Ds
Straatsma: Het begon
Aarlanderveen
in
Ooi
MUZIEK als vorm van
levensontplooiing
VRIJDAG 21 SEPTEMBER 19*
Pastor, auteur, radiospreker
,D'r leit wat in dat jonkie 9
zei immers iemand
(Van een onzer verslaggevers)
WEGGEZAKT IN DE DIEPE STOELEN op de studeerkamer van ds A. K.
Straatsma kunt U praten met een goedlachse, eenvoudige predikanthij
j wie U zich helemaal niet uit Uw gewone doen voelt. Goedlachs, want
„Iemand zonder humor is een arm mens". Eenvoudig, want: „Geef me
j geen vleugeltjes in de krantwat is mensenwerk?" Zó is ds Straatsma
altijd geweest. En als hij straks met emeritaat gaat, zal zijn gemeente een
man missen, die niet ver hoven de gewone mensen uittorent, maar die met
zijn gevoelige natuur heel dicht bij hen is geweest 'en wiens bewogen stem
voor velen woorden van onmetelijke troost heeft gesproken.
Het is al heel lang geleden, dat een
6toere Zeeuw na de dienst in de kerk
van Eikerzee tegen dominee Straatsma
zei, met zo'n vriendelijk klopje op diens
pastorale schouder": „D'r leit wel wat In
jou, jonkieDat was 'bemoedigend
voor de jonge predikant, om zoiets in zijn
eerste gemeente te horen. En toch
dominee zijn is een hele opdracht. Do
minee Straatsma vertelt ons, dat hij er
erg mee heeft gezeten. „Want preken
maken is een verschrikkelijke toer. Je
kunt er gemakkelijk een routinezaakje
van maken. Maar routine is iets, waar
de ziel is uitgehaald..." Zelfs is hij in
zijn jonge predikantsjaren wel eens naar
professor Obbink gegaan en heeft hij
gezegd: „Professor, ik geloof, dat ik uit
gepreekt ben...", waarop de professor
antwoordde: „Gefeliciteerd man, ga dan
maar rustig door". De pftrofessor zag na
tuurlijk betzelfde als die Zeeuw van Ei
kerzee. Dit was een dominee, die er mee
worstelde, die de last van het herder
schap voelde drukken en die zich niet
aan de verantwoordelijkheid van de
zuivere pastorale bediening en de Woord-
verkondiging wilde onttrekken, door
routine-preken te maken en sleur-bezoe-
ken af te leggen.
Eigenlijk is het met ds Straatma's
leven wonderlijk gegaan. Toen4 hij
reeds beroepbaar was, wilde hij toch
nog verder studeren en doctoreren.
Maar in de ivinter van 1912 op 1913
werd de dominee van Aarlanderveen
ziek. En diens broer kwam eens bij
candidaat Straatsma vragen: „Wilt
U geen hulpprediker worden in dit
noodgeval.
„Eerst heb ik nee gezegd" vertelt
ds Straatsma mij, „Want ik wilde zo
graag door studeren".
„Preek dan alleen aanstaande
Zondag voor Aarlanderveen" drong
de dominees broer aan.
„Dat heb ik toen gedaan" lacht do
minee Straatsma". Ik had tóch twee
preken klaar. Maar toen ik de pastorie
van Aarlanderveen binnenkwam, zat
mijn zieke collega in een hoek. Goddank
zei hij. Daar is hulp. Ik heb toen het
psychologische moment voorbij laten
gaan, om te zeggen, dat het maar voor
één Zondagje was. En zo ben ik daar
een winter gebleven. Maar van studeren
kwam toen niet veel meer".
„En beviel het U in Aarlanderveen...?"
„Nou, ik heb daar mijn eerste preken-
benauwdheid gehad. Ik bedoel: het Is
zo'n geweldig verantwoordelijk werk,
preken maken. Ik ben altijd zo bang
geweest voor een slaperige kerkgang.
