De Ring van den Koning gAlle instrumenten speelden voor l^aul •Qoee ©o ®(E^0© ©©3 C® 0000Ö® €3 O©©©©© 0©©© ©@®©©©33©©33© ©0 9#3©« 0000Ö0Ö® ©©©O© OC)©Q-®- 9©©@©©@© 3ö®«CO' ®(D00©(B>©©©©©©® Kerstbijlage 1931 Pagina klonk MIDDELEEUWS KERSTVERHAAL DOOR ANTOON COOLEN klok had geluid over de stad, ze had verkondigd dat Satan's rijk voorbij was. Toen begon een andere klok te luiden, derde met anderen klank, en al die zingende klokken verkondigden de boodschap, dat Christus was geboren. Nog nooit in al de jaren van zijn lange, gezegende regering had de Koning van dat land het kerstfeest aan zijn hof zo groots laten voorbe- Naar het oud gebruik had hij een koning van het kerstfeest benoemd en deze had de leden van zijn ge volg aangewezen: den schatbewaar der, den kamerheer, ridders en pages, priesters en monnikken, herauten en trompetters en maskeradespelers. Dagenlang was het een rumoerige bedrijvigheid geweest van ontwer pers en schilders en timmerlieden, die in den binnenhof de verhogen bouwden voor de kerstspelen. En kleermakers en naaisters zorgden voor de» fel- en bontgekleurde costuums. Het paleis van den koning gonsde van de rumoerige drukte en van al de haast die gemaakt werd. Toen na het wegsterven van den laatsten galm der duivelsklok de andere klokken begonnen te luiden, luisterden allen in stilte toe en zeiden tot elkander: Gaat, en zegt dat Christus wordt geboren, en ze ontblootten het hoofd. Gaat, en zegt dat Christus wordt geboren, had de koningin tot den koning gezegd, maar ineens zagen allen die er bij waren hoe de koning even wankelde en haastig tot de koningin iets zei. De koningin, ge schrokken en ontdaan, wenkte snel den ouden raadsman van den ko ning en samen ondersteunden zij den vorst en leidden hem weg. Ontsteld en verbaasd keken allen elkander aan en ieder vroeg, en maakte angsti ge veronderstellingen. Na enigen tijd kwam de oude raadsman terug en zei, dat de koning ernstig ziek was geworden. En de bange mare ging in het paleis weldra van mond tot mond en ook in de stad, waarboven nog steeds de klokken van Kerstmis luidden. Heel de blij de verwachting van het kerstfeest was meteen wreed verstoord. Ieder voelde zijn hart beklemd, vol zorg als men was over het lot van den koning, geen grijsaard, maar op jaren toch, want allen hielden van hem omdat hij een goed en rechtvaardig vorst was. Maar vooral ook voelden allen de teleurstelling, dat van de viering van het kerstfeest nu niets zou kunnen De hófarts was het vertrek binnen gegaan, waar de zieke koning op een pronkbed lag. Allen aan het hof wachtten in spanning af en overal in het paleis was het stil, maar buiten luidden de klokken van alle torens him niet te bedaren kerstzang. Toen werden de oude, grijze raads man 's konings vertrouwde, zo lang als de vorst regeerde en de koning van het kerstfeest bij den zieken koning ontboden. Zij traden binnen en zagen in het licht van vele kaarsen den vorst in de kussens lig gen, laag onder den hogen troon hemel, die rustte op de zware ebbenhouten kolommen van het pronkbed. De koningin zat aan zijn zijde. De koning glimlachte en zei, dat op zijn bevel de viering van het kerstfeest moest doorgaan. De oude raadsman antwoordde, dat alle hovelingen en gasten vanzelf begrepen, dat er van een feestelijke viering van Kerstmis nu geen sprake kon zijn en niet zouden gedogen, dat de koning om hunnentwille de viering van het feest zou laten door gaan. Maar de koning zei, dat het zijn uitdrukkelijk bevel was en dat hij verlangde, dat dit kerstfeest zou worden gevierd, schoner en groot ser dan anders. En hij drukte den raadsman