r <:Van twee kleine vióóertjeó 2 3Cort verhaal van Ferdinand i EEN lange reis had ik achter de rug en er was geen denken aan, dat ik nog vc. de nacht mijn huis zou kunnen bereiken. Op zo'n mo ment doet het goed, zich vrienden te herinneren, waar men welkom is. Welnu, ik had zo'n vriend. Hij heeite Gerard. Bij hem zou ik meer dan welkom zijn- Hy zou mij hartelijk ontvangen. Ik kende hem, wat dat betreft, zo'n beetje. Ik had eens bij hem gegetey en ik had een paar maal een avondje bij hem doorge bracht. Hij was een van die weinige mensen, die gastvrij zijn op een na tuurlijke, hartelijke wijze. Ik ging dus naar mijin vriend Gerard. Het zal ongeveer tien uur C333BS9 Kinderen Gods 1 Joh. 3 vs 2. JCR komen in de Schrift veel zinrijke benamingen voor, om aan te duiden het levensverband, waarin de gekoch- ten des Lams staan met Hem, Die aller hulde en aanbidding waardig is. Hoe betekenisvol is de naam van Christen! Daarin ligt besloten „dat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalvino deel achtig ben". Geroepen heiligen getuigt die naam niet van de machtige wer kingen des Geestes, Die zondaars uit de duisternis voert tot het licht, en hen afzondert van de wereld, om eeuwig hun Verlosser toe te behoren? Gods volk hoe heerlijk is in die naam vervat het heil der onder danen van de Vredevorst, Wiens Ko ninkrijk geen einde zal zijn! Maar als de Apostel het allerrijkst de grootheid der goddelijke liefde mil ver tolken, dan roept hij jubelend uit: „Ge liefden, nu zijn wij kinderen God s". Kinderen Gods. Uit God geboren. Van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Geen hoop hebbende en zonder God in de wereld. Maar uit genade zalig geworden door het geloof. 't Is een oorzaak van grote verwon dering voor allen, wien dat heilgeheim naar Gods Vrêeverbond wordt getoond- Wedergeboren lot een levende hoop! Koningskinderen al drukt het besef hen neer, dat zij niet kunnen heersen over een enige begeerte van hun hart. Eeuwigheidskinde ren ook al gaan ze door het dal van de schaduw des doods. In al lun zwak heid omsloten door dezelfde verkiezing der genade met de gezahgden, die reeds hier boven zijn. Veel is er dat op aarde Gods kinde ren dikwijls ontmoedigt. Het is nog niet geopenbaard wat zij zijn zullen. Hun kennis is zo gebrekkig, hun geloof zo onvolkomenhun hoop zo wankel, hun liefde zo koel. Gelukkig, er is er Een, Die trouwe houdt in eeuwigheid. Anders zou er voor hen geen verwachting zijn. Jezus openbaart Zich in hun hart als hun al- genoegzame Verlosser, in Wiens won der zij mogen schuilenWiens leidingen ze mogen ervaren. Maar 't is hier slechts een kennen ten dele.' De worsteling valt zwaar tegen de zonde, die hen lichtelijk om ringt, tegen de verzoekingen en aan vechtingen van alle kant. Door vele verdrukkingen moeten ze ingaan in 't Koninkrijk Gods. Heerlijk dan die uil- spraak des Apostels: „Wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk meren want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is". Wij weten zo spreken Gods kin deren door het geloof. Daar is 't grote, machtige feit van de verrijzenis van Jezus Christus. Hij is geopenbaard het leven en de onver derfelijkheid heeft Hij aan 't licht ge bracht. Nog eenmaal zal Hij geopenbaard worden in heerlijkheid. En dan zullen de Zijnen Hem gelijk wezen hun sterfelijk lichaam zal aan Zijn verheer lijkt lichaam worden gelijkgemaakt. Welk een onaantastbare zekerheid bezielt de kinderen Gods. W ij weten. Te midden van alles dat vergaat, strekt htm verwachting zich