m
acaet\^
Wat staat
er eigenlijk
DE VLAGGETAART
ZONDAGSBLAD
26 IANUARI 1952
vónqen met öe henqeL
Spannend avontuur aan de Westkust van Californië
EN nu denkt u natuurlijk: kijk, dat
is nou echt wat je noemt vissersla
tijn. Maar wij zijn in ons leven mis
schien nog nooit zo serieus geweest als
nu wij dit schrtjven. U glimlacht en u
meent dat we een loopje met u nemen?
Laten we u dan in gedachten meene
men over de oceaan, naar het land van
de dollar.
Daar, aan de Westkust in een klein
badplaatsje, is het gebeurd. Kent u het
heerlijke Californië met zijn milde kli
maat en tintelende zonneschijn? Maar
©p de dag dat wij in Huntington Beach
kwamen, 's middags om een uur of vijf,
had de zon verstek laten gaan. De lucht
was grijs, de zee grauw en er stond een
straffe wind Dat was voor de tijd van
het jaar, eind October, wel niet zó bij
zonder. maar het paste toch eigenlijk
niet bij het land en bij de temperatuur
die aan de hoge kant was.
En omdat we wel eens wilden zien
wat de wind met het zeewater aan het
doen was, richtten we onze schreden
naar de lange houten pier, die wel een
driehonderd meter ver in zee stak. Het
water, anders zo helder en groen, was
diepgrauw en op de golven speelden
witte schuimkoppen. Er liepen maar
weinig mensen op de pier: wat opge
schoten jongens en een paar mannen,
die zwijgend tegen de wind optornden.
Dat viel niet mee, want hij stond lood
recht op de kust. En toen we dan ook
het eind van de pier bereikt hadden,
stonden we hijgend naar lucht te happen
als een vis op het droge.
Tot ineens onze aandacht getrokken
werd door drie mannen die daar, op het
uiterste puntje van de pier, in zee staar
den. Tussen hen in, met twee grote ij
zeren haken vastgemaakt in de pier,
zwiepte langzaam een lange ronde paal
boven het donkere water: een soort
vlaggcmast die een hengel bleek te zijn.
Er zat, vlak bij de mannen, een kolossa
le katrol aan en het vistuigje had on
geveer de dikte van stevig paktouw.
Toen we ons een paar minuten over
het zien van dit uitermate zware ma
teriaal hadden staan verbazen, konden
nieuwsgierigheid niet langer be-
richtten ons dus tot een
van ae mannen, die ons voorkwam de
woordvoerder van het drietal te kunnen
zijn. Hij droeg, evenals de anderen,
dwingen
lere
had i
echien op prijs stelde, voegde hi
lat'
hadden.
De kleinste
zich glimlachend
zijn hoofd
de
de hengel
„ü'r zit er een bij".
Dat was niet moeilijk te constateren,
want toen Jack de lijn speling gaf, om
de haai een kans te geven er met de
buit vandoor te gaan, en ineens de
katrol vastzette, boog de hengel zo ver
vaarlijk krom naar de golven, dat we
even ons hart vasthielden, omdat we
bang waren dat er van de hengel niet
veel over zou blijven. Maar er gebeur
de natuurlijk niets, want deze mannen
hadden de sport kennelijk wel vaker be
oefend. Toen kwam Jack naar ons toe
en hij zei vergenoegd:
„We got one".
„Een haai?", vroegen we, om ons te
©vertuigen.
„Yes, dat kun je zo zien. Let op dat
rukken aan de hengel. Deze is behóór-
lljk".
„En waar vangt u haaien mee? Met
andere vis?"
„Nee, ik doe het met kreeften, dat
wil zeggen: alleen met het vlees. De
acharen haal ik er af. Ik neem er een
•tuk of vijf, tamelijk grote, bind ze bij
elkaar en werk tussen het vlees twee
grote stalen haken onzichtbaar weg. De
hele kunst is om precies te weten wan-
„Maar ze bijten niet erg vandaag,
hoewel het er goed weer voor is: veel
wind, geen zon, goede temperatuur. We
zitten al een uur of vier, maar we heb
ben nog geen beet gehad".
