EEN KR4NSVAIN
BEIERT BOVE
De grote zoon van het kleine
land trok naar de Kaap
„Zo breekt een lied uit eiken
lioogen toren""
KERSTFEEST...
ook achter tralies en
gevangenisdeuren
Kerstbijlage 1951 Pagina i
r|X)T MEER DAN 108 meter boven het Delftse marktplein tekenen zich
in nevelsluiers de ranke lijnen van de Nieuwe-Kerktoren af. Het
haantje en de wijzerplaat schieten in de middagzon vonken en tussen die
schittering hangen, zwart en mat glanzend, de klokken. Dicht er bij strijkt
op een van de transen een koppeltje duiven neer. Maar dan fladderen de
vogels plotseling met schrikbewegingen de wolken tegemoet. Uit de Go-
thische koepels is een klokketoon komen tuimelen. En nog één en nog één.
„Er wiekt een vlucht van hemelwaarts getilde tonen den slanken, spitsen
klokketoren uit"De heldere klanken gaan uitdijen tot een blij gebeier
en klepelen een melodie: „O, kindeke klein, o, kindeke teer.Op straat
neuriet iemand zachtjes mee. Boven, op zeventig meter hoogte, hangen de
acht en veertig bronzen klokken intussen nog even roerloos als tevoren aan
het eikenhöhten gebinte. Maar de klepels leven ën beuken tegen de zacht
gewelfde flanken. Zij gehoorzamen aan een wirwar van draden die tussen
de balken zijn gespannen en door de vloer naar de speelkamer lopen. Daar
zit, achter het stokkenklavier, de beiaardier, die „met voeten en ving'ren
klanken weet dooréén te sling'ren", zoals Vondel dichtte.
Zijn gebalde vuisten bewerken de glad
de stokken. Beieren is een kunst die
tegelijkertijd een karwei is. „Ik heb er
eelt van op de handen gekregen", zegt
de klokkenist. Leen 't Hart. „Als ik pas
gebeierd heb, trillen mijn handen zó dat
ik de eerste uren niet kan pianospelen.
Maar dat hoort er bij. Op het carillon
klavier zou je met gewone, ivoren toet
sen weinig bereiken, want elke toets is
verbonden met een ijzerdraad, die een
soms zware klepel in beweging moet
brengen. Voor de grootste klokken zijn
zelfs pedalen nodig.
Leen 't Hart zet de deur van zijn
Waar de Kerstklokken
gaan luiden
■yAN carillons hebben de meeste
mensen wel een klokje horen
luiden, maar slechts een enkeling
weet precies waar de klepel hangt.
Onze verslaggever beklom daarom de
rijzige Nieuwe-Kerktoren te Delft,
die een van de klankrijkste Hemony-
beiaards ter wereld draagt, en liet
zich in de geheimen van stokken
klavier en speeltrommel inwijden
door de Delftse klokkenist Leen
't Hart.
De heer 't Hart behaalde in 1950
als eerste Nederlander het diploma
met grote onderscheiding van de
beiaardschool van Staf Nees te Meche-
len, de enige school op dit terrein tn
Europa. In het voorjaar maakte hij
een reis naar Brazilië en Curacao om
beiaardiers op te leiden voor het be
spelen van carillons, geleverd door
Nederlandse klokkengieters. Op de
avond van Eerste Kerstdag zal men
zijn beiaardspel kunnen beluisteren
in een N.C.R.V.-programma dat van
half zeven tot half acht wordt uit
gezonden. Leen 't Hart zal dan uit
de Delftse toren de klanken strooien
van „Es ist ein Reisz entsprungen",
„Uit hoge hemel daalt Gij neer" en
een improvisatie op „O Sanctissima".
beiaardhut open. Tussen de blinkende
wijzerplaat door hebben we nu een prach-
tig uitzicht op de Markt, die de Delfte-
'naren trots „het mooiste plein van Ne
derland" noemen. Aan de overkant,
tegenover de toren, staat het stadhuis ir
Renaissancestijl, een schepping van df
zeventiende-eeuwse bouwmeester Hen
drik de Keyzer.
