FRIESLAND n 1 ZONDAGSBLAD 1 MAART 1952 „VERCIERT MET DUYSENT VREUGHDEN onöeR qoeö qeleiöe öoor het mooie „heiteUn" Grachtje te Sloten. TOEN we dezer dagen bij het ge hucht Peperga de Friese grens passeerden en de trein vaart minder de om in Wolvega te stoppen, riep een grappenmaker: „Koffers openen en passen gereed houden, Friese douane!" De passagiers lachten en dachten even aan de in de laatste tijd weer hevig opgelaaide strijd der Friezen, de één met een beetje er gernis, de ander met spot en weer een ander met waardering. Maar toen het fluitje weerklonken had en de trein het Friese land in reed, moesten we toch weer voor de zoveelste keer erkennen, dat het ze ker geen chauvinisme behoeft te zijn, als een Fries trots is op zijn „heite- lan", want dat deze provincie onte genzeglijk een van de mooiste van or.s land is. Nog veel te weinig Ne derlanders hebben dit afwisselend ge bied met zijn duizend schoonheden ontdekt. Met uitzondering van het bij watersportliefhebbers al lang ge liefde merengebied, is Friesland voor de meeste vacantiegangers nog on bekend gebied. Des te groter zal voor hen de verrassing zijn, als ze in' de komende zomermaanden eens in de „binnenlanden" van deze provincie zullen doordringen. De lange winteravonden, als de wind in de schoorsteen loeit en we behaaglijk in het hoekje bij de kachel gedoken zitten, lenen zich er bijzon der goed toe om vast plannen te ma ken voor de vacantie. Om in gedach ten weg te zwerven naar zonovergo ten watervlakten met witte zeilen te gen de horizon of naar de gedempte schemering van het gezeefde licht op een bospaadje. Natuurlijk behoeven we ook op zo'n zwerftocht-in-de-geesteen goede gids, maar voor wie Friesland als het land zijner vacantie-dromen heeft verkoren, staat die gids al gereed. De heer J. P. Wiersma, een geboren en getogen Fries, die zijn land kent als weinig anderen, staat klaar om u te vergezellen en u te wijzen op honderd dingen, die u anders over het hoofd zou zien. EERST vertelt hij iets over de tweedeling van zijn provincie, hoort u maar: „Wijd en open liggen naar de kant van Noordzee en IJs- selmeer de velden; de blik kan daar over verten staren en grote ruimten overzien. Boven de weiden en bouw landen, die zich strekken van einder tot einder, is het snel-wisselend spel van wolken." Hier heerst dus een ze kere eentonigheid, maar „naar het Zuiden en Oosten der provincie, op de hoge zandgronden, welk gebied in het spraakgebruik als de Friese Wou den bekend staat, voegt de natuur liefelijker noten in haar verte-melodie. Het spel van immer terugwijkende horizonnen heeft hier uit en is ge transponeerd in het zachte ruisen van de bomen; de schier onbegrens de ruimte is er opgedeeld in percelen bouwakkers en weilanden, die om sloten zijn door karakteristieke aar den wallen. Zandpaden voeren door bosschages en door wouden, slingeren zich door de laatste heidevelden en zandverstuivingen." Zo leidt hij zijn prachtige boek „Friesland" in, (uitgegeven door A. Roëlofs van Goor in Meppel) dat de zer dagen verscheen en dat ons mee voert naar de verste uithoeken, naar de geheimen van flora en fauna, naar de elf steden, 30 grietenijen en 365 dorpen van het Friese land. En wie niet snel genoeg wordt verlokt om zich aan te sluiten bij het reisgezel schap, bedenkt zich nog wel als hij de prachtige foto's ziet van F. C. D. Popken, die het geschreven woord nog meer tot leven wekken. EERST gaan we dan naar het Zuid westen, naar Gaasterland met zijn praehistorische kliffen, de enige plaats, waar onze kust „steil uit het water oprijst." Deze kliffen hebben wellicht duizenden jaren geleden nog het gedruis gehoord van de langs trekkende