m acaet\^ Wat staat er eigenlijk DE VLAGGETAART ZONDAGSBLAD 26 IANUARI 1952 vónqen met öe henqeL Spannend avontuur aan de Westkust van Californië EN nu denkt u natuurlijk: kijk, dat is nou echt wat je noemt vissersla tijn. Maar wij zijn in ons leven mis schien nog nooit zo serieus geweest als nu wij dit schrtjven. U glimlacht en u meent dat we een loopje met u nemen? Laten we u dan in gedachten meene men over de oceaan, naar het land van de dollar. Daar, aan de Westkust in een klein badplaatsje, is het gebeurd. Kent u het heerlijke Californië met zijn milde kli maat en tintelende zonneschijn? Maar ©p de dag dat wij in Huntington Beach kwamen, 's middags om een uur of vijf, had de zon verstek laten gaan. De lucht was grijs, de zee grauw en er stond een straffe wind Dat was voor de tijd van het jaar, eind October, wel niet zó bij zonder. maar het paste toch eigenlijk niet bij het land en bij de temperatuur die aan de hoge kant was. En omdat we wel eens wilden zien wat de wind met het zeewater aan het doen was, richtten we onze schreden naar de lange houten pier, die wel een driehonderd meter ver in zee stak. Het water, anders zo helder en groen, was diepgrauw en op de golven speelden witte schuimkoppen. Er liepen maar weinig mensen op de pier: wat opge schoten jongens en een paar mannen, die zwijgend tegen de wind optornden. Dat viel niet mee, want hij stond lood recht op de kust. En toen we dan ook het eind van de pier bereikt hadden, stonden we hijgend naar lucht te happen als een vis op het droge. Tot ineens onze aandacht getrokken werd door drie mannen die daar, op het uiterste puntje van de pier, in zee staar den. Tussen hen in, met twee grote ij zeren haken vastgemaakt in de pier, zwiepte langzaam een lange ronde paal boven het donkere water: een soort vlaggcmast die een hengel bleek te zijn. Er zat, vlak bij de mannen, een kolossa le katrol aan en het vistuigje had on geveer de dikte van stevig paktouw. Toen we ons een paar minuten over het zien van dit uitermate zware ma teriaal hadden staan verbazen, konden nieuwsgierigheid niet langer be- richtten ons dus tot een van ae mannen, die ons voorkwam de woordvoerder van het drietal te kunnen zijn. Hij droeg, evenals de anderen, dwingen lere had i echien op prijs stelde, voegde hi lat' hadden. De kleinste zich glimlachend zijn hoofd de de hengel „ü'r zit er een bij". Dat was niet moeilijk te constateren, want toen Jack de lijn speling gaf, om de haai een kans te geven er met de buit vandoor te gaan, en ineens de katrol vastzette, boog de hengel zo ver vaarlijk krom naar de golven, dat we even ons hart vasthielden, omdat we bang waren dat er van de hengel niet veel over zou blijven. Maar er gebeur de natuurlijk niets, want deze mannen hadden de sport kennelijk wel vaker be oefend. Toen kwam Jack naar ons toe en hij zei vergenoegd: „We got one". „Een haai?", vroegen we, om ons te ©vertuigen. „Yes, dat kun je zo zien. Let op dat rukken aan de hengel. Deze is behóór- lljk". „En waar vangt u haaien mee? Met andere vis?" „Nee, ik doe het met kreeften, dat wil zeggen: alleen met het vlees. De acharen haal ik er af. Ik neem er een •tuk of vijf, tamelijk grote, bind ze bij elkaar en werk tussen het vlees twee grote stalen haken onzichtbaar weg. De hele kunst is om precies te weten wan- „Maar ze bijten niet erg vandaag, hoewel het er goed weer voor is: veel wind, geen zon, goede temperatuur. We zitten al een uur of vier, maar we heb ben nog geen beet gehad". Hij gooide zijn peuk sigaret op de schuimkoppen