Het is Donderdag en voor Delft wil dat
zeggen: marktdag. De kramen vormen
rechte rijen als notenbalken, waarover
het carillon 2\jn luchtige klanken uit
strooit. En tussen die notenbalken kleu
ren de appelen, peren, groenten en men
senkleren als de bonte tinten op een
schilderspalet.
De beiaart zwijgt en Leen 't Hart is
van achter zijn klavier gekomen. Met
op armlengte een afgrond van zeventig
meter diepte klimmen we naast de speel
kamer een ladder op en staan dan tus
sen de klokken. Hun sierlijke contouren
steken scherp af tegen het licht dat door
de koepels naar binnen valt. Acht en
veertig hangen er. Het Delftse carillon
ls een van de grootste en oudste, die ons
land rijk ls. Het oudste laat zijn klanken
liit de toren van Zierikzee kantelen en
dateert gedeeltelijk uit 1550. De grootste
beiaard hangt in het stadhuis van Rot
terdam en bestaat uit 44 klokken. Ruim
28.000 kilo wegen die met elkaar. De 48
klokken in de Delftse toren brengen
het samen tot elfduizend kilo. Dat lijkt J
een heel gewicht, maar in de andere to
ren van Delft, de „Scheve Jan" hangt
klok die heel alleen negen ton weegt.
duizend kilo. Op de verweerde rand kun
Je het jaartal 1660 onderscheiden en daar
naast de spreuk:
„Zo menicmael gy hoort den heldren
klockenslagh
Ghedenck aendachtichlyck aen Uwen
ionghsten dach".
Woorden van diepe religie en levens
wijsheid. die vertellen dat de klokken
gieter zijn werk moet hebben verricht
in een heilige eerbied voor de opperste
Kunstenaar. Wie was deze klokkengieter?
Uit verdere inscripties op de klokkewand
blijkt dat het de 17e eeuwse meester
Frangois Hemony in Amsterdam is ge
weest. Francois was een broer van Pierre
Hemony. Zij kwamen in 1642 uit Lotha
ringen ons land binnen en werden al
spoedig zo beroemd dat Vondel hen be
zong als „d'eeuwige eer van Loteringen".
De 35 klokken, klokken die Frangois
Hemony aan Delft leverde, kostten nadat
de opbrengst van zeventien omgesmolten
stadhuisklokken van de prijs was afge
trokken, nog 8600 gulden, voor die tijd
een behoorlijk bedrag. In het koop-
24 DECEMBER 1651
wachter met een houten hamer op de
klokken om een „voorslag" aan te geven.
Daarvoor is nu de speeltrommel in de
plaats gekomen, een holle, bronzen cylin
der met een gewicht van drie ton en
meer dan manshoog.
Op het zware omhulsel, dat het jaar
tal 1567 draagt, staat in koper gegra
veerd:
„Deze speelton is also geront en op-
gemaeckt ende in het vrwerck inge-
werckt met de raders ende de andere
wercke tot de speelhamers en is vol end
anno 1663 by my Ian van Call vrwer-
cker tot Nimegen, de eerste vinder der
cooperen speeltonnen".
Naast de speelton lopen, loodrecht
door het torengewelf, op enkele centi
meters afstand van elkaar vier en vijftig
ijzerdraden. Elk van deze „waslijnen",
zoals de beiaardier ze oneerbiedig noemt,
is boven in de toren verbonden met een
hamer aan de buitenkant van een klok.
Wanneer hij in beweging komt, wordt de
hamer opgelicht om dan met een flinke
slag de klokkewand te treffen.