Hij gooide zijn peuk sigaret op de
schuimkoppen beneden hem, stak een
verse op, strekte de benen en stond
langzaam op. Maar juist op dat mo
ment pakte een van de andere mannen
hem bij de arm, zei alleen maar:
„Jack", en wees met spanning naar de
hengel, die plotseling met korte, venijni
ge rukken in beweging kwam.
„Okay", zei Jack, nadat hij eens een
keer stevig gespuwd had, en ineens
kwamen de drie mannen in beweging.
Zo zwijgzaam als ze voordien geweest
waren, zo woordenrijk waren ze nu,
want ze putten zich uit in het wikken
en wegen van de kansen, omdat alles
nu toch eindelijk beet
keerde
neer je je lijn, als je die steeds laat
vieren, ineens moet vastzetten zodat de
haken in de bek van de haai slaan.
Want haaien maken altijd een hoop
spektakel en als je vaak dénkt dat je
kunt toeslaan blijkt er niks aan de hand
te zijn; ze spelen dan alleen maar met
het aas".
Jack pauzeerde en keek naar de bei.
de andere mannen, die langzaam de lijn
aan het inhalen waren om deze dan
plotseling weer te laten vieren.
„Op deze manier schieten ze n!
hard op", veronderstelden we.
„Nee", beaamde Jack, „maar als je
niet telkens laat vieren is er kans dat
je spullen toch nog breken; dat is me
al vaker overkomen. Bovendien maak
je zo de haai moe en op een gegeven
ogenblik geeft hij het op. Maar dat
duurt nog wel even, zéker nog wel drie
pier hijsen".
„Well, no; kijk, als hij aan de opper
vlakte is en afgemat slepen we hem
langs de pier langzaam naar het strand.
Dat moeten we met z'n drieën doen,
want er bestaat een kans dat hij er op
een gegeven ogenblik toch nog vandoor
gaat naar de diepte en dan hou je hem
niet alleen, of met z'n tweeën".
Jack voegde zich bij zijn makkers,
omdat de haai aan de oppervlakte ge
komen was. Het dier had zich van kop
tot staart in de lijn gewenteld en van
tijd tot tijd deed het wanhopige pogin
gen om de vrijheid terug te krijgen.
Maar dat lukte, ondanks zijn afmetin
gen, ruim twee meter, niet meer. Lang
zaam liepen de drie mannen, gevolgd
door een dozijn belangstellenden, langs
de pier naar het strand. Toen de haai
eindelijk op het zand lag en er in zijn
laatste stuiptrekkingen met de indruk
wekkende staart grote gaten in sloeg,
haalde Jack een rubber hamer voor de
dag en maakte met enige welgerichte
slagen tussen de ogen een eind aan het
„Okay", zei hij glimlachend tegen de
andere twee mannen. Ze staken nog
eens een verse sigaret op, sleepten de
haai bij de staart over het zand naar
de weg en legden hem over één van de
voor-spatborden van een oude Ford.
„Wat gaat u er nou mee doen?",wil-
„Sme<
was uit.
E. J. VAN DE BELD.
die
hij rookte voort
hij toch niet uittrok,
durend.
„Excuse me", begonnen
„bent u aan het vissen?"
„Yes", antwoordde de man. zonder
©m te zien wie hem lastig viel.
„Op schol of makreel?", informeer
den we voorzichtig verder.
„No, sharks."
„Haaien", verbaasden we ons, en het
woord ontglipte zó luid onze keel dat
het, tussen twee windstilten in, even in
de lucht bleef hangen. Toen, alsof we
hem aangeraakt hadden, keerde de man
zich langzaam om, keek ons onderzoe
kend aan en zei:
„Yes, sharks."
En omdat hij onze belangstelling mis-
Een BELANGRIJKE dag
Hoe was het weer gisteren? Dat
moet u goed onthouden. Want in het
volksgeloof is 25 Januari immer een
dag geweest, die beslissend werd
geacht voor het weer in de komende
periode. Was het weer op die dag
helder, dan zou het een goed jaar
worden, maar regen of sneeuw zou
droeve gevolgen hebben voor mens
en dier.
De Belgische wijngaardeniers be
schouwen 25 Januari als een beslis
sende datum voor de wijnoogst.
Touwslagers vieren op die dag hun
patroonsfeest, te begrijpen, daar Pau-
lus tentdoekwever van beroep was
en deze dag aan hem is gewijd.
