Staatsmijnen in Limburg ^De wereLcireió van en ^^reeó i^navel EEN HALVE EEUW KOUDE-INVALLEN in het voorjaar 31. Om kwart over elf krijgt Jimmy's intu«- tie telefonische verbinding met „De Witte Woerd." De induttende geest van de kellner schrikt wakker van de Alligator. „Ontsnapt uit de dierentuin, meneer?" vraagt hij gapend. „Nee, 'n soort auto", snauwt Jimmy, „met twee uitgekookte eendenblagen. „Aha, meneer" stemt de kellner toe, „schatten van kinderen. Uw zoontje en dochtertje zeker.." „Die kerel staat me koelbloedig te beledigen", fluistert Jimmy aan Willy's oor. Maar door de tele foon commandeert hij: „Houdt ze secuur vast kellner, zij zijn nog niet snavelig en kunnen het ouderlijk gezag dus niet ontberen." 33. Om kwart over een stoppen Jimmy en Wüly voor „De Witte Woerd". „Mijn intuïtie is wel eens wat langdradig, maar ze werkt in elk geval onfeilbaar", constateert Jimmy en Willy is te slaperig om hem tegen te spreken. Maar de kellner ziet er mistroostig uit. „Het spijt me voor meneer als vader zijnde", zegt hij deelnemend, „maar de jongeheer en de jon gejuffrouw zijn door onvoorziene omstandighe den plotseling afgereisd, 'n Boodschap voor u hebben ze niet achtergelaten.. Ja, 't opkomen de eendengeslacht is tegenwoordig wat vrij in zijn manieren. Sympathiek natuurlijk, maar wel eens wat lastig voor ons volwassenen, meneer." 34. „Die intuïtie van jou", gromt Willy te gen zijn kameraad, „schijnt een paar uur ach ter te lopen. Voor vandaag heb ik er rijke lijk mijn bekomst van. Ik wil nu eerst een potje maffen." „Kan ook gerust", stemt Jimmy toe. „We zijn de Snaters op het spoor en ze ontlopen ons toch niet. Tot zes uur gaan we onder de wol. Sem Slobber heeft ons een lief koopje bezorgd, maar we zullen hem toch re delijk bedienen." „Ik hoop dat je gelijk krijgt", gaapt Willy, „maar zo lang ik niet gemaft heb.„Mag ik de heren dan maar voorgaan?" zegt de kellner beleefd en vijf minuten later zijn Jimmy en Willy alle zorgen vergeten. 35. Intussen heeft de Alligator al 'n paar uur over donkere buitenweggetjes gezworven, 't Is een heldere, koele zomernacht en Trees heeft wel een reisdeken omgeslagen, maar die helpt niet tegen de slaap en dus zit ze te bibberen en te huiveren. „Ik geloof dat ik daar een ge schikte hooiberg zie," troost Kees. „Daar gaan we een paar uur in slapen, anders kunnen we morgen niet meer. Ik zal de kar daar bij die boom neerzetten, dan duiken we hier in 't hooL 't Is gratis logies en van spionnerende kellners zuTlen we geen last hebben.'Wel te rusten.." 36. De volgende dag passeren Kees en Trees het bekoorlijke dorp Zoetermeer. „Hier hebben ze zeven trappen van vergelijking", beweert Kees. „Bestaat niet", ontkent Trees, „volgens meester Kwaak zijn er maar drie." „Luister dan goed", grinnikt haar broer, „hier zijn ze: zoet, zoeter, zoetermeer, zoetermeerder, zoeter- meerdermeest, zoetermeerdermeester, zoeter- meerderboven meester." „Aardig", stemt Trees genadig toe, „maar je vergeet er nog een: de zoetermeerderbovenmeestersvrouw. Die staat op de achtste trapKan ze goed ramen ze men." Wekelijkse bijlage Zaterdag 19 April 1952 Nemen in het Nederlandse bedrijfsleven een belangrijke positie in OP 1 Mei zullen in Zuid-Limburg van Stein aan de Maas tot Ter- winselen in het Oosten de vlaggen wapperen op kerktorens, openbare gebouwen en mijnwerkershuizen, want dan is het vijftig jaar geleden, dat de dienst van de Staatsmijnen zijn werk begon. Het bescheiden begin van het jaar 1902 is in deze halve eeuw uitgegroeid tot een gigantisch bedrijf, dat werk verschaft aan 40.000 paar handen en dat welvaart heeft gebracht in het Limburgse heu velland, waar omstreeks de eeuwwis seling nog slechts enkele mijnschach ten oprezen tussen de akkers, waar op de boer zijn ploeg dreef door de vruchtbare löss. Nog golft het graan in de zomermaanden op deze heuvels, maar honderden meters onder de rul le aarde knetteren overal de afbouw- hamers en zwoegt dag en nacht een leger van gespierde mannen in de zwarte steenkool. Het landschap wordt beheerst door de silhouetten van schachttorens, door geweldige steenhopen en rokende schoorstenen. En de mijn beheerst niet alleen het landschap, maar ook het leven en streven van vrijwel alle bewoners van deze streek. Hoewel de opbloei van het moderne mijnbedrijf eerst omstreeks 1900 is begonnen, moet men toch niet den ken, dat voorheen de steenkool geen rol speelde in Zuid-Limburg. In de middeleeuwen, in de tijd dat de