HET KIND
meö&iLLon
CESSSSEft
Uw Koninkrijk kome
onze jeuqó-p&qin&f
De
ZONDAGSBLAD 26 JANUARI 1952
met het
een ouö veRlUil, opnieuw veutelö öoor p be zeeuw j.qzn
IN die stormachtige November
nacht deed vrouw Van Swan geen
oog dicht. Ze woonde te Schevenin-
gen en haar man was op zee. Met
toenemende angst had ze de hele
avond geluisterd naar het bulderen
van de storm. Menigmaal had ze
God gesmeekt haar man te willen
sparen temidden van de woedende
elementen. Eindelijk was ze naar
bed gegaan, doch van slapen kwam
niets.
Tegen de morgen viel ze in slaap,
maar al gauw werd ze wakker door
gestommel in het achterhuis. „Ben
jij daar Bertus?" riep ze vanuit de
bedstee. ,,Ja Trui, ik ben er hoor,
alles wel!"
„God zij geloofd!" zuchtte het
vrouwtje en meteen sprong ze de
bedstee al uit. Daar stond Bertus al
midden in de kleine woonkamer.
„Ik heb wat voor je meegebracht
Trui", zei hij lachend. Hij droeg iets
in z'n armen dat in een deken ver
pakt was. Toen hij deze terugsloeg
zag de verbaasde Trui een kindje
van nauwelijks een jaar oud. „Waar
heb je dat vandaan?" vroeg ze ver
wonderd. „Net als Mozes, uit het wa
ter getogen" grapte de visser. En
met een paaj- woorden vertelde hij
het droevig verhaal. Die nacht was
er vóór de Hollandse kust een Duits
koopvaardijschip, een driemaster,
vergaan, ('t Was nog vóór de tijd
der stoomschepen). Hij en z'n man
nen hadden met groot levensgevaar
geprobeerd enkele schipbreukelingen
te redden, maar het was niet gelukt.
Opeens hadden ze vlak bij hun boot
een dame zien drijven, die een kind
omhoog hield. Vlug hadden ze het
kind beetgepakt, doch toen ze de
moeder hadden willen grijpen, wa
ren ze net te laat: ze was meteen
in de diepte verzonken. „En toen
heb ik het stakkertje mee naar huis
genomen en nu geef ik het aan jou,
Trui", besloot Bertus zijn verhaal.
„Wat moeten we met dat kind, Ber
tus?"
„Verzorgen natuurlijk", zei de vis
ser, „het kind heeft geen ouders
meer en nu moeten wij het als kind
aannemen, dat is toch duidelijk ge
noeg?" Maar voor Trui was het nog
niet erg helder.
„We hebben zelf nooit kinderen ge
had en wat moeten we nu nog met
zo'n kindje beginnen?"
„Hoor eens Trui, we moeten barm
hartig zijn, dat zegt ons Gods woord:
Weest dan gijlieden barmhartig
begon Bertus de Statenbijbel aan
te halen.
„Jij hebt goed praten Bertus, maar
het komt op mij aan", protesteerde
Trui nog. Doch de visser wilde er
verder niets over horen. „Zorg nu
eerst maar eens, dat het schaap
droog en warm wordt", zei hij, „en
geef het dan wat melk te drinken,
dan zullen we morgen wel eens ver
der zien." ,,'t Is al morgen," bromde
Trui, maar ze begon het kleine
ventje toch te ontkleden, af te dro
gen en in een paar dekens te wik
kelen, want kinderkleertjes had ze
niet.
Bij het uitkleden ontdekte ze op
eens iets.
„Bertus kijk eens hier!" riep ze
en toen de visser uit het achterhuis
de kamer binnenkwam, liet zijn
vrouw hem een gouden medaillon
zien, dat aan een dun kettinkje om
de hals van het kind hing. Ze de
den het open en zagen toen het por
tret van een jonge man en een jon
ge vrouw. ,,Dat zijn vast zijn ou
ders!" zei Trui, „och stakker toch,
ben jij nou je vader en je moeder
allebei al kwijt, och, och, wat ben
je ongelukkig. Maar ik zal een moe
der voor je zijn hoor!"
