X
HAAR ZOON
m
rft «ft if1
)tm7
Nieuwe Leidsche Courant
A, DAT IS HET METTERDAAD, wat gebeurd is in de
heilige Kerstnacht. Een eenvoudig boerenhuis misschien, waar
in hetzelfde vertrek plaats is voor de mens en voor het vee, en
daar is het, dat Maria haar eerstgeboren Zoon ter wereld
brengt. Zelf neemt ze het kleine kind in haar armen en wikkelt
het in doeken, en zelf legt
ze het straks neer in de
enige plaats, die beschikbaar
is. de kribbe. Het is haar
kind, haar eigen kind. Stre
lend gaat haar zachte hand
langs dat mollige lijfje, met
tere zorg drukt ze het tegen
zich aan. Dit kind is vart
haar.
Indien ooit dat bezittelijk
voornaamwoord, dat ene
woordje „haar" zin heeft,
dan is het in de verhouding
tussen moeder en kind.
Voor dat kind is de moeder
in de benauwdheid, in het
gevaar ingegaan. Dat kind
is vlees van haar vlees,
bloed van haar bloed. Daar
Jigt een eigendomsverhou
ding. zó innig, zó diep. dat ze nergens geëvenaard kan worden.
En zo was het ook tussen Maria en dit éne Kind. deze Zoon,
die ze in tie Kerstnacht gebaard heeft. Hij is uit haar geworden,
zij heeft het diepe geheim van zijn leven al gevoeld, voordat het
ter wereld kwam. En zij mag nu beschermend haar handen om
dat kind heenleggen, omdat het haar eigendom is, omdat God
het haar gegeven heeft. Niemand zal ooit dat eigendomsrecht
kunnen betwisten, want het is gegrond in wat de Allerhoogste
zelf gedaan en geschonken heeft.
Maar als ik even over dat woordje ..haar" doormijmer, dan
valt het me op, dat 4iier in de Kerstnacht dit woord ineens vol
•van. raadselen- zit. Is he(t eigenlijk wel haar kind. is het wel haar
eigendom? Als ik het iets breder denken mag. dan rijst de vraag
in me: is dit'kind wel uit ons. zondige mensenwereld geboren?
Is het de torenspits, de Himalajatop. die jprijst uit de woestijn
van het menselijk «geslacht Is Hij de hoogste uitdrukking van
ons menselijk vermogen, van wat er in ons allen leeft en gedacht
en gezocht wordt Mogen wij allen van dit Kind zeggen, da*
het van ons is, dat het uit ons geworden is, dat in Hem ons
aller leven stuwt en dat Hij ons aller kunnen tot zijn hoogste
top heeft gevoerd? En is dat de zin van de wereldgeschiedenis,
dat diezelfde mensheid, die Kains en Nebukadnezars. die
Achabs en Nero's, die moordenaars en tyrannen gebaard heeft,
„Èn.zij baarde haar eerstgeboren Zoon.'
LUKAS 27
in deze ene nacht een Kind uit zich heeft doen voortkomen, waarin het alleredelste wat de
mens bezat, vlees geworden is? Maar zodra mijn gedachten zover gekomen zijn, gevoel ik
opeens, dat dit nooit de diepe betekenis wezen kan, die aan dat woordje „haar" mag worden
toegekend. De Schrift spreekt dat op iedere bladzijde tegen en zij zegt het mét nadruk, dat
de verdorven mensheid nooit zulk een Kind zou hebben kunnen voortbrengen. Maar dan
moet dat woordje „haar" ook iets geheel anders inhouden. Dan is dit Kind wel van haar. maar
op een geheel andere manier dan welk ander kind ook aan zijn moeder toebehoort. Dan
ontvangt dat woordje „haar" in hét Kerstevangelie een volstrekt nieuwe en onvergelijkelijke
zin. Want het is toch wel
Zo moe en vol verdriet
HIJ werdgeboren en geen woord
hebt u van mijn geloof gehoord
ach neen, ik kan niet spreken
van mijn geloven nog zo zwak,
dat het in 't 'moeilijkst uur ontbrak,
dat uit geen vers waarachtig sprak
en uit geen daad gebleken.