De beiaardier aan het werk bij de speeltrommel hoog boven de
Prinsestad
contract beloofde Hemony een
heerlick en treffelyck clockenspel" te le-
suyver ende melodieus, op
malkanderen accorderende, als ergens
enige werken sal mogen worden gevon-
En de klokkengieter heeft woord
gehouden, want het Delftse carillon
nog steeds een van de mooiste in
Groter dan wagenwielen
VAN DE 48 klokken in de Delftse
ren zijn er tien pas enkele jaren
leden aangeschaft. Deze nieuwe klokken
worden alleen voor het klavierspel ge
bruikt. De 38 andere dragen aan
buitenkant een of meer hamers. Die
hamers zijn niet nodig voor het vrije
de beiaardier, waarbij de kle
pels in beweging worden gebracht, maai
voor de mechanische klokkenmuziek bij
het uurwerk. De draden die aan de ha
mers zijn verbonden, lopen dan ook niet
naar het stokkenklavier, doch naar de
speeltrommel. Om
die te bekijken,
moeten we een me
ter of tien de smal
le wenteltrap af-
poortje komen we
een gewelf binnen,
Leert 't Hart aan de speeltafel van zijn carillon.
Als die wordt geluid het gebeurt al
leen op nationale feest- of rouwdagen
dreunt haar bronzen stem tot aan de rand
van de stad.
het carillon in
staat met raderen,
groter dan wagen
wielen. Het is bijna
drie meter hoog en
met de speeltrom
mel ongeveer 2.75
meter breed.
Tussen alle rade
ren en verdere in
stallaties valt het
eigenlijke hart van
dit alles nauwe
lijks op. Dat is de
moederklok, zo op
het eerste gezicht
een betrekkelijk
normaal uurwerk.
Deze klok zorgt er
voor dat aan de buitenkant van de toren
iedere halve minuut de wijzers versprin-
Hoe komt nu op het heel en half uur
en de volle kwartieren het carillon in
beweging? Heel vroeger sloeg de toren-
ANDERHALVE minuut voor drieën
Er klikt ee-n pal en dan zie je de
trommel langzaam om zijn as wentelen.
Tegelijkertijd gaan de draden bewegen
alsof daarboven een marionettenspel
wordt opgevoerd. Jammer, dat je in deze
afgesloten ruimte de klokken niet kunt
horen beieren.
De draden worden in beroering ge
bracht door toon6tiften die in.de gaten
van de speelton zijn bevestigd. Twee
keer per jaar worden deze stiften ver
stoken en dan kan het carillon weer
vier maal per uur een ander wijsje klin
gelen. Met dat versteken zijn we een hele
dag bezig, vertelt Leen 't Hart. Aan de
buitenkant wordt de bronzen trommel
dan gepoetst tot hij blinkt als goud.
Nadat de beiaardier over dit alles tekst
en uitleg heeft gegeven, dalen we nog
een honderd treden de wenteltrap af.
(„Niet op Uw tenen lopen, dan houdt U
het beter volen komen dan op de
luidzolder. Vroeger hingen hier twee
klokken, maar de grootste is enkele jaren
geleden tijdens de restauratie bij het op
takelen naar beneden getuimeld. Het lui-
van de overgebleven klok gebeurt
tegenwoordig electrisch.
De geschiedenis van het stokkenkla-
er en de speeltonnen isYij de luidklok-
ken begonnen. Het is een historie van
tientallen eeuwen. In de Bijbel lezen we
al dat de hogepriester Aaron gouden
schelletjes aan zijn kleed droeg „opdat
zijn geluid gehoord worde als hij in het
heilige voor het aangezicht des Heren
ingaat" (Ex. 28:35). Dit was reeds 1480
vóór Christus. Ook de Romeinen kenden
klokken en bellen en de eerste Christe
nen schijnen het gebruik van hen te heb
ben overgenomen. Zeker is dat de klok
ken in de zesde eeuw geluid werden om
de gemeente samen te roepen. Later
deden ook de doodsklok, stormklok en
brandklok hun intree. Ieder kent wel het
opschrift van de storm- en brandklok in
het Belfort van Gent:
,Myn naam is Roelant, als lek kleppe
ist brand, Als ick luide ist storm in
Vlaenderlandt".
De speeltrommel en het klavier zijn
vermoedelijk in het begin van de zes
tiende eeuw ingevoerd en sindsdien wei
nig veranderd. Zo groeide in vele eeuwen
de beiaardkunst.
