4 onze j€uqó-p&qin& f
De weggewaaide muts
ZONDAGSBLAD 1 NOVEMBER 1952
Brigadier
w
KORT VERHAAL VAN J. Z. J. HAZEBROEK
HOE het tegenwoordig staat met de
bewaking bij onze grenzen tegen
stropers en smokkelaars en al zulk
soort waaghalzen, daar weet ik weinig
meer van. Maar de vooroorlogse jaren
dat ik in Brabant woonde, slechts
weinige kilometers van onze grens
met België, had je daar bij ons een
brigadier, belast met die taak. Briga
dier Verdaasdonk.
Hij stond er natuurlijk niet alleen
voor. Hij had zijn personeel. Maar
die Verdaasdonk alleen bezorgde de
smokkelaars méér last, dan al die
kerels bij elkaar die bij hem gede
tacheerd waren. Of de smokkelaars
al hun weg vonden langs heimelijke
paden, door pikdonkere nachten, of
door mistbanken, het was of de bri
gadier er een apart zintuig voor had.
©in aan te voelen, wanneer de ande
ren hun kans probeerden waar te ne
men. En dan ontzag of spaarde hij
zichzelf in 't minst niet. Hij was, wat
dat aangaat, een man die méér deed
dan z'n dienstrooster wel van hem
vergde. Echt wat je noemt een dienst
klopper. Zo om te zien overigens heus
riet zo'n kwaaie kerel. Wanneer hij
op z'n rijwiel kalmpjes de straatweg
langs kwam, speelde hem veelal een
soort ironische glimlach om de lip
pen of om de snor, beter gezegd.
Een opvallende, roetzwarte, in pun
ten uitstaande snor sierde namelijk
zijn bovenlip. En wanneer hij, recht
en rijzig, dan een boer tegenkwam die
sjofel en nederig een kruiwagen mest
vervoerde naar z'n akker, achtte bri
gadier Verdaasdonk het heus niet be
neden zich, zo'n man in 't voorbij
gaan een knipoog te geven. Hetgeen
bij hem zoveel als een groet beteken
de.
Niet zelden stapte hij ook wel af
bij „De witte ballon" schoorde voor
af z'n rijwiel tegen de oude linde naast
de ingang, keek over de ondergor
dijntjes alvast met één enkele, spie
dende blik de kale gelagkamer in, en
stapte dan doodbedaard naar binnen.
Wie daar aan de gammele tafeltjes,
bij een glas bier of een borrel, mom
pelend bij elkaar zaten, waren ge
woonlijk meest juist jongens van de
hei. Van die geboren avonturiers. Van
die kerels, voor wie 't smokkelen hun
lust en hun leven was, een sport zo
wel als een gevaarlijke, wisselvallige
broodwinning van hun kant be
schouwd.
Jongens zoals Toontje. Toon Panis.
Je moest je er niet over verwonderen
als dan brigadier Verdaasdonk, aan
Toontjes tafeltje voorbijlopend, ter
loops zoetsappig informeerde: „Hoe
staan de zaken. Toon? Nogal succes
de laatste tijd?"
Toontje kende Verdaasdonk. Hij
kende hem maar al te goed! En hij
was terdege op z'n qui vive!
„Succes? Hoe bedoel je dat, briga
dier?" Afwachtend en slim keek
hij vanonder z'n wenkbrauwen om
hoog langs de brede borst van de don
kerblauwe tuniek, naar Verdaasdonks
koolzwarte ogen onder de klep van
de kepi.
Toontje was taai en weerbarstig als
de heistruiken waartussen hij was op
gegroeid. De hier en daar afgeschaaf
de, leren jekker die hij droeg, hing
onverschillig open, net of de brigadier
gerust mocht kijken, wat Toon mo
menteel in z'n zakken had. „Zowaar
als ik hier zit, 'k ben de laatste da
gen nergens naar toe geweest" En
de anderen werden tot getuige geroe
pen: „Is 't niet waar, jongens?"