Mijn zwager vertelde mij, dat hij op een
doordeweekse dag ergens in een dorpje
een kerk wilde bezichtigen. Men maakte
hem er op attent, dat zoiets moeilijk
ging, omdat het geen Zondag was. Zie je:
dóór zit het gevaar. Dat de kerk be
schouwd wordt als een plaats, waar je
alleen Zondag eens even komt".
Van Aarlanderveen ging ds Straatsma
I naar Eikerzee.
„Daar heb ik eens een treffende oecu
menische dienst geleid. Het was In de
eerste wereldoorlog, toen de onbeperkte
duikbootoorlog was afgekondigd. We
I wilden zo graag eens even bidden in de
kerk. De Gereformeerden hadden petro
leum en wij niet. Maar wjj hadden een
dominee. Zjj zorgden voor het wereldse
licht en wij voor 't Hemelse Licht in dat
donkere uur. En toen heb ik op de kan-
6el van de Gereformeerde kerk gepreekt,
de twee kerkeraden zaten in de kerk..."
Maar na vier jaar trok Friesland. Do
minee Straatsma nam het beroep van
Oosterzee aan. De plaats, waar hjj zijn
litteraire talenten 'kon geven aan de
roman „De Gantelboer".
„Ik durf er nu niet meer in te kij-
ken" zegt ds Straatsma. ,,'t Is zo'n
j kind uit mijn jonkheid. Ik kijk trou
wens toch niet meer in mijn boeken
als ze verschenen zijn. Ja, ik heb al
tijd wel erg veel van litteratuur ge
houden. En eerlijk gezegd heeft die
ambitie mijn doctoraal ook wel ver
drongen. Och, als ik nu straks na
mijn emeritaat wat meer tijd heb,
dan ga ik misschien eens een oude
roman afmaken. Er liggen al jaren
fragmenten in mijn la. Maar ik doe
het alleen, als ik er ook in kan ge
loven. Het mag geen maakwerk
zijn
Ds Straatsma heeft een vrouw, die hij
zijn geheugen noemt. Wat heb ik aan
haar een geweldige steun gehad in mijn
Wen zegt hij. Ik ben namelijk wel eens
vergeetachtig. Maar gelukkig heeft mijn
vergeetachtigheid, mede door haar hulp
nooit tot grote ongelukken geleid
Alleen, die ene keerdaar moet ds
Straatsma nog hartelijk om lachen, of
schoon hem destijds het huilen nader
stond! Er was namelijk een trouwdienst
bij in geschoten. Mevrouw Straatsma
stond haar man al op te wachten en zei:
Weet je wat je vergeten bent? Dominee
was geweldig geschrokken en belde on
middellijk zijn collega Wormgoor op, die
zich juist stond te scheren. De zeep
werd snel van. het gezicht geveegd en
dominee Wormgoor ijlde naar de Duin-
ziehtkerk, waar hij voor het vuistje weg
nog een trouwpreek heeft gehouden...
Dominee Straatsma stuurde het bruids
paar een lang telegram met exuses
gelukkig vatten de jonggehuwden de
pastorale nalatigheid sportief op. Ieder
mens maakt fouten. Ook een dominee.
Via Meppel en Zandvoort kwam ds
Straatsma in 1929 bij de Haagse Her
vormde gemeente. Ofschoon men hem
verzekerd had, dat de grote stad het
graf is van de vriendschap, heeft do
minee toch vele jaren met grote vreugde
in Den Haag gewerkt. Zijn serie Zondag
avondlezingen „Kent Gij Uw Eijbel"
heeft ds Straatsma ook ver buiten Den
Haag, in heel Nederland bekendheid ge
geven.
minee, als je nou nog een keer uit
de Nieuwe Vertaling leest, luister ik
niet meer naar je". Geweldig veel
correspondentie heeft zijn radiowerk
hem opgeleverd. Er moest een se
cretaresse voor komen. En iedere
schrijver kreeg een briefje terug.