rendierjagers, die o.a. bij Ureterp hun tenten opsloegen. Ge lukkig zijn alle drie de kliffen thans geplaatst onder het beheer van na tuurvrienden, zodat de rijke geologi sche schatten bewaard blijven en ook de bijzondere flora en fauna niet worden verstoord. Onze gids brengt ons natuurlijk ook naar het uiterste Zuidoosten, waar de Friezen hun enige „berg" hebben, de Bosberg bij Appelscha. Hier wijst hij op een eenzame figuur, die op zoek is naar iets heel bijzonders, die de bodem afspeurt naar het Linnaeus- kruid, dat in Nederland alleen hier en misschien bij Norg in Drente groeit. Overal spreekt voor de opmerke lijke beschouwer het oer-woud ver leden van deze bodem. Vuurstenen werktuigjes, bronzen voorwerpen, scherven van primitief aardewerk zijn hier op verschillende plaatsen in menigte voor de dag gekomen. Ja, bij Nijega kwam zelfs een kies van een mammouth te voorschijn, een laatste groet van de langharige oli fant uit het diluvium, die hier zijn einde vond. TUJVAR dan verlaten we de Wouden om te gaan naar het kleigebied met de wijde horizon, waar de men sen „stoer en rusteloos zijn, als het water dat hun land schiep." De be woners van het huidige Oostergo en Westergo zagen omstreeks 400 j. v. Chr. nog dagelijks twee maal de eb en de vloed voorbij hun woning trek ken. Zij woonden in een gebied, dat alleen bij eb droogviel en daarom bouwden zij hun hoeven op terpen, verhogingen die tijdens de vloed als eilanden boven hun omgeving uitsta ken. De Romein Plinius gaf reeds een (waarschijnlijk wat overdreven) te kening van het „ellendige en misera bele leven" dezer terpbewoners,- van wier bodem men niet wist of ze tot de zee of tot het land behoorde. In de vroege middeleeuwen wordt dit terpengebied al drooggelegd en zo verrijzen nu de terpdorpen als heu vels in het vlakke land. Helaas weet onze gids te vertellen dat er nog maar 400 over zijn van de 900 ter pen, die hier eertijds geweest moe ten zijn. De terpaarde was kostelijke mest voor de humus-arme bodem in Drente en zo werden er vele afgegra ven. Soms verdwenen ze geheel, soms hield men halt bij het oude kerkje met de zadeldaktoren en bleef dit al leen of met de pastorie staan op het terprestant, dat zich nu als een ron de taartendoos boven de omgeving verheft. TUSSEN Oostergo en Westergo ligt Het Bildt. Hier golfden in vroeger eeuwen de wateren van de Middel zee, die van Westergo een eiland en van Leeuwarden een kustplaats maak te. Langzaam maar zeker werd dit gebied drooggelegd met de krachtige hulp van de kloosters Mariëngaard, Lidlum en Anjum, maar het heeft eeuwen geduurd eer de gehele zee verdwenen was. Polderjongens uit het Noorderkwar tier bij Medemblik zorgden samen met de Friese polderjongens voor de droogmaking en uit hun nakomeling schap komen de huidige bewoners van dit gebied, de „Bildtkers" voort. Zij handhaven trouw hun wel wat verfrieste Hollandse dialect en heb ben zich in alle opzichten voor assi milatie met de „echte" Friezen we ten te bewaren. MAAR in het Zuidwesten van Fries land is het paradijs voor de wa tersportliefhebbers, het gebied van de witgekuifde golven en de witte zeilen, van namen met een feestelijke klank als Fluessen, Sloter Meer en Sneeker Meer. Onze gids doet een prachtige zeiltocht aan de hand, over de Fluessen en dan in de buurt van het eilandje Lije Pölle de Yntema- sloot op in de richting Grote Gaas ter Meer en Zandmeer. Een bijzondere bekoring heeft het provianderen in zo'n echt Fries wa terlanddorp als b.v. Nijhuizum. „Een tiental huizen, die verspreid liggen rondom het kerkje, 's Zondagsmor gens komt de dominee van Gaastmeer naar dit dorpje gevaren om er te preken in het kerkje