HET KIND meö&iLLon CESSSSEft Uw Koninkrijk kome onze jeuqó-p&qin&f De ZONDAGSBLAD 26 JANUARI 1952 met het een ouö veRlUil, opnieuw veutelö öoor p be zeeuw j.qzn IN die stormachtige November nacht deed vrouw Van Swan geen oog dicht. Ze woonde te Schevenin- gen en haar man was op zee. Met toenemende angst had ze de hele avond geluisterd naar het bulderen van de storm. Menigmaal had ze God gesmeekt haar man te willen sparen temidden van de woedende elementen. Eindelijk was ze naar bed gegaan, doch van slapen kwam niets. Tegen de morgen viel ze in slaap, maar al gauw werd ze wakker door gestommel in het achterhuis. „Ben jij daar Bertus?" riep ze vanuit de bedstee. ,,Ja Trui, ik ben er hoor, alles wel!" „God zij geloofd!" zuchtte het vrouwtje en meteen sprong ze de bedstee al uit. Daar stond Bertus al midden in de kleine woonkamer. „Ik heb wat voor je meegebracht Trui", zei hij lachend. Hij droeg iets in z'n armen dat in een deken ver pakt was. Toen hij deze terugsloeg zag de verbaasde Trui een kindje van nauwelijks een jaar oud. „Waar heb je dat vandaan?" vroeg ze ver wonderd. „Net als Mozes, uit het wa ter getogen" grapte de visser. En met een paaj- woorden vertelde hij het droevig verhaal. Die nacht was er vóór de Hollandse kust een Duits koopvaardijschip, een driemaster, vergaan, ('t Was nog vóór de tijd der stoomschepen). Hij en z'n man nen hadden met groot levensgevaar geprobeerd enkele schipbreukelingen te redden, maar het was niet gelukt. Opeens hadden ze vlak bij hun boot een dame zien drijven, die een kind omhoog hield. Vlug hadden ze het kind beetgepakt, doch toen ze de moeder hadden willen grijpen, wa ren ze net te laat: ze was meteen in de diepte verzonken. „En toen heb ik het stakkertje mee naar huis genomen en nu geef ik het aan jou, Trui", besloot Bertus zijn verhaal. „Wat moeten we met dat kind, Ber tus?" „Verzorgen natuurlijk", zei de vis ser, „het kind heeft geen ouders meer en nu moeten wij het als kind aannemen, dat is toch duidelijk ge noeg?" Maar voor Trui was het nog niet erg helder. „We hebben zelf nooit kinderen ge had en wat moeten we nu nog met zo'n kindje beginnen?" „Hoor eens Trui, we moeten barm hartig zijn, dat zegt ons Gods woord: Weest dan gijlieden barmhartig begon Bertus de Statenbijbel aan te halen. „Jij hebt goed praten Bertus, maar het komt op mij aan", protesteerde Trui nog. Doch de visser wilde er verder niets over horen. „Zorg nu eerst maar eens, dat het schaap droog en warm wordt", zei hij, „en geef het dan wat melk te drinken, dan zullen we morgen wel eens ver der zien." ,,'t Is al morgen," bromde Trui, maar ze begon het kleine ventje toch te ontkleden, af te dro gen en in een paar dekens te wik kelen, want kinderkleertjes had ze niet. Bij het uitkleden ontdekte ze op eens iets. „Bertus kijk eens hier!" riep ze en toen de visser uit het achterhuis de kamer binnenkwam, liet zijn vrouw hem een gouden medaillon zien, dat aan een dun kettinkje om de hals van het kind hing. Ze de den het open en zagen toen het por tret van een jonge man en een jon ge vrouw. ,,Dat zijn vast zijn ou ders!" zei Trui, „och stakker toch, ben jij nou je vader en je moeder allebei al kwijt, och, och, wat ben je ongelukkig. Maar ik zal een moe der voor je zijn hoor!" Al de bezwaren van de vissers vrouw waren opeens weg. Ze be greep dat God dit kind op haar weg had geplaatst en dat het Zijn Wil was, dat zij en haar man er voor zorgden. En dat deden ze van die tijd af dan ook trouw. Daar ze de naam van de jongen niet wisten, noemden zij hem maar Karei en zo kwam hij te boek te staan als Karei van Swan. Van Swan en zijn vrouw hielden er weldra net zoveel van alsof het hun eigen kind was. Als de visser op zee