op het hart, allen toch te willen geruststellen met de verzeke ring, dat hij, ofschoon hij ziek was, geen enkele pijn voelde en geen enkele smart had en nog nooit in zo'n goeden geestestoestand was ge- Later, toen allen in het paleis van het bevel van den koning hadden gehoord, ondervroegen zij druk de geneesheren in hun midden, die zeiden, dat ze het zelf niet begrepen dat de koning inderdaad ernstig ziek was, maar voorzover zij bij hun grondig onderzoek hadden kunnen vaststellen, geen enkele pijn of smart gevoelde. De viering van het kerstfeest ging. door aan het hof en ook in de be drijvige stad, ja, en de kooing was mét zijn volk in de nachtmis in de grote kathedrale kerk, die met toortsen en flambouwen en met hon derden en honderden kaarsen stra lend was verlicht. De koning zat temidden van zijn gevolg in zijn troongestoelte van het koor, zwak om aan te zien en door vele kussens ondersteund, en de koningin was, vol zorg voor hem, naast hem geze ten. De mensen hadden opgekeken om hun zieken koning te zien, maar de koning van het kerstfeest had hen met geruststellende gebarea weer doen neerzitten. Dicht bij de gewelven op het hoge koor zongen goudgevleugelde engelen in witte gewaden bij het orgel en trompet blazers bliezen hun schetterende fan fares, die met honderden echos door de kerk schalden, toen een heel jong lief meisje in een wit kleed en met blauwen mantel door de mid dengang tussen de mensen schreed en neerknielde voor het koor. Toen zwegen de trompetten. In beuk en zijbeuk overal tussen de dichte me nigte zaten moeders, die haar jong ste kindje hadden meegebracht in wiegjes met een zoom van schelle tjes rond den rand, en met het rin kelen van die schelletjes susten zij soms het zwak geschrei van hun kleintje. Vele priesters in gewaden, stijf van het brocaat, waren aan het hoogaltaar gekomen. Naast dat hoog altaar was de kerststal gebouwd, en een kerstkindje lag ook in een klei ne wieg op het altaar zelf bij een van dc celebranten. Uit het priester koor ging een kleine, donkere koor knaap in rode toga en gevleugeld als een cherubijn naar het jonge meisje in het kleed van wit en den mantel van blauw, hij boog voor haar, en in de diepe stilte waarin de hele kerk luisterde tot in haar donkere schemerhoogten l dc heldere kinderstem, die Ave Maria. Het meisje antwoordde: Mij geschiedde naar Uw woord Dc boodschap en de vervulling! Want na het Evangelie keerde de koorknaap terug en zijn sopraantje zong luid door de ruimte: Puer na- tus est nobis. Daar dreunde het orgel, de bazuinen schalden, de engelen jubelden, en een van de priesters aan het altaar wiegde het wiegekind, en al de moeders wieg den het hare, en al die belletjes rinkelden zacht en ruisend, en het volk zong in koor: Eia! Eia!..^.. Na den nachtdienst was dc koning in zijn rijtuig gedragen en naar het paleis terug gereden. Al het volk wist nu, dat de koning ziek was en van het wondere, dat de koning geen pijn of smart voelde, alsof zijn geest daaraan ontheven was, en allen wis ten van het bevel, dat hij had gege ven, dat om zijnentwille de viering van het kerstfeest zou doorgaan. Den helen nacht brandde voor elk donker venster van het paleis een kaars, en kaarsen brandden voor de ramen van de huizen in de stad, om het Kerstkind den wég te wijzen. Maar de koningin, in de zorg voor den koning toen zij naast hem zat in het koorgestoelte van de nachte lijke kerk, had telkens naar zijn ge vouwen handen gekeken. Zij was vervuld van een gedachte, en den volgenden dag, de dag van Kerstmis, zei zij tot den koning: Toen gij vannacht de handen vouwde in de kerk zag