4 onze j€uqó-p&qin& f De weggewaaide muts ZONDAGSBLAD 1 NOVEMBER 1952 Brigadier w KORT VERHAAL VAN J. Z. J. HAZEBROEK HOE het tegenwoordig staat met de bewaking bij onze grenzen tegen stropers en smokkelaars en al zulk soort waaghalzen, daar weet ik weinig meer van. Maar de vooroorlogse jaren dat ik in Brabant woonde, slechts weinige kilometers van onze grens met België, had je daar bij ons een brigadier, belast met die taak. Briga dier Verdaasdonk. Hij stond er natuurlijk niet alleen voor. Hij had zijn personeel. Maar die Verdaasdonk alleen bezorgde de smokkelaars méér last, dan al die kerels bij elkaar die bij hem gede tacheerd waren. Of de smokkelaars al hun weg vonden langs heimelijke paden, door pikdonkere nachten, of door mistbanken, het was of de bri gadier er een apart zintuig voor had. ©in aan te voelen, wanneer de ande ren hun kans probeerden waar te ne men. En dan ontzag of spaarde hij zichzelf in 't minst niet. Hij was, wat dat aangaat, een man die méér deed dan z'n dienstrooster wel van hem vergde. Echt wat je noemt een dienst klopper. Zo om te zien overigens heus riet zo'n kwaaie kerel. Wanneer hij op z'n rijwiel kalmpjes de straatweg langs kwam, speelde hem veelal een soort ironische glimlach om de lip pen of om de snor, beter gezegd. Een opvallende, roetzwarte, in pun ten uitstaande snor sierde namelijk zijn bovenlip. En wanneer hij, recht en rijzig, dan een boer tegenkwam die sjofel en nederig een kruiwagen mest vervoerde naar z'n akker, achtte bri gadier Verdaasdonk het heus niet be neden zich, zo'n man in 't voorbij gaan een knipoog te geven. Hetgeen bij hem zoveel als een groet beteken de. Niet zelden stapte hij ook wel af bij „De witte ballon" schoorde voor af z'n rijwiel tegen de oude linde naast de ingang, keek over de ondergor dijntjes alvast met één enkele, spie dende blik de kale gelagkamer in, en stapte dan doodbedaard naar binnen. Wie daar aan de gammele tafeltjes, bij een glas bier of een borrel, mom pelend bij elkaar zaten, waren ge woonlijk meest juist jongens van de hei. Van die geboren avonturiers. Van die kerels, voor wie 't smokkelen hun lust en hun leven was, een sport zo wel als een gevaarlijke, wisselvallige broodwinning van hun kant be schouwd. Jongens zoals Toontje. Toon Panis. Je moest je er niet over verwonderen als dan brigadier Verdaasdonk, aan Toontjes tafeltje voorbijlopend, ter loops zoetsappig informeerde: „Hoe staan de zaken. Toon? Nogal succes de laatste tijd?" Toontje kende Verdaasdonk. Hij kende hem maar al te goed! En hij was terdege op z'n qui vive! „Succes? Hoe bedoel je dat, briga dier?" Afwachtend en slim keek hij vanonder z'n wenkbrauwen om hoog langs de brede borst van de don kerblauwe tuniek, naar Verdaasdonks koolzwarte ogen onder de klep van de kepi. Toontje was taai en weerbarstig als de heistruiken waartussen hij was op gegroeid. De hier en daar afgeschaaf de, leren jekker die hij droeg, hing onverschillig open, net of de brigadier gerust mocht kijken, wat Toon mo menteel in z'n zakken had. „Zowaar als ik hier zit, 'k ben de laatste da gen nergens naar toe geweest" En de anderen werden tot getuige geroe pen: „Is 't niet waar, jongens?" „Hm. En de laatste nèchten?" „Je vraagt me dat net, brigadier, of je nog naar me uitgekeken hebt." „Wou je dat graag weten?" ,,'t Zal mij een zorg wezen!" weert Toontje hierop af, z'n nog half volle glas naar de mond brengend, leeg- wippend. „Als nou maar je voornaamste zorg is, dat je niet vandaag of morgen tus- zen de vier muren terechtkomt." Dat klonk haast als een grapje. Als scherts, tussen een paar goede ken nissen. Je zou, als ze overdag elkaar zo in „De witte