was, vond Trui het heerlijk, dat ze niet meer zo alleen achter bleef, maar dat ze nu kleine Karei om zich heen had. Toen hij oud genoeg was, deden ze hem op school en daar bleek al spoedig, dat Karei best kon leren. En toen de meester verzekerd had dat de jongen een heel goed ver stand had, besliste de visser onmid dellijk: „Dan wordt hij geen visser net als ik, we zullen hem laten le ren!" De dominé informeerde al eens of Van Swan dat wel zou kunnen beta len, maar daar wilde Bertus niets van horen. „Al moeten we er droog brood voor eten, dominé", zei hij met vuur, „we zullen proberen hem hoger op te brengen. Hij is van goede af komst, dat blijkt wel uit het medail lon en daarom zullen we voor hem doen wat we kunnen." En de visser hield woord. Toen Ka- rel op de dorpsschool van Schevenin- gen niet meer verder leren kon, mocht hij naar een school in Den Haag, waar hij ook vreemde talen kon leren. Zo werd hij een flinke ontwikkelde jongen. „Hij kan wel dominé worden", zei Trui vaak vol trots, maar dan schud de Karei zijn hoofd en zei: „Nee moedertje, dominé word ik niet, ik wil graag in de handel, op een han delskantoor, dat zou me lijken." Op een handelskantoor, maar hoe moesten die eenvoudige mensen dat voor elkaar krijgen? Doch nu kwam de dominé te hulp. In Groningen woonde een oude vriend van hem, Hartman. Hij had een grote zaak in koloniale waren, die hij uit vreemde landen importeerde. Als Hartman de jongen wilde hebben, was de zaak voor elkaar. De dominé zelf bracht Karei weg, want Bertus moest vissen en Trui durfde zo'n wereldreis niet aan. Har telijk namen ze afscheid van Karei. De Jongen beloofde dat hij trouw aan hen zou schrijven en van het geld dat hij ging verdienen, zoveel mo gelijk zou zien over te houden, om het aan z'n ouders te sturen. 't Ging heel goed in Groningen. Karei deed z'n uiterste best en Hart man beleefde veel plezier van de pientere jongeman. Heimelijk nam hy zich voor, dat Van Swan later zijn opvolger moest worden, want kinde ren had hij zelf niet. Maar over dit plan sprak hij met geen woord tot Karei. Toen Karei enkele jaren in Gro ningen was geweest, ging hij zijn ouders eens bezoeken, 't Was een grote reis en hij zou enkele weken wegblijven. Wat waren Bertus en Trui blij toen zij hun grote zoon eindelijk Waarom houd je dat schilderij toch steeds vast? Ik mocht eens vergeten uxit boven- c» iaat onderkant i«. Matth. 610a J7ENS heeft een beroemd geleerde, prof. Heymans het overmoedige, trotse woord gesproken: „Het Godsrijk zal, wanneer het op aarde komt, ge heel en al het werk van mensen zijn." Zulk een woord kon men wel uit spreken vóór de beide wereldoorlogen waren uitgebroken en men nog leefde in de waanwereld van het ongebroken optimisme. Maar na al het leed en de ellende van deze eeuw heeft de mens heid zulke ijdele verwachtingen moe ten begraven. Het Koninkrijk Gods komt, maar niet van beneden, doch van boven. In Christus is het nabij gekomen, maar 'het is er nog niet ten volle. Daarom leerde Jezus Zijn discipelen bidden: „Uw Koninkrijk kome". Heel deze wereld moet worden onderwor pen aan de Vader. De nood van deze tijd is ten diepste, dat dit Koningschap van de Vader niet wordt gewild. Wij mensen willen ons eigen koninkrijk, onze eigen wil doen en onze eigen inzichten volgen. Daar om loopt het in de wereld zo hopeloos mis, in de grote volkerenwereld, waar men niet rekent met het Koninkrijk Gods, maar ook in de kleine wereld van het gezinsleven. Als in het gezin het gezag van de vader niet wordt erkend, doet een ieder wat hij wil en dat betekent in geestelijk opzicht de endergang van zulk een gezin. Als Jezus Z\jn discipelen leert bid den om de komst van Gods Rijk, dan betekent