Een lezing over de Zondagsviering
heeft het brieven laten regenen:
brieven met pro, contra, adhaesie,
verwijtenTypisch dat juist veel
Gereformeerden aan deze Hervorm
de dominee schreven; een vroeg
zich zelfs af: „Waarom mag U als
Hervormde nou niet in onze kerk
Ondertussen vindt ds Straatsma, dat
hij nog veel te weinig heeft gedaan. Dat
praat U hem niet uit het hoofd. Hij heeft
zelf de gedachte, dat hij méér had moe
ten doen, nog méér had moeten zijn.
Deze dominee heeft een voorname be
scheidenheid over zich. Ds Straatsma
heeft niet een typische gelegenheids
schuchterheid; hij heeft zich altijd
klein gevoeld tegenover God en zijn
grootse taak en vanuit die houding kon
hij ook zo gevoelig spreken of aandach
tig luisteren. Zijn preken leerde hij uit
het hoofd. Om ze persoonlijker te maken,
Bijbel?" een vraag, die elke week opnieuw door deze predikant
werd gesteld:: ds A. K. Straatsma uit Den Haag.
De miorofoon heeft hem in staat ge
steld. om méér mensen te bereiken met
het Woord, waaronder hijzelf zo schuch
ter bleef, maar dat hij toch zo graag in
de taal van deze tijd wilde ontvouwen.
Hij nam de figuren uit de Bijbel, plaatste
ze in ónze eeuw en liet ze ónze woorden
spreken; woorden Van bemoediging,
troost en zaligspreking, voor iedereen,
die om kWart over zeven die klankrijke
stem in zijn huiskamer binnenliet. Innige
contacten zijn er door die rubriek gelegd.
Maar God alleen weet, aan hoeveel zie
len door die radiolezingen eeuwigheids-
werk is verricht.
Er waren ook wel mensen, die cri-
tiek hadden. Die zijn er altijd. Een
vrouwtje schreef bijvoorbeeld: Do
om één te kunnen zijn met wat hij te
zeggen had. Vroeger legde hij zijn preek
nog wel eens voor zich neer op de preek
stoel, maar dan vergat dominee om te
slaan. Nu doet hij dat ook maar niet
Straks, als in de Grote Kerk in
Den Haag dominee Straatsma zijn
taak neerlegt, zal er bij iedereen wel
iets trillen om dit afscheid. Maar,
gelukkig zal de scheidende predikant
zo nu en dan nog wei eens een kansel
bestijgen om het Woord te brengen,
dat hij zo vele jaren op zo'n persoon
lijke manier gehanteerd heeft als het
wapen der liefde.
EEN SCHEPER OP ZIJN PRAATSTOEL
Soms wordt pleegmoeder
in het ootje genomen
De witgewolde kudde in 't
Nederlandse landschap
wordt steeds zeldzamer, zo
ook in Zeeland, dat zo'n
vijftig jaar geleden nog
om en by'de honderd kud
den telde en waar er nu
nog slechts enkele tiental
len ronddwalen.
Laurens Almekinderen uit
Rilland Bath, die al zestig
jaar achter de schapen
heeft gelopen kan u heel
wat over 't schaapherders-
bestaan vertelen, maar het
liefst spreekt hij over zijn
beesten. Nog kan de zeven
tigjarige niet buiten zijn
schapen en een paar dagen
in de week trekt hij met de
kudde over de schorren en
de dijken.
Van zijn hond houdt Lau
rens evenveel als van zijn
schapen. Hij heeft de her
dershond immers leren
kennen en een wijsgeer in
een heel oud verleden
heeft al gezegd, dat het
houden van uit de kennis
ontspruit.