ik, dat ge Uw koningsring weer aan Uw vin ger hadt, dien gij zovele jaren al niet meer gedragen hebt. Ik heb hem in meer dan twintig jaren niet meer gedragen, zei de koning, en nu draag ik hem weer. Hij drukte de hand van de konin gin en zei, dat hij gelukkig was, dat hij heel ziek was maar niet leed. De koningin wist niet, wat te moe ten denken van zijn antwoord. De koning had haar ook nooit de reden van het gemis verteld, zij wilde vra- de koning zei haar alle vleugeldeuren wijd open te zetten, want het kerst feest werd gevierd in het paleis. Ja, het paleis was een tweede Bethlehem met al de drukte voor de huizen, waar de mensen samendromden in hun oos terse kledij. Een oude, grijze bard zong met harde, diepe stem voor den koning het lied, dat hij had gedicht en begeleidde zijn zang met accoorden van de harp: Zij, die hun schapen bewaakten in het veld zagen plotseling, hoe de hemel zich open scheurde en het licht Gods door de wolken brak, en zij werden van vrees bevangen toen engelen hun verschenen, maar deze zeiden tot hen: Vreest niet, twij brengen u een blijde boodschap, Christus is dezen nacht geboren in Bethlehem. Daar kwam een os aangewandeld, maar dat was een zanger in een ossenhuid, hij liep viervoetig en brulde lang en luid: Ubi? En een ander op alle vieren in een ezels huid, balkte: Eamus, laten we gaan. Daar kwamen de herders en de herderkens, een hele stoet, met schalmeien. Zij speelden en zij zon gen en zij dansten. Een knaap droeg een klein, wit lam en vele herders hadden hun eenvoudige geschenken. Heel die stoet kwam ook door de ziekenkamer van den koning, waar zij speelden en zongen. En na hun herdersspelen, overal in het paleis, trokken zij de stad in, waar de stra ten vol waren van een dichte me nigte. Maar de. koningin zocht in de druk te van het paleis naar den ouden, vertrouwden raadsman van den koning, en zij vroeg hem naar den kroningsring van den koning, en of het hem niet was opgevallen, dat de koning, na jarenlang dien ring niet te hebben gedragen, hem nu weer om den vinger had. Ja, zei de oude, grijze raadsman, ook hem was dat opgevallen. Hij herinnerde zich den ring vanaf den dag van de kroning zelf, een zware ring van massief goud met de in het goud gedreven reliëfs van scep ter en rijksappel en de gekroonde beginletter van 's konings naam. Ook hij had den ring later nooit meer aan den vinger van den koning gezien, eerst den laatsten tijd was naar vraag Maar daar kwam de koning van het kerstfeest, en hoor! Hoor! Daar klonk het zoete dreunen van tympa- nons, van cymbalen en tamboerijnen en door het paleis trok een wonder lijke stoet. De nar in groen en geel met zijn dubbelgepunte groen en gele narrenmuts, stok en schellen, danste voorop. Dan kwamen herau ten, bazuinen en klaroenen schalden en schetterden, maar daar achter klonk zachter muziek van tamboerij nen met den schellenslag. Een ster schoot op, groot en fonkelend, en daar, met een rijk gevolg van nubiërs, die lansen droegen, en van soldaten, kwamen de drie koningen in schar laken en in purper en met hermelijn, en gekroond, en de ene, met het moorbruine gelaat, was in het ver blindende wit. De drie koningen droegen in juwelenkist en reukvat en offerschaal hun geschenken van goud, wierook en myrrhe. Ze speel den hun spel bij de kribbe in den stal van Bethlehem, maar voor ze zich daar ter ruste legden, trokken zij met stoet en gevolg door de zie kenkamer van den koning, waar ze bogen voor koning en koningin. De zieke koning lachte de drie koningen toe. Hij wist, dat zij bij de kribbe zouden overnachten en dat de engel hun in den slaap zou