dat voor hen persoonlijk, dat zij vragen zich te onderwerpen aan het Koningschap van God. Zoals Je Catechismus deze bede uit het Onze Vader aldus omschrijft: „Regeer ons alzo door Uw woord en geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onder werpen." De komst van het Koninkrijk moet dus beginnen bij ons zelf. Goi wil t* deze wereld werken door ons heen. Dat is de verantwoordelijkheid die op ons rust. Onze zaak of ons be drijf is een deel van de wereld, waar wij cm smeken, dat God er Zijn heer schappij over moge uitoefenen. Maar ook ons gezin. Ook dat moet een klein onderdeel worden van het Ko ninkrijk Gods. Hier in de eerste plaats moet het Koninkrijk gevestigd worden en Gods wil in liefde volbracht. Maar het Koninkrijk Gods moet voor alles i n ons komen, Ons hart is een wereld op zichzelf. Daar moet Gods heerschappij worden erkend, daar moet H\j ons regeren door Zijn Woord en Geest. Jezus leert ons als kinderen van de Hemelse Vader bidden, dat wij buigen onder Zijn wil. Is dat zo moeilijk? Wordt die wil niet beheerst door liefde? Kinderen die hun vader liefhebben, gehoorzamen toch aan zijn geboden? Johannes zegt: „Zijn gebo den zijn niet zwaar". Omdat de eerste Christenen die in nerlijke zegepraal van Gods liefde kenden, konden zij in de wereld ge tuigen. Omdat zij wisten wat God in hun harten gedaan had, hadden zij een verlossende boodschap voor de wereld van hun tijd. Dit gebed mist alle werkelijkheid, tenzij we bereid zijn zelf van onze troon af te stappen en God daar Zijn plaats te laten innemen. Jaren geleden ging een jong soldaat naur het front. Hij zond aan zijn moe der cl zijn sleutels en schreef in een brief: Jk zend u de sleutels van al mijn laden". Bidden om de komst van Gods Rijk betekent: Hem al de sleutels geven en daarin de macht om alle deuren van ons hart te openen. Dan komt er vrede in ons hart, omdat God in ons regeert door Zijn Woord en Geest. Dan raken u>Ü onszelf kwijt aan Christus Jezus. Alleen wie wedergeboren wordt zal het Koninkrijk Gods zien. weer eens onder hun dak hadden. Er viel over en weer heel wat te ver tellen. En toen op een avond, terwijl de schemering al inviel, heeft Trui het gouden medaillon uit haar secretaire gehaald. Al die jaren had zij het daar goed bewaard. Karei had er nooit iets van geweten, maar nu moesten zij het hem vertellen meende ze. En zo kreeg Karei het verhaal van de schipbreuk te horen en zag hij de verbleekte portretten van zijn ou ders. Hij schreide als een kleine jon gen, en snikkend zei hij: „Maar jul lie willen toch myn vader en moe der wel blijven?" v „Natuurlijk, jongen, natuurlijk, jij blijft onze Karei, maak je daar maar niet ongerust over", verzekerde Trui dadelijk. En Bertus viel haar hierin bij. „We wilden alleen maar, dat je het zoudt weten, Karei," zei de visser, „we vonden het niet eerlyk als we het je niet gezegd hadden. Je bent nu oud genoeg om het te weten!" „Wat hebben jullie me een grote barmhartigheid bewezen", zei Ka- rel, „een vreemd kind zoveel liefde bewijzen, alsof het van jezelf is, dat is toch geen kleinigheid. Ik hoop dat de Heere jullie nog eens rijk zal be lonen." „Hoeft niet jongen, hoeft niet", kwam de visser, „God bewijst ons alle dagen zoveel barmhartigheid, dat we het bijna niet op kunnen. Denk alleen maar eens aan die vre selijke Novemberstorm, waarin jij je ouders verloor. Ik was toen ook op zee en God heeft mij gespaard. Onze Vader in de hemel is altijd barmhartig en daarom moeten wij het ook proberen te zijn!" Kort daarop vertrok Karei weer naar Groningen en ging alles weer zijn gewone gang. Op zekere dag kwam Karei met een open brief het privé-kantoor van mijnheer Hartman binnen. „Kijk eens mijnheer," zei