ballon" aantroffen, er niet het minste idee van hebben ge kregen wat een onverzoenlijke tegen standers, wat een natuurlijke vijan den ze wel waren, juist die Toon Pa- nis en brigadier Verdaasdonk. Maar wie weet, hoe vaak Verdaasdonk bij nacht en ontij wel met de vinger aan de trekker op de loer had gelegen, om datzeHde Toontje Panis te pak ken te krijgen. Toon sjouwde alles de grens over waar maar aan te verdie nen viel, onverschillig of het nu ba len suiker, flessen met eau de colog ne, of pakken tabak waren, dan wel paarden, koeien of kalveren. Hij was indertijd ontslagen bij de firma waar voor hij als chauffeur reed, toen bleek dat hij 's nachts doodgemoedereerd de vrachtauto van z'n baas voor 't smokkelen gebruikte. In zijn werk loosheid sindsdien vond hij een prach tig excuus. Moest hij immers niet blij ven zorgen, dat z'n vrouw en kinde ren toch te eten kregen? De noodzaak om te smokkelen was er hem door opgelegd, kan je wel zeggen! Het geen overigens niet betekende, dat Toontje daar rouwig om was. Toon kende de paden over de hei, de greppels, de vennen, de bossen en de heuvelbulten daar in dat grensge bied zo grondig als zijn eigen kleine, scheefgezakte hut. Tientallen keren was hij Verdaasdonk te glad geweest, had de brigadier met heel het stel marechaussees voor de gek gehou den door een omweg te maken, een vals alarm te geven, of stromannen vooruit te sturen. Toch waren de twee keren dat hij Verdaasdonk niet ont lopen kon, er nog twee te véél ge weest. En vooral die tweede keer, toen de brigadier hem onverhoeds op z'n nek was gesprongen, woog Toon- „Deze keer heb ik je weer, Toon Panis," had Verdaasdonk geconsta teerd. „Dat je mij hebt, is nog niet zo erg, brigadier," probeerde Toon toen nog. „Maar m'n vrouw en kinderen, die heb je er het érgste mee." Het kat-en-muisspel dat ze speel den, kende echter geen pardon. On vermurwbaar, met die licht ironische trek om de mond, had Verdaasdonk het nodige genoteerd. „Voor ditmaal kom-je er nog met een geldboete vanaf," zei een paar weken later in Breda de rechter. „Maar wees gewaarschuwd. Nog één keer en het wordt gevangenisstraf, denk daarom." Zó stond het tussen Toon Panis en Verdaasdonk, zó gespannen was hun verhouding, wanneer ze, in „De wit te ballon" of ergens in het dorp over dag elkaar tegen kwamen, en op schertsende toon een paar ernstig gemeende woorden wisselden. Briga dier Verdaasdonk in z'n martiale uni form en met z'n zwarte snorren mocht dan een dienstklopper zijn, bij al zul ke gelegenheden was het toch net, of hij, zonder zijn eigen waardigheid te kort te doen, wilde waarschuwen: Pas op je tellen, Toon! Denk om je vrouw en kinderen! Het zou me spijten als ik je een dérde maal te pakken kreeg maar op je loeren moet ik doen! Omdat het mijn taak is. Geloof echter niet, dat Toor. Panis het smokkelen had opgegeven. Hij was niet gewetenloos of iets dergelijks. Hij was slechts een geboren vrijbui ter, een avonturier. Hij maakte zich waarschijnlijk wijs, dat hij volhield terwille van z'n vrouw en kinderen. Een dergelijk idee moest zich in z'n kop hebben vastgezet. Bijna een half jaar wist hij Verdaasdonk uit handen te blijven. Ja, de hele zomer door was alles goed gegaan. Tot de maand October toe. Het was een Octobei-nacht met don- kere wolken, met kille regenvlagen die bij tijd en wijle neersloegen op het verlaten grensgebied, dat Toon moederziel alleen uit België vandaan kwam gesjouwd met op z'n pezige nek, tussen twee klauwende handen, een grote zak suiker, van minstens een kilo of veertig. Aan gindse kant van de grens stond óók een café, van een zekere Moeder Lambrechtse zo als ze genoemd werd. Daar kwam Toontje