Al de bezwaren van de vissers
vrouw waren opeens weg. Ze be
greep dat God dit kind op haar weg
had geplaatst en dat het Zijn Wil
was, dat zij en haar man er voor
zorgden. En dat deden ze van die
tijd af dan ook trouw.
Daar ze de naam van de jongen
niet wisten, noemden zij hem maar
Karei en zo kwam hij te boek te
staan als Karei van Swan. Van Swan
en zijn vrouw hielden er weldra net
zoveel van alsof het hun eigen kind
was. Als de visser op zee was, vond
Trui het heerlijk, dat ze niet meer
zo alleen achter bleef, maar dat ze
nu kleine Karei om zich heen had.
Toen hij oud genoeg was, deden
ze hem op school en daar bleek al
spoedig, dat Karei best kon leren.
En toen de meester verzekerd had
dat de jongen een heel goed ver
stand had, besliste de visser onmid
dellijk: „Dan wordt hij geen visser
net als ik, we zullen hem laten le
ren!"
De dominé informeerde al eens of
Van Swan dat wel zou kunnen beta
len, maar daar wilde Bertus niets
van horen.
„Al moeten we er droog brood
voor eten, dominé", zei hij met vuur,
„we zullen proberen hem hoger op
te brengen. Hij is van goede af
komst, dat blijkt wel uit het medail
lon en daarom zullen we voor hem
doen wat we kunnen."
En de visser hield woord. Toen Ka-
rel op de dorpsschool van Schevenin-
gen niet meer verder leren kon,
mocht hij naar een school in Den
Haag, waar hij ook vreemde talen
kon leren. Zo werd hij een flinke
ontwikkelde jongen.
„Hij kan wel dominé worden", zei
Trui vaak vol trots, maar dan schud
de Karei zijn hoofd en zei: „Nee
moedertje, dominé word ik niet, ik
wil graag in de handel, op een han
delskantoor, dat zou me lijken."
Op een handelskantoor, maar hoe
moesten die eenvoudige mensen dat
voor elkaar krijgen? Doch nu kwam
de dominé te hulp. In Groningen
woonde een oude vriend van hem,
Hartman. Hij had een grote zaak in
koloniale waren, die hij uit vreemde
landen importeerde. Als Hartman
de jongen wilde hebben, was de zaak
voor elkaar.
De dominé zelf bracht Karei weg,
want Bertus moest vissen en Trui
durfde zo'n wereldreis niet aan. Har
telijk namen ze afscheid van Karei.
De Jongen beloofde dat hij trouw aan
hen zou schrijven en van het geld
dat hij ging verdienen, zoveel mo
gelijk zou zien over te houden, om
het aan z'n ouders te sturen.
't Ging heel goed in Groningen.
Karei deed z'n uiterste best en Hart
man beleefde veel plezier van de
pientere jongeman. Heimelijk nam hy
zich voor, dat Van Swan later zijn
opvolger moest worden, want kinde
ren had hij zelf niet. Maar over dit
plan sprak hij met geen woord tot
Karei.
Toen Karei enkele jaren in Gro
ningen was geweest, ging hij zijn
ouders eens bezoeken, 't Was een
grote reis en hij zou enkele weken
wegblijven.
Wat waren Bertus en Trui blij
toen zij hun grote zoon eindelijk
Waarom houd je dat schilderij
toch steeds vast?
Ik mocht eens vergeten uxit
boven- c» iaat onderkant i«.
Matth. 610a
J7ENS heeft een beroemd geleerde,
prof. Heymans het overmoedige,
trotse woord gesproken: „Het Godsrijk
zal, wanneer het op aarde komt, ge
heel en al het werk van mensen zijn."
Zulk een woord kon men wel uit
spreken vóór de beide wereldoorlogen
waren uitgebroken en men nog leefde
in de waanwereld van het ongebroken
optimisme. Maar na al het leed en de
ellende van deze eeuw heeft de mens
heid zulke ijdele verwachtingen moe
ten begraven.