De Zuidbrabanders wijden, na het
bijwonen der mis, hun Sint-Paulus-
broodjes en gebruiken ze dan als
amulet tegen het bederf in aardap
pelen en graan.
Belgische boeren verstoppen uiterst
kleine „broodjes" in de akker, om
zo deze te vrijwaren voor schade
lijke insecten, enz.
Op sommige plaatsen trekt de
jeugd die dag in processie rond, „Sint
Pauwelsliedjes" zingend, terwijl ze
zonderling is uitgedost en in de op
tocht eéh „Pauwelspaard", d.w.z.
een zelfgemaakt strooien ros mee
voert.
Gewoonlijk wordt op deze tocht de
herberg niet vergeten.
Elders plaatst moeder de vrouw
een strooien „Paulus" bij het haard
vuur, die ze overstortte met boter
saus als het weer die dag mooi was.
In het andere geval, smeet ze hem
boosaardig in de vlammen! Een aar
dig gebruik heerste vroeger te Jut
faas. Daar trachtten de jongelui een
„strooien Paulus" stiekum ergens
een huis binnen te loodsen, om hem
dan zonder dat de eigenaar het
merkte in een hoek te plaatsen. Ge
lukte dit, dan was de vrouw des hui
zes gehouden de komende avond pan
nekoeken te bakken!
De keurdag, d.i. een dag, waarop
vroeger de nieuwe burgemeesters
ener stad werden gekozen, viel eer
tijds op 25 Januari. Dat was steeds
een vrolijke feestdag. Lustig ging
ten stadhuize de beker rond, waar
een illuster gezelschap bijeen was,
De schooljeugd zong de nieuwe func
tionaris toe, terwijl als beloning de
rector der school een paar gebraden
hoentjes en een kan wijn kreeg.
Kunstemakers werden voor de he
ren geroepen, om hun prestaties te
tonen.
Zo verdiende in 1516 „eenen halle-
fen geck" eens bij zo'n gelegenheid
vier stuivers voor een hele middag
dansen!
Nr 17
NAAR aanleiding van Hersenkra-
kertje Nr 13 kwam een uitvoerig
schrijven binnen van de heer J. v. H.
te Den Haag. Volgens de schrijver
was het niet mogelijk Nr 13 met de
gegeven aanwijzingen op te lossen.
Degenen, die goede oplossingen
hebben gegeven, hebben dus gera
den. Nauwkeurig lezen van de opga
ve heeft de heer v. H. tot de con
clusie gebracht, dat de opgave van
puzzle 13 onvolledig was. Daar het
plan bestaat later nog eens zulk een
opgave te geven, zullen we de kwes
tie wat uitvoeriger bespreken.
Wat was uit de toelichting af te
leiden? 1. Steeds 2 gelijke getallen
schrappen. 2. Van onderen af begin
nen. 3. De 4 getallen, die apart
staan, gebruiken, wanneer men wil.
4. Men kan niet in alle kolommen
gelijk op werken. 5. Doorgaan tot
alles geschrapt is. Bovendien werd
nog het begin gegeven. Men kon be
ginnen of met 3 en 3 of met 12 en 12.
Waarom alleen met die 2 combina
ties? Omdat van onderen af begon
nen moet worden (gegeven 2). Voor
12 en 12 geldt gegeven 3 nog. Vol
gens gegeven 2 worden dus bedoeld
3 en 3 uit F en 12 uit F samen met
12 uit IX. Na 3 en 3 is dan moge
lijk 6 en 6. Welke 6? De 6 uit F met
de 6 boven de geschrapte 3, omdat
de 6 boven de 8, die niet is ge
schrapt, volgens gegeven 2 niet in
aanmerking komt. Waarom is nu 5
en 5 mogelijk? Omdat na het schrap
pen van 3 en 12 uit F 5 en 5 uit
E nu onderaan staan. Na niet min
der dan 4 van de in totaal 26 zet
ten gegeven te hebben, lieten we de
rest over aan de puzzelaars. Mijns
inziens heeft men zich niet voldoende
rekenschap gegeven van de 4 als
voorbeeld gegeven zetten, terwijl
die juist de sleutel bevatten. Uit
ofof volgt, dat men niet wil
lekeurig mag combineren. Als
dat niet mag bij de eerste „zet
ten", mag dat later ook niet. Met
„patience" heeft dit spel alleen de
ze overeenkomst, dat er geduld voor
nodig is, maar hier kan men op één
of andere manier altijd uit komen.
