 33. Nadat de kinderen een poosje voor de deur gespeeld hadden, gingen ze eens 'n kijkje nemen boven op de heuvel, waarin het Diksnoetenhuis uitgegraven was. „Kijk! Een schoorsteen!" riep Knabbelsnoet opeens, „er komt rook uit!" —„Die is vast van ons huis" zei Knaagneus. „Weet je wat, we moeten hier recht naar beneden een gat gra ven, dan komen we toch in huis!" 34. Elsje vond het echt ongezeglijk. Maar daar stoorden de bengels zich niet aan; ze begonnen te graven, dat de kluiten Elsje om de oren vlogen. „Hoe ra! Ik ben er" juichte Knaagneus op eens. en holderdebolder tuimelden ze allebei omlaag. Maar toen verstijfden ze meteen van schrik. Want ze waren niet in hun eigen huis, maar in het huis van de Mol! 35. Hu, wat een griezelig beest was dat! Hij zat midden tussen z'n potten met meikeverhammen, engerlingenge- hakt en wurmenmoes, en slobberde alles zo maar kokend en wel naar binnen. En wat 'n nagels had dat monster, en wat gluurde hij hen met zijn kleine, kippige oogjes vals aan! Neen maar. daar zou je nu heus kippenvel van krijgen! 36. Gelukkig stond er 'n deur open, en zo gauw ze hun bezinning terugkre gen, renden ze angstig piepend weg. Maar dat viel niets mee, in al die stik donkere gangen van het mollenhol. Tel kens stootten ze hun kop ergens tegen en aldoor hoorden ze dat afschuwelijke beest achter zich! Maar gelukkig, daar was licht! Nog een paar sprongen, en ze waren in de buitenlucht Wekelijkse bijlage ZatercDag 22 Nov. 1952 Na 85 jaar is dit mysterie nog steeds niet opgelost MAAR DE SCHRIJVER WAS IN ELK GEVAL EEN BOLLEBOOS [jCiV»* Tom /wor i Mt* k* WA rf/v K» vfttCflAfTAK Xlv fSt't'toVKO to# V<, fLS in If A OP 28 November is het vijfentach tig jaar geleden dat de Friese archi varis dr. Eelco Verwijs in de avond vergadering van het Fries Genoot schap voor Oudheidkunde te Leeuwar den ter tafel kwam met de meest merkwaardige en de meest gerucht makende zaak, die ooit in de geschie denis van dit Genootschap behandeld Op deze avond deed de archivaris de eerste mededelingen in het open baar over de vondst van het „Oera Linda Boek". Rustig vertelde hij de bijzonderheden over de sensationele vondst die tot in onze tijd de gemoe deren bezig, houdt. De scheepstimmerman Cornelis Over De Linden, die het manuscript van zijn voorouders geërfd zou hebben. Naar dr. Verwijs mededeelde had een scheepstimmerman uit Den Hel der, die werkzaam was op 's Rijks Marinewerf in die stad, zich tot hem gewend met het verzoek een onder zoek in te stellen naar een oud hand schrift, dat zich, naar hij verklaarde, sinds onheuglijke tijden in het bezit van zijn familie bevond. Dr. Verwijs gaf als zijn mening te kennen, dat het een zeer bijzondere vondst was. Hij aarzelde echter ook niet er bij te zeg gen, dat er redenen waren om aan de echtheid te twijfelen. Het handschrift bestond (en het be staat nog, want het is in de Provinci ale Bibliotheek in Leeuwarden) uit ruim 200 bladzijden, volgeschreven in een letterschrift, dat men tot op die bewuste Novemberavond, en ook tot heden toe nergens anders aantroi Het hele manuscript is in het Oudfries ge steld. Volgens de inleiding is het een familiekroniek van de stam Oera Lin da, waarvan Hiddo Oera Linda in het jaar 1256 vóór Christus een afschrift zou hebben gemaakt. Wat dr. Verwijs in het manuscript ontcijferde, was volkomen nieuw. Volgens deze kroniek zou zich nog vóór de beschaving der Grieken en Romeinen op de plaats van het tegen woordige Friesland eens het myste rieuze Atlantis bevonden hebben, waar van Plato melding maakte. Volgens de kroniek heette het tegenwoordige Friesland destijds Adland of Atland, het was een zeer uitgestrekte strook ten Westen van Jutland, waarvan Helgoland en de Noordfricse eilan den thans nog de overblijfselen zou den zijn. Hier leefden dan volgens het manus cript destijds de Frya's of de Groot friezen. Nadat hun land in de zee ver zonken was, zouden hun stammen in het jaar 2193 v- C. een zwerftocht aan gevangen zijn. Een kolonie van Frya's zou