hij, „hier heb ik een brief van de firma Davelaar te Rio de Janeiro. Meneer Davelaar schrijft dat hij deze zomer naar Montreux in Zwitserland gaat met z'n zuster en nu vraagt hij of het niet mogelijk zou zijn, dat hij U daar eens ontmoette. U doet al ja ren zaken met hem en nog nooit heeft hij U ontmoet." „Laat me eens kijken", zei Hart man, „ja, die Davelaar is een fijne kerel. Hy heeft te Rio, zoals je weet, grote koffieplantages en al jaren lang levert hij mij uitstekende kof fie. Ik heb wel zin om aan zijn ver zoek te voldoen, maar dan moet jij mee." „Ik, meneer Hartman?" „Ja zeker, ik word al een daagje ouder en ik kan op reis veel gemak van je hebben. Je kunt dan tevens ook eens kennis maken met meneer Davelaar." Karei had daar wel zin in en zo werd er gecorrespondeerd met Rio en kwam de zaak voor el kaar. Op een mooie zomerse dag kwa men Hartman en Karei te Montreux aan. Ze namen hun intrek in een bescheiden hotel en nauwelijks had hij bericht gezonden aan meneer Da velaar dat hij te Montreux was aan gekomen, of er kwam een vriende lijke uitnodiging naar zijn hotel te komen. Het hotel, waarin Davelaar en z'n zuster logeerden, was het grootste en duurste van de hele plaats. Het stond vlak aan de oever van het meer van Genève en gaf een schitterend uitzicht over dat schone meer. De begroeting was allerhartelijkst. Meneer Davelaar was een man van middelbare leeftijd en buitengewoon vriendelijk. Ook zijn zuster was bij zonder hartelijk. Zij informeerde .(Zie vervolg pag. 3) ZONDAGSBLAD 26 JANUARI 1952 I wedsirijd rp ERWIJL buiten de wind door het luchtruim giert, regenvlagen de ruiten striemen en het water langs de stoepranden in stroompjes naar de rioolputten vloeit, heerst in het lokaal een geladen stilte. Niemand heeft aandacht voor het natte winterweer, niemand let op de neersiepelende regendruppels langs het raam. Onder een saaie les is het wel leuk om te kijken naar de lekke dakgoot, waaruit langzaam het water drup pelt en een vuilzwart beekje tovert op de vensterruit. Je kunt er zo fijn bij dromen. De dakgoot is een berg, waar een rivier ontspringt en die rivier moet zich nu een weg zoeken door een moeilijk terreineen nat boomblad plakt tegen de ruit..., de rivier maakt een omweg..., er omheen, lager, steeds lager..., tot het water het meer bereikt: een plas op de vensterbank. Soms schrik je dan ineens uit je mooie droom wakker, als meester vraagt of je liever buiten in de re gen wilt gaan zitten als je er toch zo graag naar kijkt. Hoe kan mees ter ook begrijpen, dat je dan juist in een klein roeibootje op die stroom drijft, willoos overgeleverd aan de woeste golvenmaar meester wacht tot je weer in je boek kijkt en als je even later voorzichtig je rivier weer zoekt is deze weg en zie je weer andere stroompjes, net zo lang tot het regenen ophoudt en de dakgoot niet meer lekt. Maar vandaag heeft niemand er aandacht voor. De tekenwedstrijd! Dat is het wat 4B bezighoudt. Van middag moeten de tekeningen wor den ingeleverd en dan weten ze mor gen wie het boek gewonnen heeft: het mooie boek, dat nu achter de glazen ruitjes van de kast staat. Tel kens kijkt één van de leerlingen vol verlangen naar de kast. Voor wie zal het zijn? Ijverig buigen de leerlingen van 4B zich over hun lessenaars, waar op grote en kleine vellen tekenpa- papier liggen. Vlugge handen toveren lijnen en figuren op de witte onder grond. Hier een streepje..., daar nog een lijntje..., ginds een kleur wat feller maken. Langzaamaan wordt het tijd. Vooraan zit meester Bakker en kijkt naar de in ijver gebogen hoof den. Wat doen ze hun best! In de vierde bank zit Piet Boer. Rustig schetst hij de lijnen op het papier. Hij weet dat hij mooi