EEN KR4NSVAIN BEIERT BOVE De grote zoon van het kleine land trok naar de Kaap „Zo breekt een lied uit eiken lioogen toren"" KERSTFEEST... ook achter tralies en gevangenisdeuren Kerstbijlage 1951 Pagina i r|X)T MEER DAN 108 meter boven het Delftse marktplein tekenen zich in nevelsluiers de ranke lijnen van de Nieuwe-Kerktoren af. Het haantje en de wijzerplaat schieten in de middagzon vonken en tussen die schittering hangen, zwart en mat glanzend, de klokken. Dicht er bij strijkt op een van de transen een koppeltje duiven neer. Maar dan fladderen de vogels plotseling met schrikbewegingen de wolken tegemoet. Uit de Go- thische koepels is een klokketoon komen tuimelen. En nog één en nog één. „Er wiekt een vlucht van hemelwaarts getilde tonen den slanken, spitsen klokketoren uit"De heldere klanken gaan uitdijen tot een blij gebeier en klepelen een melodie: „O, kindeke klein, o, kindeke teer.Op straat neuriet iemand zachtjes mee. Boven, op zeventig meter hoogte, hangen de acht en veertig bronzen klokken intussen nog even roerloos als tevoren aan het eikenhöhten gebinte. Maar de klepels leven ën beuken tegen de zacht gewelfde flanken. Zij gehoorzamen aan een wirwar van draden die tussen de balken zijn gespannen en door de vloer naar de speelkamer lopen. Daar zit, achter het stokkenklavier, de beiaardier, die „met voeten en ving'ren klanken weet dooréén te sling'ren", zoals Vondel dichtte. Zijn gebalde vuisten bewerken de glad de stokken. Beieren is een kunst die tegelijkertijd een karwei is. „Ik heb er eelt van op de handen gekregen", zegt de klokkenist. Leen 't Hart. „Als ik pas gebeierd heb, trillen mijn handen zó dat ik de eerste uren niet kan pianospelen. Maar dat hoort er bij. Op het carillon klavier zou je met gewone, ivoren toet sen weinig bereiken, want elke toets is verbonden met een ijzerdraad, die een soms zware klepel in beweging moet brengen. Voor de grootste klokken zijn zelfs pedalen nodig. Leen 't Hart zet de deur van zijn Waar de Kerstklokken gaan luiden ■yAN carillons hebben de meeste mensen wel een klokje horen luiden, maar slechts een enkeling weet precies waar de klepel hangt. Onze verslaggever beklom daarom de rijzige Nieuwe-Kerktoren te Delft, die een van de klankrijkste Hemony- beiaards ter wereld draagt, en liet zich in de geheimen van stokken klavier en speeltrommel inwijden door de Delftse klokkenist Leen 't Hart. De heer 't Hart behaalde in 1950 als eerste Nederlander het diploma met grote onderscheiding van de beiaardschool van Staf Nees te Meche- len, de enige school op dit terrein tn Europa. In het voorjaar maakte hij een reis naar Brazilië en Curacao om beiaardiers op te leiden voor het be spelen van carillons, geleverd door Nederlandse klokkengieters. Op de avond van Eerste Kerstdag zal men zijn beiaardspel kunnen beluisteren in een N.C.R.V.-programma dat van half zeven tot half acht wordt uit gezonden. Leen 't Hart zal dan uit de Delftse toren de klanken strooien van „Es ist ein Reisz entsprungen", „Uit hoge hemel daalt Gij neer" en een improvisatie op „O Sanctissima". beiaardhut open. Tussen de blinkende wijzerplaat door hebben we nu een prach- tig uitzicht op de Markt, die de Delfte- 'naren trots „het mooiste plein van Ne derland" noemen. Aan de overkant, tegenover de toren, staat het stadhuis ir Renaissancestijl, een schepping van df zeventiende-eeuwse bouwmeester Hen drik de Keyzer. Het is Donderdag en voor Delft wil dat zeggen: marktdag. De kramen vormen rechte rijen als notenbalken, waarover het carillon 2\jn luchtige klanken uit strooit. En tussen die notenbalken kleu ren de appelen, peren, groenten en men senkleren als de bonte tinten op een schilderspalet. De beiaart zwijgt en Leen 't Hart is van achter zijn klavier gekomen. Met op armlengte een afgrond van zeventig meter diepte klimmen we naast de speel kamer een ladder op en staan dan tus sen de klokken. Hun sierlijke contouren steken scherp af tegen het licht dat