„Hm. En de laatste nèchten?"
„Je vraagt me dat net, brigadier,
of je nog naar me uitgekeken hebt."
„Wou je dat graag weten?"
,,'t Zal mij een zorg wezen!" weert
Toontje hierop af, z'n nog half volle
glas naar de mond brengend, leeg-
wippend.
„Als nou maar je voornaamste zorg
is, dat je niet vandaag of morgen tus-
zen de vier muren terechtkomt."
Dat klonk haast als een grapje. Als
scherts, tussen een paar goede ken
nissen. Je zou, als ze overdag elkaar
zo in „De witte ballon" aantroffen,
er niet het minste idee van hebben ge
kregen wat een onverzoenlijke tegen
standers, wat een natuurlijke vijan
den ze wel waren, juist die Toon Pa-
nis en brigadier Verdaasdonk. Maar
wie weet, hoe vaak Verdaasdonk bij
nacht en ontij wel met de vinger aan
de trekker op de loer had gelegen,
om datzeHde Toontje Panis te pak
ken te krijgen. Toon sjouwde alles de
grens over waar maar aan te verdie
nen viel, onverschillig of het nu ba
len suiker, flessen met eau de colog
ne, of pakken tabak waren, dan wel
paarden, koeien of kalveren. Hij was
indertijd ontslagen bij de firma waar
voor hij als chauffeur reed, toen bleek
dat hij 's nachts doodgemoedereerd
de vrachtauto van z'n baas voor 't
smokkelen gebruikte. In zijn werk
loosheid sindsdien vond hij een prach
tig excuus. Moest hij immers niet blij
ven zorgen, dat z'n vrouw en kinde
ren toch te eten kregen? De noodzaak
om te smokkelen was er hem door
opgelegd, kan je wel zeggen! Het
geen overigens niet betekende, dat
Toontje daar rouwig om was.
Toon kende de paden over de hei,
de greppels, de vennen, de bossen en
de heuvelbulten daar in dat grensge
bied zo grondig als zijn eigen kleine,
scheefgezakte hut. Tientallen keren
was hij Verdaasdonk te glad geweest,
had de brigadier met heel het stel
marechaussees voor de gek gehou
den door een omweg te maken, een
vals alarm te geven, of stromannen
vooruit te sturen. Toch waren de twee
keren dat hij Verdaasdonk niet ont
lopen kon, er nog twee te véél ge
weest. En vooral die tweede keer,
toen de brigadier hem onverhoeds op
z'n nek was gesprongen, woog Toon-
„Deze keer heb ik je weer, Toon
Panis," had Verdaasdonk geconsta
teerd.
„Dat je mij hebt, is nog niet zo erg,
brigadier," probeerde Toon toen nog.
„Maar m'n vrouw en kinderen, die
heb je er het érgste mee."
Het kat-en-muisspel dat ze speel
den, kende echter geen pardon. On
vermurwbaar, met die licht ironische
trek om de mond, had Verdaasdonk
het nodige genoteerd.
„Voor ditmaal kom-je er nog met
een geldboete vanaf," zei een paar
weken later in Breda de rechter.
„Maar wees gewaarschuwd. Nog één
keer en het wordt gevangenisstraf,
denk daarom."
Zó stond het tussen Toon Panis en
Verdaasdonk, zó gespannen was hun
verhouding, wanneer ze, in „De wit
te ballon" of ergens in het dorp over
dag elkaar tegen kwamen, en op
schertsende toon een paar ernstig
gemeende woorden wisselden. Briga
dier Verdaasdonk in z'n martiale uni
form en met z'n zwarte snorren mocht
dan een dienstklopper zijn, bij al zul
ke gelegenheden was het toch net, of
hij, zonder zijn eigen waardigheid te
kort te doen, wilde waarschuwen: Pas
op je tellen, Toon! Denk om je vrouw
en kinderen! Het zou me spijten als
ik je een dérde maal te pakken kreeg
maar op je loeren moet ik doen!
