De Sproke van Jeroen
Een optocht trekt
de wereld
door
Kerstbijlage 1951 Pagina 4
J^ENT gij de sproke van Jeroen?
Ik zal haar u verhalen, en zo ge 't niet geloven
kunt, ga naar de kerk van Geerteberg, waar de
eng'len aan het orgelfront als een geheim bewaren,
wat eens geschied is met Jeroen, juist in de feest-
nacht die we vieren, omdat het Christuskind voor
twintig eeuwen op de wereld kwam.
We zouden 't schoon verhaal niet kunnen doen,
als Driekus Edelmoed reeds lang met die Jeroen
naar 't Rijk des Hemels uitgeweken als koster
van de Geertekerk, de ziel niet op de orgelbank
gestorven had gevonden, ja, met een glimlach op 't
gelaat, voorwaar een wonder.
Sinds leeft de sproke voort van kind op kind en
trekt verlucht met dichtersfantasieën de wereld
rond.
Welaan doorproef waar u 't verhaal als waar
voor komt en waar de dichter u zijn droom wou
geven, 't Blijft al om even, iets moet er waar zijn
van Jeroen.
JEROEN was vreemd, ja wondervreemd.
Geen mens heeft ooit verhaald vanwaar hij
kwam getogen.
Zijn van? Weineen.. Jeroen, alleen Jeroen, zo
kende men de vreemde, die op een dag het kleine
dijkhuis aan de rand van Geerteberg betrok, dat
jaren leeg en gans vergeten, de schimmel van een
laatste adem droeg.
Dat huis bestaat niet meer. 't Is kort na Jeroens
dood bezweken, toen op een nacht de storm het
water joeg, de dijken door, de polders in....
De dijk is later weer gedicht en op die plek heeft
hij een houten kruis gekregen, waarop een spotter
schreef: „Hier leefde eens het engelke Jeroen."
De ouden, die nog lang van Jeroen wisten, ver
nieuwden trouw het kruis, maar 't jonge geslacht
heeft 't Engelke Jeroen ter hel verwezen en 't kruis
tot hoon het water ingeschopt De naam keek naar
de hemel op en wiegde lang op stromen en op
zeeën, totdat het rust vond aan een verre kust, waar
niemand komt en slechts alleen de wilde vogels
schreeuwen. Jeroen is dood, zijn huis vergaan, en
't kruis naar d' eenzaamheid verdwenen, maar zijn
verhaal leeft nog.
Heeft God niet voor dezulken meer erbarmen,
dan voor degenen die zich verre wanen van mis
maakt?Eilaas, wat weten zij van 't Godd'lijk
mishagen voor die volmaakten!....
Het laat geen twijfel meer, God schonk daarom
Jeroen een schoon talent, waaraan de eenzame zich
mocht vertroosten. Muziek, het wonder der mu
ziek, de diep're opzang aller dingen, die slechts de
enk'ling hoort, die schoon uit God geboren, de
luisterende ziel bekoort.
QENOEG. Men moet, zo wil het ons verhaal, een
oude meester prijzen, die in het klein mis
maakte jong Gods grote kunst'naar vond.
Hij nam de knaap mee naar zijn huis en liet de
mensen spotten. Hij wijdde zich met hart en ziel
aan deze knaap, zover het slechts de meester lukte.
Ja zelfs bracht hij de jongen op zijn orgelbank en
't duurde niet zolang, dat zijn Jeroen veel scho
ner dan de meester speelde.
Soms kon de oude niet de lust weerstaan aan 't
einde van de strenge les te zeggen: „Kom, kom
Jeroen en laat uw geest het vrije spel!"
Dan zocht hij snel een plaats beneden in de
hoge kerkebanken, genoot en dronk de klanken,
totdat hy God vanzelf ging danken, die hem de
jonge kunstenaar zond.
jyjAAR ach het mensenhart is slecht, want hoor
hoe ons de sproke het leed van die Jeroen ver
haalt.
Eens was de meester ziek en niemand kon het
orgel in de kerk bespelen.