uit naar die ure, waarin 't sterfelijke door 't leven verslonden zal worden. Zij zullen hun Heiland zien gelijk Hij is. Zalige toekomst voor allen die des Heren zijn! zijn .geweest, toen ik bij hem aan belde. Hij deed zelf open. ,,Wel", zei hij, toen hij mij zag, „dat is een verrassing." ,,Ja", zei ik, ,,ik heb een lange reis achter de rug. Ik ben moe, ik ben erg moe. Ik zou graag de nacht over willen blijven. Dan kan ik morgen uitgerust weer verder gaan." „Maar natuurlijk kun je hier sla pen", zei hij. „Kom maar binnen." Hij wees mij een stoel in zijn pret tige, goed gemeubileerde kamer. ,,En wat wil je drinken", vroeg hij, „koffie of thee?" „Koffie", zei ik, „als het je het zelfde blijft." Terwijl hij koffie zette, voelde ik pas goed hoe moe ik was. Ik zou het liefst dadelijk in de stoel, waarin ik zat, in slaap gevallen zijn. „Koffie", zei hij, „daar zul j«. van opknappen." Hij zette mij een kop koffie voor, schonk zichzelf in'en wij dronken samen. „Het smaakt verrukkelijk", merk- „Wat wil je er bij?" vroeg hij. „Koek?" „Dat is goed", antwoordde ik. Hij gaf mij een plak koek er bij. Wij aten van de koek en praatten verder wat over alles waar zo over te praten valt. Over het weer en over zaken en over de gezamenlijke kennissen. Toen de koffie op was en de koek, zei Gerard: „En wat wil je nu verder drinken? Een glaasje wijn? Je zegt het maar." „Als ik het voor het zeggen heb", antwoordde ik, „dan wil ik het liefst niets meer. Ik ben moe en slaperig. Ik verlang het meest naar bed „Natuurlijk", zei Gerard, „ben je moe en slaperig. Maar één glaasje wijn zal je goed doen. Daar slaap je lekker op. Wacht maar." Hij stond op, diepte uit de kast een fles wijn op en een tweetal glaasjes en schonk in. „Nou", zei hij, „vertel 's, hoe lang is het geleden dat je hier voor het laatst was?" „Als ik mij goed herinner, is dat twee maanden geleden", antwoord de ik. „Twee maanden geleden", zei hij, „wat een tijd. Je moet hier beslist vaker komen. Zit die stoel wel goed9 Anders neem je maar een andere." „De stoel zit uitstekend", ant woordde ik, „en ik zou hier graag vaker komen, wanneer ik de tijd maar had, begryp je." „Ja, dat -«-grijp ik wel", zei hy. „Wil je nog wat eten?" „Nee, liever niet", antwoordde ik. „Het enige waar ik behoefte aan heb, is een bed." „Ook niet een klein stukje kaas?" zei hij. „Of een geroosterd broodje?" „Een klein stukje kaas dan maar", zei ik. Hij stond op, haalde kaas en sneed die in kleine stukjes. Hij was wer kelijk een voortreffelijke gastheer. Onderwijl praatten wij voort en het werd steeds later Hij schonk mij nog eens in en ik dronk nog eens en ik kon bijna niet meer uit mijn ogen kijken van vermoeidheid. Het werd ver over twaalven. Gerard praatte ten slotte nog alleen en mijn hoofd viel voorover. „Wel", zei hij, „ik geloof werkelijk dat je slaperig bent." „Ik ben heel erg slaperig", zei ik, „en het spijt mij, maar ik zou erg graag naar bed willen." „Nou dan doen wij dat", antwoord de hij. „Je hebt het maar voor het zeggen. Kom maar mee, dan zal ik je je bed wijzen". Ik ging met hem mee naar de slaapkamer, die naast de kamer was, waar wij zaten. „En wat zeg je daarvan", zei hij, toen wij in de slaapkamer stonden. Hij wees mij op een mooi bed met een hemel er boven. „Prachtig", antwoordde ik. ,kJa", ging hij voort, „dat is mijn eigen bed. Daar sliep ik al in toen ik nog een heel kleine jongen was. Het is een heerlijk bed Je kunt er zo lang in slapen, als je wilt." „Maar waar slaap jij nu dan?" vroeg ik. „O", zei hij, „ik