door de koepels naar binnen valt. Acht en veertig hangen er. Het Delftse carillon ls een van de grootste en oudste, die ons land rijk ls. Het oudste laat zijn klanken liit de toren van Zierikzee kantelen en dateert gedeeltelijk uit 1550. De grootste beiaard hangt in het stadhuis van Rot terdam en bestaat uit 44 klokken. Ruim 28.000 kilo wegen die met elkaar. De 48 klokken in de Delftse toren brengen het samen tot elfduizend kilo. Dat lijkt J een heel gewicht, maar in de andere to ren van Delft, de „Scheve Jan" hangt klok die heel alleen negen ton weegt. duizend kilo. Op de verweerde rand kun Je het jaartal 1660 onderscheiden en daar naast de spreuk: „Zo menicmael gy hoort den heldren klockenslagh Ghedenck aendachtichlyck aen Uwen ionghsten dach". Woorden van diepe religie en levens wijsheid. die vertellen dat de klokken gieter zijn werk moet hebben verricht in een heilige eerbied voor de opperste Kunstenaar. Wie was deze klokkengieter? Uit verdere inscripties op de klokkewand blijkt dat het de 17e eeuwse meester Frangois Hemony in Amsterdam is ge weest. Francois was een broer van Pierre Hemony. Zij kwamen in 1642 uit Lotha ringen ons land binnen en werden al spoedig zo beroemd dat Vondel hen be zong als „d'eeuwige eer van Loteringen". De 35 klokken, klokken die Frangois Hemony aan Delft leverde, kostten nadat de opbrengst van zeventien omgesmolten stadhuisklokken van de prijs was afge trokken, nog 8600 gulden, voor die tijd een behoorlijk bedrag. In het koop- 24 DECEMBER 1651 wachter met een houten hamer op de klokken om een „voorslag" aan te geven. Daarvoor is nu de speeltrommel in de plaats gekomen, een holle, bronzen cylin der met een gewicht van drie ton en meer dan manshoog. Op het zware omhulsel, dat het jaar tal 1567 draagt, staat in koper gegra veerd: „Deze speelton is also geront en op- gemaeckt ende in het vrwerck inge- werckt met de raders ende de andere wercke tot de speelhamers en is vol end anno 1663 by my Ian van Call vrwer- cker tot Nimegen, de eerste vinder der cooperen speeltonnen". Naast de speelton lopen, loodrecht door het torengewelf, op enkele centi meters afstand van elkaar vier en vijftig ijzerdraden. Elk van deze „waslijnen", zoals de beiaardier ze oneerbiedig noemt, is boven in de toren verbonden met een hamer aan de buitenkant van een klok. Wanneer hij in beweging komt, wordt de hamer opgelicht om dan met een flinke slag de klokkewand te treffen. De beiaardier aan het werk bij de speeltrommel hoog boven de Prinsestad contract beloofde Hemony een heerlick en treffelyck clockenspel" te le- suyver ende melodieus, op malkanderen accorderende, als ergens enige werken sal mogen worden gevon- En de klokkengieter heeft woord gehouden, want het Delftse carillon nog steeds een van de mooiste in Groter dan wagenwielen VAN DE 48 klokken in de Delftse ren zijn er tien pas enkele jaren leden aangeschaft. Deze nieuwe klokken worden alleen voor het klavierspel ge bruikt. De 38 andere dragen aan buitenkant een of meer hamers. Die hamers zijn niet nodig voor het vrije de beiaardier, waarbij de kle pels in beweging worden gebracht, maai voor de mechanische klokkenmuziek bij het uurwerk. De draden die aan de ha mers zijn verbonden, lopen dan ook niet naar het stokkenklavier, doch naar de speeltrommel. Om die te bekijken, moeten we een me ter of tien de smal le wenteltrap af- poortje komen we een gewelf binnen, Leert 't Hart aan de speeltafel van zijn carillon. Als die wordt geluid het gebeurt al leen op nationale feest- of rouwdagen dreunt haar bronzen stem tot aan de rand van de stad. het carillon in staat met raderen, groter dan wagen wielen. Het is bijna drie meter hoog en met de speeltrom mel ongeveer 2.75 meter breed. Tussen alle rade ren en verdere in stallaties valt het eigenlijke hart van dit alles nauwe lijks op. Dat is de moederklok, zo op het eerste gezicht een betrekkelijk normaal uurwerk. Deze klok zorgt er voor dat aan de