vandaan. En aan deze kant stond ergens een autootje te wachten. Toon hoefde niet anders te doen, dan de zak suikèr een anderhalve kilome ter mee te sjouwen, een strook wei land door, een smalle vlonder over, een slingerpaadje met akkermaals hout langs. De duisternis kwam hem goed te pas. Dat er tussen de over drijvende zwarte wolkengevaarten nu en dan een fletsgeel schijnsel van maanlicht tevoorschijn kwam, vond hij niet eens zo bijster prettig. Hij wist, dat Verdaasdonk met z'n man netjes op hem loerde. Maar dat de brigadier die avond vlakbij op hem zat te wachten, daar vermoedde Toon tje Panis niets van, tot dat verrassen de ogenblik, toen de brigadier ineens opsprong van de slootkant nevens de vlonder. Als een ondier sprong hij uit de donkerte naast Toontjes schuife lende rubberlaarzen omhoog. „Halt! dat is Toon Panis weer, hè? Je bent er weer bij, man!" De smokkelaar realiseerde zich het gevaar onmiddellijk. „Dat nooitl" Hij reageerde even snel als doel treffend. Met de handige zwaai van een geoefend drager wierp hij de zwa re zak over «'n duikende kop heen smakte hij z'n hele vracht neer op de kepi van de brigadier. Zowel de sui ker als die brigadier Verdaasdonk ver dwenen prompt in de diepte. Onder de vlonder, in de sloot, plonsden beide het donkere moeraswater in. En dat was dat! Maar het duurde niet lang, of Toon kreeg het gevoel dat hij het daarbij niet laten kon. Eerst maakte hij, dat hij op veilige afstand kwam. Maar onzeker en behoedzaam keerde hij naar de slootkant terug, toen hem op viel hoé verdacht stil het daar ver der bleef. Niet het minste gerucht viel er te vernemen in de wijde stilte over het donkere land. Dat was haast nog erger dan de schrik daarstraks, toen hij eigenlijk geen tijd had gehad om iets te denken. In toenemende haast liep hy terug. Aan de slootkant hurkte hij neer, meende onderaan iets zwarts te zien in al die zwartigheid daar onderaan. „Brigadier!" Geen spoor van leven. Met ene hand hield Toon zich vast aan de plank van de vlonder. Met de andere begon hij de stijle kant af te tasten, lager, steeds lager, tot hij de vlonder maar losliet, en ook zelf omlaaggleed. De sloot was niet zo diep, en breed evenmin. Maar toen Toon tenslotte in het ijskoude water stond, dat binnen drong door z'n kleren, tot op zijn naakte huid, was 't of hij in een bo demloze zwarte diepte werd néérgezo. gcn. Benen en armen begonnen lood- (Vervo'g op pao 6) Wees voorzichtig met ZIEKE VOGELS in uw huishamer (Van onze medische medewerker). DE betrekkingen tussen mens en dier zijn zo oud als het menselijk ge slacht. Het dier diende de mens als voeding of als hulp bij te verrichten ar beid. Roofdieren traden op als vijanden van de mens. Tegenover het grootste deel van het dierenrijk stond men on verschillig, omdat het geen overlast of schade berokkende aan de samenleving, niet ingeschakeld werd in het arbeids proces of geen gewaardeerde plaats in het menu kon innemen. Met de ontwikkeling van het oog voor het schone en van het hart voor liefde. trouw en aanhankelijkheid werden de betrekkingen tot de dierenwereld nau wer. Tot voor een h twee eeuwen gele den had men geen idee over het enge verband, dat er kan bestaan tussen zie ke dieren en zieke mensen. Het verband, dat Jenner anderhalve eeuw geleden legde tussen koepokken en menselijke pokken luidde op opval lende wijze een nieuw tijdperk in. Daar na heeft de bestudering van het zieke dier in menig opzicht de sleutel ver schaft tot ontdekking van de ware aard van vele ziektebeelden, die bij de mens voorkomen. Een van deze ziekten is de papegaaien ziekte. Papegaaien kunnen een ziekte krijgen, die gekenmerkt is door een hef