FRIESLAND
n
1
ZONDAGSBLAD 1 MAART 1952
„VERCIERT MET DUYSENT VREUGHDEN
onöeR qoeö qeleiöe öoor het mooie „heiteUn"
Grachtje te Sloten.
TOEN we dezer dagen bij het ge
hucht Peperga de Friese grens
passeerden en de trein vaart minder
de om in Wolvega te stoppen, riep
een grappenmaker: „Koffers openen
en passen gereed houden, Friese
douane!" De passagiers lachten en
dachten even aan de in de laatste
tijd weer hevig opgelaaide strijd der
Friezen, de één met een beetje er
gernis, de ander met spot en weer
een ander met waardering.
Maar toen het fluitje weerklonken
had en de trein het Friese land in
reed, moesten we toch weer voor de
zoveelste keer erkennen, dat het ze
ker geen chauvinisme behoeft te zijn,
als een Fries trots is op zijn „heite-
lan", want dat deze provincie onte
genzeglijk een van de mooiste van
or.s land is. Nog veel te weinig Ne
derlanders hebben dit afwisselend ge
bied met zijn duizend schoonheden
ontdekt. Met uitzondering van het
bij watersportliefhebbers al lang ge
liefde merengebied, is Friesland voor
de meeste vacantiegangers nog on
bekend gebied. Des te groter zal voor
hen de verrassing zijn, als ze in' de
komende zomermaanden eens in de
„binnenlanden" van deze provincie
zullen doordringen.
De lange winteravonden, als de
wind in de schoorsteen loeit en we
behaaglijk in het hoekje bij de kachel
gedoken zitten, lenen zich er bijzon
der goed toe om vast plannen te ma
ken voor de vacantie. Om in gedach
ten weg te zwerven naar zonovergo
ten watervlakten met witte zeilen te
gen de horizon of naar de gedempte
schemering van het gezeefde licht op
een bospaadje.
Natuurlijk behoeven we ook op
zo'n zwerftocht-in-de-geesteen goede
gids, maar voor wie Friesland als
het land zijner vacantie-dromen heeft
verkoren, staat die gids al gereed.
De heer J. P. Wiersma, een geboren
en getogen Fries, die zijn land kent
als weinig anderen, staat klaar om
u te vergezellen en u te wijzen op
honderd dingen, die u anders over
het hoofd zou zien.
EERST vertelt hij iets over de
tweedeling van zijn provincie,
hoort u maar: „Wijd en open liggen
naar de kant van Noordzee en IJs-
selmeer de velden; de blik kan daar
over verten staren en grote ruimten
overzien. Boven de weiden en bouw
landen, die zich strekken van einder
tot einder, is het snel-wisselend spel
van wolken." Hier heerst dus een ze
kere eentonigheid, maar „naar het
Zuiden en Oosten der provincie, op
de hoge zandgronden, welk gebied in
het spraakgebruik als de Friese Wou
den bekend staat, voegt de natuur
liefelijker noten in haar verte-melodie.
Het spel van immer terugwijkende
horizonnen heeft hier uit en is ge
transponeerd in het zachte ruisen
van de bomen; de schier onbegrens
de ruimte is er opgedeeld in percelen
bouwakkers en weilanden, die om
sloten zijn door karakteristieke aar
den wallen. Zandpaden voeren door
bosschages en door wouden, slingeren
zich door de laatste heidevelden en
zandverstuivingen."
Zo leidt hij zijn prachtige boek
„Friesland" in, (uitgegeven door A.
Roëlofs van Goor in Meppel) dat de
zer dagen verscheen en dat ons mee
voert naar de verste uithoeken, naar
de geheimen van flora en fauna, naar
de elf steden, 30 grietenijen en 365
dorpen van het Friese land. En wie
niet snel genoeg wordt verlokt om
zich aan te sluiten bij het reisgezel
schap, bedenkt zich nog wel als hij
de prachtige foto's ziet van F. C. D.