Grote verhalen vertelt hij
over de honden, die hij in
zijn lange leven heeft ge
had. „De beste honden zijn
de Hollandse herders. Die
zijn het beste te vertrou
wen en worden niet wild
als er lammetjes bij de
krooi zijn. En eigenlijk is
een kruising met een Bel
gische herder nog beter. Die
snap je het best van alle
maal. En dat moet, zie je!
Want het eerste jaar dien
je een hond zover te krij
gen dat hij alleen naar jou
luistert. En hij moet ook
leren dat hij niet met een
andere hond mag meelopen
(Van een onzer verslaggevers)
spelen. Da's geen
gemakkelijk werk 't beest
te krijgen. Maar als
je het zover hebt gebracht,
dan duurt het niet
lang meer of hij begrijpt
elk woord van je. En dan,
dannou dan kan hij
de kudde bij elkaar drijven
en bij elkaar houden'r.
Dat is nu allemaal goed en
wel, dat zo'n hond de krooi
bij elkaar houdt, maar ook
de ram spreekt een woord
je daarbij mee. De ram, die
meestal voor aan de kud
de loopt en naar eventueel
gevaar uitkijkt en behalve
deze veranwoordelijke taak
ook nog de last van het va
derschap op zich voelt
drukken. Laurens Alme
kinderen vindt de ram als
papa sympathieker dan de
keersagent. Omdat hij nog
vreemden aanvalt
als hij als geleider op
treedt. Maar ja, dat aan
voerderschap houdt toch
maar verband met de gene
genheid die de moederscha
pen pa toedragen, want er
is maar één aanvoerder in
de kudde en de dames ma
ken uit wie van de twee
i, die er gewoonlijk
zijn, dit ere-ambt zal be
kleden. Vandaar, zegt Lau
rens, dat het zo moeilijk is
een nieuwe ram in de kud
de te brengen. Want komt
die, dan gaat de jalousie
een rol spelen en moet de
nieuwê, die vanwege het
verse bloed beslist nodig is,
vechten om voor 't vader
schap en tevens voor het
leiderschap in aanmerking
te komen. „Had je niet ge
dacht, hé, dat in zo't
vreedzame kudde zo ferm
geknokt kan worden!"
Overigens heeft het optre-
- Ram
de schaapherder bepaalde
consequenties: Immers, als
in het tweede jaar de scha
pen gaan lammeren moet
hij somwijlen als, vroed-
optreden en het lam
metje leren zuigen en, ah
mama te weinig melk
heeft, een pleegmoeder op
zoeken. „Dat valt niet
man", zegt hij. 't Is haast
even moeilijk als het bij
elkaar brengen van
kinderloos geworden schaap
en een lammetje. Want eer
schaap neemt nooit 'n larr
van een ander'schaap aan
Weet je wat we dan doen'
Dan trekken we het vel
van het dode lammetji
over het beestje, dat moe
worden geadopteerd ii
de regel is dit de helft var
een tweeling om mami
aan het nieuwe kindje te
laten wennen En dan
ten we heel goed opletten,
want krijgt ze het in de ga
ten, dan slaat ze
vreemde lammetje koel
bloedig dood!"
Hiermee maakt de oude
Almekinderen een eind
de illusie. Witgewolde kud
den, die we toonbeelden
van vrede dachten, blijken
vechtersbazen en moorde
naressen te bezitten
Echter die consequente
aanvaard hij niet. „Kijk
'ns" meent hij, ,,"n krooi
telt zo om ende bij twee
honderd schapen. Nou ge
vochten wordt er zelden er>
gemoord zo 'ns af en toe
Moet je bij de mensen eens
komen!"
Interkerkelijke
samenwerking
Men schrijft ons van Hervormde zijde:
scheurdheid der Hervormde of Ge
reformeerde gezindte betreurt, en In
hart de hoop leeft dat hereni
ging van wat' bijeen behoort, ons nog
God gegeven moge worden, zal
zich verheugen dat er toch terreinen
zijn waarop christenen uit verschillende
kerken elkander ontmoeten en samen
werken. We denken aan het Ned. Bij
belgenootschap, het C.N.V., de N.C.Ra
dio-V., de N.C.Reis-V. enz.