buitenkant van de toren iedere halve minuut de wijzers versprin- Hoe komt nu op het heel en half uur en de volle kwartieren het carillon in beweging? Heel vroeger sloeg de toren- ANDERHALVE minuut voor drieën Er klikt ee-n pal en dan zie je de trommel langzaam om zijn as wentelen. Tegelijkertijd gaan de draden bewegen alsof daarboven een marionettenspel wordt opgevoerd. Jammer, dat je in deze afgesloten ruimte de klokken niet kunt horen beieren. De draden worden in beroering ge bracht door toon6tiften die in.de gaten van de speelton zijn bevestigd. Twee keer per jaar worden deze stiften ver stoken en dan kan het carillon weer vier maal per uur een ander wijsje klin gelen. Met dat versteken zijn we een hele dag bezig, vertelt Leen 't Hart. Aan de buitenkant wordt de bronzen trommel dan gepoetst tot hij blinkt als goud. Nadat de beiaardier over dit alles tekst en uitleg heeft gegeven, dalen we nog een honderd treden de wenteltrap af. („Niet op Uw tenen lopen, dan houdt U het beter volen komen dan op de luidzolder. Vroeger hingen hier twee klokken, maar de grootste is enkele jaren geleden tijdens de restauratie bij het op takelen naar beneden getuimeld. Het lui- van de overgebleven klok gebeurt tegenwoordig electrisch. De geschiedenis van het stokkenkla- er en de speeltonnen isYij de luidklok- ken begonnen. Het is een historie van tientallen eeuwen. In de Bijbel lezen we al dat de hogepriester Aaron gouden schelletjes aan zijn kleed droeg „opdat zijn geluid gehoord worde als hij in het heilige voor het aangezicht des Heren ingaat" (Ex. 28:35). Dit was reeds 1480 vóór Christus. Ook de Romeinen kenden klokken en bellen en de eerste Christe nen schijnen het gebruik van hen te heb ben overgenomen. Zeker is dat de klok ken in de zesde eeuw geluid werden om de gemeente samen te roepen. Later deden ook de doodsklok, stormklok en brandklok hun intree. Ieder kent wel het opschrift van de storm- en brandklok in het Belfort van Gent: ,Myn naam is Roelant, als lek kleppe ist brand, Als ick luide ist storm in Vlaenderlandt". De speeltrommel en het klavier zijn vermoedelijk in het begin van de zes tiende eeuw ingevoerd en sindsdien wei nig veranderd. Zo groeide in vele eeuwen de beiaardkunst. „Nog steeds typisch Nederlandse kunst" zegt de heer 't Hart. Na de Gouden Eeuw, de grote tijd van de Hemony's, is de be langstelling voor klokkenmuziek vei derd, maar in de afgelopen vijftig jaar zijn in ons land weer dertig nieuwe beiaards geplaatst. Tijdens de jongste oorjog hebben we echter een gevoelig verlies geleden: 26 carillons werden door de Duitsers weggevoerd en gingen verlo ren, vijf andere werden vernield door beschietingen of bombardementen. Toch heeft ons land nog altijd 77 zin gende torens. In België zijn er wat min der, Engeland en Frankrijk bezitten er maar enkele, Zwitserland niet één, maar de Ver. Staten wel tachtig. De laatste Jaren neemt de belangstelling voor toren muziek overal ter wereld toe. Leen 't Hart kan daarvan meepraten. In de Braziliaanse stad Sao Paulo heeft hij dit jaar een door Nederland geleverd klokkenspel het eerste in Zuid-Ame- rika ingewijd met een concert, waar honderdduizend mensen kwamen lulste- De levenden roep ik" HONDERDDUIZEND mensen naar een beiaardconcerthet is in ons land niet te geloven. Maar wij zijn dan ook zeven-en-zeventig beiaarden rijk, uit de Delftse toren parelen ieder kwartier de klokketonen en Leen 't Hart of zijn col lega Rien Ritter laten de klokken drie maal per week zelfs een uur lang haar uitbundige wijsjes jodelen. En toch, zelfs de verwende Delftenaar, die de torenmuziek hoort, wordt er steeds weer door geboeid. Ook als de klokken geen vrolijke boodschap bren gen. Want de klok kan als een i juichen en klagen, blij zingen en treu ren. Dezelfde klokken, die zo feestelijk kunnen luiden, hebben droefgeestig ge galmd. toen in de Nieuwe Kerk de Oranjevorsten ten grave werden gedra gen. „Vivos voco, mortuos plango" De