kruis ridders met wapperende vanen en de kreet „God wil het" op de lippen optogen naar het Heilige Land, werd in het dal van de Worm in de buurt van het huidige Kerkrade al kool ge wonnen. Dat gebeurde niet in het duister van een mijn, maar in dag bouw. Een oud geschrift uit het jaar 1113 vertelt, hoe de kool op plaat sen, waar deze aan de oppervlakte kwam op primitieve wijze verzameld werd om als brandstof te worden verkocht. In de volgende eeuwen zoekt men het steeds dieper. Schachten worden gegraven en langs lange ladders da len in de zestiende eeuw de mijn werkers af naar de diepte, waar al lerlei onbekende gevaren op hen loe ren. Zij leren het mijngas kennen, zij vechten tegen het water dat hun mijngangen overstroomt, maar daar boven draaien de lier en de emmers met steenkool ko men langzaam maar zeker naar bo ven. Hoe dieper men echter graaft, hoe moeilijker het wordt. Zonder kapitaal kan het water niet afdoende worden bestreden en uit de luttele opbrengst kunnen de kleine ondernemers hun exploitatiekosten niet meer dekken. De ene eigenaar na de andere ver koopt noodgedwongen zijn rechten aan de abdij van Kloosterrade en om streeks 1725 is deze abdij de groot ste mijneigenaar in de wijde omtrek. Dan legt omstreeks 1780 de abt Chaineux zijn brevier aan de kant, gordt zijn pij wat op en daalt af in de nieuw verworven bezittingen. Hij rekent en tekent, hij ontwerpt we gen, waarlangs de met zakken kolen beladen paarden en muilezels de be woonde wereld kunnen bereiken en neemt met kracht de mijnexploitatie ter hand. In deze tijd werken in dit oudste kolenmijngebied van Europa al 800 mijnwerkers onder toezicht van de monniken. Jaarlijks winnen zij een ongekend grote hoeveelheid steenkool, nl. 150.000 ton. Anderhalve eeuw la ter is men er nog slechts in geslaagd dit getal te verdubbelen. Het water wordt verwijderd met pompen en als aan de in de schacht op en neer be wegende houten pompstangen dwars- latjes zijn aangebracht, behoeven de ondergrondse werkers ook geen lad ders meer te klimmen. Zij stappen tel kens over op een sport van de naar boven bewegende stang en bereiken zo gemakkelijk de oppervlakte. In de Franse tijd wordt met al het kerkelijk bezit ook de mijn bij Kerk rade geconfiskeerd en zo wordt dit bedrijf dan in 1815 staatseigendom. In 1846 verpacht de staat deze mijn aan de Akens-Maastrichtse spoorweg maatschappij en tot vandaag toe wor den hier in wat nu de Domaniale mijn heet kolen gewonnen uit de oudste mijn in West-Europa. In 1852 komt er in Kerkrade een nieuwe mijn bij, die van Neuprick, die echter in 1904 na een grote wa- terdoorbraak verlaten moet worden. In 1893 wordt te Heerlen de eerste schacht gegraven voor de Oranje Nassaumijn I en zo werken bij de jongste eeuwwisseling drie particuliere mijnen aan de steenkoolwinning in ons land. Dan gaat ook de Staat mee spelen aan het kolenfront, want bij de wet van 1901 worden alle kolen velden, waarvoor nog geen concessies verleend waren, gereserveerd voor Staatsexploitatie. De zaak wordt dan meteen flink aangepakt, want de opkomende groot industrieën hebben grote, behoefte aan steenkool en ook kolen voor huis brand zijn in steeds groter hoeveel heden nodig. Een jaar later, in 1902, worden de „Staatsmijnen in Lim burg" gesticht en op 1 Mei wordt de dienst geopend. Dan is een tijdlang het woord aan de ingenieurs en de mannen van de tekenkamer, tot in 1903 bij Terwinse- len de plannen in daden worden om gezet en begonnen wordt met de aan leg van de Staatsmijn B, die later de naam Wilhelmina kreeg. Vier jaar later kan de Staat voor het eerst zijn eigen kolen verkopen. Het is nog niet veel, slechts 23.573 ton terwijl de Lim burgse mijnen in 1950 ruim 12.000.00O produceerden, maar het begin is er dan toch. Als de exploitatie gunstig verloopt, worden nieuwe mijnen aangelegd in de streek ten Westen van Heerlen, waar nog nimmer kolen gewonnen zijn. In 1914 de mijn Emma, in 1918 de Hendrik en acht jaar later de mijn Maurits, die nu de grootste en mo dernste van West-Europa is. Maar het blijft niet bij het delven van steenkool, de Staatsmijnen slaan hun vleugels steeds wijder uit. Cokes- fabrieken worden gebouwd, wat weer leidt tot het leveren van lichtgas aan derden. Thans voorzien de Staatsmij nen heel Limburg en Brabant van gas. Het cokesovengas doet ook in de electrische centrales de dynamo's zoemen en zo leveren de Staatsmij nen aan de gekoppelde electriciteits- netten van Nederland, België