slaap vannacht niet. Ik neem wel een boek en dan ga ik wat lezen in de kamer. Ik slaap toch altijd heel slecht. Het hindert mij niet, wanneer ik een nacht op blijf." „Maar dat is dwaasheid", ant woordde ik, „wanneer je een paar stoelen tegen elkaar schuift, dan slaap ik daar ook best op." „Nee", zei hij. „nee, jij slaapt van nacht in mijn bed. Je kunt je morgen daar wassen." Hij wees naar de was tafel. „Ruik eens die zeep." Hij hield mij een stuk zeep onder mijn neus. „Heerlijk", zei ik. „Ja", zei hij, „en je blijft maar zolang liggen als je wilt. Heb je ver der nog iets nodig?" „Niets meer", antwoordde ik. „Nou wel te rusten dan", zei hij. „Wel te rusten", zei ik. Ik kleedde mij uit en viel als een hlok in bed. Het was inderdaad een Als je wegsmelt ran de warmte, 't asphalt kleeft zelfs aan je zool, en de stad stoomt als een oven, nou geef mij dan maar de Pool! Daar geen kleffig-klamme mensen, daar geen stof, geen radio, doch de ruimte, die we wensen plus wat vorst, een graad of eo.... En 't is daar niet ongezellig! 't leeft er ook aan alle kant. Houd je koest slechts, dan kruipt rustig robbie op 't beijsde land. Waar de mens natuur met eerbied e#i omzichtig-teer genaakt, groeit het wederzijds vertrouwen dat tot warme vrienden maakt. ROBBIE RADAR Bijzonderheden van GROTE MANNEN H. wetenschap en kun stenaars dikwijls hun eigenaardigheden, hun gewoonten hebben, weten we allen. Misschien zullen echter de volgend* minder bekend zijn. Ibscn had op zijn schrijftafel allerlei kleine figuurtjes staan, waarmee de dichter speelde, als hij bezig was zijn gedachten in een vaste vorm te bren gen en van Schiller heet het, dat de reuk van rotte appelen bijzonder goed werkte op zijn inspiratie en zijn werk vermogen. Sommige kunstenaars meenden be hoefte te hebben aan een zeer bijzon der costuum. Gluck b.v. kleedde zich, eer het tot componeren kwam, in een galacostuum en van Richard Wagner is meermalen verteld, dat hij, vooral in zijn latere levensjaren, het best com poneerde. als hij „im Schlafrock" was, en men beweerde zelfs, dat de kleur van dit kledingstuk min of meet moest passen bij de toonaard, die hij zich voorstelde. Bij zijn familie is echter omtrent dit laatste niets bekend wei echter van zijn voorliefde voor fluweel achtige zachte voorwerpen als b.v. zijn fluwelen baret. Lesage moest om te werken zonne schijn hebben, terwijl Schiller en ande re dichters en kunstenaars aan de nacht de voorkeur gaven, wat misschien toe te schrijven ',s aan mindere afleiding en grotere kalmte. Beethoven had zijn beste invallen op eenzame wandelingen en., in het bad. Mozart erkende, dat hij zijn beste ge dachten vond op wandelingen na een goede maaltijd, of op reis, of in sla peloze nachten en Carl Maria von We ber componeerde het best als hij per schokkende wagen reisde. Ook wetenschappelijke schrijvers volg den vaak eigenaardige gewoonten. Alex ander voa Humboldt mopt het gehele omvangrijke hoofdwerk „der Kosmos'' geschreven hebben, terwijl hij de lin kerknie als schrijflessenaar gebruikte en Heimholtz verklaarde eens in een rede, dat dc schrijftafel part noch deel had gehad aan zijn meest lumineuse gedach ten; en een beroemde ontdekking op het gebied der organische chemie, dc Bcn- zolformule, heeft de imperiale van een stadsomnibus tot geboorteplaats gehad. heerlyk zacht bed. Ik keek nog even omhoog naar de hemel van gele zijde boven mijn hoofd. Ik was niet ge wend in een bed met een hemel te slapen. „Het is wel zonderling", dacht ik. Daarna dommelde ik