Dat alle goede oplossers, die voor
al in de hoogste groep scholen, ge
raden hebben, kan ik op grond van
deze uiteenzetting niet geloven. Als
men willekeurig mocht spelen, zou
het geen puzzle zijn.
De oplossing van nr 14 gaf min
der moeite. De beroepen zijn: 1 hor
logemaker, 2 steenhouwer, 3 me
taalbewerker, 4 koordirigent, 5 lo
gementhouder, 6 tandheelkundige,
7 slagersbediende, 8 dameskleerma
ker, 9 hartspecialist, 10 jachtopzie
ner. Voor 3 reken ik goed weerta-
belmaker, hoewel dat beroep mij on
bekend is. Dektuigenhandel is geen
beroep, evenmin dis dansbegelei-
ders. Het laatste vanwege de s. Wat
is een schaarsliepist of schaalrepi-
tist? „Niets voor mij" was de eer
ste reactie van een oplosser, tot hij
in 4 zijn eigen beroep herkende,
waarna hij alles correct oploste.
Deze p uzzle was niet eenvoudig,
maar werd door velen zeer gewaar
deerd. Een paar extra-punten werd
genoteerd voor de samensteller. Als
een puzzle geplaatst wordt, behoeft
men zelf niet in te zenden. Een week
vacantie is dan wel verdiend!
Na de 14de puzzle heeft de eer
ste Rotterdammer de top bereikt en
wel de heer T. Meulendijk, met 56
punten. Op de voet volgt hem mej.
H. G. Zuidgeest te Schiedam met
55 punten. Met 54 punten werd de
heer A. Vos eveneens uit Rotterdam
na loting met mej. P. Kleijnjan te
Rotterdam de derde winnaar. Allen
geluk gewenst met hun succes! Rot
terdam komt nu dus opzetten. Het
lijkt mij billijk, dat de heer Meu
lendijk met 2 punten onderaan be
gint en mej. Zuidgee9t met 1 punt,
omdat ze boven de derde winnaar,
die met 9 begint, uitkwamen. Met
de vorige winnaars is ook zo gehan
deld. Voor afvallen bij loting weet
ik helaas geen oplossing. De top
van de ladder staat reeds op 54. Hij
zal nog wel meer stijgen, want er
is nog een groot gedrang boven de
50.
men kan zich ook met de redactie
rechtstreeks in verbinding stellen,
daar de adressen van de winnaars
daar ook bekend zijn.
En nu puzzle 17, een geesteskind
van de heer E. W. v. d. Burgh te
Leiden. Het is één van de vele in
gezonden rekenpuzzles, die mij ge
schikt leek, omdat deze opgave niet
zo moeilijk en de oplossing door be
redenering te vinden is. Uit de re
dactie blijkt bovendien, dat zij voor
100 pet origineel is. Het is een op
telsom, waarbij in plaats van cijfers
letters gebruikt zijn. Deze som ziet
er als volgt uit.
HER
SEN
K R A
K E R
T J E S
KEREL
Gevraagd wordt voor de letters
cijfers te plaatsen van 0 tot en met
9, terwijl verder nog gegeven is,
dat het cijfer 0 niet vooraan staat
als le cijfer van een getal. Ten
slotte is gegeven, dat R is 2 x J.
Het laatste gegeven dient om neven
oplossingen te voorkomen.
In hersenkrakertje nr 16 zijn in
totaal 6 foutjes geslopen, die geluk
kig niet hinderlijk zijn en door al
le oplossers, die tot dusver hun op
lossingen hebben ingezonden „vlot
genomen" zijn. Hier volgen de ver
beteringen. Regel 4: jnfenfZagsomne,
verbeterde oplossing in te zenden,
als 1 van deze 6 fouten niet verbe
terd mochten zijn. Er blijft genoeg
over!
In de volgende rubriek hopen wij
alle inzendingen te vermelden,
waarvan vroeg of laat publicatie
volgt. Tevens hopen we dan van en
kele inzendingen omwerking of ver
betering te vragen.
Oplossingen van de 17de opgave
worden met naam in bloklet-
ters liefst op briefkaart ingewacht
uiterlijk Woensdag 6 Februari 9 uur
bij het bureau van dit blad onder
het motto „Hersenkrakertjes".