Het Koninkrijk Gods komt, maar
niet van beneden, doch van boven.
In Christus is het nabij gekomen,
maar 'het is er nog niet ten volle.
Daarom leerde Jezus Zijn discipelen
bidden: „Uw Koninkrijk kome". Heel
deze wereld moet worden onderwor
pen aan de Vader.
De nood van deze tijd is ten diepste,
dat dit Koningschap van de Vader niet
wordt gewild. Wij mensen willen ons
eigen koninkrijk, onze eigen wil doen
en onze eigen inzichten volgen. Daar
om loopt het in de wereld zo hopeloos
mis, in de grote volkerenwereld, waar
men niet rekent met het Koninkrijk
Gods, maar ook in de kleine wereld
van het gezinsleven. Als in het gezin
het gezag van de vader niet wordt
erkend, doet een ieder wat hij wil
en dat betekent in geestelijk opzicht
de endergang van zulk een gezin.
Als Jezus Z\jn discipelen leert bid
den om de komst van Gods Rijk, dan
betekent dat voor hen persoonlijk, dat
zij vragen zich te onderwerpen aan
het Koningschap van God. Zoals Je
Catechismus deze bede uit het Onze
Vader aldus omschrijft: „Regeer ons
alzo door Uw woord en geest, dat wij
ons hoe langer hoe meer aan U onder
werpen." De komst van het Koninkrijk
moet dus beginnen bij ons zelf. Goi
wil t* deze wereld werken door ons
heen. Dat is de verantwoordelijkheid
die op ons rust. Onze zaak of ons be
drijf is een deel van de wereld, waar
wij cm smeken, dat God er Zijn heer
schappij over moge uitoefenen. Maar
ook ons gezin. Ook dat moet een
klein onderdeel worden van het Ko
ninkrijk Gods. Hier in de eerste plaats
moet het Koninkrijk gevestigd worden
en Gods wil in liefde volbracht.
Maar het Koninkrijk Gods moet voor
alles i n ons komen, Ons hart is een
wereld op zichzelf. Daar moet Gods
heerschappij worden erkend, daar
moet H\j ons regeren door Zijn Woord
en Geest. Jezus leert ons als kinderen
van de Hemelse Vader bidden, dat wij
buigen onder Zijn wil. Is dat zo
moeilijk? Wordt die wil niet beheerst
door liefde? Kinderen die hun vader
liefhebben, gehoorzamen toch aan zijn
geboden? Johannes zegt: „Zijn gebo
den zijn niet zwaar".
Omdat de eerste Christenen die in
nerlijke zegepraal van Gods liefde
kenden, konden zij in de wereld ge
tuigen. Omdat zij wisten wat God in
hun harten gedaan had, hadden zij een
verlossende boodschap voor de wereld
van hun tijd.
Dit gebed mist alle werkelijkheid,
tenzij we bereid zijn zelf van onze
troon af te stappen en God daar Zijn
plaats te laten innemen.
Jaren geleden ging een jong soldaat
naur het front. Hij zond aan zijn moe
der cl zijn sleutels en schreef in een
brief: Jk zend u de sleutels van al
mijn laden".
Bidden om de komst van Gods Rijk
betekent: Hem al de sleutels geven en
daarin de macht om alle deuren van
ons hart te openen. Dan komt er vrede
in ons hart, omdat God in ons regeert
door Zijn Woord en Geest. Dan raken
u>Ü onszelf kwijt aan Christus Jezus.
Alleen wie wedergeboren wordt zal
het Koninkrijk Gods zien.
weer eens onder hun dak hadden. Er
viel over en weer heel wat te ver
tellen.