Alles wat het samengaan zou kunnen
ondermijnen, dient te worden vermeden
en tegen stemming-wekken tegenover
elkaar gewaakt. Zijn er moeilijkheden
(en dat deze rijzen is zeer begrijpelijk!,
dan dienen deze eerlijk en open bespro-
mogelijk weggenomen te
worden. Dat hiertoe de pers ingeschakeld
wordt, is geen bezwaar, mits dit met
voorzichtigheid geschiedt en zo, dat mis
verstanden vermeden worden.
Het doel toch is niet, dat verwijdering
ontstaat of een controvers verscherpt
ordt; integendeel: de goede verstand
houding dient te worden hersteld, indien
enigszins mogelijk.
HET boek van mr A. Bouman en Thijs
Boojj was voor een der medewer
kers aan een Hervormde Kerkbode, ver
schijnend in een onzer grootste steden,
aanleiding om over de Gereformeerden
te schrijven. Geheel in de lijn van wat
wij reeds opmerkten wordt geconsta
teerd dat een wezenlijke samenwerking
bij beide partijen de wil om open en eer
lijk met elkaar te spreken en eikaars
ertrouwen niet te beschamen, vereist.
Maar dan volgen enkele klachten,
waaronder vooral sterk de aandacht
heeft getrokken de aanval op de N.C.
R.V. in deze woorden: „Daar is de wijze
waarop een Hervormd radiospreker van
grote bekendheid niet zo lang geleden
door de N.C.R.V. aan de dijk is gezet,
zodat men nu eindelijk toch wel moet
besluiten, dat de N.C.R.V. weinig prijs
op Hervormd meeleven en meewerken
stelt."-
Deze opmerking wekte daarom reeds
iveel bevreemding, omdat bedoelde
Hervormd predikant.zelf zün gedurende
enige jaren gehouden Bijbelvertellingen
wilde beëindigen, doch op verzoek van
het bestuur der N.C.R.V. dit nog enige
tijd heeft voortgezet om daarna opge
volgd te" worden door een reeks andere
Hervormde predikanten.
Wat blijkt echter? Dat niet het be
stuur, doch „een ondergeschikte een
jarenlange prettige omgang tussen de
spreker en de N.C.R.V. bedierf door een
veel minder prettige brief, welke geens
zins de instemming van de Christelijke
Omroep kon wegdragen, maar die intus
sen geschreven en verzonden was." De
zaak is dus wel heel wat minder ernstig
dan het eerste bericht deed vermoeden;
we hopen, dat de verkeerde indruk, die
het eerste stukje heeft kunnen teweeg
brengen, door deze opheldering, die een
maand later verscheen, is weggenomen.
T ATEN we toch uiterst voorzichtig zijn,
J-J want we kunnen elkander niet mis-
en. De tijd, die wij beleven, schreeuwt
>m saambinding, niet om voortgaande
'erdeling en versnippering.
In het eerstbedoelde artikel werd als
eerste grief genoemd de wijze, waar
op de Gereformeerden zich isoleren van
de rest der Nederlandse Christenheid,
:oals bijv. blijkt uit de wijze waarop de
samenwerking met de Wereldraad der
Kerken wordt afgewezen. Hoezeer ook
wij dit betreuren, Thijs Booij is toch
werkelijk niet de enige Gereformeerde
die pleit voor een andere instelling. An
deren hebben dit vóór hem reeds gedaan
en zeker niet minder nadrukkelijk, ook
al was hun toon bezadigder.