ANTON VAN MEEDEN.
ZONDAGSBLAD 26 JANUARI 1952
5
Ondanks de Nieuwe Vertaling blijven er vele moeilijkheden
ONZE eigen taal we ontdekten
het reeds meermalen is niet
rijk genoeg om de Bijbel werkelijk
volledig recht te doen. Nu in deze
dagen de Nieuwe Vertaling klaarge
komen en in talloze huizen op tafel
gebracht is, en welk een waarde
vol geschenk hebben we daarin ge
kregen zijn weliswaar heel wat
oude misverstanden opgelost, maar
tegelijk zal men ontdekken dat me
nige predikant door blijft gaan met
te vertellen wat er „eigenlijk" staat.
En hij moet wel zo uitvoerig zijn,
omdat we nu eenmaal te weinig
woorden tot onze beschikking hebben
om elke schakering en nuance recht
te doen. Daar is dit woord „ijdel".
Onze Statenvertalers gebruikten het
bij schering en inslag. Maar ze be
zigden het terwijl de grondtekst er
vijf, zes verschillende uitdrukkingen
voor had. En wanneer wij het benut
ten, dan voelen we zelf wel dat er
ergens een geweldig onderscheid
moet bestaan als we achtereenvol
gens bij Vondel lezen van het pasge
boren kindje, dat de ijdelheden hier
beneden uitlacht, om daarna via een
verijdelde aanslag te belanden bij
juffrouw Ijdeltuit, die zich zelf in de
spiegel staat te bewonderen. Niet
waar, we voelen een innerlijk ander
klimaat aan, terwijl we toch hetzelf
de woord gebruikten: er mag een
zekere verwantschap bestaan tussen
de uitdrukkingen, maar de ortderlinge
afstand is groter. Hetgeen het al te
samen weer niet zo eenvoudig maakt
om dit woord óp te delven vanonder
allerlei misverstand.
We hebben daarbij rjjke keuze, tè
rijk feitelijk. We zouden kunnen uit
weiden over „ijdel omhaal van woor
den", waarvoor het Grieks de uit
drukking „spreken als Battus" aan
wendt, en Battus was een stotte
rende koning, die maar niet uit zijn
woorden kon komen. We zouden
daarnaast kunnen handelen over een
ander woordje, dat vaker en meer
zeggend door „leeg" wordt vertaald,
zoals in die geschiedenis van de
wijngaardeniers, die de dienstknecht
van hun pachtheer met ledige han
den, onverrichterzake en zonder de
vruchten waarom hij laat vragen af
schepen. Maar we kiezen het felste
woord. Een woord, dat in verband
met handen gebezigd zou uitdrukken
dat ze niet enkel „ledig", maar zelfs
„onrein, besmet, krachteloos, boos
aardig" waren. Mataios luidt dat
woord in het Grieks, en hiermee
duidt de Bijbel het bedriegelijke ka
rakter aan van alles, dat wel een
hele massa s c h ij n t te zijn, maar
het in wezen volstrekt niet is. IJdel
dat is het kwakzarversmiddeltje,
dat onder het mom van een mooi
kleurtje en een lekker smaakje geen
geneeskracht bezit, maar juist ave
rechts verkeerd werkt. IJdel men
verwachtte er heel wat van, maar
men komt vierkant bedrogen uit
En dit woord willen we volgen door
de geschiedenis.
W2 komen het al heel vroeg tegen,
zowel buiten als in de Bijbel. Om
met het eerste te beginnen: de oude
Griekse treurspeldichters zijn diep
overtuigd dat er heel wat ijdelheid
hier beneden in dit aardse tranendal
te vinden is. Wanneer ik het zo zeg
met dat „beneden", en „tranendal"
neem ik mogelijk voor iemand de
schijn aan wat plechtig te zijn en op
het randje van stichtelijkheid. Ik
ben dan echter alleen maar meer
Griek dan Christen: Mijn wereld
beeld is ontleend aan Plato en de zij
nen, ook al hebben diverse 18e-eeuw-
se gezangendichters deze taal dan
met hartstocht in ons volk ingepompt.