met 127 zitplaat sen. Het is de enige dag in de week, waarop binnen deze kleine gemeen schap de Nederlandse taal tot klank komt; zodra de dienst ten einde is, herwint het Fries zijn rechten, want deze taal is het voertuig der gedach ten. Als de motorboot met de domi nee puffend is vertrokken, dan is het Hollandse element heengegaan en wordt de eeuwenoude continuïteit, verankerd in taal en levensstijl der Friese gemeenschap, onmiddellijk hersteld." MAAR we kennen Friesland toch nog niet, zo lang we de elf ste den niet hebben bezocht. Bertus Aaf- jes zag deze provincie als „een zee van groen en daarop een vloot van trotse steden." Toch vindt onze leidsman, dat niet de steden het karakter van Friesland, maar veeleer Friesland het karak ter van zijn steden bepaalt. Ze zijn stukjes van het platteland, landste den, waar zede en taal van het plat teland vrijelijk toegang hadden en verankerd zijn. Dat was zo en dat is zo, ook al is de eigen taal in de steden tengevolge van de tweetalig heid tot het „stadsfries" verzwakt. Hoe plezierig is het te dwalen over de hobbelige keien van die oude, Friese stadjes. Om in Franeker de fraaie huizen te zien, waar eertijds de professoren van de hogeschool re sideerden of het heelal te bewon deren, zoals het werd nagebootst door Eise Eisingha in zijn eenvoudige wo ning; om in Sloten de bedaarde, rus tige sfeer te ademen van het won derlijk mooie grachtje, om in Sneek te staren naar het sierlijke silhouet van de Waterpoort. Ja, wie Fries land bezoekt, moet de elf steden voor al niet vergeten! En als we onzelf dan tenslotte weer terugvinden in die stoel bij de haard, als het laatste blad is omgeslagen en het vuur nog slechts een beetje na gloeit in de laatste kolen, als de wind huilt om het huis en de regen klet tert tegen de ruiten, als de weg naar de slaapkamer zo lang en het bed zo koud is.... Dan, ja dan nemen we een vast besluit: als het weer zo mer wordt, als weer de vrijheid van de vacantie lokt, dan gaan we naar het Heitelan. Desnoods stoppen we het boekwerk „Fries in één week" in de rugzak, maar we willen zelf zien en beleveD wat ons op deze stormachtige winteravond in ons hoekje bij de haard zo in verrukking bracht. Een kostbaar kleinood voor Sneek: het Waterpoortje. ZONDAGSBLAD 1 MAART 1952 5 un je nog zingen KENNISMAKING MET DE AFDELING „ONRUST" in. ER bleef mij niet veel anders over dan zuster Den Hertogh te vol gen, de lange gang door. Aan het eind ervan was een deur, die met een grote sleutel werd geopend en achter me gesloten. Het geschiedde met de onverschilligheid die van een jarenlange gewoonte getuigde, maar daarom niet minder secuur. En een niet ingewijde kan daarbij in het begin een gevoel van huivering ter nauwernood onderdrukken. De afdeling „onrust", had ze ge zegd, ik moest er maar niet op let ten. Dat was wel 'n goede raad, maar wie garandeerde mij, dat die onrust niet op mij zou letten? Er ging weer een deur open. „Kijk, hier is 't, komt U maar verder". Een ogenblik schrok ik terug. Daar zaten ze, op houten banken aan lange tafels, krankzinnige vrou wen, gevaarlijke nog wel. Voor de meesten lag een hoopje touw of wol of zo iets en daar plukten ze wat aan. Anderen waren aan het breien, sommigen staarden alleen voor zich uit. Ik kreeg een kinderachtig gevoel in mijn knieën en er kwam een waas voor mijn ogen: stel je eens voor, dat daar je eigen vrouw tussen zat! In een hoek van de vrij grote zaal stond een piano. Een zuster speelde uit: „Kun je nog zingen". Verder geen enkel geluid. Het geheel maakte de indruk van een aangrijpende, stom me film, waarbij men vaag wat mu ziek op de achtergrond hoort. Ik werd uit mijn overpeinzing ge