„Nog steeds typisch Nederlandse kunst"
zegt de heer 't Hart. Na de Gouden Eeuw,
de grote tijd van de Hemony's, is de be
langstelling voor klokkenmuziek vei
derd, maar in de afgelopen vijftig jaar
zijn in ons land weer dertig nieuwe
beiaards geplaatst. Tijdens de jongste
oorjog hebben we echter een gevoelig
verlies geleden: 26 carillons werden door
de Duitsers weggevoerd en gingen verlo
ren, vijf andere werden vernield door
beschietingen of bombardementen.
Toch heeft ons land nog altijd 77 zin
gende torens. In België zijn er wat min
der, Engeland en Frankrijk bezitten er
maar enkele, Zwitserland niet één, maar
de Ver. Staten wel tachtig. De laatste
Jaren neemt de belangstelling voor toren
muziek overal ter wereld toe.
Leen 't Hart kan daarvan meepraten.
In de Braziliaanse stad Sao Paulo heeft
hij dit jaar een door Nederland geleverd
klokkenspel het eerste in Zuid-Ame-
rika ingewijd met een concert, waar
honderdduizend mensen kwamen lulste-
De levenden roep ik"
HONDERDDUIZEND mensen naar een
beiaardconcerthet is in ons land
niet te geloven. Maar wij zijn dan ook
zeven-en-zeventig beiaarden rijk, uit de
Delftse toren parelen ieder kwartier de
klokketonen en Leen 't Hart of zijn col
lega Rien Ritter laten de klokken drie
maal per week zelfs een uur lang haar
uitbundige wijsjes jodelen.
En toch, zelfs de verwende Delftenaar,
die de torenmuziek hoort, wordt er
steeds weer door geboeid. Ook als de
klokken geen vrolijke boodschap bren
gen. Want de klok kan als een i
juichen en klagen, blij zingen en treu
ren. Dezelfde klokken, die zo feestelijk
kunnen luiden, hebben droefgeestig ge
galmd. toen in de Nieuwe Kerk de
Oranjevorsten ten grave werden gedra
gen.
„Vivos voco, mortuos plango" De
levenden roep ik, de doden beween ik
schreef Schiller boven zijn Lied von der
Glocke. De klok is geworden tot een
klinkend symbool van al wat het leven
der mensen beweegt wanneer het in aan
raking komt met de eeuwigheid. Zij
zingt het leed en de vreugde van de
En de geschiedenis van Zuid-
Af rika was begonnen
rNDIEN er op de 19de December van het jaar 1651 dus drie eeuwen
geleden te Amsterdam een avondblad zou zijn verschenen, dan
daar zeer zeker een zeer belangrijk bericht in hebben gestaan, dat
er misschien als volgt zou hebben uitgezien:
„Omtrent twee uren in de middagh is heer Jan van Riebeeck en zijn gade
Maria van Riebeeck de la Quellerie, in gezelschap van zijn twee nichten
Elizabeth en Sebastian van Opdorp, mitsgaders twee vrouwenop last
van de Edele Heren bewindhebberen der O.l. Compagnie van de Schreiers
toren te Amsterdam vertrokken naar Zuid-Africka, waar hij aan Kaap de
Goede Hoop een verversinghsplaats zal vestigen voor affgaende en thuis-
gaende Oost-Indiënvloten. In de morghen had een laetste affscheijt plaats
van de Heren XVII op het Oost-Indiënhuis aan de Hooghstraat zowel op de
Reeckenkamer als in het slachthuys. Zeer veel voleic was bij dit affscheijt
aanwezig."
steeg. Op vijftien reizen naar de Oost,
Niemand kon toen ook vermoeden hoe
belangrijk dit feit was, maar wij, die
thans terug mogen zien op de ontwikke
ling van de historie weten nu, dat dit het
begin was van een grote historie welke
April 1952 zowel in Zuid-Afrika als in
Nederland aanleiding zal zijn tot grote
feesten. Van Riebeeckfeesten, w
herinnerd zal worden aan Van Riebeecks
strijd en werk, dat de grondslag is gewor.