Popken, die het geschreven woord
nog meer tot leven wekken.
EERST gaan we dan naar het Zuid
westen, naar Gaasterland met
zijn praehistorische kliffen, de enige
plaats, waar onze kust „steil uit het
water oprijst." Deze kliffen hebben
wellicht duizenden jaren geleden nog
het gedruis gehoord van de langs
trekkende rendierjagers, die o.a. bij
Ureterp hun tenten opsloegen. Ge
lukkig zijn alle drie de kliffen thans
geplaatst onder het beheer van na
tuurvrienden, zodat de rijke geologi
sche schatten bewaard blijven en ook
de bijzondere flora en fauna niet
worden verstoord.
Onze gids brengt ons natuurlijk ook
naar het uiterste Zuidoosten, waar
de Friezen hun enige „berg" hebben,
de Bosberg bij Appelscha. Hier wijst
hij op een eenzame figuur, die op
zoek is naar iets heel bijzonders, die
de bodem afspeurt naar het Linnaeus-
kruid, dat in Nederland alleen hier
en misschien bij Norg in Drente
groeit.
Overal spreekt voor de opmerke
lijke beschouwer het oer-woud ver
leden van deze bodem. Vuurstenen
werktuigjes, bronzen voorwerpen,
scherven van primitief aardewerk
zijn hier op verschillende plaatsen in
menigte voor de dag gekomen. Ja,
bij Nijega kwam zelfs een kies van
een mammouth te voorschijn, een
laatste groet van de langharige oli
fant uit het diluvium, die hier zijn
einde vond.
TUJVAR dan verlaten we de Wouden
om te gaan naar het kleigebied
met de wijde horizon, waar de men
sen „stoer en rusteloos zijn, als het
water dat hun land schiep." De be
woners van het huidige Oostergo en
Westergo zagen omstreeks 400 j. v.
Chr. nog dagelijks twee maal de eb
en de vloed voorbij hun woning trek
ken. Zij woonden in een gebied, dat
alleen bij eb droogviel en daarom
bouwden zij hun hoeven op terpen,
verhogingen die tijdens de vloed als
eilanden boven hun omgeving uitsta
ken.
De Romein Plinius gaf reeds een
(waarschijnlijk wat overdreven) te
kening van het „ellendige en misera
bele leven" dezer terpbewoners,- van
wier bodem men niet wist of ze tot
de zee of tot het land behoorde.
In de vroege middeleeuwen wordt
dit terpengebied al drooggelegd en
zo verrijzen nu de terpdorpen als heu
vels in het vlakke land. Helaas weet
onze gids te vertellen dat er nog
maar 400 over zijn van de 900 ter
pen, die hier eertijds geweest moe
ten zijn. De terpaarde was kostelijke
mest voor de humus-arme bodem in
Drente en zo werden er vele afgegra
ven. Soms verdwenen ze geheel, soms
hield men halt bij het oude kerkje
met de zadeldaktoren en bleef dit al
leen of met de pastorie staan op het
terprestant, dat zich nu als een ron
de taartendoos boven de omgeving
verheft.
TUSSEN Oostergo en Westergo ligt
Het Bildt. Hier golfden in vroeger
eeuwen de wateren van de Middel
zee, die van Westergo een eiland en
van Leeuwarden een kustplaats maak
te. Langzaam maar zeker werd dit
gebied drooggelegd met de krachtige
hulp van de kloosters Mariëngaard,
Lidlum en Anjum, maar het heeft
eeuwen geduurd eer de gehele zee
verdwenen was.
Polderjongens uit het Noorderkwar
tier bij Medemblik zorgden samen
met de Friese polderjongens voor de
droogmaking en uit hun nakomeling
schap komen de huidige bewoners
van dit gebied, de „Bildtkers" voort.
Zij handhaven trouw hun wel wat
verfrieste Hollandse dialect en heb
ben zich in alle opzichten voor assi
milatie met de „echte" Friezen we
ten te bewaren.