rukt door de vraag van zuster Den Hertogh: „Wilt U de piano even keu ren?" Liever wilde ik onmiddellijk rechts omkeert maken, doch ik moest wel. Zo onopvallend mogelijk liep ik door het lokaal De meeste vrouwen keken nauwelijks op; anderen gingen, na een onverschillige blik, weer direct aan hun taak. De verpleegster hield op en stond haar plaats aan mij af. Ik sloeg enkele accoorden aan. Het was een vrij goed instrument. Plotseling kwam van achter de pia no een vrouw te voorschijn. Waar schijnlijk had zij op de grond geze ten. Haar lange, zwarte haar hing los, gedeeltelijk voor het gezicht. Woeste ogen keken mij aan, waan zinnige ogen; ze brabbelde een paar onverstaanbare woorden. Ik staarde terug, als gefascineerd, een ogenblik verstijfd van ontzetting. Toen pakte de verpleegster het wezen bij de arm en bracht haar naar een der banken. Ze ging, na een laatste blik, gewil lig mee en eerst dan durfde ik van de piano weg te gaan, bijna onpasse lijk van schrik. Zo langzaam moge lijk liep ik terug naar de deur. Zus ter Den Hertogh stond in een andere hoek gebogen over het werk van eni ge vrouwen en had waarschijnlijk van het gebeurde niets bemerkt. De deur was natuurlijk op slot, maar ik moest er uit. Snel, alsjeblieft zuster, laat me weg gaan! Ze keek op en zag me staan, begreep waarschijnlijk wat er in mij omging en kwam naar mij toe. „Denkt U dat het lokaal ge schikt is?" Ik kon slechts knikken, spreken was me onmogelijk, mijn keel zat als dichtgeschroefd. Weg, ik wil weg; mens, laat me er uit! Juist toen zij de sleutel omdi-aaide verhief zich een hese, lage stem, die langzaam en na drukkelijk sprak: „Het kind is dood", en dan volgde een vloek als van een bootwerker. Ik drong me voor langs de hoofd verpleegster de gang in en wachtte met gespannen zenuwen tot ik het bevrijdende geluid van de omdraai ende sleutel hoorde. ,,Dat vrouwtje hallucineert erg, de stakker; oh, ze kan toch zo schel den!". Het klonk verontschuldigend en meewarig tegelijk. De zo echt menselijk meevoelende klank in de zachte stem brak de bijna ondraag lijke spanning waarin ik zojuist had verkeerd en ik zuchtte een paar maal bevrijdend diep. „Van deze, eh, mensen krijg ik er toch geen een op het koor, he?" Merkwaardig dat je, als buitenstaan der, sprekend over de bewoners van een psychiatrische inrichting zo moei lijk het woord „patiënten" over de lippen krijgt. In de gewone maat schappij heb je het wel gemakkelijk over een „echte zenuwpatiënt" of over iemand die „rijp is voor..." enz. Zijn ze echter werkelijk opgenomen in een „gesticht", dan zegt bijna iedereen: „oh die, wist je dat niet? die zit in..." alsof men het notabene heeft over een gevangene, zoveel jaren veroordeeld tot cellulaire op sluiting. Zuster Den Hertogh lachte. „Nee, er zijn er natuurlijk onder met een goeie stem, maar ze zouden toch te veel storen; hoewel, je kunt na tuurlijk nooit weten". Dit laatste kwam er een beetje nadenkend uit. Lieve help, ik had haar toch niet op een idéé gebracht? „Dokter Glas heeft gezegd, dat hij alleen de heel rustige patiënten zou sturen", antwoordde ik haastig. „Oh, maar daar kunt U dan op ver trouwen, dat laat ik natuurlijk aan hem over"; verzekerde mij de Zus ter. Door een bepaalde intonatie in haar stem, besefte ik vaag dat de hiërarchieke afstand tussen een dok ter en een hoofdverpleegster behoor lijk groot moest zijn. Maar half gerustgesteld en nog zeer onder de indruk van mijn be zoek aan „de onrust" verliet ik het gebouw. Terwijl ik per fiets huiswaarts keerde, werd ik een paar maal op weinig zachtzinnige wijze er aan her innerd, dat me:, in het drukke stads verkeer niet ongestraft een denkbeel dig gesprek kan voeren met een vrouw, die misschien krankzinnig ge worden was, omdat ze haar kind had verloren. 