beneden hem, stak een verse op, strekte de benen en stond langzaam op. Maar juist op dat mo ment pakte een van de andere mannen hem bij de arm, zei alleen maar: „Jack", en wees met spanning naar de hengel, die plotseling met korte, venijni ge rukken in beweging kwam. „Okay", zei Jack, nadat hij eens een keer stevig gespuwd had, en ineens kwamen de drie mannen in beweging. Zo zwijgzaam als ze voordien geweest waren, zo woordenrijk waren ze nu, want ze putten zich uit in het wikken en wegen van de kansen, omdat alles nu toch eindelijk beet keerde neer je je lijn, als je die steeds laat vieren, ineens moet vastzetten zodat de haken in de bek van de haai slaan. Want haaien maken altijd een hoop spektakel en als je vaak dénkt dat je kunt toeslaan blijkt er niks aan de hand te zijn; ze spelen dan alleen maar met het aas". Jack pauzeerde en keek naar de bei. de andere mannen, die langzaam de lijn aan het inhalen waren om deze dan plotseling weer te laten vieren. „Op deze manier schieten ze n! hard op", veronderstelden we. „Nee", beaamde Jack, „maar als je niet telkens laat vieren is er kans dat je spullen toch nog breken; dat is me al vaker overkomen. Bovendien maak je zo de haai moe en op een gegeven ogenblik geeft hij het op. Maar dat duurt nog wel even, zéker nog wel drie pier hijsen". „Well, no; kijk, als hij aan de opper vlakte is en afgemat slepen we hem langs de pier langzaam naar het strand. Dat moeten we met z'n drieën doen, want er bestaat een kans dat hij er op een gegeven ogenblik toch nog vandoor gaat naar de diepte en dan hou je hem niet alleen, of met z'n tweeën". Jack voegde zich bij zijn makkers, omdat de haai aan de oppervlakte ge komen was. Het dier had zich van kop tot staart in de lijn gewenteld en van tijd tot tijd deed het wanhopige pogin gen om de vrijheid terug te krijgen. Maar dat lukte, ondanks zijn afmetin gen, ruim twee meter, niet meer. Lang zaam liepen de drie mannen, gevolgd door een dozijn belangstellenden, langs de pier naar het strand. Toen de haai eindelijk op het zand lag en er in zijn laatste stuiptrekkingen met de indruk wekkende staart grote gaten in sloeg, haalde Jack een rubber hamer voor de dag en maakte met enige welgerichte slagen tussen de ogen een eind aan het „Okay", zei hij glimlachend tegen de andere twee mannen. Ze staken nog eens een verse sigaret op, sleepten de haai bij de staart over het zand naar de weg en legden hem over één van de voor-spatborden van een oude Ford. „Wat gaat u er nou mee doen?",wil- „Sme< was uit. E. J. VAN DE BELD. die hij rookte voort hij toch niet uittrok, durend. „Excuse me", begonnen „bent u aan het vissen?" „Yes", antwoordde de man. zonder ©m te zien wie hem lastig viel. „Op schol of makreel?", informeer den we voorzichtig verder. „No, sharks." „Haaien", verbaasden we ons, en het woord ontglipte zó luid onze keel dat het, tussen twee windstilten in, even in de lucht bleef hangen. Toen, alsof we hem aangeraakt hadden, keerde de man zich langzaam om, keek ons onderzoe kend aan en zei: „Yes, sharks." En omdat hij onze belangstelling mis- Een BELANGRIJKE dag Hoe was het weer gisteren? Dat moet u goed onthouden. Want in het volksgeloof is 25 Januari immer een dag geweest, die beslissend werd geacht voor het weer in de komende periode. Was het weer op die dag helder, dan zou het een goed jaar worden, maar regen of sneeuw zou droeve gevolgen hebben voor mens en dier. De Belgische wijngaardeniers be schouwen 25 Januari als een beslis sende datum voor de wijnoogst. Touwslagers