in VENETIË wereldreió van ew ^reed i^Snav&l PROTESTANTSE KERKDIENST 199. Ja, daar is het grote leest in Rupel- monde al. Kees en Trees fladderen omlaag op de hoed van de burgemeester en het bloe mentuintje van de struise Vlaamse madame. Hoe bedenken ze het. zegt mevrouw Eider dons hoofdschuddend tegen haar man. Stapel, antwoordt meneer Eiderdons en hij wijst naar zijn eigen voorhoofd. Dan worden Kees en Trees gekerkerd door de brave Leonard Lam- pepit en verschijnen Jimmy en Willy in hun historische costuums om de gevangenen te verlossen.. „Is dat nu allemaal echt gebeurd vraagt vader onthutst. „Ja zeker", antwoordt Kees. „Als u het niet gelooft, ga het dan maar in Rupelmonde vragen." „Zal ik wel voor oppassen", bromt vader, „anders stoppen ze mij nog in de cel. Tenslotte zijn jullie nog min derjarig en kan ik niks zeggen, als ze me vertellen dat ik wijzer had moeten wezen..." 200. Maar tegen het einde komen de grote avonturen in Afrika, en nu vindt iedereen, dat de wereldreizigers zich hebben gedragen als helden, waarop het hele eendendom van Waterland trots mag zijn. „Zelfs verscheu rende leeuwen hebben zij zegevierend op de vlucht gejaagd en struisvogels en zebra's bon den zij voor hun zegekar", zegt burgemeester Kwakkelstein in de treffende rede, waarmee de plechtigheid wordt besloten. „De gemeente naren van Waterland mogen uit dit kloeke voorbeeld van vier bescheiden stadgenoten moed putten voor de toekomst", besluit Zijn Edelachtbare. „Zij hebben steeds gedacht: „wij zijn er nog niet, maar wij komen er wel" en zij zijn er gekomen ook. Dat devies moeten wij bij de opbouw van ons geliefd Wa terland steeds voor ogen houden. Ik heb ge zegd!" 201. Bij de uitgang van de zaal krijgt Trees een grote bouquet, overhandigd door het jong ste dochtertje van de burgemeester en Kees ziet zich een lauwerkrans aangeboden door de oudste dochter van een der wethouders. Daar na stapt de hele familie met de aanzienlijke gasten in de gereedstaande auto's, want thuis is de feestmaaltijd gereed. Intussen heeft Sem, die in de zaal vreselijke honger heeft gekre gen, alvast eens in de keuken geneusd en een schotel met appelen trok direct zijn speciale aandacht Hij heeft es een appel geproefd en toen de soort hem beviel, is hij successievelijk tot de tweede, de derde, vierde en vijfde over gegaan. Als Trees de booswicht tenslotte vindt zit hij op het plaatsje achter het huis, nadat hij de laatste appel juist soldaat heeft gemaakt 202. Natuurlijk wordt Sim opnieuw aan de ketting gelegd, om over zijn minder net ge drag na te denken en Trees rent dadelijk naar de banketbakker om de appels van het dessert door appelbollen te vervangen. Daar de burge meester juist een spannend verhaal vertelt over een klopjacht op smokkelaars, dat die morgen al in de krant had gestaan, heeft ge lukkig niemand iets van het voorval met de appels gemerkt En na het diner komt er nog een grote verrassing. Sem Slobber verschijnt met Jimmy en Willy om vader Snavel een enveloppe met inhoud aan te bieden, wegens het aandeel, dat Kees en Trees hebben gehad in het tot stand komen van de film, die overal volle zalen trekt. Vader is heel dankbaar voor het geschenk. „Het zal gebruikt worden", zegt hij, „om Kese en Trees een ordentelijk eendenambacht te laten leren." 