De Zondag kwam. In Godsvrucht, in Godsvrucht
hoort ge, ging de gemeente op en ieder vroeg zich
af: hoe moet het nu gebeuren? De orgelist i9 ziek.
Maar hoor, daar zong opeens het kleine orgel en
met verjongde klank en ieder keek verbaasd om
hoog en dacht, dat moet een wonder wezen en 't
was een wonder ook. Dat wonder was Jeroen.
Nooit zong het instrument zo schoon en zo ver
heven. Het was de dank aan God van die Jeroen
om 't schoon talent aan hem gegeven hij speelde,
dankte, schreide, juichteen stomverbaasd ging
de gemeente weer naar huis en ieder vroeg een
ieder, hebt gij het spel van die mismaakte jongen
niet gehoord?..i.
Toen kwam liet duivelskwaad, want niet werd
God geloofd, die de mismaakte zegent, maar ,,'t
jong was van de duivel" zeiden ze, „want zo mis
maakt, veracht en schuw en zo verheven spelen
nee.. Wat wij verachten, veracht de Heer toch
immers ook?"
Hoe meester en de dominee ook preekten, ver
geefs. Jeroentje was een duivels kind en rustloos
werd het kind geplaagd, getergd en nagejouwd
en.... eindelijk verdreven en niemand vroeg zich
later af, waar die Jeroen mocht zijn gebleven....
maar zeker is.God ging met hem!
Wat al die jaren is gebeurd, wie zal het ooit
verhalen, want onze sproke weet alleen van
Geerteberg.
^CH, Geerteberg,daar woonden ook geen
eng'len. In alle streken van de wereld zijn de
mensen toch gelijk, in zonde rijk, in liqfde arm en
met een toegeschroeid geweten.
Bij storm en ontij hoort gij nog de weergalm in
de hoge bogen van 't kerkgebouw, die Driekus
spotlach achterliet. Gelooft ge 't niet, ga 't zelf
dan horen, soms woont de duivel in de kerk.
Die spotlach, ja 't is waar, heeft Driekus Edel
moed zichzelf verweten, toen hij de bochel op het
orgel eenmaal had gehoord, maar voor die tijd.
..'t Was in de zomer. De deuren stonden open
naar een gouden dag alsof het Zondag was. Dat
zag Jeroen en ging het Godshuis binnen en keek
vol eerbied en verlangen naar het schone orgel op.
Zo stond hij daar, heel lang in droom verloren,
totdat opeens een engel met de harp, hoog van de
grote pijpentoren, geruisloos neerstreek voor
Jeroen.
„Welkom Jeroen", zei hij. „Gij zijt van God ge
zonden, vrees mij en ook de mensen niet. Wij wach
ten op uw lied, waarmee wij onze Meester zullen
eren, het lied, dat reeds gezongen werd in 's we
relds morgenstond. Kom, speel!" Jeroen, die altijd
leefde tussen werkelijkheid en droom, trad blij de
engel tegemoet en wilde met hem gaanmaar
juist op dit moment daar slofte koster Driekus aan.
Ach botte zielen, boze ogen, ontdekken nimmer
Eng'len waar ze zijn. Hij zag alleen Jeroen en
miste niet de Engel op de pijpentoren en snauwde
luider dan gewoon: „Wat doe je hier, het is geen
Zondag vriend, de kerk staat open voor de warme
zonnestralen maar niet voor jou.Jeroen!"
Jeroen keek haastig om, de windslag van de En-
gelwiek nog in zijn oren en 't duurde lang eer hij
wat woorden vond.
„Wat sta je nu te dromen?" beet hem de koster
nog eens toe. Toen zei Jeroen: „Ik dacht God
woont toch alle dagen op deze plaats, in deze stilte
van zijn huis? Maak geen rumoer, 't is heilig stil
,0 mensen help! Help! De duivel speelt op het orgel van de kerk.
hier vriend. Wat ik hier zoek?.... och laat mij
toch een ogenblik dit instrument bespelen
„Gij?Spelen? Op dit orgel.... gij?" Een
hoonlach ketste in de bogen. „Nee, die is goed, de
bochel waant zich orgelistoha.... 't is al te
dwaas. Kom ga naar buiten, de zomerzon is zalfje
voor je zwakke hoofd."