MAAR in het Zuidwesten van Fries
land is het paradijs voor de wa
tersportliefhebbers, het gebied van
de witgekuifde golven en de witte
zeilen, van namen met een feestelijke
klank als Fluessen, Sloter Meer en
Sneeker Meer. Onze gids doet een
prachtige zeiltocht aan de hand, over
de Fluessen en dan in de buurt van
het eilandje Lije Pölle de Yntema-
sloot op in de richting Grote Gaas
ter Meer en Zandmeer.
Een bijzondere bekoring heeft het
provianderen in zo'n echt Fries wa
terlanddorp als b.v. Nijhuizum. „Een
tiental huizen, die verspreid liggen
rondom het kerkje, 's Zondagsmor
gens komt de dominee van Gaastmeer
naar dit dorpje gevaren om er te
preken in het kerkje met 127 zitplaat
sen. Het is de enige dag in de week,
waarop binnen deze kleine gemeen
schap de Nederlandse taal tot klank
komt; zodra de dienst ten einde is,
herwint het Fries zijn rechten, want
deze taal is het voertuig der gedach
ten. Als de motorboot met de domi
nee puffend is vertrokken, dan is het
Hollandse element heengegaan en
wordt de eeuwenoude continuïteit,
verankerd in taal en levensstijl der
Friese gemeenschap, onmiddellijk
hersteld."
MAAR we kennen Friesland toch
nog niet, zo lang we de elf ste
den niet hebben bezocht. Bertus Aaf-
jes zag deze provincie als „een zee
van groen en daarop een vloot van
trotse steden."
Toch vindt onze leidsman, dat niet
de steden het karakter van Friesland,
maar veeleer Friesland het karak
ter van zijn steden bepaalt. Ze zijn
stukjes van het platteland, landste
den, waar zede en taal van het plat
teland vrijelijk toegang hadden en
verankerd zijn. Dat was zo en dat
is zo, ook al is de eigen taal in de
steden tengevolge van de tweetalig
heid tot het „stadsfries" verzwakt.
Hoe plezierig is het te dwalen over
de hobbelige keien van die oude,
Friese stadjes. Om in Franeker de
fraaie huizen te zien, waar eertijds
de professoren van de hogeschool re
sideerden of het heelal te bewon
deren, zoals het werd nagebootst door
Eise Eisingha in zijn eenvoudige wo
ning; om in Sloten de bedaarde, rus
tige sfeer te ademen van het won
derlijk mooie grachtje, om in Sneek
te staren naar het sierlijke silhouet
van de Waterpoort. Ja, wie Fries
land bezoekt, moet de elf steden voor
al niet vergeten!
En als we onzelf dan tenslotte weer
terugvinden in die stoel bij de haard,
als het laatste blad is omgeslagen en
het vuur nog slechts een beetje na
gloeit in de laatste kolen, als de wind
huilt om het huis en de regen klet
tert tegen de ruiten, als de weg naar
de slaapkamer zo lang en het bed
zo koud is.... Dan, ja dan nemen
we een vast besluit: als het weer zo
mer wordt, als weer de vrijheid van
de vacantie lokt, dan gaan we naar
het Heitelan. Desnoods stoppen we
het boekwerk „Fries in één week"
in de rugzak, maar we willen zelf
zien en beleveD wat ons op deze
stormachtige winteravond in ons
hoekje bij de haard zo in verrukking
bracht.
Een kostbaar kleinood voor Sneek: het Waterpoortje.
ZONDAGSBLAD 1 MAART 1952
5
un je nog zingen
KENNISMAKING MET DE AFDELING „ONRUST"
in.
ER bleef mij niet veel anders over
dan zuster Den Hertogh te vol
gen, de lange gang door. Aan het
eind ervan was een deur, die met
een grote sleutel werd geopend en
achter me gesloten. Het geschiedde
met de onverschilligheid die van
een jarenlange gewoonte getuigde,
maar daarom niet minder secuur. En
een niet ingewijde kan daarbij in het
begin een gevoel van huivering ter
nauwernood onderdrukken.