En toen op een avond, terwijl de
schemering al inviel, heeft Trui het
gouden medaillon uit haar secretaire
gehaald. Al die jaren had zij het daar
goed bewaard. Karei had er nooit
iets van geweten, maar nu moesten
zij het hem vertellen meende ze. En
zo kreeg Karei het verhaal van de
schipbreuk te horen en zag hij de
verbleekte portretten van zijn ou
ders. Hij schreide als een kleine jon
gen, en snikkend zei hij: „Maar jul
lie willen toch myn vader en moe
der wel blijven?" v
„Natuurlijk, jongen, natuurlijk, jij
blijft onze Karei, maak je daar maar
niet ongerust over", verzekerde Trui
dadelijk. En Bertus viel haar hierin
bij. „We wilden alleen maar, dat je
het zoudt weten, Karei," zei de visser,
„we vonden het niet eerlyk als we
het je niet gezegd hadden. Je bent nu
oud genoeg om het te weten!"
„Wat hebben jullie me een grote
barmhartigheid bewezen", zei Ka-
rel, „een vreemd kind zoveel liefde
bewijzen, alsof het van jezelf is, dat
is toch geen kleinigheid. Ik hoop dat
de Heere jullie nog eens rijk zal be
lonen."
„Hoeft niet jongen, hoeft niet",
kwam de visser, „God bewijst ons
alle dagen zoveel barmhartigheid,
dat we het bijna niet op kunnen.
Denk alleen maar eens aan die vre
selijke Novemberstorm, waarin jij
je ouders verloor. Ik was toen ook
op zee en God heeft mij gespaard.
Onze Vader in de hemel is altijd
barmhartig en daarom moeten wij
het ook proberen te zijn!"
Kort daarop vertrok Karei weer
naar Groningen en ging alles weer
zijn gewone gang.
Op zekere dag kwam Karei met
een open brief het privé-kantoor van
mijnheer Hartman binnen. „Kijk
eens mijnheer," zei hij, „hier heb
ik een brief van de firma Davelaar
te Rio de Janeiro. Meneer Davelaar
schrijft dat hij deze zomer naar
Montreux in Zwitserland gaat met
z'n zuster en nu vraagt hij of het
niet mogelijk zou zijn, dat hij U
daar eens ontmoette. U doet al ja
ren zaken met hem en nog nooit
heeft hij U ontmoet."
„Laat me eens kijken", zei Hart
man, „ja, die Davelaar is een fijne
kerel. Hy heeft te Rio, zoals je weet,
grote koffieplantages en al jaren
lang levert hij mij uitstekende kof
fie. Ik heb wel zin om aan zijn ver
zoek te voldoen, maar dan moet jij
mee."
„Ik, meneer Hartman?"
„Ja zeker, ik word al een daagje
ouder en ik kan op reis veel gemak
van je hebben. Je kunt dan tevens
ook eens kennis maken met meneer
Davelaar." Karei had daar wel zin
in en zo werd er gecorrespondeerd
met Rio en kwam de zaak voor el
kaar.
Op een mooie zomerse dag kwa
men Hartman en Karei te Montreux
aan. Ze namen hun intrek in een
bescheiden hotel en nauwelijks had
hij bericht gezonden aan meneer Da
velaar dat hij te Montreux was aan
gekomen, of er kwam een vriende
lijke uitnodiging naar zijn hotel te
komen. Het hotel, waarin Davelaar
en z'n zuster logeerden, was het
grootste en duurste van de hele
plaats. Het stond vlak aan de oever
van het meer van Genève en gaf
een schitterend uitzicht over dat
schone meer.
De begroeting was allerhartelijkst.
Meneer Davelaar was een man van
middelbare leeftijd en buitengewoon
vriendelijk. Ook zijn zuster was bij
zonder hartelijk. Zij informeerde
.(Zie vervolg pag. 3)
ZONDAGSBLAD 26 JANUARI 1952
I wedsirijd
rp ERWIJL buiten de wind door het
luchtruim giert, regenvlagen de
ruiten striemen en het water langs
de stoepranden in stroompjes naar de
rioolputten vloeit, heerst in het lokaal
een geladen stilte.
Niemand heeft aandacht voor het
natte winterweer, niemand let op
de neersiepelende regendruppels
langs het raam.