's Avonds zijn we naar de bioscoop gegaan. De vrolijke rolprent was vol gens de meeste bezoekers niet veel bijzonders, maar ik heb er zo onbe daarlijk bij zitten schateren, dat mijn vrouw meermalen verbaasd en een beetje verwijtend naar mij opzag. „Had toch maar dat zenuwtablet je genomen", zei ze, toen we naar de uitgang schuifelden, „de mensen hebben meer om jou gelachen dan om die snertfilm". Tijdens het wach ten op de tram ving ik enkele zin nen op van een paar, in druk gesprek zijnde, bakvisjes. „Die John is af en toe gewoon gek, zeg. Op die afscheidsfuif, je weet wel, heeft ie zo idioot gedaan, we hebben ons werkelijk krankzinnig ge lachen J. N. VAN DER WAART. Nr 22 De nieuwe puzzle, die vorige week als een moeilijke aangekondigd werd, zal velen de handen vol geven. Eén troost kunnen ze putten uit het feit, dat het in elkaar zetten en de con trole mij reeds uren gekost heeft. Voor een puzzelaar er 10 uur mee zoek brengt, moet er heel wat gebeuren. Bij de controle is het mij enige malen overkomen, dat ik door een fout op nieuw beginnen moest. Acht schaakverenigingen, die onder ling een competitie speelden, worden hier ten tonele gevoerd. De wedstrijd leider verzuimde de volledige resul taten te publiceren, maar gaf enkele malen de stand van de competitie op. Een gewonnen wedstrijd wordt be loond met 2 punten, een gelijk spel met 1 punt voor beide partijen en ver lies met een vette nul; 4- betekent ge wonnen, 1 gelijk spel en verloren. Gemakshalve heten de clubs hier A, B, enz. Bij de standen hebben niet alle clubs evenveel wedstrijden be ëindigd, zoals geregeld voorkomt. NN „NN" ach ja, dat gebruiken we zo nu en dan in ons leven. „No men nescio" betekent het vrij vertaald met „Niet Noemend", en dit kleine maskeradespel is ook wel nuttig. Soms om er een mens ach ter te verbergen, die zijn linker hand niet wil laten weten wat zijn rechter doet. Soms en ik wilde dat ik niet door zoveel ervaringen 'n tikje cynisch ware geworden soms ook omdat men voelt: „Ik kan me niet hieraan onttrekken; ik moet wel wat bijdragen; als ik mijn naam erbij zet en ik kom maar met zo weinig uit de bus, dan sla ik een gek figuur; dan twijfelen ze aan mijn bankrekening en aan mijn toewijding; vooruit, ik stort mijn aalmoes dan maar onder NN; wat niet weet, wat niet deert Maar al noemen we ons NN, een naam hebben we tóch. En behou dens wanneer offervaardigheid of arglist die willen ommantelen, zijn we wat op deze naam gesteld. Wee degeen, die in gesprek of bij offi ciële gelegenheden zich onze naam niet herinnert. Natuurlijk, dan zulllen we lachend zeggen: „Ha, ha, ja u ontmoet ook zoveel mensen, nietwaar, maar mijn naam is Dinges, Ha haMet dat „Haha" kan men dan overigens augurken in maken, en nog vierentwintig uur later zeggen we zachtjes by onszelf: „Die kaffer; was mijn naam ver geten In dat opzicht zijn we allemaal gelijk: de villabuurt heeft zijn naam niet minder ergens in zijn lange tenen zitten, als de volks wijk. Alleen in het laatste geval is de kunst te moeilijker om ze ook allemaal te onthouden: in villa streken wonen niet zoveel duizen den opeengepakt, weet u. We hebben dus namen. Lang, lang geleden heb ik daarover al eens eerder geschreven. Twee keer als ik me niet vergis. Eenmaal over historische namen, die nog in de Volkswijk voortleven, met 'n dikke laag stof en roet over een eens zo glanzend blazoen. En eenmaal over de klinkende namen van tijdge noten, die bij ons een broertje of zusje hebben wonen; bloedeigen broers en zussen omdat de een soms opklimt tot de hoogste waardig heden, terwijl