den voor een wereldstad: Kaapstad. Dit
pionierswerk geschiedde, zoals gezeg
last van de Heren XVII, de machtige be
windhebberen van de Verenigde Oost-In
dische Compagnie. Dit was een van d«
belangrijkste instellingen op handelsge
bied tijdens de 17de of Gouden Eeuw, het
werk van de geniale landsadvocaat Jo-
han van Oldenbarnevelt, die in 1602
■samenwerking tot stand bracht tussen
de vele kleinere compagnieën, al moet
hier ook bij worden aangetekend, dat
die eenheid meer in theorie bestond dan
in de praktijk, want in het werk va
handelskamers bleven de kleine eenheden
in feite bestaan. Maar de handel bloeide
de grote handelsvloten keerden z'
beladen met kostbare goederen en spece
rijen uit de Oost terug.
In Van Riebeecks dagen bereikte de
Oost-Indiëvaart een hoogtepunt en uiter
aard .deed zich toen ook de behoefte ge
voelen, of liever weer en zwaarder ge
voelen, aan een verversingsstation vooi
de schepen, die maanden onderweg eer
voor de bemanningen noodlottig tekort
n, verse groenten
en vers vlees kregen, waardoor het sterf-
jstwekkend hoog
„Zoo breekt een lied uit eiken
hoogen toren
En slaat een band van jublende
geluiden
Om ieder eenzaam hart, dat nog
kan horen;
Een krans van klokken komt me
't uur beduiden,
Daar stijgt mijn donkre ziel in
lichte koren
Daar slaat mijn hart, dat als een
klok gaat luiden!"
Met een ondraaglijk verlangen naar huis
RONDER gevaar voor tegenspraak
meen ik te mogen vaststellen, dat
geen huiselijker feest bestaat, ook tn
5 vaak zo nuchtere Holland, dan het
Kerstfeest. Dit schrijvend, wil ik natuur
lijk niets afdoen van het gewicht en het
gewenste van onze kerkdiensten ook op
die dagen, maar toch: wat is het dan
heerlijk en genoegelijk en gezellig en
a in onze woningen! Ieder onzer wil
dan zeker thuis zijn.
En denk u nu eens onze gevangenen
op zo'n dag, ook eens aan de voor
avond, die onze buren niet geheel ten
onrechte „de heilige avond" noemen. Ik
in al die jaren dat ik gevangenis
predikant ben, nooit iemand horen zeg
gen, dat hij of zij zo erg graag met Pasen
of met Pinksteren thuis zou zijn, maar
daar is er bijna niet één, die reeds in
de Adventstijd geen ondragelijk verlan-
»n naar „huis" krijgt.
Gelukkig daarom, dat van verschil
lende zijden, ook van Rijkswege, iets
zelfs veel gedaan wordt om met
Kerstmis die mensen een paar mooie da
te bezorgen. Dan wordt hun toe
gestaan om van thuis een en ander toe
gestuurd te krijgen: dan beijveren de
erschillende Reclasseringsverenigmgen,
e geestelijke verzorgers van onderschei
den gezindten en het Leger des Heils
zich om (in combinatie met wat het Rijk
doet en geeft) allen een tractatie en ieis
s en goeds te doen toekomen. Dan
wordt er een uitvoering gegeven, hier
daar een kerstspel door de gevange-
zelf opgevoerd, dan wordt er ge
zorgd voor extra goede muziek en zang.
En dan is de kerkdienst een echte
.hoogdienst", waaraan dan allen mogen
deelnemen, ook zij, die anders niet
gewoon zijn deze diensten bij te
ai, en het komt dan merkwaardiger -
16251631 komen we tot een ge
middelde sterfte van 14.4% (368 op de
2550 man). (W. v. Dam „Te roer en te
waak").
De gedachte een dergelijk verversings
station te stichten was niet nieuw. Eerst
de Portugezen, later de Engelsen hadden
reeds plannen in die richting gehad. Een
reeds eerder gesticht depót op St Helena
was een volledige mislukking geworden
en de ervaringen daar opgedaan zijn niet
weinig van invloed geweest op de in
structies welke Van Riebeeck naar De
Kaap meekreeg.