Onder een saaie les is het wel leuk
om te kijken naar de lekke dakgoot,
waaruit langzaam het water drup
pelt en een vuilzwart beekje tovert
op de vensterruit. Je kunt er zo fijn
bij dromen. De dakgoot is een berg,
waar een rivier ontspringt en die
rivier moet zich nu een weg zoeken
door een moeilijk terreineen
nat boomblad plakt tegen de ruit...,
de rivier maakt een omweg..., er
omheen, lager, steeds lager..., tot
het water het meer bereikt: een plas
op de vensterbank.
Soms schrik je dan ineens uit je
mooie droom wakker, als meester
vraagt of je liever buiten in de re
gen wilt gaan zitten als je er toch
zo graag naar kijkt. Hoe kan mees
ter ook begrijpen, dat je dan juist
in een klein roeibootje op die stroom
drijft, willoos overgeleverd aan de
woeste golvenmaar meester
wacht tot je weer in je boek kijkt
en als je even later voorzichtig je
rivier weer zoekt is deze weg en zie
je weer andere stroompjes, net zo
lang tot het regenen ophoudt en de
dakgoot niet meer lekt.
Maar vandaag heeft niemand er
aandacht voor. De tekenwedstrijd!
Dat is het wat 4B bezighoudt. Van
middag moeten de tekeningen wor
den ingeleverd en dan weten ze mor
gen wie het boek gewonnen heeft:
het mooie boek, dat nu achter de
glazen ruitjes van de kast staat. Tel
kens kijkt één van de leerlingen vol
verlangen naar de kast. Voor wie
zal het zijn?
Ijverig buigen de leerlingen van
4B zich over hun lessenaars, waar
op grote en kleine vellen tekenpa-
papier liggen. Vlugge handen toveren
lijnen en figuren op de witte onder
grond. Hier een streepje..., daar nog
een lijntje..., ginds een kleur wat
feller maken. Langzaamaan wordt
het tijd.
Vooraan zit meester Bakker en
kijkt naar de in ijver gebogen hoof
den. Wat doen ze hun best!
In de vierde bank zit Piet Boer.
Rustig schetst hij de lijnen op het
papier. Hij weet dat hij mooi tekent.
Thuis vinden ze alles altijd prach
tig en meester zegt dat er „perspec
tief" in zijn tekeningen zit. Wat dat
is weet Piet niet, maar het klinkt
goed. Toch is hij niet helemaal ge
rust op de afloop, want achter hem
zit Liesje. Klein mager Liesje met
haar altijd afzakkende kousen en
haar piekende haren voor haar spitse
gezichtje.
Liesje tekent ook heel mooi. Voor
zichtig kijkt Piet even achterom en
ziet het hondje, dat haast klaar is.
Grappig omhoog staan de kleine oor
tjes en het staartje krult ondeugend.
„Het is net echt", denkt Piet en
kijkt dan naar het landschapje dat
vóór hem ligt. Hij vindt het ineens
niet mooi meer. Liesje wint het
vast! Koppig gaat hij verder, maar
het wil niet meer lukken. Telkens
ziet hij het hondje voor zich... en dan
weer de boekenplank op zijn kamer
tje. Nog één boek kan er bij en hij
wilde juist het boek dat in de kast
Even lachen
HOE SLECHT HET WAS
Vader: Maar heeft mijn jongen dan
werkelijk zó slecht geleerd?
Leraar: Of hij! Met alles wat hij
niet weet zouden er wel twee voor
bet examen kunnen zakken!
DE REDEN
Tante (tot kleine nicht): Kom hier
maar naast me op de bank zitten.
Nichtje: Nee, ik wil liever op uw
schoot zitten.
Tante (bewogen door zoveel harte
lijkheid: Ach, lieve schat! En
waarom?
staat zo graag hebben. Langzaam
groeit er een plan.
Liesje tekent ingespannen door.