de ander al dieper in de poel der ellende zakt. Wonder lijk en ontroerend verschijnsel: broer Jan staat bij de officiële plechtigheid op de eerste rij nevens Landsmoeder en Burgervader en broer Piet of zus Annie rekt zich ergens in de mensenmassa uit om een glimp van het gebeuren op te vangen. In de Volkswijk infor meren ze nu en dan wel eens naar die glorieuze familieleden: „Mis schien kent meneer hem wel, mijn broer heb die grote zaak, daar en daar Maar andersom kloppen ze nooit by me aan. Van myn Uil de VOLKSWIJK levensdagen heb ik het nog niet ge hoord: „Dominé, die broer van me daar in uw wijk, hoe maakt die het eigenlijk En nochtans bindt hen éénzelfde naam; bij de een een klaroenstoot, bij de ander hoog stens een bordje op zijn deur En toen ontmoette ik de mens- zonder-naam. Ze was alwéér, want U bemerkte toch al dat in deze weken inzonderheid de ouder dom ons boeit, haar ellende en pro blematiek? ze was bejaard. En iedereen noemde haar „Opoe" of „Opoetje", maar achter dat eerste woord kwam telkens een ander. De een zei ik verzin de namen slechts Mulder en de ander zei Tulder en een derde iets van Bulder. Op zichzelf zit daar niets bijzon ders in, want in de Volkswijk legt elke naam het loodje en wordt ver basterd tot een klank, die ontegen zeggelijk ujydser is dan de eigene ooit zal worden. De predikanten, de sociale werksters en de jeugd leiders delen om strijd in die eer, maar ook de straat en zijstraat bewoners krijgen ruimschoots hun deel. Meneer Koot heet opeens voor het gemak Meneer Verkotener, en zuster Meters is zich eens een aap geschrokken toen ze met „Juffrouw Kilo" werd begroet. En dus konden Mulder en Bulder en Tulder best allemaal van éénzelfde stam afkom stig zijn. Alleen, het lag anders. Ze hadden allemaal gelijk, maar ze waren er tevens allemaal naast. Mulder was haar eerste man ge weest en die was dood. En Bulder haar tweede en die was óók dood. En Tulder haar derde en daar was ze van gescheiden want die dronk haar teveel. En haar meisjesnaam ach, hoe lang geleden dat ze die gedragen had, maar thans had ze er nochtans weer recht op was nog anders. Laten we weer ver zinnen: „Sprankelenberg"Alida Eva Sprankelenberg. Maar die naam kon geen mens onthouden, want al dat ge-ul-der lag meer in het gehoor. En toch leerde één het om het te onthouden, en dat was uw wijkpredikant. Want toen ze me de ene week had uitgelegd hoe dat met al die namen zat, stond ze de volgende wijkavond ineens voor me en examineerde„Nou, hoe hiet-ik nou?" En daar stond ik met mijn mond vol tanden en wist het werkelijk niet en kreeg weer voor gespeld: Alida Eva Sprankelen berg, Spran-ke-len-berg, hoor u goed?" Ja, ik hoorde het goed. En nog maanden en maanden lang, heb ik het tepas en te onpas moeten herhalen!rAlida Eva Spankelen- berg Nu is die naam allang uitgewist en vergeten. Maar al meer ga ik vermoeden dat hierin een der diep ste noden van een mens kan liggen: dat men enkel maar een NN is ge worden, getooid met namen, die men zelf niet meer dragen kan of wil. Hoe zalig is het dan om ge doopt te wezen en te weten dat God onze naam voor eeuwig kent. WIJKPREDIKANT. D 0 0—2, 7; E 0 0-1. 2%; F 0 0—1, 4; G 0 0—1, 3%; H 1 0—1, 7 Stand II: A 4 0—0 28; B 4- 2 0—1, 17 VèC 4- 1 0—2, 14; D 4 0 0—3, 11; E 4- 2 0-1, 15%; F 4- 1 0—1, 10; G -f 1 0—2, 13; H 1 0—2, 11. Stand III: A 4- 6 0—0, 43; B 4- 4 0—1, 31; C -f 4 0—2, 31%; D 2 0—4, 28; E 4- 2 1—3, 29; F 4- 1 1—4, 25%; G 4- 2 0—3, 21%; H 4- 1 0—5, 20%. Stand IV: 9 4- 7 7—0. 