tige ontsteking van de darm. welke ge paard gaat met diarrhee. Het spreekt vanzelf, dat de veren van deze dieren verontreinigd worden met ontlasting. Wanneer deze gedroogd is en de vogels fladderen, verspreidt de smetstof zich door de lucht in de kamer en wordt door de mens ingeademd. Omdat het een darmontsteking is, ge paard gaande met diarrhee. dacht men aanvankelijk, dat de verwekker een pa- ratyphusbacil was. In leerboeken aantreffen. Men had namelijk i rige eeuw al tientallen gevallen van papegaaienziekte bij de mens vast gesteld en vermeld in de medische li teratuur. In 1929 en 1930 nam men in Europa een aantal ziektegevallen waar bij de mens. die veroorzaakt werden door vo gels, welke vanuit Brazilië geïmpor teerd waren. Ongeveer twintig procent van de geïnfecteerde personen stierven aan deze ziekte. In 1930 heeft men pas ontdekt, dat de verwekker een zogenaamd virus is, een uiterst kleine, kogelvormige smetstof, die in de milt, de lever en ontlasting van zieke vogels voorkomt. Jonge vo gels worden door de ouderen geïnfec teerd. Ongeveer de helft sterft. De ove rige kunnen bacillendragers worden. Schijnbaar gezond verspreiden zij het virus in hun omgeving. Besmetting van de gezonde mens door een zieke komt voor. maar deze infec ties verlopen lichter, daar de smetstof door verblijf in het menselijk lichaam verzwakt. Later is gebleken, dat niet alleen papegaaien en parkieten de ziek ste kunnen overbrengen, maar dat ook andere vogels zoals kanaries en duiven, als infecliebron dienst kunnen doen. Het is dan ook verschillende malen voorgekomen, dat houders van postdui ven de papegaaien- of vogelziekte kre gen. De ziekte begint als een griep met koorts tot 39 graden. Er ontwikkelt zien een vorm van longontsteking, die traag geneest. De temperatuursverhoging blijft vaak weken bestaan. Het grote gevaar is het ontstaan van hart- en vaatzwak- te. De patiënten, die de infectie aan vo gels te danken hebben, zijn vaak suf of in de war. De herstelperiode duurt lang. Volledig herstelden kunnen jaren lang naar het schijnt het virus herber gen en misschien zelfs na jaar en dag opnieuw dezelfde aandoening krijgen. Ik zei u al. dat de sterftekans onge veer 20 pet. geweest is. Dank zij de nieuwere middelen is deze ziekte niet zo gevreesd meer als enige jaren gele den. Toch moet men met zieke vogels in de huiskamer zeer voorzichtig zijn en ze bij voorkeur verwijderen om in fecties te voorkomen. Vooral zij men voorzichtig met mooie vogels. ZONDAGSBLAD 1 NOVEMBER 1952 (Slot). Na vijf minuten ploeteren bereikten ze eindelijk de overkant. Daar maak ten ze het bootje vast en holden toen terug naar de plaats waar de muts moest liggen. Nou, die hadden ze vlug. Nee, ze gingen er nu niet meer mee gooien. De aardigheid was er helemaal af. Ze moesten weer zo gauw mogelijk terug naar het bootje en dan... naar huis. Het begon al schemerig te worden en thuis zouden ze zeker vragen, waar om ze zo laat waren. Maar, o schrik... wie stond daar aan de overkant? De jongens bleven stokstijf staan. Dat was boer Wil mink. Hij stond met een dikke stok in zijn hand bij de plaats waar het bootje had gelegen. Toen de jongens dichterbij kwamen, schreeuwde hij: „Lelijke kwajongens, wat doen jullie met je brutale vingers aan mijn bootje! Maar ik zal je dat wel afleren...!" Woedend zwaaide hij met de stok door de lucht. „Hij kan lekker niet bij ons komen", zei Kees zachtjes tegen Klaas. Dat was zo, en daar waren ze blij om. Daar begon de boer weer: „Nou, hoe denken jullie erover? Stap in de boot en kom als de wind naar deze kant. Vlug een beetje, of ik zal..." De rest van zijn woorden konden de jon gens niet