ver schijnen en hen zou waarschuwen voor Herodes. Hij vroeg, of hij ook niet kinderen hoorde, want zo gauw is aan Herodes" naam niet gedacht of men denkt aan hen. De koningen Dit verhaal wordt U aangeboden door C. J. VAN HOUTEN ZOON N.V. Koninklijke Fabriek van Cacao en Chocoladc-Wcesp de koning den ring weer gaan dra gen. De koningin vroeg waarom, en wat er met den ring kon zijn ge beurd. Toen zei de oude raadsman: Ik herinner mij, ja't is meer dan twintig jaar geleden. Ik was met den koning naar de kerk geweest om de mis bij te wonen ter ere van Sint Jan den Evangelist, want het was diens feestdag en die valt in den kersttijd. Gij weet, hoe de koning altijd een bijzondere ver ering heeft gehad voor Sint Jan. Nu, toen wij uit de kerk kwamen, toen kwam daarin de straat een bedelende pelgrim naar ons toe en vroeg den koning een aalmoes in den naam van God en Sint Jan. Het trof den koning, dat deze man de aalmoes ook in den naam van Sint Jan vroeg, hij deed den koningsring van den vinger en legde hem in de uitge stoken hand van den pelgrim. Maar hoe heeft de koning den ring dan weer teruggekregen? Wacht! Hoe lang draagt de ko ning den ring nu weer? Ik geloof sinds den dag, dat hier twee pel- i het paleis. Zou Hoe kan ik het raadsel verklaren. zeiden, dat hij goed hoorde. Ja, overal in de gangen van het paleis hoorde men hun stemmen, die zon gen, gedempt en veraf: O Kindje, wat hebben wij kinderen naar U verlangd! en straks zouden zij de onnozele kinderen zijn, die door Herodes werden vermoord. Terwijl nu alleen maar die kinderstemmen klonken bij den zachten, rhythmi- schen dans van tamboerijnen, wat gebeurde er met den 2iekcn koning? Misschien was het een te sterk spel van zijn verbeelding, of een visioen, toen hij vóór de drie koningen uit het lachende Kind tegemoet schreed, dat hem riep met een lichtdoorklon- ken stem. De muziek daarginds viel niet stil, toen de koning een kreet slaakte, en de plotseling geroepen geneesheren kwamen te laat, en ook de hofpriester was te laat, maar zalfde den met een glimlach ge storven koning met het chrysma van het heilig olieselEn de drie koningen en de menigte van hun gevolg trokken stil het paleis uit langs een anderen kant dan zij ge- Advertentie) komen waren. Alleen vroeg niemaod de kinderen om stilte, maar h.ï gedruis in de stad verstomde van straat tot straat, en daar klonken plotseling de klokken, de rouwklok- ken, die den dood van den koning verkondigden. ...De koningin, in haar lang rouwgewaad, lag neergezonken met het hoofd op het voeteneind van het bed, waarop, tussen vele brandende kaarsen, de gestorven koning lag opgebaard. En de oude raadsman stond recht en keek naar den ring, die mat glansde op de ineengestren gelde vingers van dc gevouwen ban- Toen werden op hun verzoek, waar van de binnengekomen kamerheer gezegd had hoe dringend het was, na het zachte ja van de koningin, twee pelgrims toegelaten tot de rouwkamer. Daar kwamen ze in hun pijen, den gordel om het middel en mager als asceten. Ze zeiden: We zijn van ver gekomen, om den koning op zijn rouwbed te zien. De oude raadsman vroeg: Wist gij dan, dat hij zou sterven? Ja, dat wisten wij. Waart gij het niet, vroeg de raadsman, die den koning den ring terugbracht, welken hij eens aan een bedelenden pelgrim schonk, mis schien aan een van U twee? Toen zei een van de pelgrims: Dat zijn wij. Maar met aan een van ons gaf hij den ring. Toen wij enigen tijd geleden den koning zijn ring terug brachten, kwamen wij uit het Heili ge Land. In de heuvelen van Bethle hem ontmoetten wij een man, die ons vroeg, wie wij waren en na gehoord