tekent. Thuis vinden ze alles altijd prach tig en meester zegt dat er „perspec tief" in zijn tekeningen zit. Wat dat is weet Piet niet, maar het klinkt goed. Toch is hij niet helemaal ge rust op de afloop, want achter hem zit Liesje. Klein mager Liesje met haar altijd afzakkende kousen en haar piekende haren voor haar spitse gezichtje. Liesje tekent ook heel mooi. Voor zichtig kijkt Piet even achterom en ziet het hondje, dat haast klaar is. Grappig omhoog staan de kleine oor tjes en het staartje krult ondeugend. „Het is net echt", denkt Piet en kijkt dan naar het landschapje dat vóór hem ligt. Hij vindt het ineens niet mooi meer. Liesje wint het vast! Koppig gaat hij verder, maar het wil niet meer lukken. Telkens ziet hij het hondje voor zich... en dan weer de boekenplank op zijn kamer tje. Nog één boek kan er bij en hij wilde juist het boek dat in de kast Even lachen HOE SLECHT HET WAS Vader: Maar heeft mijn jongen dan werkelijk zó slecht geleerd? Leraar: Of hij! Met alles wat hij niet weet zouden er wel twee voor bet examen kunnen zakken! DE REDEN Tante (tot kleine nicht): Kom hier maar naast me op de bank zitten. Nichtje: Nee, ik wil liever op uw schoot zitten. Tante (bewogen door zoveel harte lijkheid: Ach, lieve schat! En waarom? staat zo graag hebben. Langzaam groeit er een plan. Liesje tekent ingespannen door. Hier nog een klein krulletje veran deren, zo is het beter. Keurend kijkt ze er naar, haar ogen glanzen. Wat zal moeder blij zijn? Thuis ligt nog een oud lijstje, dat past er juist om en als moeder dan volgende week jarig is krijgt ze het. Wat voelt Liesje zich gelukkig. Ze denkt niet aan het boek dat in de kast staat, alleen maar aan moeder, die nu een cadeautje krijgt. En dat is al zo ver schrikkelijk lang geleden... Er is nooit geen geld. Vrolijk gaat Liesje ver der. Dan opeens „Meester...!" Angstig klinkt Lies- jes stem. Voor ze eigenlijk begrijpt wat er gebeurd is, vloeit er een bre de zwarte streep over het leuke kopje, nog juist één oortje is te zien. Als meester kijkt, ziet hij nog net hoe Piet zich vlug over zijn werk buigt, terwijl een donkerrode kleur in zijn hals opkruipt. „Hier is iets fout", denkt meester en loopt vlug naar Liesjes bank. Wat is er gebeurd? Voorzichtig heeft Piet zijn stuf op de grond la ten vallen, zich gebukt om het op te rapen en toen hij weer overeind kwam schoof zijn arm over Liesjes bank. Pas op voor de Oost-Indische inkt, Piet! Maar Piet schoof verder en het flesje is omgevallen Vóór Piet zich over zijn tekening buigt ziet hij nog hoe de brede zwar te stroom over het kopje vloeit. Stom verbaasd kijkt Liesje naar haar hondje en ineens dringt het grote ver driet tot haar door. Ze begint te hui len, niet hard, zachtjes snikt ze, want nu heeft ze toch geen cadeautje voor moeder. De tekening is bedor ven. „Hoe komt dit nu, Piet?" Droevig klinkt de stem van meester Bakker. Hij begrijpt wel waarom Piet het ge daan heeft en dat doet hem veel ver driet. De hele klas ziet nu de tekening met de grote zwarte vlek en veront waardigd klinken de opmerkingen. Piet is nu toch ook wel geschrokken. Zó erg had hij het niet bedoeld. „Nou Piet zeg eens wat..." „Ik... ik... wilde... zo... graag het... boek..." stottert hij en kleurt nog dieper. De bel gaat... het is tijd. „Ruimen jullie allemaal op, teke ningen voor de klas. Piet en Liesje blijven jullie even wachten". Als alle kinderen weg zijn komt meester terug. Liesje huilt niet meer. Droevig kijkt ze naar het hondje en dan praat meester rustig met Piet. Hij wijst er op hoe gemeen het van hem geweest is om die tekening te verknoeien. „Vraag vanavond vóór je slapen gaat maar vergeving Piet en kracht om dit nooit meer te doen." Toch moet