levenden roep ik, de doden beween ik schreef Schiller boven zijn Lied von der Glocke. De klok is geworden tot een klinkend symbool van al wat het leven der mensen beweegt wanneer het in aan raking komt met de eeuwigheid. Zij zingt het leed en de vreugde van de En de geschiedenis van Zuid- Af rika was begonnen rNDIEN er op de 19de December van het jaar 1651 dus drie eeuwen geleden te Amsterdam een avondblad zou zijn verschenen, dan daar zeer zeker een zeer belangrijk bericht in hebben gestaan, dat er misschien als volgt zou hebben uitgezien: „Omtrent twee uren in de middagh is heer Jan van Riebeeck en zijn gade Maria van Riebeeck de la Quellerie, in gezelschap van zijn twee nichten Elizabeth en Sebastian van Opdorp, mitsgaders twee vrouwenop last van de Edele Heren bewindhebberen der O.l. Compagnie van de Schreiers toren te Amsterdam vertrokken naar Zuid-Africka, waar hij aan Kaap de Goede Hoop een verversinghsplaats zal vestigen voor affgaende en thuis- gaende Oost-Indiënvloten. In de morghen had een laetste affscheijt plaats van de Heren XVII op het Oost-Indiënhuis aan de Hooghstraat zowel op de Reeckenkamer als in het slachthuys. Zeer veel voleic was bij dit affscheijt aanwezig." steeg. Op vijftien reizen naar de Oost, Niemand kon toen ook vermoeden hoe belangrijk dit feit was, maar wij, die thans terug mogen zien op de ontwikke ling van de historie weten nu, dat dit het begin was van een grote historie welke April 1952 zowel in Zuid-Afrika als in Nederland aanleiding zal zijn tot grote feesten. Van Riebeeckfeesten, w herinnerd zal worden aan Van Riebeecks strijd en werk, dat de grondslag is gewor. den voor een wereldstad: Kaapstad. Dit pionierswerk geschiedde, zoals gezeg last van de Heren XVII, de machtige be windhebberen van de Verenigde Oost-In dische Compagnie. Dit was een van d« belangrijkste instellingen op handelsge bied tijdens de 17de of Gouden Eeuw, het werk van de geniale landsadvocaat Jo- han van Oldenbarnevelt, die in 1602 ■samenwerking tot stand bracht tussen de vele kleinere compagnieën, al moet hier ook bij worden aangetekend, dat die eenheid meer in theorie bestond dan in de praktijk, want in het werk va handelskamers bleven de kleine eenheden in feite bestaan. Maar de handel bloeide de grote handelsvloten keerden z' beladen met kostbare goederen en spece rijen uit de Oost terug. In Van Riebeecks dagen bereikte de Oost-Indiëvaart een hoogtepunt en uiter aard .deed zich toen ook de behoefte ge voelen, of liever weer en zwaarder ge voelen, aan een verversingsstation vooi de schepen, die maanden onderweg eer voor de bemanningen noodlottig tekort n, verse groenten en vers vlees kregen, waardoor het sterf- jstwekkend hoog „Zoo breekt een lied uit eiken hoogen toren En slaat een band van jublende geluiden Om ieder eenzaam hart, dat nog kan horen; Een krans van klokken komt me 't uur beduiden, Daar stijgt mijn donkre ziel in lichte koren Daar slaat mijn hart, dat als een klok gaat luiden!" Met een ondraaglijk verlangen naar huis RONDER gevaar voor tegenspraak meen ik te mogen vaststellen, dat geen huiselijker feest bestaat, ook tn 5 vaak zo nuchtere Holland, dan het Kerstfeest. Dit schrijvend, wil ik natuur lijk niets afdoen van het gewicht en het gewenste van onze kerkdiensten ook op die dagen, maar toch: wat is het dan heerlijk en genoegelijk en gezellig en a in onze woningen! Ieder onzer wil dan zeker thuis zijn. En denk u nu eens onze gevangenen op zo'n dag, ook eens aan de voor avond, die onze buren niet geheel ten onrechte „de heilige avond" noemen. Ik in al die jaren dat ik gevangenis predikant ben, nooit iemand horen zeg gen, dat hij of zij zo erg graag met Pasen of met Pinksteren thuis zou zijn, maar daar is er bijna niet één, die reeds in de Adventstijd geen ondragelijk verlan- »n naar „huis" krijgt. Gelukkig daarom, dat van verschil lende zijden, ook van Rijkswege, iets zelfs veel gedaan wordt om met Kerstmis die mensen een paar