Maar goed, die Griekse dramaschrij
vers verzekeren ons telkens dat de
aarde boordevol „ijdelheid" is, en
zelfs de mens en wie of wat is
geweldiger dan de mens? is aan
die ijdelheid onderworpen. Slechts de
Goden en hun eeuwige wereld heb
ben daar geen deel aan, en de mens
kan er zich aan ontworstelen door
zich met deze onvergankelijke mach
ten in verbinding te stellen. Daarom
is er één gebied waar niet deze
schuldige zinloosheid behoeft te ze-'
gevieren: dat is het gelaat der men
sen, die zich aan waarachtige deugd
en vroomheid hebben gewijd. En al
naar dat men over die mens en zijn
mogelijkheden optimistischer of pes
simistischer denkt, spreekt men met
minder of meer waardering over zijn
vermogen zich aan de ijdelheid te
ontrukken.
Maar ook de Bijbel stuwt het be
grip „ijdelheid" al zeer spoedig naar
voren. IJdelheid, dat is immers
de naam van Abel, het tweede men
senkind. Er zit achter die naamge-
vingen van Genesis een onafzienbaar
terrein van gedachten. De uit het
paradijs verdrevenen hebben Gods
belofte van een komende Redder
ontvangen. Als het eerste zoontje ge
boren wordt, juichen zij „Kain"
dat is: „den man heb ik gekregen.."
Het klinkt als een kreet van zege
praal en van overweldigende ver
wachting. Maar als het kind opgroeit,
blijkt het een teleurstelling. Dat ver
driet komt in de tweede naam tot
uiting, die klinkt als een „Ach, het
zal wel weer niets wezen..." En het
is ook werkelijk weer niets: het is
enkel maar een offerlam, dat ge
slacht gaat worden.
Na dit trieste begin neemt de be
tekenis van het woordje „ijdel" voort
durend in omvang toe, tot het uit
loopt op de uitspraak van de Spreu
kendichter: IJdelheid der ijdelheden
het is al ijdelheid. Alles valt on
der dit oordeel. De schoonheid der
dingen, het liefelijke gelaat van een
bevallige vrouw? Ook dat is ijdel
heid. De kundige, alles-omvademen-
de gedachten des mensen? De Here
weet hun gedachten dat zij ijdelheid
zijn. De psalmisten worden niet moe
de om dat nadrukkelijk te verzeke
ren. Daar komen de machtigen der
aarde, en meteen klinkt het: in de
weegschaal gewogen zullen zij teza
men lichter zijn dan ijdelheid en
hun heil is ook opnieuw ijdelheid.
Feitelijk zou men dus kunnen ver
moeden dat de Bijbelse en de Griek
se .leer over de mens elkander nog
niet zo ver missen; vandaar ook dat
er zo ongelofelijk veel Grieks heiden
dom als zeer wezenlijk Christendom
wordt opgediend. Maar op een gege
ven moment zien we een diepgaand
onderscheid, want terwijl voor het
Griekse denken de ganse wereld der
goden aan dit oordeel onttrokken
blijft, kent de Bijbel maar Eén, die
niet ijdel is: God de Schepper van
hemel en aarde. En ook: terwijl de
Grieken optimistisch denken over de
mens, die zich door zijn deugd ont
worstelen kan aan het noodlot der
De xointerkool wordt te Langedijk in vorstvrije schuren bewaard.
ijdelheid, antwoordt de Bijbel met
de ontstellende verkondiging dat de
mens God niet benaderen kan en
dus als zodanig ijdelheid is en blijft
tenzij God de hand naar hem uit
strekt. Alleen daar waar God Zich
openbaart en Zich toevertrouwt aan
de mens daar alleen heeft de
ijdelheid haar heerschappij moeten
verliezen. Men kan dit naar twee zij
den laten doorklinken. Men kan zeg
gen dat het dus niets met ons be
gonnen is, en weemoedig hoofdschud
dend het toneel verlaten. Maar men
kan ook roemen in God, die Zich
niet in Zijn eigen wezen opsluit,
maar die Zich door mensenharten
laat kennen.