Omdat het mijn taak is.
Geloof echter niet, dat Toor. Panis
het smokkelen had opgegeven. Hij
was niet gewetenloos of iets dergelijks.
Hij was slechts een geboren vrijbui
ter, een avonturier. Hij maakte zich
waarschijnlijk wijs, dat hij volhield
terwille van z'n vrouw en kinderen.
Een dergelijk idee moest zich in z'n
kop hebben vastgezet. Bijna een half
jaar wist hij Verdaasdonk uit handen
te blijven. Ja, de hele zomer door
was alles goed gegaan. Tot de maand
October toe.
Het was een Octobei-nacht met don-
kere wolken, met kille regenvlagen
die bij tijd en wijle neersloegen op
het verlaten grensgebied, dat Toon
moederziel alleen uit België vandaan
kwam gesjouwd met op z'n pezige
nek, tussen twee klauwende handen,
een grote zak suiker, van minstens
een kilo of veertig. Aan gindse kant
van de grens stond óók een café, van
een zekere Moeder Lambrechtse zo
als ze genoemd werd. Daar kwam
Toontje vandaan. En aan deze kant
stond ergens een autootje te wachten.
Toon hoefde niet anders te doen, dan
de zak suikèr een anderhalve kilome
ter mee te sjouwen, een strook wei
land door, een smalle vlonder over,
een slingerpaadje met akkermaals
hout langs. De duisternis kwam hem
goed te pas. Dat er tussen de over
drijvende zwarte wolkengevaarten
nu en dan een fletsgeel schijnsel van
maanlicht tevoorschijn kwam, vond
hij niet eens zo bijster prettig. Hij
wist, dat Verdaasdonk met z'n man
netjes op hem loerde. Maar dat de
brigadier die avond vlakbij op hem
zat te wachten, daar vermoedde Toon
tje Panis niets van, tot dat verrassen
de ogenblik, toen de brigadier ineens
opsprong van de slootkant nevens de
vlonder. Als een ondier sprong hij uit
de donkerte naast Toontjes schuife
lende rubberlaarzen omhoog. „Halt!
dat is Toon Panis weer, hè? Je bent
er weer bij, man!"
De smokkelaar realiseerde zich het
gevaar onmiddellijk.
„Dat nooitl"
Hij reageerde even snel als doel
treffend. Met de handige zwaai van
een geoefend drager wierp hij de zwa
re zak over «'n duikende kop heen
smakte hij z'n hele vracht neer op de
kepi van de brigadier. Zowel de sui
ker als die brigadier Verdaasdonk ver
dwenen prompt in de diepte. Onder de
vlonder, in de sloot, plonsden beide
het donkere moeraswater in. En dat
was dat!
Maar het duurde niet lang, of Toon
kreeg het gevoel dat hij het daarbij
niet laten kon. Eerst maakte hij, dat
hij op veilige afstand kwam. Maar
onzeker en behoedzaam keerde hij
naar de slootkant terug, toen hem op
viel hoé verdacht stil het daar ver
der bleef. Niet het minste gerucht viel
er te vernemen in de wijde stilte over
het donkere land. Dat was haast nog
erger dan de schrik daarstraks, toen
hij eigenlijk geen tijd had gehad om
iets te denken.
In toenemende haast liep hy terug.
Aan de slootkant hurkte hij neer,
meende onderaan iets zwarts te zien
in al die zwartigheid daar onderaan.
„Brigadier!"
Geen spoor van leven.
Met ene hand hield Toon zich vast
aan de plank van de vlonder. Met
de andere begon hij de stijle kant af
te tasten, lager, steeds lager, tot hij
de vlonder maar losliet, en ook zelf
omlaaggleed.