Hier nog een klein krulletje veran
deren, zo is het beter. Keurend kijkt
ze er naar, haar ogen glanzen. Wat
zal moeder blij zijn? Thuis ligt nog
een oud lijstje, dat past er juist om
en als moeder dan volgende week
jarig is krijgt ze het. Wat voelt
Liesje zich gelukkig. Ze denkt niet
aan het boek dat in de kast staat,
alleen maar aan moeder, die nu een
cadeautje krijgt. En dat is al zo ver
schrikkelijk lang geleden... Er is nooit
geen geld. Vrolijk gaat Liesje ver
der.
Dan opeens
„Meester...!" Angstig klinkt Lies-
jes stem. Voor ze eigenlijk begrijpt
wat er gebeurd is, vloeit er een bre
de zwarte streep over het leuke
kopje, nog juist één oortje is te zien.
Als meester kijkt, ziet hij nog net
hoe Piet zich vlug over zijn werk
buigt, terwijl een donkerrode kleur
in zijn hals opkruipt. „Hier is iets
fout", denkt meester en loopt vlug
naar Liesjes bank.
Wat is er gebeurd? Voorzichtig
heeft Piet zijn stuf op de grond la
ten vallen, zich gebukt om het op
te rapen en toen hij weer overeind
kwam schoof zijn arm over Liesjes
bank. Pas op voor de Oost-Indische
inkt, Piet! Maar Piet schoof verder
en het flesje is omgevallen
Vóór Piet zich over zijn tekening
buigt ziet hij nog hoe de brede zwar
te stroom over het kopje vloeit. Stom
verbaasd kijkt Liesje naar haar
hondje en ineens dringt het grote ver
driet tot haar door. Ze begint te hui
len, niet hard, zachtjes snikt ze,
want nu heeft ze toch geen cadeautje
voor moeder. De tekening is bedor
ven.
„Hoe komt dit nu, Piet?" Droevig
klinkt de stem van meester Bakker.
Hij begrijpt wel waarom Piet het ge
daan heeft en dat doet hem veel ver
driet.
De hele klas ziet nu de tekening
met de grote zwarte vlek en veront
waardigd klinken de opmerkingen.
Piet is nu toch ook wel geschrokken.
Zó erg had hij het niet bedoeld.
„Nou Piet zeg eens wat..."
„Ik... ik... wilde... zo... graag
het... boek..." stottert hij en kleurt
nog dieper.
De bel gaat... het is tijd.
„Ruimen jullie allemaal op, teke
ningen voor de klas. Piet en Liesje
blijven jullie even wachten".
Als alle kinderen weg zijn komt
meester terug. Liesje huilt niet meer.
Droevig kijkt ze naar het hondje en
dan praat meester rustig met Piet.
Hij wijst er op hoe gemeen het van
hem geweest is om die tekening te
verknoeien. „Vraag vanavond vóór
je slapen gaat maar vergeving Piet
en kracht om dit nooit meer te doen."
Toch moet meester hem straffen.
„Geef je tekening Piet!" Als Piet
haar geeft scheurt meester haar mid
dendoor en gooit ze dan in de pa
piermand. Piet mag niet meedoen
aan de wedstrijd.
En Liesje...? Meester stelt de uit
slag nog een week uit en nu mag
Liesje iedere dag als haar werk klaar
is tekenen. Gelukkig!
Een week later stapt Liesje naar
huis. Trots klemt zij het boek onder
haar arm. Maar nog trotser kijkt
ze naar het andere pakje. Niemand
van de andere kinderen weet
het geheimpje tussen de meester en
haar. Na schooltijd heeft meester het
oude kapotte lijstje gemaakt en op
nieuw geverfd en nu heeft hij het
nieuwe hondje ingelijst. Het is even
leuk geworden als het eerste en als
moeder nu morgen jarig is zal ze
toch een cadeautje krijgen. Dat
vindt Liesje zo fijn.
Piet heeft wel even een steek ge
voeld toen meester het boek aan
Liesje gaf omdat baar tekening het
mooist van allemaal was, maar hij
weet dat het zijn eigen schuld ge
weest is dat hij niet mee heeft mo
gen doen en hij zal nooit meer 20
gemeen zijn.
„Altijd eerlijk blijven" denkt hij.