En wanneer (en dit is het laatste dat
wij signaleren) gewezen wordt op het
stijlloze van Gereformeerde doublures
uan Hervormd werk, bijv. op evangelisa-
torisch gebied, dan is onze verzuchting:
hoewel iedere kerk het goed recht heeft
om eigen werk op te zetten vlak naast
hetzelfde werk van een andere kerk
(hier gevoelen we de ellende van ónze
gescheidenheid dubbel)zou het niet
mogelijk zijn op het gebied van evangeli
satie samen te werken door het grote
arbeidsterrein te verdelen, juist zoals
vroeger in Oost-Indië dit placht te ge
schieden onder de zendingsverenigingen?
Hier zou een interkerkelijke Evange
lisatie-raad goede diensten kunnen be
wijzen. Kunnen we tegenover het veld
winnend nihilisme niet schouder aan
schouder staan? Dan lopen we elkaar
ook niet in de weg en voor de voeten.
Een belangwekkende studie van Jan Kijzez
DE MENS van onze tijd sterft door gebrek aan ware levensvreugde."
Dat schreef Jan Keyzer, de denker, de wijsgeer en de muziekpae-
dagoog; de man, die zich tot taak had gesteld de ontvankelijkheid voor het
beleven van zuivere muzikale schoonheid te vergroten. Diep te betreuren
is, dat hij in de oorlogsdagen, op 28 April 1943 het leven liet. Jan Keyzer
was paedagoog in Rotterdam, niet zo maar een muziekonderwijzer, maar
iemand die bij het lesgeven zocht naar de psychologische problemen. De
opvoeding tot muziek in de meest uitgebreide zin was zijn doel en in en
kele geschriften („Zijn onze kinderen muzikaal?" en „Bij de ingang van de
concertzaal") heeft hij hiervan het bewijs geleverd.
Tot zijn oeuvre posthume behoort het
onlangs bij W. L. en J. Brusse N.V. te
R'dam uitgekomen boekwerk: „Muziek
als vorm van levensontplooiing", een ver''
handeling over het wezen de. waarde en
de ontwikkeling van de muzikale aanleg.
Een der uitgangspunten van Jan Keyzer
3n nature". Deze stelling vatte hij in
?n veel groter geheel. Zo schreef hij:
De mens is meer dan zijn maatschappe
lijke plaats, is meer dan zijn intellect, is
n een vergaarboek van, door de
heen, moeizaam verworven ken-
is een wezen met gevoel ja,
ieder mens, zelfs de meest „verdroogde",
allereerst gevoelsmens met fantasie,
et een zekere mate van scheppings
drang in zich en juist dit fundament
van zijn wezen, dat van het hoogste be
lang is voor de instandhouding en ont
wikkeling van zijn persoonlijkheid, ook
al liggen zijn voornaamste prestaties niet
op het terrein van de kunst, moet ver
zorgd worden en blijven, anders groeit
hij op tot een onharmonisch mens".
Dressuur
De ontwikkeling van de persoonlijkheid
was bij Jan Keyzer dus primair en alleen
hierom is dit 'boek van zoveel betekenis.
Immers, wat wordt er aan onze conser
vatoria en muziekscholen in dit opzicht
gedaan? Is er in vele gevallen niet meer
een opleg'gen-van-buiten-af, dan een ont-
wikkeling-van-binnen-uit En is er ook
niet vaak een dressuur op een artistieke
of een technische prestatie.
Jan Keyzer vocht hiertegen en stelde
als hoofddoel der muziekpaedagogiek:
ontwikkeling der instinctieve, intellec
tuele en intuïtieve eigenschappen en>
daardoor een verdieping van de totale
menselijke persoonlijkheid. Deze strijd
op muziekpaedagogisch terrein staat
overigens niet op zichzelf. De moderne
opvoeding is, in 't algemeen gesproken,
ontaard in een africhten voor een mate
rieel bestaan. En niet zonder reden
merkte dc schrijver op, dat de jonge-
mensen zich „aan de ene kant een indi
gestie eten, terwijl zij aan de andere
kant verhongeren".