„Gij weet niet waar g' om lacht. Zou ik het vra
gen en niet kunnen?"
De koster raakte plots bevreesd en meende met
een gek te spreken en dacht, ik raak met zachte
woorden hem beter kwijt misschien. „Ik zal het
voor je vragen, de kerkmeester beslist, maar ga nu
heen"en zachtjes dwong de koster hem naar
buiten.
Maar die Jeroen kwam trouw terug en bleef de
koster eind'loos vragen of het nu mocht. Toen op
een dag vond Edelmoed een nieuwe list.
„Wel," zei hij, „vrind het mag. maar wie zal jou
de wind wel trappen, 't Is zwaar, het orgel is zo
groot."
„Geen nood", zo zei Jeroen, „daar zorgen mij de
Eng'len voor en klom de stenen trap op naar het
orgel. De koster sloeg verbaasd zich voor 't hoofd
„De Eng'len?Eng'lenEnglen?? Had hij
dit goed verstaan? Waar is die dwaas?.... toen
stormde hij de bochel na naar boven.
Daar vond hij hem reeds voor 't klavier, het
hoofd omhoog geheven en zonder dat er iemand
op de balgen ging, zong 't orgel schoon uit volle
longen.
Met open mond en diep verslagen stond Driekus
Edelmoed. Was dit de kleine bochel, de dwaas
Jeroen, door iedereen bespot. Dit- is een ander
mens, dat is een wonder, een wonder van de Grote
GodIk droom, o ziel, ik droom, ik ben behekst,
zo jammerde de koster en stormde naar benee, de
toen greep Jeroen in zijn vervoering de
toetsen van het schone instrument
"yAN onze vreemde is bekend, dat hij bij nacht en
ontij zwierf in stad en dreef van Geerteberg en
zeker is daarbij, dat d' oude kerk zyn liefste plek
was op de wereld.
Als 't waar is wat men zegt, en naar de zin van
zijn verhaal gemeten zal het geen leugen zijn, moet
men die trouw niet in zijn vroomheid zoeken, maar
't grote oude orgel had de liefde van zijn hart.
Dit orgel was een meesterwerk, zeer schoon van
bouw en tong, en 't zong met stemmen die men
toedacht aan de Eng'len. Vandaar dat uit de verste
streken soms, de meesters van 't klavier naar 't
stadje kwamen om de betoov'ring van zijn stem te
ondergaan. Ja, ja.... zeer juist, betovering, dat
was het woord, dat zonder opzet in de sproke is
bewaard gebleven, want anders werd 't verhaal van
Jeroen niet meer verteld.
Het strakke pijpwerk met de koop'ren monden,
de eng'len met bazuin en harp, ze borgen een ver
heven ziel, aan d' aardse stof gebonden, ja, maar
met een hemels licht op 't aangezicht.
JJET staat wel vast, dat ook Jeroen eens van dit
instrument het wonder had vernomen en
daarom kwam in Geertekerk, waar hij het Gods
huis binnenging wanneer de open deur hem noodde.
Hem noodde? Och Driekus wist wel meer, want
waar is, dat het schone orgel, Jeroen naar deze
tempel riep, maar even waar is, dat zijn hart het
wonder van Gods roepstem had vernomen, waar
om hy trouw ter kerke ging, waar hem van eeuw'ge
dingen werd gesproken.
Hij had een kinderlijk gemoed en kinderlijk
was zijn geloven.
De nuchterlingen waren gauw met 't oordeel over
hem gereed, zoals dat tot vandaag nog gaat en
nimmer zal^yerand'ren. Jeroen vraagt liefde van
de Heer, zo zeiden zy, wijl hem de mensen nimmer
liefde gaven en 't kan wel zyn, dat daarin toch een
kern van waarheid school, want trots het feit, dat
niemand iets van Jeroens kinderjaren kon verha
len, geldt het yerhaal, dat Jeroen lelyk was, ge
bocheld ,.en mismaakt, yoor mensen schuw die hem
jhun spot ftiet .spoOKto.