vieren op die dag hun patroonsfeest, te begrijpen, daar Pau- lus tentdoekwever van beroep was en deze dag aan hem is gewijd. De Zuidbrabanders wijden, na het bijwonen der mis, hun Sint-Paulus- broodjes en gebruiken ze dan als amulet tegen het bederf in aardap pelen en graan. Belgische boeren verstoppen uiterst kleine „broodjes" in de akker, om zo deze te vrijwaren voor schade lijke insecten, enz. Op sommige plaatsen trekt de jeugd die dag in processie rond, „Sint Pauwelsliedjes" zingend, terwijl ze zonderling is uitgedost en in de op tocht eéh „Pauwelspaard", d.w.z. een zelfgemaakt strooien ros mee voert. Gewoonlijk wordt op deze tocht de herberg niet vergeten. Elders plaatst moeder de vrouw een strooien „Paulus" bij het haard vuur, die ze overstortte met boter saus als het weer die dag mooi was. In het andere geval, smeet ze hem boosaardig in de vlammen! Een aar dig gebruik heerste vroeger te Jut faas. Daar trachtten de jongelui een „strooien Paulus" stiekum ergens een huis binnen te loodsen, om hem dan zonder dat de eigenaar het merkte in een hoek te plaatsen. Ge lukte dit, dan was de vrouw des hui zes gehouden de komende avond pan nekoeken te bakken! De keurdag, d.i. een dag, waarop vroeger de nieuwe burgemeesters ener stad werden gekozen, viel eer tijds op 25 Januari. Dat was steeds een vrolijke feestdag. Lustig ging ten stadhuize de beker rond, waar een illuster gezelschap bijeen was, De schooljeugd zong de nieuwe func tionaris toe, terwijl als beloning de rector der school een paar gebraden hoentjes en een kan wijn kreeg. Kunstemakers werden voor de he ren geroepen, om hun prestaties te tonen. Zo verdiende in 1516 „eenen halle- fen geck" eens bij zo'n gelegenheid vier stuivers voor een hele middag dansen! Nr 17 NAAR aanleiding van Hersenkra- kertje Nr 13 kwam een uitvoerig schrijven binnen van de heer J. v. H. te Den Haag. Volgens de schrijver was het niet mogelijk Nr 13 met de gegeven aanwijzingen op te lossen. Degenen, die goede oplossingen hebben gegeven, hebben dus gera den. Nauwkeurig lezen van de opga ve heeft de heer v. H. tot de con clusie gebracht, dat de opgave van puzzle 13 onvolledig was. Daar het plan bestaat later nog eens zulk een opgave te geven, zullen we de kwes tie wat uitvoeriger bespreken. Wat was uit de toelichting af te leiden? 1. Steeds 2 gelijke getallen schrappen. 2. Van onderen af begin nen. 3. De 4 getallen, die apart staan, gebruiken, wanneer men wil. 4. Men kan niet in alle kolommen gelijk op werken. 5. Doorgaan tot alles geschrapt is. Bovendien werd nog het begin gegeven. Men kon be ginnen of met 3 en 3 of met 12 en 12. Waarom alleen met die 2 combina ties? Omdat van onderen af begon nen moet worden (gegeven 2). Voor 12 en 12 geldt gegeven 3 nog. Vol gens gegeven 2 worden dus bedoeld 3 en 3 uit F en 12 uit F samen met 12 uit IX. Na 3 en 3 is dan moge lijk 6 en 6. Welke 6? De 6 uit F met de 6 boven de geschrapte 3, omdat de 6 boven de 8, die niet is ge schrapt, volgens gegeven 2 niet in aanmerking komt. Waarom is nu 5 en 5 mogelijk? Omdat na het schrap pen van 3 en 12 uit F 5 en 5 uit E nu onderaan staan. Na niet min der dan 4 van de in totaal 26 zet ten gegeven te hebben, lieten we de rest over aan de puzzelaars. Mijns inziens heeft men zich niet voldoende rekenschap gegeven van de 4 als voorbeeld gegeven zetten, terwijl die juist de sleutel bevatten. Uit ofof volgt, dat men niet wil lekeurig mag combineren. Als dat niet mag bij de eerste „zet ten", mag dat later ook niet. Met „patience" heeft dit spel