te hebben uit welk land wij waren, zei hij: Als gij in uw land zult zijn teruggekeerd, gaat dan naar uw koning. Zegt hem, dat ik hem dank voor de aalmoes, die hij mij eens gaf in een der straten van Uw stad. Hij gaf mij toen dezen ring, dien ik bewaard heb. Gerit hem dien terug, en zegt uw vorst, dat zijn dood nabij is en dat hij bij het komende kerstfeest zal sterven. Wij vroegen toen: Wie zijt gij en waar woont gij En hij antwoordde: Ik ben Sint Jan de Evangelist. Uw koning is mijn vriend. Daarom zal hij een pijnloos ziekbed hebben en zonder smarten V3n de wereld schei den, zoals ik het open graf ben ingedaald en mezelf heb neergelegd, niet voor den dood, maar voor den slaap tot de komst van Christus. En zegt hem, over dit alles te zwijgen en zwijgt gij zelf ook, totdat de koning de wereld zal hebben verla ten. Ik zal u beschermen op uw reis. Dit alles, zo zei de pelgrim, hebben wij den koning gezegd, toen wij hem den ring terugbrachten. De koningin schreide en zij kuste eerbiedig den ring op de gevouwen handen van den koning. En nog steeds was er niemand, die de kinderen om stilte had gevraagd, van verre klonken hun zachte stem men: O Kindje, wat hebben wij kir* deren naar U verlangd Kerstbijlage 1951 werd onder supervisie van de hoofd* redactie en in overleg met onze Zon dagsbladredacteur J. Snoep samenge steld. door H. Lek en Goos Kamphuis. Voor pagina één schreef prof. dr J. H. Bavinck de medvtatie. Het ont werp van deze pagina is van de kunstenaar Wim Zwiers. Af. Reckman toog naar Aalsmeer om op de tweede pagina over bloemen te schrijven, terwijl TJ hier ook bijdragen aan- van Alfred van Sprang. Leo 't Hart en Phé Wijnbeek. Op pagina drie schreef de auteur J. W. Ooms Kerstverhaal. De sproke van Jeroen van Herman Steggerda op pagina vier is leesstof voor een rustig hoekje. Cornelis Basoski gaf voorts op deze pagina zijn indrukken over Salzburg weer. Wanneer XJ dat nog niet gedaan heeft, moet U op pagina vijf beslist het artikel lezen van prof. dr A. Sizoo, die interessante dingen vertelt over de toestand in de wereld ten tijde van Jezus' geboorte. Hen drik Greven reisde naar Schoort om i reportage te geven van de vluch telingen, die daar onderdak hebben gevonden. Zijn verhaal treft U op de zelfde pagina aan. De geschiedenis een Kerstfeest tijdens de bezetting dat onder de titel „Bewogen Herinne ring" op pagina zes staat, ia van A. L. Govers. Inge Lievaart, een onzer jonge dichteressen schreef hier voorts: „Angstig Schone Kerst". Op de vol gende pagina vertelde de schrijfster Jo KalmijnSpierenburg een ver haal voor de vrouwen en gaf Lotte de Ridder aanwijzingen voor dames, die onverwachts gasten krijgen en niet weten, hoe zij het menu aan dit plotselinge bezoek moeten aanpassen. De artikelen van Margaritha en Wijkpredikant zullen daar verder hun weg wel vinden naar het hart van de lezers en lezeressen. Andries Hooger- werf, ds C W. Coolsma en Herman Steggerda leverden op pagina acht ar tikelen resp. over het Carillon van de Nieuwe Kerk te Delft,mhet Kerstfeest onder de gevangenen en de tocht van van Riebeeck, nu precies drie honderd jaar geleden, naar Zuid- Af rika. ledereen spreekt tegenwoordig over ie nieuwe Statenvertaling en op pag. negen schreef B. van der Ros over dit onderwerp een belangwekkend arti kel. G. J. Peelen liet daar voorts zien. dat het Kerstevangelie ook in de postzegels wordt verkondigd. De kin deren kunnen op die pagina hun hart ophalen aan een plaat vol koeien van fouten. Pagina tien: Het kinderverhaal i Renny van Royen cn een pieker- probleem voor ouderen. Karei Links Leen de Reede illustreerden