JOOP DE WITTE.
onze BRievenBus
Naamkaartjespuzzle
M'n nichten
Hebben jullie deze
week ook zo met
spanning naar het
weerbericht gekeken
of het nu zou gaan
vriezen of niet? Nou
ik wel hoor. Maar
het is nog steeds niet
zover, dus laten we
de schaatsen nog
maar rustig in het
vet liggen. Doch, wie weet, kunnen wij
dit jaar toch nog een paar dagen op
de ijzers staan. Hè, ik heb er nu al
zin in. En jullie? Kinders, i3c zal jullie
niet lunger nieuwsgierig houden en
gauw vertellen wie deze week de
prijzen hebben gewonnen. De eerste
prijs is voor Wim Kleinbloesem, ter
wijl de troostprijzen gaan naar Ellie
Kool, Leen Bravenboer en Ne lig de
Vringer. De oplossing was: „De appel
valt niet ver van de boom".
André Droogers vond de puzzle wat
onduidelijk. Dat was inderdaad het ge
val, maar als ik naar de vele brieven
kijk, die hier voor me liggen, geloof ik,
dat de meesten van jullie de oplossing
toch nog hebben gevonden. Als ik het
wel begrijp, schrijft Lenie Langelaar me
alleen maar, omdat ze me wat wil pla
gen, tenminste, dat zegt ze zelf in haar
brief. Nou zo erg zal het wel niet zijn,
meiske. Hoe gaat het met je broer, al
wat beter? Aagje de Ridder heeft zelf
een poppenledikantje gemaakt. Knap
hoor, is het leuk uitgevallen? Nee hoor,
Ria van der Most, je bent helemaal nog
niet te oud om mee te doen. Schrijf maar
gerust. Nu heb ik altijd gedacht dat
meisjes nieuwsgierig waren, maar onder
ons gezegd, jongens zijn het ook. Kijk
maar eens naar Frans Hormann, die wil
weten wanneer ik jarig ben. Nou Frans,
dat vertel ik je toch lekker niet, want
anders moet ik jullie allemaal gaan trac-
teren en zo rijk ben ik nu ook weer
niet, snap je. Wat heb jij aardig post
papier, Antoinette Geels. Zijn het alle
maal dezelfde plaatjes of zitten er ook
nog andere bij? „Hoe lang moet ik nog
schrijven, voor ik bij de neven en nich
ten behoor?'' verzucht Hans Terlouw.
Nou joh, zucht maar niet langer hoor,
hier sta je dan voluit. O.k. zo? Zoals je
ziet. Joop van Noort, heb ik aan je ver
zoek voldaan. De namenpuzzle is in de
krant gekomen. U vraagten wjj
draaien zoals je ziet. Ha, hier is ook weer
Dit keer weer eens zo'n bekende
naamkaartjespuzzle. Voor de nieu
welingen wil ik nog even vertellen
hoe dit raadsel m elkaar zit. Jullie
zien hier drie namen en nu is in die
namen het beroep van de drie heren
verborgen. Als je de letters op de
goede manier schikt, komen de be
roepen te voorschijn. Begrepen?
eens een brief van Keesje Visser. Fyn.
dat je weer present bent, Keesje en nu
een beetje meer aan me denken, zeg.
Ik heb het begrepen Douwe van Boven.
Dus jij bent een oud-nieuwe Goed zo,
zeg Douwe, kom jij soms uit het Noor
den? Je hebt zo'n Groningse naam. Je
wens komt wel een pietsie laat. Nelly
Broekman, maar dat hindert niet. Op
mijn beurt wens ik je hetzelfde toe. Zo,
Marijke Visser, ben jij een nichtje van
mijn nichtjes. Nou, doe ze de groeten
maar van me, niet vergaten hoor. Lenie
Vroegindewcy, van harte sterkte, meis
ke. Houd je maar dapper en vanzelfspre
kend hoop ik, dat je weer heel gauw
beter zal zijn. Zeg Tanneke goedendag
van me. Geeft niets. Ria Klandermans,
dat je briefje dit keer niet zo lang
was. Een ander keertje weer eens
wat meer. Jij bent toch een van m'n
trouwe klantjes en dan kan ik altijd wel
wat door de vingers zien. Bedank', voor
de tekening, Adrie de Graaf, ik vind. dot
je kleine broertje het knap voor elkaar
heeft gebracht. Vertel het hem maar.