Mozart en door Michael Haydn, om nog
niet te spreken van de dichter van „Stille
Nacht, heilige Nacht", Joseph Mohr, ook
een Salzburger.
Van alle Festivalsteden is Salzburg de
meest zuivere gebleven, nog steeds een
„Edelstein ins Menschenland", de stad
van de torens en de stad van de liederen.
Meer dan 400 jaar klinken de orgelstem
men van het instrument op de vesting
Hohensalzburg over de stad en reeds
meer dan 100 jaar is Salzburg door zijn
Festspiele het culturele trefpunt van ge
heel Europa.
Het juweel van Oostenrijk is een
rustplaats vol bekoring
TREKT EEN OPTOCHT door de wereld. Een optocht van mensen
die de schoonheid en de kunst willen dienen. Tussen de puinhopen en
ruines door trekt die optocht en telkens rust men even uit. Men wordt die
afgebrokkelde stenen van eens zo trotse kathedralen en het prikkeldraad
van de concentratiekampen moe. En dan is er die rustplaats om het geloof
in het leven te verstevigen.
Bij die rustplaatsen, waarvan er jaar- "DELEEFT men dit ergens sterker dan
Hjks bü komen, wordt dan een groot bord jn de rustplaats met de oudste rech-
geplaatst met het woord: „Festival". Zo te" in deze optocht: Salzburg. Op de
meent men het dagelijks leven te kunnen bouwvallen van het oud-Romeinse Juva-
ontvluchten, meent men de werkelijkheid vum legde Rupertus in 700 de eerstj»
tot een droom te kunnen maken. Het
Festival wordt een afgod van de naar
harmonie en vrede hunkerende mensheid,
die het geloof ln de Schepper van de
kunst, in de allergrootste Kunstenaar,
heeft verloren.
Londen, Edinburgh, Amsterdam, Per-
pignan, Aix en Provence, Venetië, Mi
laan, Bayreuth, Berlijn en Salzburg heten
enkele van die rustplaatsen, van die ar
tistieke retraite-oorden, waar de op
tocht stilhoudt en waar het bord wordt
vastgetlmmerd. Een opera van Mozart,
een oratorium van Haydn, een symphonie
van Beethoven of een toneelstuk van
Shakespeare zijn dan de idealen, doch
men vergeet vaak zich voor te bereiden
op de heilige hemelse partituur.
Dat is he-t gevaar van het verlangen
naar festivals. Door de bomen ziet men
het bos niet meer; door deze, ongetwij
feld, grote kunstenaars heeft men geen
aandacht meer voor de Gever dezer
kunst En dan kan de Festival-gedachte
tot een heel ernstige ziekte worden, een
ziekte des geestes.
Alleen hij die in het Festival, zoals
Bach in de muziek, ziet „elne wohlklln-
gende Harmonie zur Ehre Gottes", zal in
deze optocht niet meelopen als een gees
telijk vermoeide, maar als iemand die
door het Festival het „Soli Deo Gloria"
wil laten horen. De rustplaatsen van de
optocht zijn voor hem geen retraite
oorden, waar men zich aan de werkelijk
heid van het leven zou kunnen onttrek
ken. maar plaatsen, waar het door God
geschonken leven zich in schone werke
lijkheid ontplooit.
Zo wordt de Festival-gedachte iets an
ders dan een irreële droom en zo zullen
die componisten ook nooit Idolen worden.
bouwsteen voor de vestiging van deze
wonderschone stad, het juweel van Oos
tenrijk. Vier bekende kerkvorsten ver
werkelijkten later de ideeën van Ruper
tus en zij bouwden in steen verder aan
het visioen van Rupertus: het oprichten
van een stad „zu Ehren des Allmöchti-
gen" in de idyllische natuur tussen
Hohenstaufen, Untersberg en Gaisberg.