verstaan. Maar dat hoefde ook niet. Het gezicht van de boer zei genoeg., Toen zei Klaas: „Baas, m'n muts was naar deze kant gewaaid. Die wil den we graag terug hebben en toen zagen we Uw bootje. En daarom zijn we hierheen geroeid. Heus baas, an ders hadden we het nooit gedaan." Boer Wilmink werd nog roder van kwaadheid. „Ventje, sta niet te klet sen. Je hoorde toch wel wat ik zei? Kom hierheen en wel onmiddellijk! Vlug een beetje of ik kom bij je..." „Dat kan je lekker niet, want de boot ligt aan deze kant!" Voordat Kees het wist, had hij dat er uit ge flapt. Hoe de boer toen keek, kunnen jul lie je wel indenken. Zijn handen jeuk ten om die brutale apen om hun oren te slaan. Als de Vliet er niet was ge weest... De jongens durfden niet terug. Ex- zat niets anders op, dan aan deze kant van de Vliet te blijven en zo verder te lopen. Woedend was de boer, toen hij dat zag. „Dat is... dat is... ik ga naar de politie! Horen jullie me? Ik ga naar de politie. Jullie zullen er meer van horen, dat beloof ik je." Klaas en Kees zeiden maar niets. Ze liepen op een draf door. Nu moes ten ze een heel eind omlopen, want de Vliet boog links af en de weg liep rechtdoor. Zo raakten ze een heel eind uit de goede koers en ze moes ten minstens een kwartier doorhollen, voor ze bij het eerste bruggetje kwa- Zó laat, als die avond, wax-en de jon gens nog nooit thuisgekomen, 't Was al helemaal donker en vader en moeder waren erg ongerust. Natuurlijk moes ten ze alles precies vertellen en dat hebben ze samen gedaanvan de wind en de mutsen, van de Vliet en van boer Wilmink. Het ergste vonden de jongens, dat ze de andere morgen weer naar school moesten. Dan moesten ze immers langs de boerderij van Wilmink!! Vader en moeder waren gelukkig niet boos. Ze begrepen het wel, ook al vonden ze het niet goed, dat Klaas en Kees dat bootje zonder vragen had den gebruikt. Ze hadden óók niet zo Najaarsdag Op de relden, op de stromen Drijven dampen, kil en nat, Strijken door de klamme bomen, Sijp'Jen van het bruine blad; Drukkend hangt een treurig zwijgen Op het glibb'rig wandelpad: 't Zeurig drupp'len van de twijgen Breekt alleen de stilte uxat. Lustloos zinkt het stervend lover Op de vochte takken neer, En geen zonlicht glijdt er over, En geen wind beweegt het meer. Dijzig in de doffe stilte Valt het blad op de aarde neer. En den wandlaar doet dc stilte Van dat stille sterven zeer. brutaal mogen wezen... Dat begrepen de jongens nu zelf ook wel. „We zullen straks met z'n drieën naar boer Wilmink gaan." „Maar vader", zei Klaas, „als hij ons maar niets doet!" „Ach joh, vader is er toch bij!", zei Kees toen. Zo zijn de jongens die avond met hun vader naar boer Wilmink gegaan. De boer was eerst nog erg boos, maar toen de jongens alles verteld hadden en hem vroegen of hij het hun wil de vergeven... ja, toen werd het an ders. Aan 't einde van het bezoek, vroeg hij zelfs, of de jongens de boerderij wilden zien. Nou, dat wilden ze dolgraag. Ze wisten zelf niet, wat ze het fijnste vonden: dat boer Wilmink niet meer boos was, of het zien van de boer derij met al z'n heerlijkheden. Vanaf die avond zijn boer Wilmink en de tweeling Klaas en Kees vrien den gebleven. G. G. B. onze BRievenBus M'n beste nichten en neven, Een nieuwelin- gen dat er zijn deze week.... zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Ik hoef alleen al hun noemen en dan is de brievenbus vol 's Is me daar wat... Daarom ga ik heel gauw opschieten vandaag. Hier vol gen de prijswin naars. Hoofdprijs Greet je van Ee en troostprijzen Ria van Wermeskerken. Willy Jansen en Hans Vis. Er was tus sen de vele brieven ook nog een brief van een oude heer. Die had