De afdeling „onrust", had ze ge
zegd, ik moest er maar niet op let
ten. Dat was wel 'n goede raad,
maar wie garandeerde mij, dat die
onrust niet op mij zou letten? Er
ging weer een deur open. „Kijk, hier
is 't, komt U maar verder". Een
ogenblik schrok ik terug.
Daar zaten ze, op houten banken
aan lange tafels, krankzinnige vrou
wen, gevaarlijke nog wel. Voor de
meesten lag een hoopje touw of wol
of zo iets en daar plukten ze wat
aan. Anderen waren aan het breien,
sommigen staarden alleen voor zich
uit. Ik kreeg een kinderachtig gevoel
in mijn knieën en er kwam een waas
voor mijn ogen: stel je eens voor,
dat daar je eigen vrouw tussen zat!
In een hoek van de vrij grote zaal
stond een piano. Een zuster speelde
uit: „Kun je nog zingen". Verder
geen enkel geluid. Het geheel maakte
de indruk van een aangrijpende, stom
me film, waarbij men vaag wat mu
ziek op de achtergrond hoort.
Ik werd uit mijn overpeinzing ge
rukt door de vraag van zuster Den
Hertogh: „Wilt U de piano even keu
ren?"
Liever wilde ik onmiddellijk rechts
omkeert maken, doch ik moest wel.
Zo onopvallend mogelijk liep ik door
het lokaal De meeste vrouwen keken
nauwelijks op; anderen gingen, na
een onverschillige blik, weer direct
aan hun taak. De verpleegster hield
op en stond haar plaats aan mij af.
Ik sloeg enkele accoorden aan. Het
was een vrij goed instrument.
Plotseling kwam van achter de pia
no een vrouw te voorschijn. Waar
schijnlijk had zij op de grond geze
ten. Haar lange, zwarte haar hing
los, gedeeltelijk voor het gezicht.
Woeste ogen keken mij aan, waan
zinnige ogen; ze brabbelde een paar
onverstaanbare woorden. Ik staarde
terug, als gefascineerd, een ogenblik
verstijfd van ontzetting. Toen pakte
de verpleegster het wezen bij de arm
en bracht haar naar een der banken.
Ze ging, na een laatste blik, gewil
lig mee en eerst dan durfde ik van
de piano weg te gaan, bijna onpasse
lijk van schrik. Zo langzaam moge
lijk liep ik terug naar de deur. Zus
ter Den Hertogh stond in een andere
hoek gebogen over het werk van eni
ge vrouwen en had waarschijnlijk
van het gebeurde niets bemerkt. De
deur was natuurlijk op slot, maar ik
moest er uit. Snel, alsjeblieft zuster,
laat me weg gaan! Ze keek op en
zag me staan, begreep waarschijnlijk
wat er in mij omging en kwam naar
mij toe. „Denkt U dat het lokaal ge
schikt is?"
Ik kon slechts knikken, spreken
was me onmogelijk, mijn keel zat als
dichtgeschroefd. Weg, ik wil weg;
mens, laat me er uit! Juist toen zij
de sleutel omdi-aaide verhief zich een
hese, lage stem, die langzaam en na
drukkelijk sprak: „Het kind is dood",
en dan volgde een vloek als van een
bootwerker.
Ik drong me voor langs de hoofd
verpleegster de gang in en wachtte
met gespannen zenuwen tot ik het
bevrijdende geluid van de omdraai
ende sleutel hoorde.
,,Dat vrouwtje hallucineert erg, de
stakker; oh, ze kan toch zo schel
den!". Het klonk verontschuldigend
en meewarig tegelijk. De zo echt
menselijk meevoelende klank in de
zachte stem brak de bijna ondraag
lijke spanning waarin ik zojuist had
verkeerd en ik zuchtte een paar maal
bevrijdend diep.
„Van deze, eh, mensen krijg ik er
toch geen een op het koor, he?"