zich toen in India bij de Punjab gevestigd hebben. Daar zij geleid wer den door een priesteres, wier naam Geert was, zouden zij zich Geertman- nen genoemd hebben. Ook de Friese Koning Friso behoorde tot hen. Nadat hij zich door Keizer Demetrius op er gerlijke wijze beledigd gevoelde, zou hij met de vloot van Nearchus weer naar het oude vaderland teruggekeerd zijn. De kern van dit verhaal is dus, dat de Friezen het oudste volk op aarde zouden zijn. Volgens het manuscript zouden zij evenals de Romeinen de godheden Minerva en Neptunus ge kend hebben. Minerva zou een pries teres van het eiland Walhallagara (Walcheren) en Neptunus zou een Friese Viking geweest zijn, wiens ei genlijke naam „Neef Teunis" was. Ook Calypso werd genoemd; zij zou oorspronkelijk „Ka met de lip" ge heten hebben. NOG diezelfde avond, waarop hij de vondst wereldkundig maakte, sprak de Friese archivaris van „een samen raapsel van onsamenhangende episo des, waarin Oudgermaanse en Oudro- meinse sagen door elkaar gehaspeld Desniettemin waren er talloze man nen van wetenschap, die het de moeite waard vonden het geheimzin nige manuscript te bestuderen. Zij achtten het wel een vertaling waard, en nadat er een jaar of tien verlopen waren, verscheen deze. En toen het „Oera Linda Boek" dan op die ma nier voor een ieder in het Neder lands beschikbaar was, had men te gelijk de poppen aan het dansen. Er ontstond een enorm krakeel over de echtheid. De voorstanders en de te genstanders gingen elkaar met de pen te lijf. De motieven van de tegenstanders waren, dat er in het manuscript tal loze moderne woorden voorkwamen, dat er allerlei onzin in stond, en dat een papieronderzoek uitgewezen had, dat het papier hoogstens 25 jaar oud was. Dat zegt niets zeiden de voorstanders van de echtheid: het manuscript is natuurlijk dikwijls overgeschreven, en degenen die dit deden, veranderden wel eens iets Zelden is over een onderwerp zo he vig gedebatteerd als over dit manu script met zijn merkwaardig letter schrift. Er zijn tientallen boeken en honderden krantenartikelen over verschenen. In de loop der jaren is men wel tot de algemene overtuiging gekomen, met een geniale en omslachtige grap te maken te hebben Een grap, die dan door de een of andere bolleboos in de oude talen ten uitvoer gebracht zou zijn met het doel de trotse Frie zen in de waan te brengen, dat hun beschaving de oudste ter wereld zou zijn EN wie zou dan die grap bedreven hebben? Aanvankelijk verdacht men de scheepstimmerman, wiens naam Cornelis Over de Linden was, en wiens familie volgens het handschrift oorspronkelijk „Oera Linda" geheten zou hebben. Later is men daarop teruggekomen. Ongeveer 25 jaar geleden schreef een Amsterdamse professor een dik boek om aan te tonen dat de verval ser niemand anders geweest zou zijn dan ....dr. Verwijs zelf! De profes sor voerde o. a. aan, dat dr. Verwijs altijd een eersterangs grappenmaker geweest was, die zijn medeleden van het Genootschap veel te „provinciaal" vond. In een boekje van de heer E. Mole naar, dat onlangs verschenen is, en waarin de volledige correspondentie tussen dr. Verwijs en de scheepstim merman C. Over de Linden gepubli ceerd werd, worden weer andere pun ten naar voren gebracht. Uit dit boekje zou men kunnen opma ken, dat dr. Verwijs zelf voor een raadsel stond en dat de onbekende, die de moeite nam om de 200 pagina's van het manuscript in een zonderling schrift te calligraferen, dr. Verwijs heeft willen beetnemen. Wellicht was de scheepstimmerman in dit complot, misschien niet Het is een feit, dat hij zich altijd uiterst serieus heeft voorgedaan, en elke gedachte aan een grap of een mystificatie van de hand heeft gewezen. Wie schreef het Oera Linda Boek? Na vijfentachtig jaar is men er nog niet achter, en het blijft de vraag of het ooit zal lukken de „dader" op te sporen J. VAN RHIJN. DE grote Egyptische generaal Na- guib is verzot op thee, op dood gewone thee. Er wordt van hem ver- teld, dat hij liters thee uitdrinkt en steeds weer