De sloot was niet zo diep, en breed
evenmin. Maar toen Toon tenslotte in
het ijskoude water stond, dat binnen
drong door z'n kleren, tot op zijn
naakte huid, was 't of hij in een bo
demloze zwarte diepte werd néérgezo.
gcn. Benen en armen begonnen lood-
(Vervo'g op pao 6)
Wees voorzichtig met ZIEKE VOGELS
in uw huishamer
(Van onze medische medewerker).
DE betrekkingen tussen mens en dier
zijn zo oud als het menselijk ge
slacht. Het dier diende de mens als
voeding of als hulp bij te verrichten ar
beid. Roofdieren traden op als vijanden
van de mens. Tegenover het grootste
deel van het dierenrijk stond men on
verschillig, omdat het geen overlast of
schade berokkende aan de samenleving,
niet ingeschakeld werd in het arbeids
proces of geen gewaardeerde plaats in
het menu kon innemen.
Met de ontwikkeling van het oog voor
het schone en van het hart voor liefde.
trouw en aanhankelijkheid werden de
betrekkingen tot de dierenwereld nau
wer. Tot voor een h twee eeuwen gele
den had men geen idee over het enge
verband, dat er kan bestaan tussen zie
ke dieren en zieke mensen.
Het verband, dat Jenner anderhalve
eeuw geleden legde tussen koepokken
en menselijke pokken luidde op opval
lende wijze een nieuw tijdperk in. Daar
na heeft de bestudering van het zieke
dier in menig opzicht de sleutel ver
schaft tot ontdekking van de ware
aard van vele ziektebeelden, die bij de
mens voorkomen.
Een van deze ziekten is de papegaaien
ziekte. Papegaaien kunnen een ziekte
krijgen, die gekenmerkt is door een hef
tige ontsteking van de darm. welke ge
paard gaat met diarrhee. Het spreekt
vanzelf, dat de veren van deze dieren
verontreinigd worden met ontlasting.
Wanneer deze gedroogd is en de vogels
fladderen, verspreidt de smetstof zich
door de lucht in de kamer en wordt
door de mens ingeademd.
Omdat het een darmontsteking is, ge
paard gaande met diarrhee. dacht men
aanvankelijk, dat de verwekker een pa-
ratyphusbacil was. In leerboeken
aantreffen. Men had namelijk i
rige eeuw al tientallen gevallen van
papegaaienziekte bij de mens vast
gesteld en vermeld in de medische li
teratuur.
In 1929 en 1930 nam men in Europa
een aantal ziektegevallen waar bij de
mens. die veroorzaakt werden door vo
gels, welke vanuit Brazilië geïmpor
teerd waren. Ongeveer twintig procent
van de geïnfecteerde personen stierven
aan deze ziekte.
In 1930 heeft men pas ontdekt, dat de
verwekker een zogenaamd virus is, een
uiterst kleine, kogelvormige smetstof,
die in de milt, de lever en ontlasting
van zieke vogels voorkomt. Jonge vo
gels worden door de ouderen geïnfec
teerd. Ongeveer de helft sterft. De ove
rige kunnen bacillendragers worden.
Schijnbaar gezond verspreiden zij het
virus in hun omgeving.
Besmetting van de gezonde mens door
een zieke komt voor. maar deze infec
ties verlopen lichter, daar de smetstof
door verblijf in het menselijk lichaam
verzwakt. Later is gebleken, dat niet
alleen papegaaien en parkieten de ziek
ste kunnen overbrengen, maar dat ook
andere vogels zoals kanaries en duiven,
als infecliebron dienst kunnen doen.
Het is dan ook verschillende malen
voorgekomen, dat houders van postdui
ven de papegaaien- of vogelziekte kre
gen.