Merkwaardig dat je, als buitenstaan
der, sprekend over de bewoners van
een psychiatrische inrichting zo moei
lijk het woord „patiënten" over de
lippen krijgt. In de gewone maat
schappij heb je het wel gemakkelijk
over een „echte zenuwpatiënt" of
over iemand die „rijp is voor..." enz.
Zijn ze echter werkelijk opgenomen
in een „gesticht", dan zegt bijna
iedereen: „oh die, wist je dat niet?
die zit in..." alsof men het notabene
heeft over een gevangene, zoveel
jaren veroordeeld tot cellulaire op
sluiting. Zuster Den Hertogh lachte.
„Nee, er zijn er natuurlijk onder met
een goeie stem, maar ze zouden toch
te veel storen; hoewel, je kunt na
tuurlijk nooit weten". Dit laatste
kwam er een beetje nadenkend uit.
Lieve help, ik had haar toch niet op
een idéé gebracht?
„Dokter Glas heeft gezegd, dat hij
alleen de heel rustige patiënten zou
sturen", antwoordde ik haastig.
„Oh, maar daar kunt U dan op ver
trouwen, dat laat ik natuurlijk aan
hem over"; verzekerde mij de Zus
ter. Door een bepaalde intonatie in
haar stem, besefte ik vaag dat de
hiërarchieke afstand tussen een dok
ter en een hoofdverpleegster behoor
lijk groot moest zijn.
Maar half gerustgesteld en nog
zeer onder de indruk van mijn be
zoek aan „de onrust" verliet ik het
gebouw.
Terwijl ik per fiets huiswaarts
keerde, werd ik een paar maal op
weinig zachtzinnige wijze er aan her
innerd, dat me:, in het drukke stads
verkeer niet ongestraft een denkbeel
dig gesprek kan voeren met een
vrouw, die misschien krankzinnig ge
worden was, omdat ze haar kind had
verloren.
's Avonds zijn we naar de bioscoop
gegaan. De vrolijke rolprent was vol
gens de meeste bezoekers niet veel
bijzonders, maar ik heb er zo onbe
daarlijk bij zitten schateren, dat mijn
vrouw meermalen verbaasd en een
beetje verwijtend naar mij opzag.
„Had toch maar dat zenuwtablet
je genomen", zei ze, toen we naar
de uitgang schuifelden, „de mensen
hebben meer om jou gelachen dan
om die snertfilm". Tijdens het wach
ten op de tram ving ik enkele zin
nen op van een paar, in druk gesprek
zijnde, bakvisjes.
„Die John is af en toe gewoon gek,
zeg. Op die afscheidsfuif, je weet
wel, heeft ie zo idioot gedaan, we
hebben ons werkelijk krankzinnig ge
lachen
J. N. VAN DER WAART.
Nr 22
De nieuwe puzzle, die vorige week
als een moeilijke aangekondigd werd,
zal velen de handen vol geven. Eén
troost kunnen ze putten uit het feit,
dat het in elkaar zetten en de con
trole mij reeds uren gekost heeft. Voor
een puzzelaar er 10 uur mee zoek
brengt, moet er heel wat gebeuren. Bij
de controle is het mij enige malen
overkomen, dat ik door een fout op
nieuw beginnen moest.
Acht schaakverenigingen, die onder
ling een competitie speelden, worden
hier ten tonele gevoerd. De wedstrijd
leider verzuimde de volledige resul
taten te publiceren, maar gaf enkele
malen de stand van de competitie op.
Een gewonnen wedstrijd wordt be
loond met 2 punten, een gelijk spel
met 1 punt voor beide partijen en ver
lies met een vette nul; 4- betekent ge
wonnen, 1 gelijk spel en verloren.
Gemakshalve heten de clubs hier A,
B, enz. Bij de standen hebben niet
alle clubs evenveel wedstrijden be
ëindigd, zoals geregeld voorkomt.