En wie nu nog, boven op de Gaisberg
staande, zijn blik laat gaan over het ba
rokke Salzburg, a.h.w. in twee helften
gesneden door de snelstromende Salzach,
zal het werkelijkheid geworden visioen
van Rupertus in al zijn schoonheid on
dergaan.
Maar er is nog meer ln dat juweel in
het Oostenrijkse landschap: er is nog
meer dan die barokke schoonheid in de
bouwkunst. Er is nog de bezielende geest
der muziek, die aan deze stad haar
waarde en bekoring geeft. En die geest
is geschonken door Wolfgang Amadeüs
SALZBURG heeft een zeer bewogen ge
schiedenis gehad. Dat kan men voor
al goed lezen in het kort geleden bij
Amalthea Verlag te Wenen uitgekomen
werk van de oude Salzburger Viktor
Keldorfer: „Klingendes Salzburg", dat
een prachtig in woorden gebeiteld monu
ment is geworden voor de vaderstad van
de schrijver en van onschatbare waarde
is voor elke muziekliefhebber, die zich
interesseert voor dit „mekka der muziek"
vanaf de 8ste eeuw.
Om slechts iets uit de geschiedenis te
noemen, waarbij ook Nederland betrok
ken was. Bij alle schoonheid in kunst en
cultuur zijn er ook zwarte bladzijden ln
de historie geweest, voornamelijk veroor
zaakt door godsdiensttwisten. Aartsbis
schop Leopold wilde aan deze twisten
radicaal een einde maken, hiertoe be
ïnvloed door de Jezuiten uit Bayern, .en
dreef in de jaren 1731 en 1732 ruim
20.000 protestanten uit Salzburg. Zij
moesten huis en hof verlaten en hun toe
vlucht zoeken ln Oost-Pruisen, Neder
land en zelfs Noord-Amerika.
Uit die tijd stammen nog de „Exulan-
ten" (emigranten)-liederen, waarvan er
één de volgende woorden heeft:
„Ich bin ein armer Exulant,
also musz ich mich schreiben.
man thut mich aus dem Vaterland
um Gottes Wort vertreiben"
Deze daad zal Rupertus ln 700 zeker
niet gezien hebben in zijn visioen en de
geest, die Mozarts muziek kort na die
geloofsstrijd aan de stad gaf is ook wel
in lijnrechte tegenspraak met deze on
verdraagzaamheid Mozart, die hier ge
boren werd en van zijn 35 levensjaren
er 25 in Salzburg doorbracht. Het huis
in de Getreidegasse 9, waar Mozart op
de 3e etage het levenslicht aanschouwde,
is nog steeds in zijn oorspronkelijke staat
gehouden en als museum ingericht.
In die optocht, die jaarlijks door de
wereld trekt, is Salzburg gebleven een
•oord van bezinning, vreugde en dank
baarheid. Bezinning op de positieve le
venswaarden. vreugde om de schoonheid
in een vermaterialiseerde wereld, dank
baarheid voor de gaven, die God in de
muziek aan de mensheid heeft gegeven.
En dan begrijpen we ook de woorden die
Mörike eens in een gedicht gaf:
„Wenn einst in der letzten Ze it
Alle Ding' wie Rauch veryehn,
Bleibet in der Ewigkeit
Doch noch die Musik bestehn,
Weil die Engel insgemein
Selbsten MUsikanten sein."
kerk uit en op straat. Daar riep hij luid: „O men
sen help! Help! De duivel speelt op 't orgel van de
kerk." f
Het wond're lied zong blij naar buiten, waar 't
volk, door Driekus opgeschrikt, te hoop liep om de
bochel zo te horen spelen. Maar ochhet boze
hart vindt nimmer anders dan geweldmen
was de trap reeds opgesneld en voor Jeroen be
greep wat hem bedreigde, werd hij door 't tierend
volk h|t Godshuis uitgesleept. Men schold en sloeg
dat „hfeksenbroed" en eer de sterke arm Jeroen kon
helpen lag hij voor dood verloren in dé goot.