52%; B 4- 6 0—1, 43%; C 4- 4 0—3, 32; D 4- 2 1—4, 33; E 4- 2 1—4, 32%; F 2 14 32; G 4- 2 1—4, 30%; H 4- 1 0-6, 24. Het laatste gegeven vormen de resul taten van de behaalde overwinningen. Een gewonnen partij levert 1 punt, remise een half punt en verlies een nuL Iedere tientallen wedstrijd levert dus 10 punten op. Wint men met 6. dan verliest de tegenstander met 4. Eén wedstrijd werd gewonnen met 9% punt (komt zelden voor!), één met 9. vijf met 7%, zeven met 6%, negen met 6, drie met 5%. In totaal werden gespeeld 28 wedstrijden, daar iedere club met zeven andere speelt. Gevraagd wordt de tabel te geven, wedstrijden, doch strijden behaalde punten. Men tekene een vierkant met 8x8 hokjes er. schrij ve aan de linkerkant van boven naar beneden A,B, tot en met H. Dit zelfde doet men aan de bovenkant van links naar rechts. Op de eerste rij krijgt het eerste vak een kruis, omdat A niet te gen A speelt, op de tweede het tweede vak ene. Als oplossing op rij 1 komen dun 7 getallen, die samen 52% geven. Het zou kunnen zijn 5%, 7%, 7%, 7>f, 7%, 7%, 9%. Dit voorbeeld is natuurlijk fout. Was het goed, dan zou in de eer ste kolom van boven naar beneden moe ten voorkomen 4%, 2%, 2%. 2%, 2%, 2'j, Aan weerskanten van de kruis jeslij n vormen dus steeds 2 correspon derende vakjes samen 10 b.v. 9%—% en 55. Dit laatste dus bij gelijkspel. De oplossing kan vlot op een briefkaart. Degenen, die de puzzles dikwijls te ge makkelijk vinden, zorgen natuurlijk voor een goede oplossing. Het eerste twaalftal gaat vry vlot, maar dan komen de moei lijkheden. Toch kan men met goed ge bruik maken van de gegevens tot de op lossing komen. Volgens myn eigen ver wachting sneuvelt minstens de helft der geregelde oplossers. Ook als men het diagram niet vol krijgt, kunnen er pun ten toegekend worden, mits de helft minstens af is. Mijns inziens is dit de zwaarste van de tot dusver geplaatste hersenkrakertjes. Zet U mij beschaamd? Bij de oplossingen van deze week be vonden zich nog een half dozijn van opgave 17 en 18 alle uit Den Haag. Ze zijn gedateerd 2, 3 of 4 Febr.! Dit brengt mij in een lastige parket, want slechts één heeft het posstempel van 2 Febr. Enerzijds wil ik niemand duperen, maar de oplossing is reeds gepubliceerd. Zo zou men kunnen knoeien. In het ver volg zal ik afgaan op het poststempel, daar een ander oplossing mii niet moge lijk lijkt. De prijzen van deze ween zyn aller eerst voor J. v. Hoeken te Den Haag, die nog van de vorige week overgeble ven was en verder voor J. P. Bommel te Den Haag met 71 punten en J. de Haan te Rotterdam eveneens met 71 punten. Allen onze harelijke gelukwensen. Van de 19de puzzle is het aantal oplos singen mij zee meegevallen. Rckenpuzzlcs blijken zeer gewild te zijn, hoewel ook ettelijke oplossers dan verstek laten gaan. Gelukkig hebben we ze ook moeilijker in voorraad, zodat te zijner tijd nog wel een moeilijker rekensom volgt. Knap werk noem ik het, als men 19 binnen 10 minu ten oplost De oplossing beginnen we met L.L moet lager zijn dan 3, omdat anders door ver menigvuldiging met N, H of C een getal van 5 cijfers ontstaat. Als L 2 is, dan zijn N. H en C op zijn minst 1, 3 en 4. Is E dan 6, dan ontstaat een getal van 5 cijfers. Is E nul. dan klopt het niet met C of N als begincijfers, wat men bij enig rekenen ziet. L moet dus 1 zijn. N x S geeft. 1, dit kan alleen bij 3x7 Dus N 3 of V Was N 3, dan moet C-bij de laatste ver menigvuldiging met C-2 zijn. Dit klopt niet, daar vermenigvuldiging met H geen getal met C beginnend geven kan. Dus N =7 en S 3. Nu kan E geen 4 of hoger zijn, omdat dan door vermenigvul diging met 7 een getal van 5 cijfers ont staat. Daar 1 en 3 al bezet zijn is E 2. LEES is dus 1223. Onmiddellijk is nu te zien, dat H 5 en C 6 moet zijn; daar C 6 (Voor vervolg pag. 6.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 12