NN
„NN" ach ja, dat gebruiken
we zo nu en dan in ons leven. „No
men nescio" betekent het vrij
vertaald met „Niet Noemend", en
dit kleine maskeradespel is ook wel
nuttig. Soms om er een mens ach
ter te verbergen, die zijn linker
hand niet wil laten weten wat zijn
rechter doet. Soms en ik wilde
dat ik niet door zoveel ervaringen
'n tikje cynisch ware geworden
soms ook omdat men voelt: „Ik
kan me niet hieraan onttrekken; ik
moet wel wat bijdragen; als ik
mijn naam erbij zet en ik kom maar
met zo weinig uit de bus, dan sla
ik een gek figuur; dan twijfelen ze
aan mijn bankrekening en aan mijn
toewijding; vooruit, ik stort mijn
aalmoes dan maar onder NN; wat
niet weet, wat niet deert
Maar al noemen we ons NN, een
naam hebben we tóch. En behou
dens wanneer offervaardigheid of
arglist die willen ommantelen, zijn
we wat op deze naam gesteld. Wee
degeen, die in gesprek of bij offi
ciële gelegenheden zich onze naam
niet herinnert. Natuurlijk, dan
zulllen we lachend zeggen: „Ha, ha,
ja u ontmoet ook zoveel mensen,
nietwaar, maar mijn naam is Dinges,
Ha haMet dat „Haha" kan
men dan overigens augurken in
maken, en nog vierentwintig uur
later zeggen we zachtjes by onszelf:
„Die kaffer; was mijn naam ver
geten In dat opzicht zijn we
allemaal gelijk: de villabuurt heeft
zijn naam niet minder ergens in
zijn lange tenen zitten, als de volks
wijk. Alleen in het laatste geval
is de kunst te moeilijker om ze ook
allemaal te onthouden: in villa
streken wonen niet zoveel duizen
den opeengepakt, weet u.
We hebben dus namen. Lang, lang
geleden heb ik daarover al eens
eerder geschreven. Twee keer als
ik me niet vergis. Eenmaal over
historische namen, die nog in de
Volkswijk voortleven, met 'n dikke
laag stof en roet over een eens zo
glanzend blazoen. En eenmaal over
de klinkende namen van tijdge
noten, die bij ons een broertje of
zusje hebben wonen; bloedeigen
broers en zussen omdat de een soms
opklimt tot de hoogste waardig
heden, terwijl de ander al dieper in
de poel der ellende zakt. Wonder
lijk en ontroerend verschijnsel:
broer Jan staat bij de officiële
plechtigheid op de eerste rij nevens
Landsmoeder en Burgervader en
broer Piet of zus Annie rekt zich
ergens in de mensenmassa uit om
een glimp van het gebeuren op te
vangen. In de Volkswijk infor
meren ze nu en dan wel eens naar
die glorieuze familieleden: „Mis
schien kent meneer hem wel, mijn
broer heb die grote zaak, daar en
daar Maar andersom kloppen
ze nooit by me aan. Van myn
Uil de
VOLKSWIJK
levensdagen heb ik het nog niet ge
hoord: „Dominé, die broer van me
daar in uw wijk, hoe maakt die het
eigenlijk En nochtans bindt
hen éénzelfde naam; bij de een
een klaroenstoot, bij de ander hoog
stens een bordje op zijn deur
En toen ontmoette ik de mens-
zonder-naam. Ze was alwéér,
want U bemerkte toch al dat in
deze weken inzonderheid de ouder
dom ons boeit, haar ellende en pro
blematiek? ze was bejaard. En
iedereen noemde haar „Opoe" of
„Opoetje", maar achter dat eerste
woord kwam telkens een ander. De
een zei ik verzin de namen
slechts Mulder en de ander zei
Tulder en een derde iets van Bulder.