voor de aardigheid wel 160 woorden met een S opgezocht en nog opgeschreven ook. Dat was me een lange lijst. In de brievenbus vind ik hier een paar leuke tekeningen van Truus de Wilde. Aardig gedaan, Truus. Jouw vriendinnetje komt deze week niet voor niets. Joke Jurjaanz, zoals je ziet. Je kunt tegen je vriendinnetjes zeggen, Gonny Hoonhoud. dat ze gerust kunnen schrijven. Wordt je arm al beter. John Dam Kamp (ik kon je naam niet goed lezen) of diaag je-die nog steeds in een doek? Iedereen zou wel een prijs willen winnen, Fré Merlens, maar zoals xk al vaker heb geschreven, dat kan nu een maal niet. Ik zou best herfstvacantie wil- ler. hebben Luise Hogenbirk. geloof dat maar. Dat zijn heel wat dieren. Janne- ke de Bruin. Houd jij ook zo van hon den? Fijn, dat je vooruit gaat. Toosje Heyblom. Het beste ermee, m'n kind. Lien Verschoor houdt erg van breien. Dan weet ik. naar wie ik m'n wol moet sturen, als ik eens een trui nodig heb. Lien. Vandaag is Nelly du Pon elf jaar geworden. Namens alle nichten en ne ven; van harte. Nelleke. Dat lijkt me enig, Corrie de Bok. zo'n uitvoering. Ik hoop. dat moeder dan weer beter zal zijn. Ik heb je cijferschrift begrepen, Nelly Broekman, is het niet mijn naam en adres? Nog wel gelukgewenst met je verjaardag Jannie Rooseboom. ie bent flink verwend hoor, Ja," zo'n ziekte valt niet mee, Jannie Kraak. Doe moeder maar de speciale groeten van mij Een leuke tekening maakte jij op je brief, Cobie Tin der Kruk. bedankt zeg. Wat een verrassingen heeft jouw moeder uit do stad meegebracht, Nieske Spijker. Jullie zullen wel blij geweest zijn. Net. het antwoord op jouw raadsel weet ik niet Rietje van Breugel. Schrijf ie het mc eens. Dat wil ik ook aan ..Heide bloempje" vragen, want dat raadsel kon ik ook echt niet oplossen. Fijn, dat je het zo naar je zin hebt op de Industrie school. Cokkie van der Jagt en bedankt voor je bloemen. Dus de herfstvacantie is weer achter de rug. Diewert Dekker. Nu maar weer stevig aan het werk. Die wert. Hier xjogal een tekening en die ktmt van Teun Boumeester. Ook jij har telijk dank, joh. Willy de Otter stuurde me een mooi versje. Je had het keurig opgeschie hoor. Ja ik rijd wel eens in een a Adri den Otter, maar ik heb er zelf gecn. 'k Zou het wel willen en jij? Ik vind. dat jouw oma jou maar verwend heeft. Bertje ran Wageningen. Heb je al knikkers verloren? Van Edward Mei- ninger kreeg ik een bloemenmand. Be dankt. Edward. Nee. ik woon daar niet Ankie Bontje, maar ik verklap niet waar dan wel. Al heel wat keertjes ge schreven en nooit van gehoord. Gerda ran der Zwol? Nu bij deze dan. Ls je broertje al beter Tanneke Vroeg in de Wey? De groeten aan Leny. Ja, als je wat wilt vangen, zal je toch haak in het water moeten gooiei Vreeken. Vang Jullie weten misschien nog wel hoe je deze puzzle moet oplossen. Je vult gewoon in wat je op de plaatjes ziet Succes hoor. Spronscn. Mljnder Willy 'oogt, Hans Boer. Cobie van Dop, CretB Schelling, nie Barcndrecht. Plcunic Speelman. van Tilburg. Dicke Kraaijevcld, Jannie kema, Rietje de Labije. Allie van Tong Leen de Hoog. Piet Labrie, lna Zouten Groetje Grotendorst. Gineke Roos, 1 de Boe ver, Hennie Siebel. Adri Kersbei - Sluys. El lie Kra ioogman. Egbert 1 i. Leo Vogelenxan, Grietje Ronsen, Rietje es Lok, Frits Rietveld. Dlni van der Spek. Mai m Brobbel. Msrgaretha R rt'cn Voskamp, Teun* van Zouden jullie ook zo'n mooi paardje uullen hebben? Verdachte, waarom hebx i zijn nikkelen lepeltjes uit het koffiehuis „De gouden Posthoorn" ontvreemd? Edelachtbare, dat heb ik per on geluk gedaan. Voorsorgsmaatregel. O. dan moet u vooruit betalen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12