Hoeveel nichtjes en neven er nog zijn,
vraagt Arie Grootendorst. Joh. een hele
boel, wel een paar honderd. Ja. ik heb
een grote familie, vind je niet? Bijzon
der aardig vond ik jouw opstel. Leen
Vink. Daar zal jij op school wel een
hoog cijfer voor hebben. Kinders, wie
wil corresponderen met de vriendinne
tjes Jopie van Nieuwkoop on Annie Hc-
derik? Het adres is ,,'t Soldaatje", Voor
hout en het adres van Annie: Jacoba van
Beierenweg 132 eveneens te Voorhout.
De nichten cn neven, die er zin in heb
ben schrijven maar eens. Hier nog al een
tekening cn die komt van Klaiske de
Jong. Maar wat zie ik nou, het is al ccn
heel oude brief. Ik durf haast niet tc ver
klappen van wanneer, maar Klaaske ct
staan twee grappige kabouters en wat
vruchten op. Nu weet jij zeker wel wat
ik bedoel en zegniet boos op mc?
,,'t Wordt groter en er komt niets bij.
Wat is dat?" vraagt Truusje van Kverl.
Weten jullie het? Nee? Ik wel. Een gat
in een sok. Dank je wel voor je aar
dige attentie, Wlm Mceder. Jullie hou
den allemaal nogal van knutselen, ge
loof ik. Daar heb ik al genoeg staaltjes
van gezien. Wat heb jij je briefkaart
leuk versierd. Jannie Dijk. Wil je Jan de
groeten van mij terug doen? Hoe was dc
film, Bea JeUes? Genoten allemaal? Hans
Nikkcls schreef, dat hij een tekening in
zijn enveloppe had gedaan, maar m'n
beste jongen, hoe ik ook keek en zocht:
geen tekening. Vergeten? Zijn jullie broer
en zus Bahs en Franc Teunissen, alle
twee de oplossing aardig versierd en
hetzelfde adres, dat kan haast niet mis
sen. Hier hebben we twee meisjes, die
heel erg van handwerken houden Het
zijn Ineke Bicshuizen en Hrnny van
Rietschoten. Ineke is bezig met een thee
muts en Henny maakt een kussen en
breit sokjes. Wordt het mooi? Gerard
Zoutendijk is lid van een muziekcorps
Wat speel je trompet of contrabas? Hoe
is het met je broer, Annebert Walra
ven? Wens hem maar van harte beter
schap namens mij. Doen hoor. Ja, Hetty
Puister, oom Karei heeft het op het
ogenblik heel erg druk, dus Je zult je
met mij tevreden moeten stelien. Ook
wel goed hoop ik. Het broertje van Fem-
my Noordanus heet ook Jos. Grappig,
dus dan heb ik ccn beetje een jongens
naam. Dat is een aardig idee Nellie
Drop met die punten. Blokfluit spelen
lijkt me erg leuk zeg. Ine Noordam en
Hennie Maan hebben heel lang zitten
puzzlen eer ze de oplossing hadden ge
vonden. Het was ook wat onduidelijk,
hè. Nu beter?
Kinders, het is weer zo ver. Het eind
van onze brievenbus is in zicht. Natuur
lijk vergeten we ook dit keer de nieu
welingen niet en we heten hartelijk wel
kom in onze kring Susan Wensink. Nel-
la Koppen. Lientje de Regt, Hans Voor
berg, Wim Letsch (goed geschreven zo?),
Arie Imthoorn, Ada van der Mork, Grie
't Hart. Japke Vis, Corrie Lisscnberg eu
Ali van Houwelingen.
Tot slot: allemaal een prettig week
end en tot volgende week, jullie
Gezellig hoekje in de kleutertaal.