Wij zien hieraan voor welk een belang
rijke taak hij werd uitgezonden en hij
heeft deze op een wijze volbracht die ons
andaag nog met diep respect moet ver
moeten vooruit blijven zien Maria. Maar
zij konden niet zien, wat het oog van de
tijd zag: dat deze kielen naar een grote
toekomst voeren. Het zag de voortrek
kers, de strijd tussen Boer en Brit
mannen als Pieter Retief en Paul Kru-
ger... Botha... Hertzog... het zag een
blanke stad in een lieflijke vallei... een
prachtige boulevard met een fier stand
beeld waaromheen een natie haar hulde
bracht... Een bloeiend Zuid-Afrika. De
geschiedenis van Kaapstad was op 24
December 1651 definitief begonnen.
MAAR laten we ons niet vergissen.
Deze grote zoon van het vaderland
ging niet naar De Kaap in het bewust
zijn, dat hem daar een levenswerk
wachtte. Integendeel, hij had het plan om
spoedig mogelijk de Kaap te verlaten.
Hij kende feitelijk maar één verlangen,
was: naar Indië terug te gaan om
daar weer in zijn functie als opper-koop-
hersteld te worden. Daar immers
had hij reeds zijn bekwaamheid bewezen
een snelle opgang meegemaakt. Daar
Q' hij zijn toekomst, een grote carrière
Helaas, de woekerende particuliere
handel in het Indië van die dagen, waar
de Ed. Compagnie zo bevreesd was,
maakte een eind aan zijn toekomstdroom.
Smadelijk geschorst wegens deze handel,
•aan hij zich minder schuldig had
gemaakt dan hen die hem veroordeelden,
keerde hij naar het vaderland terug om
te ontdekken, dat de breuk tussen de
Compagnie en hem volkomen was. Er
moesten nu eenmaal voorbeelden worden
gesteld
Toen hem dan ook het plan ter ore
kwam voor een verversingsstation aan de
,Cabo de bona Esparance" zag hij zijn
kans om de breuk met de Compagnie te
herstellen... de enige kans om ooit weer
Indië terug te keren, zjj het dan ook
over de Kaap. Hij dacht daar een jaar,
desnoods twee jaar te blijven en dan zijn
Zó keek onze verslaggever neer op het Delftse stadsbeeld, terwijl de
beiaardier aan zijn instrument de feestelijke klanken ontlokte
Nu een vraag, die bij enkele, die dit
stukje lezen, zal opkomen. Draagt zo'n
Kerstfeestviering nu vrucht? Eigenlijk
is dat een dwaze vraag, want ieder on
zer begrijpt toch wel, dat alléén reeds
het feit, dat onze gevangenen merken,
dat er aan hen gedacht wordt, een ware
verkwikking voor hén betekent. Zo
dichtte een van mijn gevangenen, enkele
jaren geleden:
Welnu, eerst is voor ons dit feest
een onderbreking hier geweest
van veel eentoonge dagen:
gezang, muziek en lekkernij,
dc kerstboom met wat sfeer er bij,
en och, al waren wij niet vrij,
we- hadden niet te klagen.
Doch er is meer, nog heel veel meer,
dat eigenlijk te zacht, te teer
is om u uit te leggen:
je ziet hoe hartelijk men 't bedoelt,
en nooit, neen, nooit geheel verkoelt
de ontroering, die je heel diep voelt,
maar die je niet kunt zeggen.
Zo vertolkte een tot levenslang ver
oordeelde zijn gevoelens, maar zo zijn
er zeer velen. En het treffendst was ze
ker wel het getuigenis van een, die kort
nadat hij dit schreef, de doodstraf on
derging, en die dit meldde: „Hoe wars
en scheef zette ik. nog heel in de be
ginperiode der internering mijn stijve
kop in uiterste verharding er tegen in.