HET Nieuwe Testament neemt van
dit alles niets terug. De mens is
als zodanig louter ijdelheid. Het lijkt
heel wat met hem; hij belooft heel
wat maar hij stelt hopeloos te
leur. Zijn vernuft en zijn speculaties
zijn van nul en generlei waarde: ver
werp de oudwijfse fabelen, wedersta
de dwaze vragen en de geslachtsre
keningen en de twistingen en strijd-
voeringen over de Wet, want ze zijn
onnut en ijdel... Zelfs de Opstanding
des Heren zou onder dit oordeel
vallen, ware het niet dat deze een
historisch bewezen feit is. Kwam
men alleen door zijn eigen gedach
ten tot zulk een echte of symbolische
hpstanding, dan, zo Christus niet
w e r k e 1 ij k was opgewekt, was
ook uw geloof ijdel. Het zou nog
wel heel wat lijken, en beloven
maar het was ook op zijn beurt
slechts dat catastrophale kwakzal
versmiddeltje. Een geloof, dat Chris
tus zou belijden en dan met het kruis
halt zou maken en de opstanding ver
wierp, miste elke waarde. Het was
een gedachtenspel geen Evange
lie. Al maakte men er een superreli
gie van het bleef ijdelheid. En de
ze dingen worden zo nadrukkelijk ge
zegd, dat men feitelijk niet begrijpt
dat ook maar één mens dan toch
nog weer denkt dat men nog best
iets waardevols beweert, ook al loo
chent men dan de opstanding van
Christus.
Ondertussen pas op. Men kan wel
degelijk als enkeling en gemeente
deze opstanding aanvaarden en toch
nog onder het oordeel „ijdelheid"
vallen. Wie het woord door de Bijbel
heen op de voet volgt, belandt perse
bij de brief van Jacobus, die schrijft
hoe iemand, die denkt godsdienstig te
zijn, maar die zijn tong niet in toom
houdt, in wezen een „ijdele" gods
dienst heeft. Met een eenmalige
Openbaring, met 'n één keer ingrij
pen Gods zijn we niet klaar. Er moet
een wandel met God zijn. En die
wandel dan ook weer niet als een
wettische door de vaderen overgele
verde gebondenheid voegt Petrus
er aan toe. Want zelfs die strenge
stijl garandeert geen ontvluchting
aan de ijdelheid. Dat doet alleen Hij,
die zelf was en is en wezen zal, en
die gepredikt en geloofd wil worden.
raam, en in de grauwe morgen ont
stelde ons een voorvaderlijk Oranie,
blanke bleu, waarmee Opa nog bij
yiER jaren duurde hun ruzie al,
vanaf die oorlogswinternacht
waarop één der beide partijen de JJI _v
schutting had gesloopt. Jan zei dat de Schutterij had gepronkt. Ont-
«--•» -i—j stelde en verrukte, want vlaggen
zijn geen dagspijs en de jeugd van
zes straten ver rukte uit om dit te
aanschouwen.
Het verhaal had hiermee af kun
nen wezen, maar het is dit niet.
Want zelfs als hoogst-officiële per
soonlijkheden onze stad aandoen,
gaat daar het gewone leven zijn
gang. En tot het gewone leven
behoren zeker de evenementen van
ons bestaan zoals daar zijn geboor
ten, huwelijken, echtscheidingen èn
sterfgevallen. Daarbij komen zo nu
cn dan ook vlaggen, fier wapperend
of halfstok te pas. Doch laat nu op
Piet het deed, en Piet beschuldigde
Jan. De waarheid moet in het
midden blijven, waar die schutting
eenmaal ook gestaan had: tussen
beider kleine erf. Maar het meest
blijvende was de ruzie gebleken:
staag, verbitterd, een smeulend
vuur met telkens hoog-oplaaiende
vlammen. Totdat B. en W. er tussen
kwamen en de zaak oplosten.
Niet dat B. en W. iets van deze
ruzie wisten, dat niet. Maar op een
dag bezocht een haast al weer ver
geten oorlogsheld ener bevriende
natie onze stad en omdat het goed
is wanneer een zo hoogstaand man
naast erechampagne en onderschei
dingen ook 'n tammer en warmer
onthaal vindt, verzochten B. en W.
aan de burgerij om ter gelegenheid
van dit bezoek de vlaggen uit te
steken. Hetgeen overigens niemand
deed, want men was de held im
mers al bijkans vergeten... Niemand
behalve Jan, die met Piet ruzie had.