zachtjes weg. Ik sliep bijna vast, toen ik weer wakker werd door twee kloppen op de deur. Het was Gerard die zijn huofd nog eens naar binnen stak. Hij zei: „Wat ik nog vergeten heb je te zeggen: er zit een spijker aan de linkerkant van het bed. Denk daar aan, wanneer je je knieën optrekt. Ik zou niet graag willen dat je je be zeerde". „Ik zal er aan denken", zei ik, „dank je wel." „Wel te rusten dan", zei Gerard. „Wel te rusten", zei ik. Ik draaide my om cn begon te dromen. Ik droomde van paardjes die in de wei draafden. Midden in die droom werd ik opnieuw gewekt door kloppen op de deur. En het was weer Gerard, die zijn hoofd om de deur stak. „Het spijt mij heel erg", zei hij, „dat ik je nog eens storen moet. Maar het schoot mij plotseling te binnen, dat ook aan de andere kant van het bed, aan de rechterkant, een spijker moet zitten. Dat had ik je nog vergeten te zeggen". „Nou, dank je wel dan", zei ik. „Ja", zei hij, „en slaap lekker". „Slaap lekker", antwoordde ik. Ik draaide my weer om en begon opnieuw te dromen. Ditmaal droomde ik van katten die tegen elkaar bliezen. Het was een benauwde droom. Maar langzamerhand verdween toch die droom en ik sliep. Ik sliep juist, toen ik opnieuw wakker werd gemaakt door drie harde kloppen op de deur. En weer was het Gerard die in de slaap kamer stond. Hij had een grote nijp tang in zijn hand. „Ja", zei hij, „ik kan het toch niet over mijn hart verkrij gen, dat ik je in een bed met spijkers laat slapen. Stel je voor, dat je je be zeert Nee, dat zou ik niet kunnen verdragen. Je komt hier zo zelden. En de enkele keer dat je hier komt, zul je goed slapen". Hij begon de spijkers uit het bed te trekken. Toen hij de spijkers er uit had, viel de hemel naar beneden, want de hemel zat aan die spijkers vast. Ik werd bedolven onder een hoop gele zijde. Het was op dat ogen blik ongeveer vier uur in de morgen. „Wat heb ik nou gedaan?" riep Gerard verschrikt. Ik kroop onder de gele zijde vandaan en ik zei: „Ik zal het alleen wel red den, ga jy nu maar". „Nou, wel te rusten dan", zei Gerard. „Wel te rusten", zei ik. Ik sliep die nacht niet meer. Ik ver trok met de eerste trein om half zes. Nog tweemaal zo moe en nog tweemaal zo slaperig als ik gekomen was. Al te hartelijke gastvrijheid heeft toch ook haar bezwaren, bedacht ik op de weg naar het station. f.üWÜAGbBLAU 1*» nuuuDiuo ^onzejeuqó-Pèiqinóif (SM). Brammetje laat van schrik zijn stok met het netje in het gras vallen en Jaap vergeet helemaal het jam potje met de visjes- Zó bang zijn ze. Arme kleine jongetjes. Jaap kijkt nog eens om naar dat vreselijke beest. Dan ziet hij dat de koe vlak bij de sloot staat. En zij heeft zómaar het hele jam potje omvergeschopt. Arme Brammetje. Arme Jaap. Dat is verschrikkelijk. Nu zijn ze ook nog alle visjes kwijt. Daar lopen ze nu. Terug naar het Snikkend gaan ze naar huis. „Zo'n lelijke gemene koe", huilt Brammetje. „Als ik een geweer had, schoot ik ze vast helemaal dóód", zegt Jaap. Snikkend komen ze thuis. In de kamer zit Vader. Hij kijkt héél verwonderd, als hij de twee jongetjes ziet. „Waar komen jullie vandaan?" Vraagt hij, „wat is er gebeurd?" Hakkelend en snikkend vertellen Brammetje en Jaap alles. Van dat grote lelijke beest. En dat ze nu hun visjes kwijt zijn. Oh, dót is wel het aller, allerergste van alles. Maar dan begint Vader ineens hard te lachen. Hij zegt: „Kleine domme jongens, daar behoeven jullie toch niet zo om te huilen? Die koe wilde alleen maar eens even komen kijken. Misschien had hij wel dorst en wilde