De ziekte begint als een griep met
koorts tot 39 graden. Er ontwikkelt zien
een vorm van longontsteking, die traag
geneest. De temperatuursverhoging blijft
vaak weken bestaan. Het grote gevaar
is het ontstaan van hart- en vaatzwak-
te. De patiënten, die de infectie aan vo
gels te danken hebben, zijn vaak suf of
in de war. De herstelperiode duurt
lang. Volledig herstelden kunnen jaren
lang naar het schijnt het virus herber
gen en misschien zelfs na jaar en dag
opnieuw dezelfde aandoening krijgen.
Ik zei u al. dat de sterftekans onge
veer 20 pet. geweest is. Dank zij de
nieuwere middelen is deze ziekte niet
zo gevreesd meer als enige jaren gele
den. Toch moet men met zieke vogels
in de huiskamer zeer voorzichtig zijn
en ze bij voorkeur verwijderen om in
fecties te voorkomen. Vooral zij men
voorzichtig met mooie vogels.
ZONDAGSBLAD 1 NOVEMBER 1952
(Slot).
Na vijf minuten ploeteren bereikten
ze eindelijk de overkant. Daar maak
ten ze het bootje vast en holden toen
terug naar de plaats waar de muts
moest liggen. Nou, die hadden ze
vlug. Nee, ze gingen er nu niet meer
mee gooien. De aardigheid was er
helemaal af. Ze moesten weer zo gauw
mogelijk terug naar het bootje en
dan... naar huis.
Het begon al schemerig te worden
en thuis zouden ze zeker vragen, waar
om ze zo laat waren.
Maar, o schrik... wie stond daar
aan de overkant? De jongens bleven
stokstijf staan. Dat was boer Wil
mink. Hij stond met een dikke stok
in zijn hand bij de plaats waar het
bootje had gelegen.
Toen de jongens dichterbij kwamen,
schreeuwde hij: „Lelijke kwajongens,
wat doen jullie met je brutale vingers
aan mijn bootje! Maar ik zal je dat
wel afleren...!" Woedend zwaaide hij
met de stok door de lucht.
„Hij kan lekker niet bij ons komen",
zei Kees zachtjes tegen Klaas. Dat
was zo, en daar waren ze blij om.
Daar begon de boer weer: „Nou,
hoe denken jullie erover? Stap in de
boot en kom als de wind naar deze
kant. Vlug een beetje, of ik zal..." De
rest van zijn woorden konden de jon
gens niet verstaan. Maar dat hoefde
ook niet. Het gezicht van de boer
zei genoeg.,
Toen zei Klaas: „Baas, m'n muts
was naar deze kant gewaaid. Die wil
den we graag terug hebben en toen
zagen we Uw bootje. En daarom zijn
we hierheen geroeid. Heus baas, an
ders hadden we het nooit gedaan."
Boer Wilmink werd nog roder van
kwaadheid. „Ventje, sta niet te klet
sen. Je hoorde toch wel wat ik zei?
Kom hierheen en wel onmiddellijk!
Vlug een beetje of ik kom bij je..."
„Dat kan je lekker niet, want de
boot ligt aan deze kant!" Voordat
Kees het wist, had hij dat er uit ge
flapt.
Hoe de boer toen keek, kunnen jul
lie je wel indenken. Zijn handen jeuk
ten om die brutale apen om hun oren
te slaan. Als de Vliet er niet was ge
weest...
De jongens durfden niet terug. Ex-
zat niets anders op, dan aan deze kant
van de Vliet te blijven en zo verder
te lopen.
Woedend was de boer, toen hij dat
zag. „Dat is... dat is... ik ga naar
de politie! Horen jullie me? Ik ga naar
de politie. Jullie zullen er meer van
horen, dat beloof ik je."
Klaas en Kees zeiden maar niets.
Ze liepen op een draf door. Nu moes
ten ze een heel eind omlopen, want de
Vliet boog links af en de weg liep
rechtdoor. Zo raakten ze een heel
eind uit de goede koers en ze moes
ten minstens een kwartier doorhollen,
voor ze bij het eerste bruggetje kwa-
Zó laat, als die avond, wax-en de jon
gens nog nooit thuisgekomen, 't Was al
helemaal donker en vader en moeder
waren erg ongerust. Natuurlijk moes
ten ze alles precies vertellen en
dat hebben ze samen gedaanvan
de wind en de mutsen, van de Vliet en
van boer Wilmink.