met grote lust en be geerte naar de theepot grijpt. Maar niet alleen Naguib, in vele landen grijpen millioenen dagelijks naar de theepot. Ieder van ons zou velen kunnen'aanwijzen, die evenzeer aan deze geurende drank zijn ver slaafd als de Egyptische militaire dictator. Maar omdat wij niet belust zijn op staatsgrepen en deswege de kranten over ons niet vol staan, wordt over ons niet gesproken. Op zoek naar de ontdekking van de thee, komen we voor allerlei fantas tische verhalen te staan. Zo zou om streeks 2737 voor Christus een Chi nese keizer Shen-Neeng de thee heb ben „uitgevonden". Maar ergens anders wordt gespro ken van de heilige priester Bodhe- harna. Deze zou een gelofte hebben afgelegd om zeven jaar in stille me ditatie voor de Boeddha te blijven staan Na vijf jaar evenwel kon hij zijn ogen nauwelijks meer openhou den en in een vertwijfelde poging om de slaap te verdrijven rukte hij een paar bladeren van een struik en kauwde daarop. Dit versterkte hem en de priester kreeg de energie om Generaal Naguib verzot op thee Vertaling: Okke mijn zoon. Deze boe ken moet gij met lijf en ziel bewaren, zij bevatten de geschiedenis van ons gehele volk, en ook van onze voor vaderen. Verleden jaar heb ik die uit de vloed gered tegelijk met u en met uw moeder. Doch zij waren nat ge worden, daardoor gingen zij naderhand bederven. Om ze niet te verliezen, heb ik ze op overlands papier overgeschre ven. Bijaldien gij ze erft, moet gij ze ook overschrijven. Uw kinderen des gelijks, opdat ze nimmer verloren gaan. Geschreven te Liuwert, nadat Atland verzonken is, het drie duizend vier honderd negen en veertigste jaar, dat is naar de Christen-rekening het twaalfhonderd zes en vijftigste jaar. Hiddo bijgenaamd over de Linden. Waak te blijven volharden door middel van deze bladeren, die bladeren van een theestruik bleken te zijn. Zulk soort verhalen zijn er nog meer, maar de meeste worden ver wezen naar het rijk der fabelen. Meer waarschijnlijk lijkt ons het verhaal van een Chinese schrijver La Yu. die in de achtste eeuw een boek over de thee schreef en waar door Europa achter de ontdekking van deze nieuwe drank kwam. Want indertijd, toen de thee voor China en Japan al een nationale drank was geworden, wist men in het Wes ten aanvankelijk nog niets af van de thee. En de eerste Europeanen, die de Oosterse landen betraden, werd toen met opzet de thee onthouden, want men wilde het geheim niet prijs geven. Maar door bovengenoemd boek waarvan enkele exemplaren werden ontdekt en vertaald, lekte het geheim van de thee toch uit. De Venetiaanse geleerde Giam- battista Ramcesia was de eerste Euro pese auteur, die schreef over de wonderdrank van het Oosten. In 1610 moeten de eerste Hollan ders de thee hier hebben gebracht en twee jaar later kwam de eerste hoe veelheid naar Rusland als geschenk van de Chinese ambassadeur te Mos kou. De thee werd toen al gauw een product van wereldbetekenis, vooral in de tijd van de Britse koloniale ex pansie en dc enorme ontwikkeling van de wereldhandel en scheepvaart na de Napoleontische oorlogen. De beroemde Baltimore-clippers waren speciale theeschepen en voer den formidabele hoeveelheden aan. Vele zeilden over de oceaan en geen „blauwe wimpel" werd feller om streden en moeizamer veroverd dan het record van het snelste thee-schip. Met de tijd veranderde echter alles en zo heeft ook deze romantiek van het verleden moeten plaatsmakén voor het nuchtere zakenleven, zoals we dat nu kennen. Millioenen hectaren van het aard oppervlak zijn met thee beplant en de productie heeft schier onuitspreke lijke getallen aan cijfers bereikt. Vol gens gegevens werd in 1939, dus vlak voor de tweede wereldoorlog, in alle landen tesamen twee milliard ponden thee verbruikt. Dat is ongeveer meer dan driehonderd billioen koppen. Neen, generaal Naguib is heus de enige niet wiens verlangen steeds weer uitgaat naar een geurige kop thee. Generaal NAGUIB en de thee

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 7