203. En zo maakt de hele familie Snavel Zon dagmiddag weer haar gewone wandeling door Waterland. Vader trekt gezapig aan zijn pijp. Moeder is weer blozend en welvarend in haar nieuwe japon, nu ze al haar kroost weer veilig onder haar hoede heeft. De kinderen zijn alle maal heel gewoon: je kunt het aan Kees en Trees volstrekt niet meer zien, dat ze een reis naar Zuid-Afrika gemaakt hebben. De film draait nu in New York, Bangkok, Buenos Aires en Tokio en dat is allemaal zover weg, dat niemand in Waterland er iets van bemerkt, be halve dan Sem Slobber en die vertelt het niet eens precies aan de man van de belasting. Maar Sem doet geweldig zijn best om zijn le ven te beteren en daarom mag hij vrij mee- wandelen. Hij is er zo mee in zijn schik, dat hij telkens zijn pet afneemt voor zichzelf. Nu, daar heeft niemand last van. 204. Bij mooi weer gaat de hele familie een tochtje maken in de nieuwe Alligator van oom Dick. „Maar als je gaat vliegen met zo'n ding", heeft moeder gezegd, „dan komen we zelfs niet kijken. En meegaan.daar is natuur lijk helemaal geen sprake van." Maar oom Dick knipoogt eens tegen Kees en Trees en zegt: „Ik breng jullie allemaal nog wel eens met een vliegende Alligator naar Zuid-Afrika. En dat duurt heus niet zo lang ook." Intussen gaan Kees en Trees 's morgens weer als gewo ne eendenkinderen naar school. En wat ze daar beleven, vertellen ze toch niet, want een keer straf krijgen is genoeg. Vader en moeder be hoeven het niet te weten. En die lezen de krant ook, weet je. Daarom nemen Kees en Trees nu afscheid van jullie allemaal. Maar als je ooit es in Waterland komt, moet je vooral eens komen aanwippen. Je weet het adres: Zevende Tochtsloot, Elfde Rietplantsoen, nommer 13. Tot ziens hoor, dag! EINDE. Wekelijkse bijlage Zaterdag 1 Nov. 1952 De smalle kanalen en grachtjes, waarlangs de oude, vaak vervallen huizen en pakhuizen staan. Maar de Italiaan is muzikaal en zelfs het kind op moeders arm zit tijdens de uitvoering van dit stuk van Verdi even rustig als de ouderen, die de honderden stoeltjes op de grote terrassen van de café's in de omge ving bezetten. Het applaus klinkt spontaan Na het concert verspreidt zich de menigte en ook wij gaan naar huis, vermoeid van de reis en de verdere belevenissen van deze dag. Maar als we in de omgeving ko men van de Ponte de Rialto, de fraai ste overdekte brug van Venetië, kun nen we toch niet nalaten nog éven in de tramboot te stappen, om ook nog iets te zien van Venetië bij avond. De voorbijglijdende verlichte gondels, de witte gevels van de tientallen pa leizen langs het Canal Grande, doen ons reeds iets beleven van wat Ve netië tot een echte „droomstad" maakt. Morgen, bij daglicht hopen we alles nog beter te kunnen onderscheiden. Dan moeten we er ongetwijfeld met de gondel op uit. BIJ onze thuiskomst wordt onze poëtische stemming wel wreed" verstoord door hetgeen zich daar in een van de gangen afspeelt. Onze gast vrouw, op het oog een lieftallige Ita liaanse schor.e en ik wil nog niets ten nadele van haar zeggen! is in hevig debat met een harer vrou welijke onderverhuursters. Het debat wordt met de minuut heviger. Hefti ge gesticulaties onderstrepen de stort vloed van woorden. Op een gegeven moment vliegt on ze hospita naar de telefoon, belt de politie op en zet blijkbaar „het ge val" uiteen. Die uiteenzetting doet denken aan een uitbarsting van de Vesuvius, en gaat over in een hyste risch gehuilachter haar staat een tweede gillende furie. We kunnen geen touw aan de zaak vastknopen. Dat is ook niet nodig, het gaat ons verder niet aan, we gaan dan ook naar onze eigen kamer. Als een uur later een vertegen woordiger van de heilige Hermandad verschijnt, gaat het in de bewuste gang nog altijd even Spaans, of beter gezegd typisch Italiaans toe. Na on geveer een kwartier wordt het iets rustiger en kunnen we werkelijk aan