Het ergste vonden de jongens, dat
ze de andere morgen weer naar school
moesten. Dan moesten ze immers
langs de boerderij van Wilmink!!
Vader en moeder waren gelukkig
niet boos. Ze begrepen het wel, ook
al vonden ze het niet goed, dat Klaas
en Kees dat bootje zonder vragen had
den gebruikt. Ze hadden óók niet zo
Najaarsdag
Op de relden, op de stromen
Drijven dampen, kil en nat,
Strijken door de klamme bomen,
Sijp'Jen van het bruine blad;
Drukkend hangt een treurig zwijgen
Op het glibb'rig wandelpad:
't Zeurig drupp'len van de twijgen
Breekt alleen de stilte uxat.
Lustloos zinkt het stervend lover
Op de vochte takken neer,
En geen zonlicht glijdt er over,
En geen wind beweegt het meer.
Dijzig in de doffe stilte
Valt het blad op de aarde neer.
En den wandlaar doet dc stilte
Van dat stille sterven zeer.
brutaal mogen wezen... Dat begrepen
de jongens nu zelf ook wel.
„We zullen straks met z'n drieën
naar boer Wilmink gaan."
„Maar vader", zei Klaas, „als hij
ons maar niets doet!"
„Ach joh, vader is er toch bij!", zei
Kees toen.
Zo zijn de jongens die avond met
hun vader naar boer Wilmink gegaan.
De boer was eerst nog erg boos, maar
toen de jongens alles verteld hadden
en hem vroegen of hij het hun wil
de vergeven... ja, toen werd het an
ders.
Aan 't einde van het bezoek, vroeg
hij zelfs, of de jongens de boerderij
wilden zien.
Nou, dat wilden ze dolgraag. Ze
wisten zelf niet, wat ze het fijnste
vonden: dat boer Wilmink niet meer
boos was, of het zien van de boer
derij met al z'n heerlijkheden.
Vanaf die avond zijn boer Wilmink
en de tweeling Klaas en Kees vrien
den gebleven.
G. G. B.
onze BRievenBus
M'n beste nichten en neven,
Een nieuwelin-
gen dat er zijn
deze week.... zoiets
heb ik nog nooit
meegemaakt. Ik
hoef alleen al hun
noemen en dan is
de brievenbus vol
's Is me daar wat...
Daarom ga ik heel
gauw opschieten
vandaag. Hier vol
gen de prijswin
naars. Hoofdprijs
Greet je van Ee en
troostprijzen Ria
van Wermeskerken.
Willy Jansen en Hans Vis. Er was tus
sen de vele brieven ook nog een brief
van een oude heer. Die had voor de
aardigheid wel 160 woorden met een
S opgezocht en nog opgeschreven ook.
Dat was me een lange lijst.
In de brievenbus vind ik hier een
paar leuke tekeningen van Truus de
Wilde. Aardig gedaan, Truus. Jouw
vriendinnetje komt deze week niet voor
niets. Joke Jurjaanz, zoals je ziet. Je
kunt tegen je vriendinnetjes zeggen,
Gonny Hoonhoud. dat ze gerust kunnen
schrijven. Wordt je arm al beter. John
Dam Kamp (ik kon je naam niet goed
lezen) of diaag je-die nog steeds in een
doek? Iedereen zou wel een prijs willen
winnen, Fré Merlens, maar zoals xk al
vaker heb geschreven, dat kan nu een
maal niet. Ik zou best herfstvacantie wil-
ler. hebben Luise Hogenbirk. geloof dat
maar. Dat zijn heel wat dieren. Janne-
ke de Bruin. Houd jij ook zo van hon
den? Fijn, dat je vooruit gaat. Toosje
Heyblom. Het beste ermee, m'n kind.