alleen de ze overeenkomst, dat er geduld voor nodig is, maar hier kan men op één of andere manier altijd uit komen. Dat alle goede oplossers, die voor al in de hoogste groep scholen, ge raden hebben, kan ik op grond van deze uiteenzetting niet geloven. Als men willekeurig mocht spelen, zou het geen puzzle zijn. De oplossing van nr 14 gaf min der moeite. De beroepen zijn: 1 hor logemaker, 2 steenhouwer, 3 me taalbewerker, 4 koordirigent, 5 lo gementhouder, 6 tandheelkundige, 7 slagersbediende, 8 dameskleerma ker, 9 hartspecialist, 10 jachtopzie ner. Voor 3 reken ik goed weerta- belmaker, hoewel dat beroep mij on bekend is. Dektuigenhandel is geen beroep, evenmin dis dansbegelei- ders. Het laatste vanwege de s. Wat is een schaarsliepist of schaalrepi- tist? „Niets voor mij" was de eer ste reactie van een oplosser, tot hij in 4 zijn eigen beroep herkende, waarna hij alles correct oploste. Deze p uzzle was niet eenvoudig, maar werd door velen zeer gewaar deerd. Een paar extra-punten werd genoteerd voor de samensteller. Als een puzzle geplaatst wordt, behoeft men zelf niet in te zenden. Een week vacantie is dan wel verdiend! Na de 14de puzzle heeft de eer ste Rotterdammer de top bereikt en wel de heer T. Meulendijk, met 56 punten. Op de voet volgt hem mej. H. G. Zuidgeest te Schiedam met 55 punten. Met 54 punten werd de heer A. Vos eveneens uit Rotterdam na loting met mej. P. Kleijnjan te Rotterdam de derde winnaar. Allen geluk gewenst met hun succes! Rot terdam komt nu dus opzetten. Het lijkt mij billijk, dat de heer Meu lendijk met 2 punten onderaan be gint en mej. Zuidgee9t met 1 punt, omdat ze boven de derde winnaar, die met 9 begint, uitkwamen. Met de vorige winnaars is ook zo gehan deld. Voor afvallen bij loting weet ik helaas geen oplossing. De top van de ladder staat reeds op 54. Hij zal nog wel meer stijgen, want er is nog een groot gedrang boven de 50. men kan zich ook met de redactie rechtstreeks in verbinding stellen, daar de adressen van de winnaars daar ook bekend zijn. En nu puzzle 17, een geesteskind van de heer E. W. v. d. Burgh te Leiden. Het is één van de vele in gezonden rekenpuzzles, die mij ge schikt leek, omdat deze opgave niet zo moeilijk en de oplossing door be redenering te vinden is. Uit de re dactie blijkt bovendien, dat zij voor 100 pet origineel is. Het is een op telsom, waarbij in plaats van cijfers letters gebruikt zijn. Deze som ziet er als volgt uit. HER SEN K R A K E R T J E S KEREL Gevraagd wordt voor de letters cijfers te plaatsen van 0 tot en met 9, terwijl verder nog gegeven is, dat het cijfer 0 niet vooraan staat als le cijfer van een getal. Ten slotte is gegeven, dat R is 2 x J. Het laatste gegeven dient om neven oplossingen te voorkomen. In hersenkrakertje nr 16 zijn in totaal 6 foutjes geslopen, die geluk kig niet hinderlijk zijn en door al le oplossers, die tot dusver hun op lossingen hebben ingezonden „vlot genomen" zijn. Hier volgen de ver beteringen. Regel 4: jnfenfZagsomne, verbeterde oplossing in te zenden, als 1 van deze 6 fouten niet verbe terd mochten zijn. Er blijft genoeg over! In de volgende rubriek hopen wij alle inzendingen te vermelden, waarvan vroeg of laat publicatie volgt. Tevens hopen we dan van en kele inzendingen omwerking of ver betering te vragen. Oplossingen van de 17de opgave worden met naam in bloklet- ters liefst op briefkaart ingewacht uiterlijk Woensdag 6 Februari 9 uur bij het bureau van dit blad onder het motto „Hersenkrakertjes". ANTON VAN MEEDEN. ZONDAGSBLAD 26 JANUARI 1952 5 