H GROTE VERENIGDE NATIES e la&tóte dagen VAN HET JAAR bij de 7 O nu en dan moet ook het gebouw van het secre tariaat der Verenigde Naties in Lake Success wel eens een grote schoonmaak onder gaan. Dan komt Benjamino Beroia, een Amerikaan van Italiaanse geboorte, met zijn geruisloze stofzuiger de gan gen en portalen reinigen, om vervolgens de vloer te polijs ten en de zuilen in de wolken krabber, zuilen van Italiaans marmer, af te nemen. De werkkamers van Russen, En gelsen, Arabieren, Nederlan ders en Belgen worden flink onder handen genomen. De stoelen gaan de gang op en de bureaux worden verzet, omdat er geen stofje vergeten mag worden. We behoeven hier niet te vertellen, dat er in de Verenigde Naties zo nu en dan wel eens een vuiltje aan de lucht is, maar wat waar is, is waar: de werk kamers glanzen en glimmen van properheid, in wélk poli tiek kamp u ook gaat kijken. Haast zouden we een verge lijking gaan trekken tiLssen deze schoonmaak en wat er aan politiek is te beleven in de wereld. Ook daar zou in het nieuwe jaar de bezem wel eens door kunnen, om een fris en nieuw begin te maken aan het gesprek tus- sen de volken. Maar dat is, nu we het over dweilen en boenen hebben, eigelijk wat oneerbiedig, ook al zal Ben jamino Beroia er ongeveer zo overdenken, want nieuwe bezems vegen ten slotte schoon Bijlage van de „Nieuwe Leidsche Courant" van Zaterdag 29 December 1951 Wij hebben een woord voor de wereld, dat kan redden uit zonde en dood WONDERLIJK, wanneer in de laat ste dagen van het jaar iedereen er toe gebracht wordt om tot zichzelf in te keren en bij de Kerstboom en op Silvesteravond heel persoonlijk te worden dan juist rukt het Woord Gods ons uit die eenzaamheid en vraagt vooral aandacht voor de We reld. Terwijl wij ons met onze her inneringen, gedachten, teleurstellin gen of verwachtingen in een stil hoek je terug willen trekken, zet de ver kondiging ons temidden van ontelba re anderen, van mensen, schepselen, werelddelen en sterren, ja, van al het geschapene. Ten spijt van ieder een, die menen mocht dat alles hier op aankomt dat ,,ik" in de hemel kom, krijgen wij opdrachten te ver nemen, die reiken tot aan de grens van de aarde en nog daaraan voor bij. De gordijnen dicht en veilig daar achter samen, gezellig en knus? Het mocht wat: de Wereld, de Wereld wordt binnen onze gezichtskring ge- DE Wereld wat moeten wij daar onder verstaan? Op het eerste gehoor, wanneer we luisteren naar de woorden welke Oud en Nieuw Tes tament ervoor gebruiken, iets ongelo felijks moois, iets sierlijks: het ge heel van Gods schepping. Dus: de aarde met al degenen, die haar be wonen, met planten en bloemen, met haar wazige horizonten en oneindige vergezichten. Maar ook: de hemelen, de zonnen en sterren tot in de peil loze diepten van de Melkweg. Alles, volstrekt alles als in die oude psalm over het ruime hemelrond, de heldrc lucht en het zwerk, en dag bij nacht. Wereld, dat is in één woord wat het Oude Testament liever met drie zegt: het werk van Hem, die „he mel, zee en aarde" geschapen heeft. En met het woord dat men bezigt om die totaliteit aan te duiden on derstreept de taal dan hoe God dit alles volmaakt en zuiver tot aanzijn riep. Zo zuiver, dat men bijna niets meer nodig heeft om Hem te kunnen ontdekken aan het werk Zijner han den. „Bijna" niets méér. Maar met een komt er een scherpe dissonant in die muziek der sferen, want deze be RommeLpot Een Sliedrechtenaar schrijft