slapen gaan denken. Wat een verschilhet kerkje der W^aldenzen en de machtige San Al.arco-kathedraal 1 HERINNERINGEN AAN BLOEITIJD VAN „DOGENSTAD" WIJ waren in Venetië, 't Was Zon dagmorgen en we begaven ons naar de kleine kerk der Waldenzen. Maar wat hebben we moeten zoeken! De meeste voorbijgangers, die we vroegen ons de weg te wijzen naar deze kerk, haalden de schouders op, of men stuurde ons in de verkeerde richting. Eindelijk ontmoetten we een vriendelijke heer, die met ons mee liep. Door allerlei nauwe straatjes en steegjes en vaak door donkere poortjes bracht hij onsja, waar heen eigenlijk?Dat vroeger we ons eerlijk gezegd wel eens af Toen we in een heel eigenaardige, armelijke wijk kwamen, keken we el kander wel eens aan en namen we ook onze gids nog eens goed op, maar deze laatste zag er toch wel betrou- wenswaardig uit. Na ongeveer een kwartier stond on ze geleider stil, wees naar de ingang van een klein gebouw met een grijs- grauwe gevel, maakte een hoffelijke buiging en was in een oogwenk ver dwenen. We gingen naar binnen. Het interi eur van het kerkgebouw was keurig, sober en vriendelijk. Er waren ongeveer vijftig bezoe kers. Aan alles was te bemerken, dat deze mensen a.h.w. één grote fa milie vormden. Bij het uitgaan van de kerk werd ons dit nóg duidelijker. De predikant, een nog betrekkelijk jonge man, sprak over de woorden: „Tot wie zullen we heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen le vens". Hoewel wij de preek niet woordelijk konden verstaan, was de hoofdgedachte toch duidelijk te vol gen. Tot wie zullen we heengaan? Allerlei mogelijkheden werden naar voren gebracht en ook werd de ge meente in herinnering gebracht, hoe het Italiaanse volk op die vraag een maal geantwoord had: „Tot de Duce tot Mussolini". Wat een teleur stelling was hierop gevolgd. „Volgt zo niet altijd grote teleurstelling, wanneer de mens het van een ander verwacht dan van Jezus Christus?" zo luidde de telkens herhaalde vraag. Met grote aandacht werd door deze kleine kring geluisterd. Veel werd er gezongen enzelden hoorden we mooier zingen. Najaarsverwen Schilder schoon, zo zijn de verven van de bldren, die, aan 't sterven 's najaars, op de bomen staan, schouwt de lieve zon ze aan. Groen, wat moet gij heldere vlagen lichts in uwer lenden dragen, dat gij, tanende en ontaard, toch zo schone verwen baart/ Groen, gij zijt me een eêl aanschouwen, als ge, op de aarde wijd ontvouwen, leven biedt aan volk en vee, zegen giet op wald en wee! Groen, gij sterkt mij dan, en vinden doen mij locht, de groene linden; maar, uw bloeloos bont gerief is mij 's naj aars, nog zo lief. 's Voorjaars zingt het al te prachtig, al te menig, al te machtig groen, te oneindig luide een lied: maar het groen dat weggaat niet. Ei, hoe orgelt dan, hoe kwedelt, harpt en zingezangt en vedelt mij dat henenstervend neen, henenlevend I oofgeweenl GUIDO GEZELLE. Eén Venetiaans meisje, een don ker krullekopje, werd die morgen ge doopt. Indrukwekkend was deze doop- dienst. Merkbaar was de bediening van het Heilig Sacrament een bizon- dere gebeurtenis in deze kleine ge meente. Onwillekeurig vroegen we ons af, hoe de weinige Protestanten in Italië zich door de eeuwen heen hebben we ten te handhaven tussen hun millioe- nen Roomse landgenoten. Ongetwijfeld vulden diezelfde mor gen duizenden Venetianen de vele prachtige kerken van hun stad. Wel licht was mede door de toeloop der vreemdelingen de San Marco te klein om de schare te kunnen be vatten Hier, in deze kleine, eenvoudige kerk waren slechts vijftig mensen bijeen Aan het einde