de verhalen en de typografische op maak was in handen van Jaap van Konijnenburg, geassisteerd door Wim Smit. We hopen, dat U met ons Kerstnum- ner vele genoeglijke uren zult door- I brengen. "pAUL lag in bed en luisterde. Hij had zich halverwege het kussen opgericht of hij zó z'n bed zou uit springen. Hij scheen niet te voelen hoe koud het was, hoewel de ijs bloemen als een zilveren streep tus sen de slordig toegeschoven gordijnen fonkelden in het licht dat uit de gang naar binnen straalde. Beneden hoorde hij gelach en gepraat. Een pittige koffiegeur steeg, tezamen met het geluid, langs de trappen omhoog en vulde zijn kamertje, waarvan de deur op een kier stond. Wat zou hU graag beneden geweest ziftn! Hij had de orkestleden de grote zaal horen binnengaan. In gedachten zag hy hoe voorzichtig z|j hun instrumenten neer zetten op het podium. Daarop ston den in een halve cirkel de stoeltjes en krukjes voor de musici. Morgen zou er een kerstconcert gegeven worden. Zou den ze de stralende boom mooi vinden? Bovenin hing de kerstengel. Die was moeilik te bevestigen geweest. Jörgen had op de hoogste trede van de trap moeten klimmen om bij het topje te kun nen komen. Wat was het toch fijn dat Vader directeur was van de enige mu ziekzaal, die het stadje rijk was. Daar door werden alle muziekuitvoeringen al tijd hier gegeven. Paul wilde later ook musicus worden. Hij was altijd al dol op muziek geweest. Wijsman, de kapper die zijn haar knipte, was een even grote muziekliefhebber als hij. Daardoor waren zij grote vrienden geworden. Wijsman, die zelf de schuif trompet bespeelde, had Paul op zijn ver jaardag een dwarsfluit gegeven. De kapper stond verbaasd hoe snel de jon gen bekende en zelfverzonnen melodieën uit die fluit wist te toveren. „Ha," had de kapper geroepen, „jij bent uit het goede hout gesneden, jij hebt de muziek in je bloed. Maar denk er aan, als je een goed musicus wilt worden is dat niet voldoende, dan moet je de muziek allereerst in je hart heb ben." Paul hoorde hoe de zaaldeur geopend werd. Flarden van gesprekken stegen omhoog: „Blij dat de tournee morgen ten einde isMet Kerstmis thuis Wat ruikt die koffie heerlijk Het ganglicht beneden werd uitge draaid, zodat nu ook de bovengang in het donker lag. Nu presenteerde moeder de zelf gebak ken kruidkoek bij de vers gezette koffie. Paul ging liggen en kroop diep onder de dekens. Wat was het jammer, dat hij niet op had. mogen blijven. Een klein beetje reoht had hij er toch wel op ge had. Vader en Jörgen hadden alles niet klaar gekregen als ook hij niet zo hard meegewerkt had. Moeder had hem wel op willen laten blijven. Maar Vader was onverbiddelijk geweest. „Kinderen horen op tijd In bed." Vader en Moeder waren niet muzikaal. Misschien kwam het daardoor dat zij niet begrepen hoe graag, hij er bij was geweest bij het uitpakken der muziekinstrumenten, misschien had hij dan wel mogen helpen en een viool of cello even in zijn handen kunnen houden! In de zaal was het nu heerlijk warm. De hele dag hadden de beide grote ka chels lustig gebrand. Paul had al vroeg houtjes gehakt en kolen geschept en Vader had het vuur meteen aangemaakt. Wijsman had hem uitgelegd dat instru menten heel gevoelig zijn voor kou, daar- opende hij de zaaldeur. Er brandde vol op licht en er steeg een oorverdovend lawaai op. Een grote contrabas stond op de plaats van de dirigent. Hij had han den en voeten, en een gezicht evenals de andere muziekinstrumenten. „Stilte, stilte", schreeuwde hy met zyn donkere bas-stem en hy sloeg hard met zyn strijkstok op de lessenaar, „zo gaat het niet. Om de beurt mogen