ons, dat men in zijn woonplaats op Oude jaarsdag de rommelpot ook horen kan. Hier heet 't poveren en de pot poverpot. Bij gebrek aan een var kensblaas gebruikt men meestal een jampot of busje met strak daar over heen een lap gebonden. In 't midden van de lap heeft men een stokje vastgemaakt. De pot is ongeveer tot de helft gevuld met water. Bij 't op en neer laten gaan van 't stokje wordt een geluid veroorzaakt bijna zo sterk als dat van een echte rom melpot. De jeugd trekt van 's mor gens vroeg tot 's avonds in groepjes door 't dorp. Dit zijn heus geen arme kinderen, soms hebben hun ouders 't zelfs zeer goed. 't Wordt dan ook meer als een soort sport beschouwd. Vroeger gaf men de kinderen een cent, maar tegenwoordig moet 't een dubbeltje of nog liever een kwartje zijn. Van huis tot huis trekkende zingt men de bekende deun: ,,'k Heb zo lang met de rommelpot gelopen." Zoals bekend bestaan er vele varia ties van dit lied, maar in hoofdzaak komt 't overeen met het onlangs in het Zondagsblad opgenomen vers. sierlijke wereld ligt onder de macht van het verderf. De Wereld dat is het gestolen werk van de Edelsmid, in een smelt kroes veranderd tot waardeloos kla tergoud. De Wereld dat is in de taal van de Bijbel altijd weer de van God vervreemde schepping, onder worpen aan Satan, de Overste dezer Wereld en daarvan alle tekenen dra gende. Want de Wereld, die zo kun stig en mooi was, en die zich bij tij den nog zo aan ons kan voordoen, zodat menigeen toch nog maar weer de voorkeur wil gaan geven aan die tempels van ongekorven eikenhout bóven de kaalheid onzer protestant se kerken, diezelfde Wereld toont bij nadere beschouwing een beeld van ontstellende wreedheid en bes tialiteit. Eén onzer christelijke na- tuurbeschouwers heeft daarover eens nadrukkelijk geschreven. Hij zegt: alleen oppervlakkige geesten kunnen menen dat 'men God zo maar even uit Zijn schepping kan aflezen. Wie deze schepping werkelijk bestudeert en onderzoekt stoot op een afschu welijke strijd van alles tegen alles. Mooi zijn die eikenbomen, nietwaar maar hebt ge wel bemerkt hoe ze alle water uit de grond zuigen, zodat de kleine planten in hun nabijheid verkommeren? En schoon rankt die klimop rond de sterke boomstammen maar weet ge wel dat deze kleine ranken deze boom uiteindelijk zul len vellen? Kent ge de strijd om het bestaan in één waterdroppel? Heel die Wereld is vol moord en doodslag en het ganse schepsel moet als in barensnood zuchten en wacht hals reikend de openbaring der kinderen Gods. Dus dat is de Wereld: het to neel van val en ondergang. En al wie dat te pessimistisch vindt, kan zich toch eerst maar eens beter be zinnen op dat machtige lied van Revius: De werelt is vervuld met droefenis en clagen. Vol snode lastering en vol onwaer- dicheyt, Vol vuyle ogen-lust, en vol licht- vaerdicheyt, Vol onverdienden huet en dodelijcke lagen! De werelt is vergift met wrocgen ende knageti, Vol stege wrevelmoet en vol hovaer- dieheyt, Vol ongebonden sucht en vol quaet- aerdicheyt, Vol senden opgehoopt, vol opgehoopte plagen NVKwnHI Staphorstse Oude jaarsoverpeinzing. Juist deze dichter met zijn open oog voor de natuur is wel in staat om ons aan een andere visie te hel pen, minder rooskleurig, minder fon dant-kleurig. „De Wereld" dat is geworden het kort begrip van al wat triest en laag is; het verliederlijkte kind van Grootsen Huize, dat ten val kwam en de allures van de grote Verleider