meester hem straffen. „Geef je tekening Piet!" Als Piet haar geeft scheurt meester haar mid dendoor en gooit ze dan in de pa piermand. Piet mag niet meedoen aan de wedstrijd. En Liesje...? Meester stelt de uit slag nog een week uit en nu mag Liesje iedere dag als haar werk klaar is tekenen. Gelukkig! Een week later stapt Liesje naar huis. Trots klemt zij het boek onder haar arm. Maar nog trotser kijkt ze naar het andere pakje. Niemand van de andere kinderen weet het geheimpje tussen de meester en haar. Na schooltijd heeft meester het oude kapotte lijstje gemaakt en op nieuw geverfd en nu heeft hij het nieuwe hondje ingelijst. Het is even leuk geworden als het eerste en als moeder nu morgen jarig is zal ze toch een cadeautje krijgen. Dat vindt Liesje zo fijn. Piet heeft wel even een steek ge voeld toen meester het boek aan Liesje gaf omdat baar tekening het mooist van allemaal was, maar hij weet dat het zijn eigen schuld ge weest is dat hij niet mee heeft mo gen doen en hij zal nooit meer 20 gemeen zijn. „Altijd eerlijk blijven" denkt hij. JOOP DE WITTE. onze BRievenBus Naamkaartjespuzzle M'n nichten Hebben jullie deze week ook zo met spanning naar het weerbericht gekeken of het nu zou gaan vriezen of niet? Nou ik wel hoor. Maar het is nog steeds niet zover, dus laten we de schaatsen nog maar rustig in het vet liggen. Doch, wie weet, kunnen wij dit jaar toch nog een paar dagen op de ijzers staan. Hè, ik heb er nu al zin in. En jullie? Kinders, i3c zal jullie niet lunger nieuwsgierig houden en gauw vertellen wie deze week de prijzen hebben gewonnen. De eerste prijs is voor Wim Kleinbloesem, ter wijl de troostprijzen gaan naar Ellie Kool, Leen Bravenboer en Ne lig de Vringer. De oplossing was: „De appel valt niet ver van de boom". André Droogers vond de puzzle wat onduidelijk. Dat was inderdaad het ge val, maar als ik naar de vele brieven kijk, die hier voor me liggen, geloof ik, dat de meesten van jullie de oplossing toch nog hebben gevonden. Als ik het wel begrijp, schrijft Lenie Langelaar me alleen maar, omdat ze me wat wil pla gen, tenminste, dat zegt ze zelf in haar brief. Nou zo erg zal het wel niet zijn, meiske. Hoe gaat het met je broer, al wat beter? Aagje de Ridder heeft zelf een poppenledikantje gemaakt. Knap hoor, is het leuk uitgevallen? Nee hoor, Ria van der Most, je bent helemaal nog niet te oud om mee te doen. Schrijf maar gerust. Nu heb ik altijd gedacht dat meisjes nieuwsgierig waren, maar onder ons gezegd, jongens zijn het ook. Kijk maar eens naar Frans Hormann, die wil weten wanneer ik jarig ben. Nou Frans, dat vertel ik je toch lekker niet, want anders moet ik jullie allemaal gaan trac- teren en zo rijk ben ik nu ook weer niet, snap je. Wat heb jij aardig post papier, Antoinette Geels. Zijn het alle maal dezelfde plaatjes of zitten er ook nog andere bij? „Hoe lang moet ik nog schrijven, voor ik bij de neven en nich ten behoor?'' verzucht Hans Terlouw. Nou joh, zucht maar niet langer hoor, hier sta je dan voluit. O.k. zo? Zoals je ziet. Joop van Noort, heb ik aan je ver zoek voldaan. De namenpuzzle is in de krant gekomen. U vraagten wjj draaien zoals je ziet. Ha, hier is ook weer Dit keer weer eens zo'n bekende naamkaartjespuzzle. Voor de nieu welingen wil ik nog even vertellen hoe dit raadsel m elkaar zit. Jullie zien hier drie namen en nu is in die namen het beroep van de drie heren verborgen. Als je de letters op de goede manier schikt, komen de be roepen te voorschijn. Begrepen? eens een brief van Keesje Visser. Fyn. dat je weer present bent, Keesje en nu een beetje meer aan me denken, zeg. Ik heb het begrepen Douwe van Boven. Dus jij bent een oud-nieuwe Goed zo, zeg Douwe, kom jij soms uit het