Totdat in feite in de gevangeniskerk te
Groningen, bij de Kerstfeestviering, al
les bij mij losbrak. Ik kon het „Stille
nacht, heilige nacht" niet meezingen; ik
kon alleen nog maar huilen. Maar toen
had Jezus, bij Zijn hernieuwde ge
boortefeest, het gewonnen. Die avond
voor het eerst na jaren, ja na jaren, kon
ik op mijn stromatras in de cel weer
bidden".
Groningen C. W. Coolsma.
vullen en eigenlijk doet de posthume
hulde die hem in April 1952 nog eens zal
worden gebracht, niets af aan een zekere
mate van bitterheid die men voelt op
komen, wanneer men zUn levensverhaal
volgt, want tijdens zijn leven hebben de
Heren XVII en velen daarnaast, hem
zeker niet de hulde gebracht die hij ze
kerlijk verdiende.
Van Riebeeqk mag dan door sommige
geschiedschrijvers als een eerzuchtig man
worden gekarakteriseerd, zeker is, dat
zijn soms (oppervlakkig gezien) eerzuch
tig streven de V.O.C. geen windeieren
heeft gelegd.
Een alscheid voorgoed
MAAR keren we terug tot de datum
van 24 December, waarom w\j dan
ook dit artikel publiceren. Op het vertrek
uit Amsterdam volgde eerst op 24 Decem
ber de afvaart van het vlaggeschip de
„Drommedaris" met de commandeurs-
vlag in top gevolgd door de schepen „De
Reyger" en „De Hope", later gevolgd
door nog twee schepen. Het was een triest
en grauw vertrek, een afscheid van het
vaderland voorgoed.
De hemel was gesloten en er stond een
koude wind. Die Zondag was er een die
Van Riebeeck wel nimmer zal hebben
vergeten. Met zijn ene arm om de tengere
schouders van zijn vrouw en met haar
hand in de zijne stond hu op de campagne
van de „Drommedaris" en keek naar het
silhouet van de kust, dat snel in het
vroeg vallende avonddonker verdween.
Hij keek daarna in de donkere maar
bedroefde ogen van Maria, die hem om
troost vroegen, maar hij keek haar aan
tot een glimlach haar mond plooide.
„Zo is het goed", zei hij toen. „Wij
verzoek in te dienen om overplaatsing
naar de Oost... Maar de mens wikt...
God beschikt!
Het is alles heel anders gegaan, want
de uitvoering van zijn opdracht eiste de
tien beste jaren van zijn werkkracht en
leven. Het werden jaren van ontbering,
teleurstellingen, strijd, hoop en overwin
ning. Toen h\j eenmaal de Kaap mocht
verlaten droeg hij een zelfstandige kolo
nie over, waaraan nog wel veel te ver
beteren viel, maar die niettemin de
zwaarste moeilijkheden volkomen had
overwonnen.
Veel dank heeft hij daarvoor van de
Heren XVII en vele andere handelsgoden
uit de Gouden Eeuw, niet geoogst en de
jaren die hem nog gegund waren in In
dië hebben hem niet de levensvreugde
gebracht die hij er gedroomd had te vin
den. Op 1 November 1662 stapte hij te
Malakka aan land als commandeur-pre
sident (niet als gouverneur zoals hij ge
dacht had), maar daar treft hem ook de
zwaarste slag van zijn leven: Maria, zijn
zeer geliefde vrouw sterft en wordt be
graven in de Hollandse kerk. Van Rie
beeck bleef achter met vier kinderen.
Later keerde hij terug naar Batavia...
maar niet bevorderd. De Heren bleven
doof voor al zijn verzoeken en verlan
gens. Zijn kinderen in Holland zag hU
niet weer en in de morgen van de 28ste
Januari 1677 stierf hij.
Deze grondlegger van de Kaapkolonie,
de ijverige dienaar van de Compagnie
werd door de hoogwaardigheidbekleders,
leden van de Raad van Indië naar zijn
laatste rustplaats begeleid in de Grote
Kerk te Batavia... Eer. leven was voor
bij, een leven dat naar de mens gespro
ken zijn doel niet had bereikt, maar dat
niettemin in dure plichtsbetrachting veel
grote dingen had gedaan.