jullie zeggen, eerst de violen!" Even verminderde het lawaai, de violen stonden op, zwaaiden met hun stryk- stokken en riepen met zachte stem: „wy geven toch eigeniyk de melodie aan in door vaak ontstemd raken en dan vals klinken. „Precies als de hy er aan toegevoegd, „ja Paul, mensen zün ook muziekinstrumenten en als de van binnen zit komt ook daar een onzuiver geluid uit!" Paul gaapte, het werd nu behaagiyk /arm onder de dekens... Wat bedoelde Wüsman eigeniyk met die kou van bin- Hy zou... het hem... morgen... eens vragen.O. wat had hy.. 'n slaap. morgen... wat een... heerlyke dag... hy wilde... Toen na een uur de musici hun kamers opzochten was Paul in diepe rust. De sterren trokken hun fonkelend spoor over het slapende hotel en het scheen of niets de vrede van de winternacht zou verstoren. Maar plotseling werd Paul wakker, doordat er wonderlüke geluiden opstegen uit de zaal beneden hem. Viool, fluit, trompet en nog andere muziekinstrumenten maakten een leven dat In niets geleek op de prachtige mu ziek die ze samen konden voortbrengen, maar meer had van het gejoel en ge schreeuw op de speelplaats voor school- tyd, waar elk kind de ander wilde over stemmen. Paul ging rechtop in zijn bed zitten. Droomde hy nu of was hij wak ker? De geluiden werden nog heviger, hy wipte zün bed uit, deed zyn pantoffels aan en sloop over de koude gang .langs, de brede trap naar beneden. Zachtjes het orkest, zyn wy dan niet het belang rijkst?" Maar daar klonken opeens keihard de stemmen van de grote trom en de pauk. „Dat mocht wat, melodie, pfff, of het daar op aan komt! Jullie begrijpen er niets van, wie het hardste schreeuwen kan, die heeft toch het meest te zeggen, dat zie je toch ook by de mensen?" De violen zwegen beschaamd, maar de cello's, de hoorns, de fluiten en de trompetten begonnen nu allemaal te roepen en te schreeuwen en ook de vleugel en de schuiftrompetten lieten zich horen en de ee.i na de ander riep, dat hy de boven- of de tegenmelodie had of de begeleiding moest uitvoeren en ieder vond zichzelf het belangrijkste. Paul keek naar de boom en zag hoe de kersbengel bedroefd de handjes aan de oren bracht. De muziekinstrumenten werden steeds meer opgewonden, de trompetten renden zenuwachtig tussen de violen door en de violen holden weer om de fluiten heen en de fluiten liepen naar de -cello's en zelfs de vleugel probeerde van zyn plaats te komen, maar dat lukte niet. En de een trachtte nog harder te schreeu wen dan de ander. Het was zo iets won- derlyks al die opgewonden, drukke, in mensjes veranderde muziekinstrumenten horen schreeuwen wie nu toch wel het belangrijkste was van het hele or kest, dat Paul ineens vreselyk moest lachen, zo hard, dat alle muziekinstru menten schrokken, plotseling stil waren en Paul ontdekten, die, nu ook geschrok ken, doodstil stond. Toen klonk er een gefluister, dat by de violen begon, de cello's namen het over, de hoorns en de fluiten volgden, de trompetten lieten zich ook horen en daar klonk het: „Een mens, een mens, waarvan we het ruziemaken en baas spelen geleerd hebben, die ons uitlacht!" Dreigend kwamen ze op Paul af, die zich verschuilen wilde achter een lesse- Maar ineens bleven alle instru menten doodstil staan want er klonk een heldere stem: „Op je plaats allen!" De kerstengel had de boom verlaten, j was nu net zo groot als Paul en knikte hem vriendelyk toe. Toen beklom hy de verhoging, waar de dirigent hoorde te staan. De muziek instrumenten. hadden de plaats ingeno- waar ze hoorden. „Paul heeft jullie horen bazen en ruzie maken. Dat klonk lelyk, de kou van de eigenliefde zat jullie