hij naar die sloot toe om te gaan drinken. Een koe doet je immers niks?" „Ja, maar, Va-va-der", hakkelt Brammetje, „nu zijn we al onze visjes kwijt en het jampotje ook." „Nu", zegt Vader, „dat is toch niet zo erg. Kom maar eens mee, dan weet ik een mooi plannetje." Oh, Brammetje en Jaap krijgen ineens een kleur. Wat zou dat zijn Nieuwsgierig gaan ze met Vader Vader gaat de trap op, helemaal Naar de zolder. „Ik heb hier nog wel iets moois", zegt hij. En dan, o, dan bukt Vader zich en haalt een grote glazen bak uit een doos. Een visglas. O, de jongetjes krijgen ineens een kleur.... hun oogjes beginnen te schitteren. „Zo", zegt Vader, „hier zullen de visjes wel beter in kunnen, denk ik. Zo'n jampotje is- toch immers veel te klein? Dan gaan de visjes dood." Oh, Brammetje en Jaap dansen' van de pret. Ze hóllen de trap af. Ze rollen haast over elkaar heen. Zó'n haast hebben ze. „Moes, o Moes!" juichen ze, „we -Q- in gelopen Ar ie was geen kwade jongen, Maar hij was verschrikk'lijk traag, Wanr hij 't werken kon ontlopen, Dead hij dat maar al te graag. Als er eens een brief bezorgd moest, Of een boodschap gauw gedaan, Dan was 't altijd: k Heb nog schoolwerk, Kan een ander nu niet gaan? Eens vroeg vader: 'k Heb een vrachtje, Dat gehaald moet van 't kantoor. Ane, wil je helpen dragen? 't Zal een zware mand zijnhoor! Arie vond het weer vervelend Om te sjouwen met zo'n vracht. Daarom had hij tof een uitvlucht, Erge buikpijn gauw bedacht. Vader gaf aan moes een oogje En nam 't oudste zusje mee. Aric wreef wel hard zyfl buikjè, Maar hij riep te vroeg hoezee. Toen de mand kwam, vol met peren En met pruimen, geel en zacht, Toen was Arie bij de pinken. Maar 't liep anders dan hij dacht. Moeder ging al gauw aan 't delen. Ho zei vader, heel terecht, Arie mag vandaag niets hebben, Vruchten zijn' voor buikpijn slecht' hebben een échte vissenbak. Een héél echte. Van Vader gekregen." Vader lacht als hij binnenkomt. O, het wordt steeds mooier. „Nu zullen we hem eerst eens schoon gaan maken", zegt hij, „en dan gaan we er ook nog zand in doen en planten." En dan, o, dan komt het aller mooiste. Dan mogen ze met Vader mee naar het dorp. Jaap draagt weer een jampotje. Maar nu mogen ze visjes gaan halen in een winkel. Echte goudvisjes. Ze lopen te dansen en te rennen van plezier. Brammetje geeft Jaap een stomp. Zó blij is hij. „Fijn, hè", zegt hij, „een échte vissenbak met échte goudvissen er •,Nou i i of", zegt Jaap. onze BRievenBus Voor i i nichten i Dierennamen voor mensen 'n Klein persoon wordt wel eens een alikruik genoemd; een woekeraar heet een bloedzuiger; iemand, die vals is, een kat; een strijdlustige een kemp haan; een naprater een papegaai; een arglistige een slang; een liederlijke, een varken; een domme, 'n uiL of eend, of ezel; een luisteraar, 'n luistervink; een knorrepot, 'n brombeer; een gie rigaard, een geldworm; een kamerge leerde, 'n boekenwurm; een matroos, 'n zeerob; een onderwijzer, 'n school vos; een knoeier, 'n beunhaas; een man die zich met vrouwenzaken bemoeit, 'n Jan hen; een lomperd, 'n ongelikte beer; een heer, die er armoedig uitziet, 'n kale jakhals; ccn slimmeling. 