en Duits land jaarlijks ongeveer een milliard kWH. In 1930 wordt het Stikstofbindings- bedrijf geopend, dat de bakermat wordt van een uitgebreide chemische industrie, die thans de meest uiteen lopende zaken produceert, als grond stoffen voor de plastic- en nylonfabri- cage, bakpoeder, explosieven, mest stoffen enz. enz. Eigen spoorwegen worden aange- gelegd, die aangesloten zijn op het net van de N.S. en bij Stein aan do Maas wordt een eigen haven gebouwd voor de belading van de schepen, die de kolen naar het Westen vervoe ren. (Vervolg op pag. 2). (Van onze weerkundige medewerker) BERUCHT zijn in het voorjaar in onze streken de koude-lnvallen. die tot be gin Juni nog kunnen voorkomen. Wanneer ons land in het voorjaar ge durende enige dagen in een oostelijke tot zuidelijke luchtstroom komt te lig gen, kunnen daarbij reeds in April al zomerse dagen voorkomen. Een voor beeld hiervan zijn de Paasdagen van 1949 (17 en 18 April), toen op tal van plaatsen in ons land de temperatuur tot even boven de 25 gr C steeg, in het zuiden zelfs tot dicht bij de 30 gr. C. Dit waren dan ook de warmste Paasda gen van de laatste 100 jaar. Maar ook dit jaar was het weer, vooral vóór de Paasdagen warm te noemen. De tem peratuur steeg tot boven de 20 gr. C. Welk een grote tegenstelling vórmt een dergelijk weertype, dat helaas meest al van korte duur is. met de situatie, die wij op bijgaand weerkaartje aange ven. Hierop zien wij een krachtig en goed ontwikkeld hogedrukgebied meteen centrum van 1030 millibar boven de oceaan ten Westen van de Britse eilan den liggen, terwijl wij boven Scandina vië een depressie of lagedrukgebied aan treffen met een kern van 995 millibar. Het is deze situatie, die kenmerkend is voor het voorjaar en oorzaak is van soms hardnekkige koudeperioden. Dagen aaneen waait er een koude Noordelijke wind, waarin zelfs hagel- en sneeuwbui en voorkomen. Bij overdag krachtige winden wordt bij deze luchtdrukverdeling, die bij voorkeur in April en Mei optreedt, maar in enkele gevallen ook in Juni nog van zich doet spreken, koude lucht uit het poolgebied naar het zuiden geblazen. Zie de pijlen, die de luchtstroming bij deze luchtdrukverdeling aangeven. Het is in de meeste gevallen ook deze situa tie. die in het voorjaar zware schade lijke nachtvorsten veroorzaakt. Bij heldere nachten kan de tempera tuur, als gevolg van een sterke uitstra ling flink dalen, waardoor dan tegen de ochtenduren, zo omstreeks even vóór plaatst zich dit hogedrukgebied iets r naar het oosten, dan zal de wind. die tussen Noord-West en Noord waaide, ook iets meer naar het Noord-Oosten draai en. Daarbij kan dan drogere lucht wor den aangevoerd, waardoor de kans op schraal weer. De land-"en tuinbouw op deze luchtdrukverdeling dan ook niet erg gesteld. De koude lucht, die vrijwel recht streeks tussen IJsland en Noorwegen door over de Noordzee naar ons land stroomt, kan éón a twee dagen later tot Middellandse Zee zijn doorgcdi Een aardige oto van Koningin Juliana en Prins Bernhard tijdens de pers conferentie te Detroit, waar door de journalisten talrijke vragen gesteld werden. al het geval ook wel eens even vroeger of later) zijn ook bij deze luchtdrukverdeling te verwachten. Lagedruk over Scandinavië en een hogedruk ten westen van ons, ls vooral in het voorjaar een ongunstig teken, daar dan een periode met koud weer is te verwachten. Dit is ook geen wonder, als men be denkt dat de zon in het hoge Noorden de sneeuw nog niet heeft doen smelten en er op Spitsbergen en langs de Oost kust van Groenland nog temperaturen van 10 tot 25 gr. C. voorkomen, Het is daarom deze luchtdrukverde ling. die een voorjaar bij ons lang koud kan houden en daarom ook een ongeno de gast op onze weerkaarten is. Verle den jaar hadden wij met Pinksteren een dergelijke situatie (midden Mei) en ve len zullen zich nog weten te herinnèren hoe koud het toen was. Een ieder liep nog in een dikke jas gedoken. De tempe ratuur kon met moeite boven de 15 gr C. komen en er woel een koude Noord westen wind. Tot de Puasdagen was er dit jaar over het weer in April geen klagen, behalve de eerste twee dagen in aansluiting op de abnormale koude staart van Maart. Maar., van do be ruchte Maartse buien hebben wij «Ut jaar weinig gemerkt, zodat het niet on waarschijnlijk is, dat er deze of volgen de maand nog een koude invul op treedt. zoals wij die hierboven schet»- ontwikkcling onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 9