dwars. Laat hem nu horen hoe jullie,- als je niet aan je zelf denkt maar samenwerkt en omhoog ziet, zulke mooie muziek kunt voortbren gen dat niet alleen de mensen maar ook God in de hemel er met blydschap naar luistert." Hy hief de hand op en daar begonnen de violen te zingen, de cello's namen de In het bijzonder voor onze jeugd melodie over, de zilveren klank van de fluiten steeg jubelend omhoog, alle in strumenten hadden hun grote of kleine, maar even belangrijke taak te vervullen Nog nooit had het overbekende „Ere zy God" Paul zo mooi in de oren geklonken. Ais betoverd stond hy daar. Waren dit nu die jaloerse schreeuwende muziek instrumenten, die nu samen zulke prach tige muziek lieten horen? De laatste tonen stierven weg, de kerstengel wendde zich tot Paul. „Je vriend zegt, mensen zyn muziek instrumenten, en als de kou van binnen zit geven ze een onzuiver geluid. Je wist niet wat hy daarmee bedoelde. Nu weet je het. Het is de kou van de eigenliefde waardoor de een de ander liefdeloos ver dringt om de eerste te zyn die het in strument „mens" onzuiver maakt. Waar liefde de harten verwarmt stygt een nog veel mooiere muziek naar de hemel dan je zo even gehoord hebt." Plotseling klonken er stappen in de gang, het licht in de zaal ging uit, Paul, die weg wilde lopen struikelde over een stoel en viel met een bons op de grond. Wat was dat nu? Hy zat voor zyn bed op de vloer, zyn dekens hingen half over hem heen. Hy had dit toch niet ge droomd? Nee, de stappen hoorde hy in de gang. En gerammel van emmers. Dat was Maartje, die altyd het eerst opstond. Had hy dan toch gedroomd? Hy kroop weer in bed. Toen hy. aangekleed, gauw een kykje nam in de zaal stonden of lagen de in strumenten, sommige In. andere zónder foudraa] op het podium. Maar toen 's avonds de dirigent de hand ophief en het „Ere zy God" omhoog ruiste, was het Paul of de kerstengel ge heimzinnig tegen hem lachte. Renny van Royen. Geheimschrift in Keistboomballen Toen uw puzzle-redac- teur eer. doos met kleu rige balletjes kocht voor zijn kerstboom, dacht nij er voorlopig niet aan, om de groene den met de versiersels op te tui gen. Hij ging domweg een beetje met de ballen spelen, doch wanneer een puzzle-redacteur gaat spelen ontstaat er meestal een nieuwe puzzle. Zo maakte hy óok van de doos vol flonkerende kerstboom- ballen een probleem, speciaal 'voor dit num mer. Eneen nogal vrolyk probleem .ook. Want hij heeft de ballen net zó lang geschikt, tot hij er een wens in had gelegd voor heel zijn puzzlevriendenschaar. En hoe u die wens nu kunt ontdekken? Het is heel eenvoudig. Elke bal stelt een letter voor. Ais u nu weet. dat de onder tekening van deze wens bestaat uit de acht bal- daar onderaan dat die acht balletjes een ander woord vormen voor de gezameulyke schryvers van een dagblad, dan wordt het allemaal heel wat gemakkelijker. Want als u inplaats van die acht balletjes letters heeft ingevuld, dan is het niet moeilijk, om de gehele wens uit de kerstboomballendoos te ontcijferen. Dezelfde letter kreeg immers ook eender balletje in de wens boven de on dertekening. Van het al phabet werden 23 let ters gebruikt: de letters J, Q en X komen i beschikbaai stellen, terwyi onze puzzle-1 ook nog aan de winnaars uit ti Een geheimschriftpuzzle tekenaar, Hilke Nowee, ons 5 jaarabon- De puzzle prominenten onder o: dus, waarvoor wij, ter gelegenheid van nementen op zijn puzzlebladen in han- nu wel. wat zy moeten doen. oi deze feestelijke gebeurtenis, vyf pryzen|den heeft gegeven met het verzoek, die de feestdagen de open uurtjes t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 18