van de dienst stond de predikant aan de uitgang, drukte ieder van de gemeenteleden ook ons hartelijk de hand en had voor elk een woord. „Predik het Evangelie", stond bo ven de kansel te lezen. En opeens begrepen we, dat het deze hartelijke pastor tóch niet altijd zou meevallen om in deze grote stad, met haar kwart millioen inwoners, zijn kleine gemeente als een herder te weiden. Doch de gedachte, dat de Overste Herder en Leidsman des geloofs ook déze stille werker kracht en wijsheid kan schenken met het oog op zijn ongetwijfeld alleszins moeilijke taak, staat na deze kerkgang onwrikbaar bij ons vast. DOOR de smalle, drukke en gezel lige winkelstraatjes, die een ware doolhof vormen, wandelen we later naar het beroemde San Marcoplein. We ontmoeten slechts voetgangers; fietsen en auto's kunnen in het cen trum van Venetië nergens terecht. Daarvoor zijn de meeste straten te smal en zijn er bovendien te veel bruggen, de laatste vaak met trappen die alle verkeer, behalve dan voor voetgangers, onmogelijk maken. Na een half uur zijn we op het in drukwekkende San Marcoplein aange komen. Hier klopt merkbaar het hart van de stad. Hier kan men zich werkelijk terugwanen in de bloeitijd van Venetië, toen de naam van de „Dogenstad" vermaard was in alle landen rond de Middellandse Zee en vér daarbuiten. Het imposante, marmeren paleis van de Dogen, een wonder van architec tuur, dat toch ondanks zijn rijkdom aan beeldhouwwerk in geen enkel op zicht pompeus aandoet, wordt geflan keerd door de San Marco, die geheel in Byzantijnse stijl gebouwd is. Wat deze kathedraal betreft, vragen we ons af wat nu méér indruk maakt: de machtige koepels van de buiten zijde gezien, de fraaie fagade met een fantastische rijkdom aan beeld houwwerk, óf het interieur met zijn mozaïekvloeren waarin honderddui zenden marmer steentjes in de kun- stigste figuren zijn verenigd en het goud-mozaïek van de wanden. En tóchhoé fraai dit alles ook is, in plaats van voor alles te gevoelen, dat we ons hier in een Godshuis bevinden, worden we in de ze kerk veel meer herinnerd aan de rijkdom van Venetië in haar bloei tijd. Boven de ingang van de San Mar co staan vier bronzen paarden door de Venetianen buitgemaakt in de een of andere oorlog tegen de Grieken. Die krijgstrofeeën, natuurlijk vol trots boven de ingang van dit kerkgebouw geplaatst, schijnen ons ook al toe te roepen: „Ziet U wel, hoe machtig wij Venetianen eens waren?!" En zo worden we telkens herinnerd aan de glorietijd van de stad die zich eens de grootste koopstad der wereld kon noemen. TROTS verheft ook de honderd me ter hoge campanile de geheel afzonderlijk staande klokketoren zich boven het marmeren plaveisel van het grote rechthoekige plein, dat grotendeels door winkelgalerijen, res taurants en officiële gebouwen om sloten wordt. Op een avond zal er concert zijn op dit pleinVanzelfsprekend willen we dit bijwonen. De belang stelling is heel groot. Wat ons vooral treft is de grote aandacht van het duizendkoppige publiek. Geen gejoel, en geschreeuw van opgeschoten jon gelui, zoals we dat helaas zo menig maal in ons eigen land opmerken bij openluchtconcertenhier heerst een volkomen, we zouden bijna zeg gen: eerbiedige stilte. Dat levendige Italiaanse straatjoch ginds, staat nu onbeweeglijk en luistert intens mee. En tóch is het geen populaire muziek, die hier ten gehore wordt gebracht, integendeel! „We vragen ons af wat meer indruk maakt: de machtige koepels, de fraaie fagade met een fantastische rijkdom aan beeldhouwwerk..-."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 11