Ondanks de Nieuwe Vertaling blijven er vele moeilijkheden ONZE eigen taal we ontdekten het reeds meermalen is niet rijk genoeg om de Bijbel werkelijk volledig recht te doen. Nu in deze dagen de Nieuwe Vertaling klaarge komen en in talloze huizen op tafel gebracht is, en welk een waarde vol geschenk hebben we daarin ge kregen zijn weliswaar heel wat oude misverstanden opgelost, maar tegelijk zal men ontdekken dat me nige predikant door blijft gaan met te vertellen wat er „eigenlijk" staat. En hij moet wel zo uitvoerig zijn, omdat we nu eenmaal te weinig woorden tot onze beschikking hebben om elke schakering en nuance recht te doen. Daar is dit woord „ijdel". Onze Statenvertalers gebruikten het bij schering en inslag. Maar ze be zigden het terwijl de grondtekst er vijf, zes verschillende uitdrukkingen voor had. En wanneer wij het benut ten, dan voelen we zelf wel dat er ergens een geweldig onderscheid moet bestaan als we achtereenvol gens bij Vondel lezen van het pasge boren kindje, dat de ijdelheden hier beneden uitlacht, om daarna via een verijdelde aanslag te belanden bij juffrouw Ijdeltuit, die zich zelf in de spiegel staat te bewonderen. Niet waar, we voelen een innerlijk ander klimaat aan, terwijl we toch hetzelf de woord gebruikten: er mag een zekere verwantschap bestaan tussen de uitdrukkingen, maar de ortderlinge afstand is groter. Hetgeen het al te samen weer niet zo eenvoudig maakt om dit woord óp te delven vanonder allerlei misverstand. We hebben daarbij rjjke keuze, tè rijk feitelijk. We zouden kunnen uit weiden over „ijdel omhaal van woor den", waarvoor het Grieks de uit drukking „spreken als Battus" aan wendt, en Battus was een stotte rende koning, die maar niet uit zijn woorden kon komen. We zouden daarnaast kunnen handelen over een ander woordje, dat vaker en meer zeggend door „leeg" wordt vertaald, zoals in die geschiedenis van de wijngaardeniers, die de dienstknecht van hun pachtheer met ledige han den, onverrichterzake en zonder de vruchten waarom hij laat vragen af schepen. Maar we kiezen het felste woord. Een woord, dat in verband met handen gebezigd zou uitdrukken dat ze niet enkel „ledig", maar zelfs „onrein, besmet, krachteloos, boos aardig" waren. Mataios luidt dat woord in het Grieks, en hiermee duidt de Bijbel het bedriegelijke ka rakter aan van alles, dat wel een hele massa s c h ij n t te zijn, maar het in wezen volstrekt niet is. IJdel dat is het kwakzarversmiddeltje, dat onder het mom van een mooi kleurtje en een lekker smaakje geen geneeskracht bezit, maar juist ave rechts verkeerd werkt. IJdel men verwachtte er heel wat van, maar men komt vierkant bedrogen uit En dit woord willen we volgen door de geschiedenis. W2 komen het al heel vroeg tegen, zowel buiten als in de Bijbel. Om met het eerste te beginnen: de oude Griekse treurspeldichters zijn diep overtuigd dat er heel wat ijdelheid hier beneden in dit aardse tranendal te vinden is. Wanneer ik het zo zeg met dat „beneden", en „tranendal" neem ik mogelijk voor iemand de schijn aan wat plechtig te zijn en op het randje van stichtelijkheid. Ik ben dan echter alleen maar meer Griek dan Christen: Mijn wereld beeld is ontleend aan Plato en de zij nen, ook al hebben diverse 18e-eeuw- se gezangendichters deze taal dan met hartstocht in ons volk ingepompt. Maar goed, die Griekse dramaschrij vers verzekeren ons telkens dat de aarde boordevol „ijdelheid" is, en zelfs de mens en wie of wat is geweldiger dan de mens? is aan die ijdelheid onderworpen. Slechts de Goden en hun