mooie da te bezorgen. Dan wordt hun toe gestaan om van thuis een en ander toe gestuurd te krijgen: dan beijveren de erschillende Reclasseringsverenigmgen, e geestelijke verzorgers van onderschei den gezindten en het Leger des Heils zich om (in combinatie met wat het Rijk doet en geeft) allen een tractatie en ieis s en goeds te doen toekomen. Dan wordt er een uitvoering gegeven, hier daar een kerstspel door de gevange- zelf opgevoerd, dan wordt er ge zorgd voor extra goede muziek en zang. En dan is de kerkdienst een echte .hoogdienst", waaraan dan allen mogen deelnemen, ook zij, die anders niet gewoon zijn deze diensten bij te ai, en het komt dan merkwaardiger - 16251631 komen we tot een ge middelde sterfte van 14.4% (368 op de 2550 man). (W. v. Dam „Te roer en te waak"). De gedachte een dergelijk verversings station te stichten was niet nieuw. Eerst de Portugezen, later de Engelsen hadden reeds plannen in die richting gehad. Een reeds eerder gesticht depót op St Helena was een volledige mislukking geworden en de ervaringen daar opgedaan zijn niet weinig van invloed geweest op de in structies welke Van Riebeeck naar De Kaap meekreeg. Wij zien hieraan voor welk een belang rijke taak hij werd uitgezonden en hij heeft deze op een wijze volbracht die ons andaag nog met diep respect moet ver moeten vooruit blijven zien Maria. Maar zij konden niet zien, wat het oog van de tijd zag: dat deze kielen naar een grote toekomst voeren. Het zag de voortrek kers, de strijd tussen Boer en Brit mannen als Pieter Retief en Paul Kru- ger... Botha... Hertzog... het zag een blanke stad in een lieflijke vallei... een prachtige boulevard met een fier stand beeld waaromheen een natie haar hulde bracht... Een bloeiend Zuid-Afrika. De geschiedenis van Kaapstad was op 24 December 1651 definitief begonnen. MAAR laten we ons niet vergissen. Deze grote zoon van het vaderland ging niet naar De Kaap in het bewust zijn, dat hem daar een levenswerk wachtte. Integendeel, hij had het plan om spoedig mogelijk de Kaap te verlaten. Hij kende feitelijk maar één verlangen, was: naar Indië terug te gaan om daar weer in zijn functie als opper-koop- hersteld te worden. Daar immers had hij reeds zijn bekwaamheid bewezen een snelle opgang meegemaakt. Daar Q' hij zijn toekomst, een grote carrière Helaas, de woekerende particuliere handel in het Indië van die dagen, waar de Ed. Compagnie zo bevreesd was, maakte een eind aan zijn toekomstdroom. Smadelijk geschorst wegens deze handel, •aan hij zich minder schuldig had gemaakt dan hen die hem veroordeelden, keerde hij naar het vaderland terug om te ontdekken, dat de breuk tussen de Compagnie en hem volkomen was. Er moesten nu eenmaal voorbeelden worden gesteld Toen hem dan ook het plan ter ore kwam voor een verversingsstation aan de ,Cabo de bona Esparance" zag hij zijn kans om de breuk met de Compagnie te herstellen... de enige kans om ooit weer Indië terug te keren, zjj het dan ook over de Kaap. Hij dacht daar een jaar, desnoods twee jaar te blijven en dan zijn Zó keek onze verslaggever neer op het Delftse stadsbeeld, terwijl de beiaardier aan zijn instrument de feestelijke klanken ontlokte Nu een vraag, die bij enkele, die dit stukje lezen, zal opkomen. Draagt zo'n Kerstfeestviering nu vrucht? Eigenlijk is dat een dwaze vraag, want ieder on zer begrijpt toch wel, dat alléén reeds het feit, dat onze gevangenen merken, dat er aan hen gedacht wordt, een ware verkwikking voor hén betekent. Zo dichtte een van mijn gevangenen, enkele jaren geleden: Welnu, eerst is voor ons dit feest een onderbreking hier geweest van veel eentoonge dagen: gezang, muziek en lekkernij, dc kerstboom met wat sfeer er bij, en och, al waren wij niet vrij, we- hadden niet te klagen. Doch er is meer, nog heel veel meer, dat eigenlijk te zacht, te teer is om u uit te leggen: je ziet hoe hartelijk men 't bedoelt, en nooit, neen, nooit geheel verkoelt de ontroering, die je heel diep