Ik geef toe dat dit een onbegrij
pelijke daad van Jan was. Waar
schijnlijk een jeugdcomplex: vol
wassenen zijn het meest in hun sas
wanneer ze een kinderdroom kun
nen verwerkelijken. Ministers zijn
nooit gelukkiger dan wanneer ze
met het spoortreintje van hun zoon
tje spelen en u moet Wijkpredikant
zien als hij met zijn postzegels be
zig is! Tussen haakjes: wist u da!
u hem een uitzonderlijk pleizier doet
met briefmail en hele of halve res-
tar.t-verzamelingen waarmee dan
meteen weer enkele clubs zoet zijn
In het geval Jan werkte bovendien
nog zen ander element mee. Jan
ryn jtouio vond het larie en klets
koek en nog veel meer, èn hoe
negatiever zij is, hoe positiever hij
en ook dat komt in andere huwe
lijken voor. Kort en goed: Jan vol
deed aan dë wens van B. en W., en
betoonde zich daardoor een held,
die voor de officiële gast nauwe
lijks onderdeed. Voor dag en dauw
wrikte hij een vlaggestók uit zijn
Uit de
VOLKSWIJK
deze dag van wapp'rende kleuren
de dochter van buurman Piet in
het huwelijk gaan treden. Je vraagt
je af hoe zulke coïncidenties ont
staan, maar je komt niet verder
dan het blote constateren van het
feit: ten morgen dat Jans vlag
alom den volke vreugde verkondt,
lispelt het enige kind van zijn aarts
vijand haar tedere Ja-woord, zij
het ook wat lang na het moment
waarop zij zulks had behoren te
doen. In den huize Piet is daarover
vanzelfsprekend de blijdschaxi
groot, maar hoe stijgt die vrolijk
heid, als één blik uit het venster
onthult dat, „Kind, nou mot-je-es-
sien", óók de buurt vlagt. Het slaat
Piet en familie met stomheid. Het
zal je gebeuren dat je doodsvijand
die je de smerigste beledigingen
naar je hoofd slingert en die je
in de ogen hebt geschouwd, de
moeite neemt voor je bloedei gen
dochter zijn vlag uit te «eken. Dat
valt dan toch maar ontroerend
mee, nietwaar? Dat onthultde
blanke pit onder de ruwe bolster.
Dat is om er samen een glaasje op
te drinken van „Lang-sal-ie-leven-
in-de-gloriaaaali". Vergeten en
vergeven wat Oost en West ooit
scheidde. Stalin en Truman als
ouwe jongens onder mekaar
Wie zo een dag begint, heeft aan
lach geen gebrek. Het wordt een
pracht-feest. Wel te verstaan voor
Piet en zijn gezin, taant Jan zit op
karwei, mijlen ver van zijn huis,
met hoogstens het lekkere gevoel
dat hij dan toch maar alle kapita
listen de loef afstak met zijn hulde
betoon voor een gast, die hem niet
eens aan een rondje erewijn helpt.
Maar het laatste minus overheerst
op den duur het eerste plus. en t
eind van het lied is wat dankbaar
heid omdat het werk er weer op
zit en moeder de vrouw je met
'n prakkie wacht. Thuiskomst; die
prak; en daarna op twee stoelen bij
de kachel en de radio: mens, wie
doet je wat? Een praatje heen en
een praatje weer. ,.Zo, is dat kreng
van hiernaast vandaag getrouwd?
Ook beter laat dan nooit, wat?"
Dan opeens opent zich in de late
avond de deur, en daar staat Piet.
Piet met een kleur van emotie, al
cohol en toewijding. Piet met een
TAART. En Piet zegt: „Buurman,
we komen effe bedanken, enne me
wouwe vragen,.... hier heb je ook
een taart van het feest.... en as ie
het m\jn vraagt, dan heb Kees van
hierachter toen die schutting ge
meptEnne verder maar goeien
avond, want ik mot terug...."
De buurman is al toeer weg.
Geen verschijning kon bliksem
flitsachtiger zijn geweest. Maar op
de tafel vrijkt zoet en schuimig de
roomtaart. En die Kees is inder
daad altijd een loeder geweest. En
wat niet weet, wat niet deert. En
je kunt niet weten wat je nog eens
van elkaar nodig kunt hebben. En
taart is tenslotte TAART, altijd en
onder alle omstandigheden. Je zult
ze alledag zo krijgen
WIJKPREDIKANT.