eeuwige wereld heb ben daar geen deel aan, en de mens kan er zich aan ontworstelen door zich met deze onvergankelijke mach ten in verbinding te stellen. Daarom is er één gebied waar niet deze schuldige zinloosheid behoeft te ze-' gevieren: dat is het gelaat der men sen, die zich aan waarachtige deugd en vroomheid hebben gewijd. En al naar dat men over die mens en zijn mogelijkheden optimistischer of pes simistischer denkt, spreekt men met minder of meer waardering over zijn vermogen zich aan de ijdelheid te ontrukken. Maar ook de Bijbel stuwt het be grip „ijdelheid" al zeer spoedig naar voren. IJdelheid, dat is immers de naam van Abel, het tweede men senkind. Er zit achter die naamge- vingen van Genesis een onafzienbaar terrein van gedachten. De uit het paradijs verdrevenen hebben Gods belofte van een komende Redder ontvangen. Als het eerste zoontje ge boren wordt, juichen zij „Kain" dat is: „den man heb ik gekregen.." Het klinkt als een kreet van zege praal en van overweldigende ver wachting. Maar als het kind opgroeit, blijkt het een teleurstelling. Dat ver driet komt in de tweede naam tot uiting, die klinkt als een „Ach, het zal wel weer niets wezen..." En het is ook werkelijk weer niets: het is enkel maar een offerlam, dat ge slacht gaat worden. Na dit trieste begin neemt de be tekenis van het woordje „ijdel" voort durend in omvang toe, tot het uit loopt op de uitspraak van de Spreu kendichter: IJdelheid der ijdelheden het is al ijdelheid. Alles valt on der dit oordeel. De schoonheid der dingen, het liefelijke gelaat van een bevallige vrouw? Ook dat is ijdel heid. De kundige, alles-omvademen- de gedachten des mensen? De Here weet hun gedachten dat zij ijdelheid zijn. De psalmisten worden niet moe de om dat nadrukkelijk te verzeke ren. Daar komen de machtigen der aarde, en meteen klinkt het: in de weegschaal gewogen zullen zij teza men lichter zijn dan ijdelheid en hun heil is ook opnieuw ijdelheid. Feitelijk zou men dus kunnen ver moeden dat de Bijbelse en de Griek se .leer over de mens elkander nog niet zo ver missen; vandaar ook dat er zo ongelofelijk veel Grieks heiden dom als zeer wezenlijk Christendom wordt opgediend. Maar op een gege ven moment zien we een diepgaand onderscheid, want terwijl voor het Griekse denken de ganse wereld der goden aan dit oordeel onttrokken blijft, kent de Bijbel maar Eén, die niet ijdel is: God de Schepper van hemel en aarde. En ook: terwijl de Grieken optimistisch denken over de mens, die zich door zijn deugd ont worstelen kan aan het noodlot der De xointerkool wordt te Langedijk in vorstvrije schuren bewaard. ijdelheid, antwoordt de Bijbel met de ontstellende verkondiging dat de mens God niet benaderen kan en dus als zodanig ijdelheid is en blijft tenzij God de hand naar hem uit strekt. Alleen daar waar God Zich openbaart en Zich toevertrouwt aan de mens daar alleen heeft de ijdelheid haar heerschappij moeten verliezen. Men kan dit naar twee zij den laten doorklinken. Men kan zeg gen dat het dus niets met ons be gonnen is, en weemoedig hoofdschud dend het toneel verlaten. Maar men kan ook roemen in God, die Zich niet in Zijn eigen wezen opsluit, maar die Zich door mensenharten laat kennen. HET Nieuwe Testament neemt van dit alles niets terug. De mens is als zodanig louter ijdelheid. Het lijkt heel wat met hem; hij belooft heel wat maar hij stelt hopeloos te leur. Zijn vernuft en zijn speculaties zijn van nul en generlei waarde: ver werp de oudwijfse fabelen, wedersta de dwaze vragen en de geslachtsre