Noor den? Je hebt zo'n Groningse naam. Je wens komt wel een pietsie laat. Nelly Broekman, maar dat hindert niet. Op mijn beurt wens ik je hetzelfde toe. Zo, Marijke Visser, ben jij een nichtje van mijn nichtjes. Nou, doe ze de groeten maar van me, niet vergaten hoor. Lenie Vroegindewcy, van harte sterkte, meis ke. Houd je maar dapper en vanzelfspre kend hoop ik, dat je weer heel gauw beter zal zijn. Zeg Tanneke goedendag van me. Geeft niets. Ria Klandermans, dat je briefje dit keer niet zo lang was. Een ander keertje weer eens wat meer. Jij bent toch een van m'n trouwe klantjes en dan kan ik altijd wel wat door de vingers zien. Bedank', voor de tekening, Adrie de Graaf, ik vind. dot je kleine broertje het knap voor elkaar heeft gebracht. Vertel het hem maar. Hoeveel nichtjes en neven er nog zijn, vraagt Arie Grootendorst. Joh. een hele boel, wel een paar honderd. Ja. ik heb een grote familie, vind je niet? Bijzon der aardig vond ik jouw opstel. Leen Vink. Daar zal jij op school wel een hoog cijfer voor hebben. Kinders, wie wil corresponderen met de vriendinne tjes Jopie van Nieuwkoop on Annie Hc- derik? Het adres is ,,'t Soldaatje", Voor hout en het adres van Annie: Jacoba van Beierenweg 132 eveneens te Voorhout. De nichten cn neven, die er zin in heb ben schrijven maar eens. Hier nog al een tekening cn die komt van Klaiske de Jong. Maar wat zie ik nou, het is al ccn heel oude brief. Ik durf haast niet tc ver klappen van wanneer, maar Klaaske ct staan twee grappige kabouters en wat vruchten op. Nu weet jij zeker wel wat ik bedoel en zegniet boos op mc? ,,'t Wordt groter en er komt niets bij. Wat is dat?" vraagt Truusje van Kverl. Weten jullie het? Nee? Ik wel. Een gat in een sok. Dank je wel voor je aar dige attentie, Wlm Mceder. Jullie hou den allemaal nogal van knutselen, ge loof ik. Daar heb ik al genoeg staaltjes van gezien. Wat heb jij je briefkaart leuk versierd. Jannie Dijk. Wil je Jan de groeten van mij terug doen? Hoe was dc film, Bea JeUes? Genoten allemaal? Hans Nikkcls schreef, dat hij een tekening in zijn enveloppe had gedaan, maar m'n beste jongen, hoe ik ook keek en zocht: geen tekening. Vergeten? Zijn jullie broer en zus Bahs en Franc Teunissen, alle twee de oplossing aardig versierd en hetzelfde adres, dat kan haast niet mis sen. Hier hebben we twee meisjes, die heel erg van handwerken houden Het zijn Ineke Bicshuizen en Hrnny van Rietschoten. Ineke is bezig met een thee muts en Henny maakt een kussen en breit sokjes. Wordt het mooi? Gerard Zoutendijk is lid van een muziekcorps Wat speel je trompet of contrabas? Hoe is het met je broer, Annebert Walra ven? Wens hem maar van harte beter schap namens mij. Doen hoor. Ja, Hetty Puister, oom Karei heeft het op het ogenblik heel erg druk, dus Je zult je met mij tevreden moeten stelien. Ook wel goed hoop ik. Het broertje van Fem- my Noordanus heet ook Jos. Grappig, dus dan heb ik ccn beetje een jongens naam. Dat is een aardig idee Nellie Drop met die punten. Blokfluit spelen lijkt me erg leuk zeg. Ine Noordam en Hennie Maan hebben heel lang zitten puzzlen eer ze de oplossing hadden ge vonden. Het was ook wat onduidelijk, hè. Nu beter? Kinders, het is weer zo ver. Het eind van onze brievenbus is in zicht. Natuur lijk vergeten we ook dit keer de nieu welingen niet en we heten hartelijk wel kom in onze kring Susan Wensink. Nel- la Koppen. Lientje de Regt, Hans Voor berg, Wim Letsch (goed geschreven zo?), Arie Imthoorn, Ada van der Mork, Grie 't Hart. Japke Vis, Corrie Lisscnberg eu Ali van Houwelingen. Tot slot: allemaal een prettig week end en tot volgende week, jullie Gezellig hoekje in de kleutertaal.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 8