overnam. Wanneer we het zó zeggen, begrijpen we meteen waarom dit zelfde woord voortdurend dienst doet voor wat wij de „geschiedenis" noe men, het totaal der lotgevallen en ge beurtenissen. Immers, inzonderheid de mens als hoogste voortbrengsel der schepping, staat bloot aan de Satanische invloeden. Als hij in de wereld komt, drukt die wereld haar beeld op hem en al zijn daden wor den daardoor met recht „wereldse" daden. Daarom is het zo'n hopeloos onbegonnen werk om die wereld te ontvluchten. Guido Gezelle wist het beter: de wereld wil mij achterna al waar ik ga of sta of ooit mijn ogen T\ IT alles is in staat om ons vol- u komen wanhopig te maken. Maar het is ook in staat om ehide- lijk eens te doen luisteren naar wat God juist in deze dagen verkondigen laat. Dit: dat Hijzelf in Jezus Chris tus „in de wereld gekomen is" en solidair geworden is met de gevallen schepping. Dit: dat Godzelf wel te gen de stroom is opgeroeid, doende in de wereld de wil Zijns Vaders. Dit: dat Godzelf de volle haat van de gevallen wereld tegen Zich heeft laten uitwoeden en delende in de ver gankelijkheid de Machten dezer we reld overwonnen en onttroond heeft. Daardoor is alles anders geworden, totaal anders. Er bestaat geen beeld, dat fel genoeg deze werkelijkheid om schrijft omdat het hier over ondenk bare dingen gaat. Men zou kunnen zeggen: er is in het bergland een trein van de remmen geslagen en stort zich de afgrond tegemoet. Maar er is één held, die op de trein springt; die het lot der gedoemden deelt en die zo de catastrophe af wendt. Maar dit beeld doet geen rechten aan de zaak, want Jezus Christus deelt niet enkel het lot der gedoemden, maar komt samen met hen om in de afgrond van kruis en hel, om dan daaruit op te staan en het leven mee te delen aan de Zij nen. Het beeld laat dergelijke ge dachten echter niet meer toe; het is een nieuw gegeven, dat hier opduikt. Inderdaad, fonkel-nieuw, ondenkbaar: Jezus komt van Boven in deze we reld. Hij ondergaat er alle duivelse haat; Hij sterft en Hij staat op uit de doden en bewijst zich zo als de Redder en Behouder der wereld. Daar kan enkel het geloof zich aan vastklemmen. T"\AT geloof krijgt juist in deze da- gen zijn taak aan de wereld: de opdrucht der verkondiging van het heil. O, alle gij weggedokenen ach ter de gordijnen, staat op en ziet de ze wereld, die in het boze ligt en vergaat en hoort uw levenstaak: Gaat heen in die wereld en verkon digt aan alle volkeren dat de gedaan te dezer wereld wel voorbijgaat, maar dat het Woord Gods in eeuwig heid blijft. Weest niet wereldgelijk- vormig: ja, weest dat eerst recht niet in déze dagen, waarin zo'n groot wonder vervuld is geworden. Versta dat „wereldgelijkvormig" niet een zijdig in de trant van hossende en zuipende Silvester vieren; versta het ook naar die andere kant, dat er maar één mogelijkheid is voor de gemeente van Christus: niet in zich zelf verdiept, maar getuigende dat God in Christus de wereld met Zich zelf heeft verzoend. Zo alleen kunnen we een oud jaar uitgaan en een nieuw jaar binnentre den. Zonder te smartelijke herinne ringen, zonder misplaatste verwach tingen. Het was wereld en het zal wereld zijn: 1952 niet minder dan 1951. Maar wij hebben een woord voor die wereld dat kan redden uit zonde en dood. Want Christus komt in Zijn heerlijkheid, Zijn liefde on eindig groot. Zalig uiteinde! En een gezegend nieuwjaarl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 9