keningen en de twistingen en strijd- voeringen over de Wet, want ze zijn onnut en ijdel... Zelfs de Opstanding des Heren zou onder dit oordeel vallen, ware het niet dat deze een historisch bewezen feit is. Kwam men alleen door zijn eigen gedach ten tot zulk een echte of symbolische hpstanding, dan, zo Christus niet w e r k e 1 ij k was opgewekt, was ook uw geloof ijdel. Het zou nog wel heel wat lijken, en beloven maar het was ook op zijn beurt slechts dat catastrophale kwakzal versmiddeltje. Een geloof, dat Chris tus zou belijden en dan met het kruis halt zou maken en de opstanding ver wierp, miste elke waarde. Het was een gedachtenspel geen Evange lie. Al maakte men er een superreli gie van het bleef ijdelheid. En de ze dingen worden zo nadrukkelijk ge zegd, dat men feitelijk niet begrijpt dat ook maar één mens dan toch nog weer denkt dat men nog best iets waardevols beweert, ook al loo chent men dan de opstanding van Christus. Ondertussen pas op. Men kan wel degelijk als enkeling en gemeente deze opstanding aanvaarden en toch nog onder het oordeel „ijdelheid" vallen. Wie het woord door de Bijbel heen op de voet volgt, belandt perse bij de brief van Jacobus, die schrijft hoe iemand, die denkt godsdienstig te zijn, maar die zijn tong niet in toom houdt, in wezen een „ijdele" gods dienst heeft. Met een eenmalige Openbaring, met 'n één keer ingrij pen Gods zijn we niet klaar. Er moet een wandel met God zijn. En die wandel dan ook weer niet als een wettische door de vaderen overgele verde gebondenheid voegt Petrus er aan toe. Want zelfs die strenge stijl garandeert geen ontvluchting aan de ijdelheid. Dat doet alleen Hij, die zelf was en is en wezen zal, en die gepredikt en geloofd wil worden. raam, en in de grauwe morgen ont stelde ons een voorvaderlijk Oranie, blanke bleu, waarmee Opa nog bij yiER jaren duurde hun ruzie al, vanaf die oorlogswinternacht waarop één der beide partijen de JJI _v schutting had gesloopt. Jan zei dat de Schutterij had gepronkt. Ont- «--•» -i—j stelde en verrukte, want vlaggen zijn geen dagspijs en de jeugd van zes straten ver rukte uit om dit te aanschouwen. Het verhaal had hiermee af kun nen wezen, maar het is dit niet. Want zelfs als hoogst-officiële per soonlijkheden onze stad aandoen, gaat daar het gewone leven zijn gang. En tot het gewone leven behoren zeker de evenementen van ons bestaan zoals daar zijn geboor ten, huwelijken, echtscheidingen èn sterfgevallen. Daarbij komen zo nu cn dan ook vlaggen, fier wapperend of halfstok te pas. Doch laat nu op Piet het deed, en Piet beschuldigde Jan. De waarheid moet in het midden blijven, waar die schutting eenmaal ook gestaan had: tussen beider kleine erf. Maar het meest blijvende was de ruzie gebleken: staag, verbitterd, een smeulend vuur met telkens hoog-oplaaiende vlammen. Totdat B. en W. er tussen kwamen en de zaak oplosten. Niet dat B. en W. iets van deze ruzie wisten, dat niet. Maar op een dag bezocht een haast al weer ver geten oorlogsheld ener bevriende natie onze stad en omdat het goed is wanneer een zo hoogstaand man naast erechampagne en onderschei dingen ook 'n tammer en warmer onthaal vindt, verzochten B. en W. aan de burgerij om ter gelegenheid van dit bezoek de vlaggen uit te steken. Hetgeen overigens niemand deed, want men was de held im mers al bijkans vergeten... Niemand behalve Jan, die met Piet ruzie had. Ik geef toe dat dit een onbegrij pelijke daad van Jan was. Waar schijnlijk een jeugdcomplex: vol wassenen zijn het meest in hun sas wanneer ze een