Nadien zag men Jeroen niet meer in deze dreven.
Men wist en vroeg niet eens waar toch de arme
was gebleven zo wist men ook niet, dat de
hemel met hem was.
r^O kwam, zoals in elke sproke, het Kerstfeest met
wat rijpe sneeuw. Terwijl de eerste nacht vol
held're sterren op het wonder wachtte, de klokken
zongen van de kerk, en al het volk ter kerke toog,
devoot en met gebogen hoofden, ging onder hen
opeens de lang vergetene: Jeroen!
Hij schoof bedeesd naast anderen het Godshuis
binnen en vond een plekje, waar hij ongezien het
volle zicht had op het glanzend orgel. Verrukt
dronk hij de aanblik en de klanken in.
Maar wie hem niet bespied mocht hebben, ue
engel met de harp, hij zag Jeroen en plots'ling
wenkte hij de dromer: „Jeroen.... Jeroen! Kom
hier..Jeroen!"
De man was zo verward, dat hij geen vin ver
roerde, alsof hij niet geloven kon, wat hij toch
klaarlijk zag. Hij bleef verscholen turen of ook een
ander nog het wonder had aanschouwd. Zo bleef
hij op zijn plaatsje dromen tot al het volk gesticht
de kerk verliet.
't Was juist om middernacht zo staat het in de
sproke opgetekend, want anders zweeg ik van dit
wonder feit zo ging Jeroen de orgeltrap naar
boven, als in een droom, waar juist de orgelist
was weggegaan.
De Englen van de orgeltorens en van het front,
zij streken neer met harpen en bazuinen, terwijl
door al de vensters steeds nog meerdren Engelen
naar binnen kwamen. Toen greep Jeroen in zijn
vervoering de toetsen van het schone instrument en
hoor daar galmde als een echo door de eeuwen het
Eng'lenlied, zoals het eens in Beth'lems velden
heeft geklonken.
Natuurlijk werd dit lied gehoord in alle huizen,
in alle harten en ieder ging terug naar 't huis
van God.
De koster Edelmoed zag hoe de wanden weken
en hoe de kerk vol licht te stralen stond. Toen zonk
hij op de vloer.en eerst toen 't lied verstomd
was en het licht geweken, vond hij de moed omhoog
te zien.
Daar stond weer alles even onbewogen.
Maar om hem drong het volk met vrees en beven.
Wat was hier toch gebeurdkom Driekus zeg
toch iets!
Maar Driekus zei: „Ik ben te aards om nog aan
wond'ren te geloven. Wat kon het anders zijn dan
droom ja. Droom, iets anders was het niet".
Of welk geheim bewaarden toch de Eng'len, die
in geheiligd rusten stonden, alsof zojuist geen
wonder was geschied?
Toen schoot de koster plots de naam Jeroen weer
in gedachten. „Hij is het mensen, heus geloof me,
anders niet" en zonder antwoord af te wachten,
ging hij met haast de orgeltrappen op.
Daar boven sloeg de schrik hem om het hart,
want zie, als met een wonder glanzen overtogen,
zat daar Jeroen nog op de orgelbank.
„Jeroen! Jeroen!" zo riep de koster luid. Jeroen
bleef onbewogen.
In eerbied kwam die Edelmoed toen naderbij en
zag.Jeroen was dood.
Was hy dan met de Eng'len opgevaren? Hy keek
omhoog en zocht de englen aan het instrument, die
als voorheen glimlachend in de ruimte staarden.
A
CjINDS leeft de sproke, dat Jeroen ten hemel is
gevaren, van kind tot kind nog voort. Al is zijn
huis en 't kruisje aan de dijk bezwpken.
En wat gij van de sproke ook geloofd: dit is de
waarheid in dit dromersleven, God kiest zijn
kind'ren anders dan de mens zich denkt, omdat Hij
God is, heilig boven ons verhevenen daarin
zijn toch alle sproken waar?
HERM. STEGGERDA.