Lien Verschoor houdt erg van breien.
Dan weet ik. naar wie ik m'n wol moet
sturen, als ik eens een trui nodig heb.
Lien. Vandaag is Nelly du Pon elf jaar
geworden. Namens alle nichten en ne
ven; van harte. Nelleke. Dat lijkt me
enig, Corrie de Bok. zo'n uitvoering. Ik
hoop. dat moeder dan weer beter zal
zijn. Ik heb je cijferschrift begrepen,
Nelly Broekman, is het niet mijn naam
en adres? Nog wel gelukgewenst met je
verjaardag Jannie Rooseboom. ie bent
flink verwend hoor, Ja," zo'n ziekte valt
niet mee, Jannie Kraak. Doe moeder
maar de speciale groeten van mij Een
leuke tekening maakte jij op je brief,
Cobie Tin der Kruk. bedankt zeg. Wat
een verrassingen heeft jouw moeder uit
do stad meegebracht, Nieske Spijker.
Jullie zullen wel blij geweest zijn. Net.
het antwoord op jouw raadsel weet ik
niet Rietje van Breugel. Schrijf ie het
mc eens. Dat wil ik ook aan ..Heide
bloempje" vragen, want dat raadsel kon
ik ook echt niet oplossen. Fijn, dat je
het zo naar je zin hebt op de Industrie
school. Cokkie van der Jagt en bedankt
voor je bloemen. Dus de herfstvacantie
is weer achter de rug. Diewert Dekker.
Nu maar weer stevig aan het werk. Die
wert. Hier xjogal een tekening en die
ktmt van Teun Boumeester. Ook jij har
telijk dank, joh.
Willy de Otter stuurde me een mooi
versje. Je had het keurig opgeschie
hoor. Ja ik rijd wel eens in een a
Adri den Otter, maar ik heb er zelf
gecn. 'k Zou het wel willen en jij? Ik
vind. dat jouw oma jou maar verwend
heeft. Bertje ran Wageningen. Heb je
al knikkers verloren? Van Edward Mei-
ninger kreeg ik een bloemenmand. Be
dankt. Edward. Nee. ik woon daar niet
Ankie Bontje, maar ik verklap niet
waar dan wel. Al heel wat keertjes ge
schreven en nooit van gehoord. Gerda
ran der Zwol? Nu bij deze dan. Ls je
broertje al beter Tanneke Vroeg in de
Wey? De groeten aan Leny. Ja, als je
wat wilt vangen, zal je toch
haak in het water moeten gooiei
Vreeken. Vang
Jullie weten misschien nog wel hoe
je deze puzzle moet oplossen. Je vult
gewoon in wat je op de plaatjes ziet
Succes hoor.
Spronscn. Mljnder
Willy
'oogt, Hans
Boer. Cobie van Dop, CretB Schelling,
nie Barcndrecht. Plcunic Speelman.
van Tilburg. Dicke Kraaijevcld, Jannie
kema, Rietje de Labije. Allie van Tong
Leen de Hoog. Piet Labrie, lna Zouten
Groetje Grotendorst. Gineke Roos, 1
de Boe ver, Hennie Siebel. Adri Kersbei
- Sluys. El lie Kra
ioogman. Egbert 1
i. Leo Vogelenxan,
Grietje Ronsen, Rietje
es Lok, Frits Rietveld.
Dlni van der Spek. Mai
m Brobbel. Msrgaretha R
rt'cn Voskamp, Teun* van
Zouden jullie ook zo'n mooi paardje uullen hebben?
Verdachte, waarom hebx i
zijn nikkelen lepeltjes uit het koffiehuis
„De gouden Posthoorn" ontvreemd?
Edelachtbare, dat heb ik per on
geluk gedaan.
Voorsorgsmaatregel.
O. dan moet u vooruit betalen.