kinderdroom kun nen verwerkelijken. Ministers zijn nooit gelukkiger dan wanneer ze met het spoortreintje van hun zoon tje spelen en u moet Wijkpredikant zien als hij met zijn postzegels be zig is! Tussen haakjes: wist u da! u hem een uitzonderlijk pleizier doet met briefmail en hele of halve res- tar.t-verzamelingen waarmee dan meteen weer enkele clubs zoet zijn In het geval Jan werkte bovendien nog zen ander element mee. Jan ryn jtouio vond het larie en klets koek en nog veel meer, èn hoe negatiever zij is, hoe positiever hij en ook dat komt in andere huwe lijken voor. Kort en goed: Jan vol deed aan dë wens van B. en W., en betoonde zich daardoor een held, die voor de officiële gast nauwe lijks onderdeed. Voor dag en dauw wrikte hij een vlaggestók uit zijn Uit de VOLKSWIJK deze dag van wapp'rende kleuren de dochter van buurman Piet in het huwelijk gaan treden. Je vraagt je af hoe zulke coïncidenties ont staan, maar je komt niet verder dan het blote constateren van het feit: ten morgen dat Jans vlag alom den volke vreugde verkondt, lispelt het enige kind van zijn aarts vijand haar tedere Ja-woord, zij het ook wat lang na het moment waarop zij zulks had behoren te doen. In den huize Piet is daarover vanzelfsprekend de blijdschaxi groot, maar hoe stijgt die vrolijk heid, als één blik uit het venster onthult dat, „Kind, nou mot-je-es- sien", óók de buurt vlagt. Het slaat Piet en familie met stomheid. Het zal je gebeuren dat je doodsvijand die je de smerigste beledigingen naar je hoofd slingert en die je in de ogen hebt geschouwd, de moeite neemt voor je bloedei gen dochter zijn vlag uit te «eken. Dat valt dan toch maar ontroerend mee, nietwaar? Dat onthultde blanke pit onder de ruwe bolster. Dat is om er samen een glaasje op te drinken van „Lang-sal-ie-leven- in-de-gloriaaaali". Vergeten en vergeven wat Oost en West ooit scheidde. Stalin en Truman als ouwe jongens onder mekaar Wie zo een dag begint, heeft aan lach geen gebrek. Het wordt een pracht-feest. Wel te verstaan voor Piet en zijn gezin, taant Jan zit op karwei, mijlen ver van zijn huis, met hoogstens het lekkere gevoel dat hij dan toch maar alle kapita listen de loef afstak met zijn hulde betoon voor een gast, die hem niet eens aan een rondje erewijn helpt. Maar het laatste minus overheerst op den duur het eerste plus. en t eind van het lied is wat dankbaar heid omdat het werk er weer op zit en moeder de vrouw je met 'n prakkie wacht. Thuiskomst; die prak; en daarna op twee stoelen bij de kachel en de radio: mens, wie doet je wat? Een praatje heen en een praatje weer. ,.Zo, is dat kreng van hiernaast vandaag getrouwd? Ook beter laat dan nooit, wat?" Dan opeens opent zich in de late avond de deur, en daar staat Piet. Piet met een kleur van emotie, al cohol en toewijding. Piet met een TAART. En Piet zegt: „Buurman, we komen effe bedanken, enne me wouwe vragen,.... hier heb je ook een taart van het feest.... en as ie het m\jn vraagt, dan heb Kees van hierachter toen die schutting ge meptEnne verder maar goeien avond, want ik mot terug...." De buurman is al toeer weg. Geen verschijning kon bliksem flitsachtiger zijn geweest. Maar op de tafel vrijkt zoet en schuimig de roomtaart. En die Kees is inder daad altijd een loeder geweest. En wat niet weet, wat niet deert. En je kunt niet weten wat je nog eens van elkaar nodig kunt hebben. En taart is tenslotte TAART, altijd en onder alle omstandigheden. Je zult ze alledag zo krijgen WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1952 | | pagina 10