'n lo ze vos; een dik kindje, 'n molletje; een driftig mens, 'n briesende leeuw; een gladde, 'n oude rat. Vergelijkingen van menser. met die ren komen eveneens veelvuldig voor: zo lui als een ezel; zo dom als een eend; zo zacht als een lam; zo mak als een schaap; zo nijdig als een spin; zo bang als een wezel; zo glad als een aal; zo wit als een duif; zo fris als een hoen; zo moe als een hond; zo arm als de mieren; zo blind als ccn mol; zo stil als een muis; zo dood als een pier; zo plat als een schol; zo vet als een slak; zo dun'als een spiering; zo gel; hij steelt als een ekster; hij loopt als een haas; hij zet 'n gezicht als 'n oorwurm; hij zweet als een otter; hij beeft als een schoothondje. Even lachen Langs een omweg. Frans: „Wat is erger moe. als ik uit een boom val en een arm breek, of mijn broek scheur?" Moeder: „Wel domme jongen, als je een arm breekt, dat is natuurlijk er ger!" Frans: „Nu moe. dan mag u wel heel blij zijn: ik heb alleen maar mijn broek gescheurd." Piet wist het. In de Diergaarde staan Jan en Piet te kijken naar de olifant. Als het dier z'n slurf in 'n emmer water steekt, om te drinken, vraagt Jan aan Piet: „Wat doet hij nu Piet! En Piet zegt: Nu vult ie z'n vulpenhouder. Jan!" Deze week kreeg ik een heel grappig verzoek door van ons nichtje Lia (Ie Zwart. Weet je wat Lia vraagt? Of er meisjes en jongens zijn. een klein hondje willen heo- b en. Jullie moeten weten, dat Lia's grote hond niet minder dan acht kindertjes heeft gekregen. Het zijn allerliefste hond jes schrijft Lia, maar jullie begrijpen na tuurlijk wel, dat i bij Lia thuis met negen beesten kan houden. Wie een hondje wil hebben (natuurlijk als vader en moeder het goed vinden), kunnen dit Lia laten weten. Haar adres is Schoonderloostraat 91b, Rot terdam. Nu heb ik nog twee vragen voor mij liggen. Twee vriendinnetjes zouden graag willen corresponderen Wie zin heeft kan schrijven naar Rina van der Schans, Heistraat 170. en Nellie van der Laar. Tram/ ad 8, beiden te Sprang-Capelle. Wie klimt er een.; in zijn pen? Onze brievenbus lijkt vandaag tuel een vragenhoekje. Ik weet zeker, dat jullie nu ook graag iets willen weten. Namelijk itie deze week de prijzen hebben gewonnen. Daar komen ze: hoofdpiijs Kees van 't Hof en troostprijzen Daan Oskcm, Tjitckc Apol en „Heidebloempje De stippel tjes stelden een kabouter, een bloem en een bloemknop voor. Nu gaan we gauw aan onze brieven bus beginnen. „Ik ben zo vreselijk ver kouden. Niets leuk. want nu mag ik niet zwemmen", schrijft een verdrietig Truusj e van Evert. Arme jy. Nu al weer opgeknapt? Hans Kcddc belooft mij met z'n hand op zijn hart me elke weck trouw te schrijven. Nou Hans. zo'n belofte vergeet ik niet gauw. Jij ook niet? Hier heb ik een nichtje, dat me ook een poosje in de steek had ge laten. Kan ik tegen jou hetzelfde zeg gen als tegen Hans, Jannie Bette? Wat zijn jullie gezellig uit geweest. Jannie van Kalkeren. Enig hè, zo'n rondvaart door de Amsterdamse grachten. Ik heb het eens 's avonds gedaan en ik vond het reuze gezellig. Zo, dus jij bent vei lig en wel in Leeuwarden aangekomen, Afke Bergsma. Spreek je al een mond je Fries, of nee, dat hoeft geloof ik in Ja wat is dat nu weer, zullen jullie je wel afvragen. Wel dit is een kerk plein. Een kerkplein???? En er staat helemaal geen kerk op! Juist, dat is '>.et nu net. Jullie mogen op de open plek een kerk tekenen. Ik zie wel wie liet meest zijn best heeft gedaan. Leeuwarden niet zo hè9 Daar spreekt men niet altijd Fries. wel. Nog op de toren geweest? Hier nogal zo'n gezel lige vacanticbricf en die komt van Di- nie de Jong. Jammer, dat het deze week wat heeft geregend, hè Dini? Nog een enkele week en dan is Agnes Koffijberg jarig. Vast gefeliciteerd, Agnes en nog veel goede jaren toegewenst. Fijn, Willy Arcntzen dat je nu naar dc vijfde bent overgegaan. Ga je nu Frans leren? Dan mag jij me eens een Frans brief je