voelt, maar die je niet kunt zeggen. Zo vertolkte een tot levenslang ver oordeelde zijn gevoelens, maar zo zijn er zeer velen. En het treffendst was ze ker wel het getuigenis van een, die kort nadat hij dit schreef, de doodstraf on derging, en die dit meldde: „Hoe wars en scheef zette ik. nog heel in de be ginperiode der internering mijn stijve kop in uiterste verharding er tegen in. Totdat in feite in de gevangeniskerk te Groningen, bij de Kerstfeestviering, al les bij mij losbrak. Ik kon het „Stille nacht, heilige nacht" niet meezingen; ik kon alleen nog maar huilen. Maar toen had Jezus, bij Zijn hernieuwde ge boortefeest, het gewonnen. Die avond voor het eerst na jaren, ja na jaren, kon ik op mijn stromatras in de cel weer bidden". Groningen C. W. Coolsma. vullen en eigenlijk doet de posthume hulde die hem in April 1952 nog eens zal worden gebracht, niets af aan een zekere mate van bitterheid die men voelt op komen, wanneer men zUn levensverhaal volgt, want tijdens zijn leven hebben de Heren XVII en velen daarnaast, hem zeker niet de hulde gebracht die hij ze kerlijk verdiende. Van Riebeeqk mag dan door sommige geschiedschrijvers als een eerzuchtig man worden gekarakteriseerd, zeker is, dat zijn soms (oppervlakkig gezien) eerzuch tig streven de V.O.C. geen windeieren heeft gelegd. Een alscheid voorgoed MAAR keren we terug tot de datum van 24 December, waarom w\j dan ook dit artikel publiceren. Op het vertrek uit Amsterdam volgde eerst op 24 Decem ber de afvaart van het vlaggeschip de „Drommedaris" met de commandeurs- vlag in top gevolgd door de schepen „De Reyger" en „De Hope", later gevolgd door nog twee schepen. Het was een triest en grauw vertrek, een afscheid van het vaderland voorgoed. De hemel was gesloten en er stond een koude wind. Die Zondag was er een die Van Riebeeck wel nimmer zal hebben vergeten. Met zijn ene arm om de tengere schouders van zijn vrouw en met haar hand in de zijne stond hu op de campagne van de „Drommedaris" en keek naar het silhouet van de kust, dat snel in het vroeg vallende avonddonker verdween. Hij keek daarna in de donkere maar bedroefde ogen van Maria, die hem om troost vroegen, maar hij keek haar aan tot een glimlach haar mond plooide. „Zo is het goed", zei hij toen. „Wij verzoek in te dienen om overplaatsing naar de Oost... Maar de mens wikt... God beschikt! Het is alles heel anders gegaan, want de uitvoering van zijn opdracht eiste de tien beste jaren van zijn werkkracht en leven. Het werden jaren van ontbering, teleurstellingen, strijd, hoop en overwin ning. Toen h\j eenmaal de Kaap mocht verlaten droeg hij een zelfstandige kolo nie over, waaraan nog wel veel te ver beteren viel, maar die niettemin de zwaarste moeilijkheden volkomen had overwonnen. Veel dank heeft hij daarvoor van de Heren XVII en vele andere handelsgoden uit de Gouden Eeuw, niet geoogst en de jaren die hem nog gegund waren in In dië hebben hem niet de levensvreugde gebracht die hij er gedroomd had te vin den. Op 1 November 1662 stapte hij te Malakka aan land als commandeur-pre sident (niet als gouverneur zoals hij ge dacht had), maar daar treft hem ook de zwaarste slag van zijn leven: Maria, zijn zeer geliefde vrouw sterft en wordt be graven in de Hollandse kerk. Van Rie beeck bleef achter met vier kinderen. Later keerde hij terug naar Batavia... maar niet bevorderd. De Heren bleven doof voor al zijn verzoeken en verlan gens. Zijn kinderen in Holland zag hU niet weer en in de morgen van de 28ste Januari 1677 stierf hij. Deze grondlegger van de Kaapkolonie, de ijverige dienaar van de Compagnie werd door de hoogwaardigheidbekleders, leden van de Raad van Indië naar zijn laatste rustplaats begeleid in de Grote Kerk te Batavia... Eer. leven was voor bij, een leven dat naar de mens gespro ken zijn doel niet had bereikt, maar dat niettemin in dure plichtsbetrachting veel grote dingen had gedaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 16