Vreemd is voor ons het kribbe-lied,
de velden. Waar men eng'len ziet:
in mensen welbehagen:
het stille nacht en heiüge nacht,
zo schoon naief, zo vloeiend zacht,
het vrede op aard dal alles bracht
ons vragen, vragen, vragen.
van haar Het heeft haar
vlees en bloed aangeno
men. Zij mag het dragen
op haar schoot, het voe
den met haar eigen leven.
Zij mag tegen Hem pra
ten met moederlijke teer
heid. net zo lang. totdat
het zelf haar woonden
gaat napraten, haar taal
gaat spreken. Het zal
straks moeten gehoorza
men. en zij zal tegenover
dit Kind het goddelijk ge
zag vertegenwoordigen.
Ja. het is wel van haar. en dat zal haar vreugde en haar
onpeilbaar leed zijn, van deze dag af aan. Dit kind is één met
haar in een zo ondoorgrondelijk diepe zin. dat het in ons mense
lijk spreken alleen door dat bezittelijk voornaamwoord kan
worden weergegeven. Het is innig verbonden met haar schuld,
met. het oorde'el. dat haar bedreigt, met haar doem. Dit Kind
zal zich in haar plaats stellen, het zal haar dood. haar hellesmart
dragen. De band tussen haar en deze Zoon is zó onuitsprekelijk
fijk, datuooit ons denkén tot die afgrond zal kunnen doordringen.
En nu pas valt het me op, dat dit woórdje „haar" in het
Kerstevangelie daarom zo overweldigend groot en heerlijk is.
omdat ik het mag omkeren, en omdat hat dan eerst zijn volle
glorie laat zien. Want eigenlijk, in Gods licht gezien, ligt het
omgekeerd. Zij is van Hem. Zij is zijn eigendom. Hij heeft zich
over haar ontfermd. Hij heeft zich met haar verenigd. Hij heeft
haar tegen zich. aangedrukt en haar gevoed met zijn leven. Zij
mag Hem wikkelen ir\ schamele doeken, maar Hij zal haar
eenmaal bekleden met witte klederen der eeuwige gerechtigheid.
Zij mag Hem straks behoedzaam neerleggen in de kribbe.
Straks zal ze Hem met rouw en onzegbare smart, neerleggen
in het graf. Maar veel belangrijker is wat Hij met haar doet.
Hij zal haar opnemen uit de gebondenheid van zonde en dood
en haar een plaats bereiden in het eeuwige Vaderhuis van God.
Zij mag met Hem spelen, ze mag Hem brabbelende woordjes
vóórspreken, maar Hij zal haar leren de taal van de lof des
Eeuwigen. Zij mag Hem bemoederen en Hem gehoorzaamheid
gebieden. Maar Hij zal haar in zijn sterke armen nemen en Hij
zal haar leren in zijn weg te gaan. zijn navolger te worden, zijn
beeltenis te dragen. Zij mag Hem straks lopen leren en Hem.
elke keer als Hij valt. opvangen in haar veilige armen. Maar
Hij zal haar leren gaan de weg des lichts, en elke keer als zij
struikelt, zal Hij haar opvangen in zijn eeuwige trouw. Zij mag
met tranen in haar ogen dit Kind toelachen en Hem zeggen: jij
bent van mij! Maar.Hij zal eenmaal, in de grote en heerlijke dag
tegen haar zeggen: gij zijt de Mijne, tot in eeuwigheid.
Dan gaat de heerlijkheid van het Kerstfeest voor mij open.
Het is dat ik mag zeggen: mijn Jezus! En dat ik weet. dat Hij
tot mij zegt: mijnTcind. En dat die twee één zijn. twee zijden van
dezelfde zaak. En dat in dat éne woordje ..haar" al de geluk
zaligheid van het evangelie besloten ligt.
J. H. BAVINCK