Op zichzelf zit daar niets bijzon
ders in, want in de Volkswijk legt
elke naam het loodje en wordt ver
basterd tot een klank, die ontegen
zeggelijk ujydser is dan de eigene
ooit zal worden. De predikanten,
de sociale werksters en de jeugd
leiders delen om strijd in die eer,
maar ook de straat en zijstraat
bewoners krijgen ruimschoots hun
deel. Meneer Koot heet opeens voor
het gemak Meneer Verkotener, en
zuster Meters is zich eens een aap
geschrokken toen ze met „Juffrouw
Kilo" werd begroet. En dus konden
Mulder en Bulder en Tulder best
allemaal van éénzelfde stam afkom
stig zijn. Alleen, het lag anders. Ze
hadden allemaal gelijk, maar ze
waren er tevens allemaal naast.
Mulder was haar eerste man ge
weest en die was dood. En Bulder
haar tweede en die was óók dood.
En Tulder haar derde en daar was
ze van gescheiden want die dronk
haar teveel. En haar meisjesnaam
ach, hoe lang geleden dat ze die
gedragen had, maar thans had ze
er nochtans weer recht op was
nog anders. Laten we weer ver
zinnen: „Sprankelenberg"Alida
Eva Sprankelenberg. Maar die
naam kon geen mens onthouden,
want al dat ge-ul-der lag meer in
het gehoor. En toch leerde één het
om het te onthouden, en dat was
uw wijkpredikant. Want toen ze
me de ene week had uitgelegd hoe
dat met al die namen zat, stond
ze de volgende wijkavond ineens
voor me en examineerde„Nou, hoe
hiet-ik nou?" En daar stond ik met
mijn mond vol tanden en wist het
werkelijk niet en kreeg weer voor
gespeld: Alida Eva Sprankelen
berg, Spran-ke-len-berg, hoor u
goed?" Ja, ik hoorde het goed. En
nog maanden en maanden lang, heb
ik het tepas en te onpas moeten
herhalen!rAlida Eva Spankelen-
berg
Nu is die naam allang uitgewist
en vergeten. Maar al meer ga ik
vermoeden dat hierin een der diep
ste noden van een mens kan liggen:
dat men enkel maar een NN is ge
worden, getooid met namen, die
men zelf niet meer dragen kan of
wil. Hoe zalig is het dan om ge
doopt te wezen en te weten dat God
onze naam voor eeuwig kent.
WIJKPREDIKANT.
D 0 0—2, 7; E 0 0-1. 2%;
F 0 0—1, 4; G 0 0—1, 3%;
H 1 0—1, 7
Stand II: A 4 0—0 28; B 4- 2
0—1, 17 VèC 4- 1 0—2, 14; D 4 0
0—3, 11; E 4- 2 0-1, 15%; F 4- 1
0—1, 10; G -f 1 0—2, 13; H 1
0—2, 11.
Stand III: A 4- 6 0—0, 43; B 4- 4
0—1, 31; C -f 4 0—2, 31%; D 2
0—4, 28; E 4- 2 1—3, 29; F 4- 1
1—4, 25%; G 4- 2 0—3, 21%; H 4-
1 0—5, 20%.
Stand IV: 9 4- 7 7—0. 52%; B 4- 6
0—1, 43%; C 4- 4 0—3, 32; D 4- 2
1—4, 33; E 4- 2 1—4, 32%; F 2
14 32; G 4- 2 1—4, 30%; H 4- 1
0-6, 24.
Het laatste gegeven vormen de resul
taten van de behaalde overwinningen.
Een gewonnen partij levert 1 punt,
remise een half punt en verlies een nuL
Iedere tientallen wedstrijd levert dus
10 punten op. Wint men met 6. dan
verliest de tegenstander met 4. Eén
wedstrijd werd gewonnen met 9% punt
(komt zelden voor!), één met 9. vijf
met 7%, zeven met 6%, negen met 6,
drie met 5%. In totaal werden gespeeld
28 wedstrijden, daar iedere club met
zeven andere speelt.