schrijven. Zeg Rietje Cwentzius. ik l eet toch heus tante Jos en niet zoals jij in je brief schreef. Of ik al eens aan het strand ben geweest, vraag je. nou en-of en ik vind het er wat heerlijk. Sjanie Deurloo schrijft me, dat heel veel nichtjes en neefjes haar een kaart heb ben gestuurd. Zij wil jullie allemaal heel erg bedanken en ze is wat blij met al die post. Het kinderkoor ,.'t Knop je". waarin ook Rietje Breugel zingt heeft laatst een eerste prijs gewonnen. Dat is niet mis, Rietje. Wat hebben jul lie gezongen? Aad Berkman wil alle zieke nichtjes en neefjes van harte be terschap toewensen en de groeten doen. Bij dezen, dan Aad. Ik vind het lief van je, dat je aan onze zieke kinderen hebt gedacht Nelly Broekman heeft de kabouter van vorige week „Puntmuts" genoemd. Dat is een goede naam voor het kleine manneke. Je vriendinnetje schreef me al, dat die brug is verdwe nen. Joke van Berchum. Ja het is ook al zo lang geleden, dat ik in jullie plaats ben geweest. Als ik eens tijd over heb, kom ik toch nog eens een kijkje nemen. Dat is me wat Rie Broer, zoveel zie ken thuis. Hoe gaat het met moeder. Ik hoop van harte, dat" zij beter is ge worden. Alleraardigst vind ik jouw post- papieiRiet Loch. Het Julianapark is inderdaad erg mooi en op die plaat komt dat ook erg goed uit. „Beter laat dan nooit", zegt het spreekwoord en daar denk ik aan als ik nu Kees de Kool met z'n verjaardag feliciteer. Kees van harte joh en nog veel goeds. ..Bobbie" zou wel altijd vacantie willen hebben, schrijft ze. Nou. dat lijkt zo op het eer ste gezicht wel aardig en toch weet ik zeker, dat het je gauw zou vervelen. Vraag eens aan de onderwijzer of hy het goed vindt als jij er eens een jaar tus sen uit gaat. Ik hoor zijn antwoord wel van je hè Jij geniet daar maar in Lim burg. Chris Veldman, of ben je inmid dels 1 weer thuisgekomen. Nou. Tineke Iïressen, jouw rapport mag er wezen hoor. En pluim op je hoed, ol draag je die niet. Al weer iemand die gauw jarig is hè Heleentje Starre. Mn Kind ook jij geluk en een prettige dag toege wenst Zo. dus jij gaat in de derde klas met handwerken beginnen. Ria van de Vliet. Weet je wat ik altijd zo moei lijk vond? Een hiel in een sok breien, wat heb ik daar uren op zitten kijken. Als jij bramen gaat plukken. Marll Kardol, denk dan ook eens aan mij Ik ben namelijk dol op bramen. Zul je niet in je vingers prikken of achter de strui ken blijven haken? Adrie Oostcrm-m is weer thuis gekomen uit de vaeantiekolu- nie Jij zult daar wel een prettige tijd hebben gehad, denk ik. maar thuis is het toch altijd weer fijn hè. wat jij Ah, nu weet ik waar dat bewuste dorpje ligt. Benny van der Wetering. Of ik - r zou willen wonen? Nou, als het zo is als jij beschrijft, jongen, dan denk ik haast van wel. Meisjes en jongens, ik ga weer stop pen. Zoals altijd besluiten wij de brie venbus met dc nieuwelingen. Welkom ui onze kring Rienie Goedvolk, Annie Ver hagen, Nelly van Tol. Jan Bakker, Jo ke Verhaar. Ineke Neccke, Yvonne Mor- roy. Sjaantje Bezemer, Wim van der Stek, Corric en Beppie den Dopper, Aart Hoek. Jan Quirijns, E. M. Kor ving tgeen voornaam en Tineke Ip- pel. Een goed weekeind allemaal, oude en nieuwe nichten en neven en tot vol gende weck, jullie Het Engelse meisje Suzie Eves heeft in de tuin een haagboompje, clat kunstig is geknipt in de vorm van een kameel. Toen het zo erg lang droog bleef, liet Suzie haar groene kameel maar eens lekker water drinken.... maar ze gaf hem nog een bad toe.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 2