Gevraagd wordt de tabel te geven,
wedstrijden, doch
strijden behaalde punten. Men tekene
een vierkant met 8x8 hokjes er. schrij
ve aan de linkerkant van boven naar
beneden A,B, tot en met H. Dit zelfde
doet men aan de bovenkant van links
naar rechts. Op de eerste rij krijgt het
eerste vak een kruis, omdat A niet te
gen A speelt, op de tweede het tweede
vak ene. Als oplossing op rij 1 komen
dun 7 getallen, die samen 52% geven.
Het zou kunnen zijn 5%, 7%, 7%, 7>f,
7%, 7%, 9%. Dit voorbeeld is natuurlijk
fout. Was het goed, dan zou in de eer
ste kolom van boven naar beneden moe
ten voorkomen 4%, 2%, 2%. 2%, 2%,
2'j, Aan weerskanten van de kruis
jeslij n vormen dus steeds 2 correspon
derende vakjes samen 10 b.v. 9%—%
en 55. Dit laatste dus bij gelijkspel.
De oplossing kan vlot op een briefkaart.
Degenen, die de puzzles dikwijls te ge
makkelijk vinden, zorgen natuurlijk voor
een goede oplossing. Het eerste twaalftal
gaat vry vlot, maar dan komen de moei
lijkheden. Toch kan men met goed ge
bruik maken van de gegevens tot de op
lossing komen. Volgens myn eigen ver
wachting sneuvelt minstens de helft der
geregelde oplossers. Ook als men het
diagram niet vol krijgt, kunnen er pun
ten toegekend worden, mits de helft
minstens af is. Mijns inziens is dit de
zwaarste van de tot dusver geplaatste
hersenkrakertjes. Zet U mij beschaamd?
Bij de oplossingen van deze week be
vonden zich nog een half dozijn van
opgave 17 en 18 alle uit Den Haag.
Ze zijn gedateerd 2, 3 of 4 Febr.! Dit
brengt mij in een lastige parket, want
slechts één heeft het posstempel van 2
Febr. Enerzijds wil ik niemand duperen,
maar de oplossing is reeds gepubliceerd.
Zo zou men kunnen knoeien. In het ver
volg zal ik afgaan op het poststempel,
daar een ander oplossing mii niet moge
lijk lijkt.
De prijzen van deze ween zyn aller
eerst voor J. v. Hoeken te Den Haag,
die nog van de vorige week overgeble
ven was en verder voor J. P. Bommel te
Den Haag met 71 punten en J. de Haan
te Rotterdam eveneens met 71 punten.
Allen onze harelijke gelukwensen.
Van de 19de puzzle is het aantal oplos
singen mij zee meegevallen. Rckenpuzzlcs
blijken zeer gewild te zijn, hoewel ook
ettelijke oplossers dan verstek laten gaan.
Gelukkig hebben we ze ook moeilijker in
voorraad, zodat te zijner tijd nog wel een
moeilijker rekensom volgt. Knap werk
noem ik het, als men 19 binnen 10 minu
ten oplost
De oplossing beginnen we met L.L moet
lager zijn dan 3, omdat anders door ver
menigvuldiging met N, H of C een getal
van 5 cijfers ontstaat. Als L 2 is, dan zijn
N. H en C op zijn minst 1, 3 en 4. Is E
dan 6, dan ontstaat een getal van 5
cijfers. Is E nul. dan klopt het niet met
C of N als begincijfers, wat men bij enig
rekenen ziet. L moet dus 1 zijn. N x S geeft.
1, dit kan alleen bij 3x7 Dus N 3 of V
Was N 3, dan moet C-bij de laatste ver
menigvuldiging met C-2 zijn. Dit klopt
niet, daar vermenigvuldiging met H
geen getal met C beginnend geven kan.
Dus N =7 en S 3. Nu kan E geen 4 of
hoger zijn, omdat dan door vermenigvul
diging met 7 een getal van 5 cijfers ont
staat. Daar 1 en 3 al bezet zijn is E 2.
LEES is dus 1223. Onmiddellijk is nu te
zien, dat H 5 en C 6 moet zijn; daar C 6
(Voor vervolg pag. 6.)