De intuïtieve begaafdheden krijgen
geen kans naar voren te komen en later
worden zij verdrukt in de strijd om de
macht en geld. Zij sterven zelfs volkomen
af, omdat alles op het materialisme is
toegespitst en dan komt het ironische
woord van Dostojewski „Laat de wereld
ondergaan als jij je thee maar krijgt".
„De gedachte moet er bij ons uit dat
de mens zoveel waard is als zijn maat
schappelijke positie aanwijst", riep Jan
Keyzer. Zal zijn stem eens gehoord wor
den? De eisen van de maatschappij zijn
niet alleen belangrijk. De opvoeding mag
niet alleen de practische behoeften ver
zorgen.
Darwin
bekend (en dit geval haalde ook
Jan Keyzer aan) dat Darwin op latere
leeftijd zijn gemis aan belangstelling voor
kunst betreurd .heeft, juist omdat hij zich
vroeger daarvoor wel interesseerde. („Up
to the age of thirty poetry of many kinds
gave me great pleasure but now I cannot
endure to read a line of poetry"). Wat
voor een man als Darwin slechts een be
treurenswaardig feit was omdat hij ge
noeg compensatie vond, is evenwel voor
de gewone mens niet minder dan een
roep om hun kinderen niet filleen voor
de bevrediging van hun eigen ijdelheid
instrument te laten bespelen, opdat
straks op een familiefeestje zullen
kunnen schitteren. Voor een muzikaal-
culturele vorming interesseren die ouders
zich veelal maar weinig
Muzikaliteit
Bij dit alles kwam Jan Keyzer dan nog
it een beschouwing van de muzikale
aanleg en de begaafdheid van de mens,
alsmede tot een analyse van het begrip
ikaliteit". Hoeveel misverstanden
er op dit terrein. In familiekringen
fluistert men over verre neven of nich
ten, die een wonderlijke muzikaliteit
den bezitten die, van een concert
Het gehele boek
idioom, een cri de c
invloed van de m
schat worden en n
in dit boek op
ian Jan Keyzer ls,
ns wat geëxalteerd
ur, De rijkmakende
:iek zag hij onder
zijn dood roept hij
zijn kerker, welke zijn kleine
„ik" omsloten houden, te bevrijden. De
practische werkelijkheid legt de mens
een enorme strijd op, welke hem het
uitzicht op een meer ideale en vollere
werkelijkhid ontneemt
Ook aan de ouders is dit boek een op-
thuisgekomen, onverschillig welk stuk
„zo maar naspelen": de familie-genieën.
De helderheid van deze sterren neemt
echter meestal af naarmate men hun spel
scherper observeert. „Dat schreef Jan
Keyzer en zijn uiteenzettingen zullen
heel wat figuren, die door een verlangen
schoonheid menen „voor de kunst
bestemd" te zijn, voor teleurstellingen
behoeden.
Ten aanzien van de uitsluitend repro
ducerende kunstenaars is van belang
Keyzers opmerking „Ieder individueel
werk openbaart de persoonlijkheid van
zijn maker". Er moet bij de vertolker dus
gevonden worden een echt mee-leven op
instinctief niveau. Tevens waarschuwde
hij de paedagogen hun leerlingen niet
door een dressuur op een technische
prestatie meesterwerken van de cultuur-
muziek te laten spelen, terwijl zij, wat
de kwaliteit van hun muzikale structuur
betreft nog geen volkslied behoorlijk
kunnen voordragen.
Een deel van zijn boek wijdde Keyzer
aan Joh. Seb. Bach, het prototype van de
geniale, harmonisch begaafde persoon
lijkheid, zich ontplooiend in muziek.
Laat ik letterlijk citeren wat Keyzer
over Bach schreef: „Een man, die het
instinctleven van de gezonde handwer
ker, het intellect van de mathematicus,
de geest van de denker en de wijsheid
van de ziener ontplooit in zuivere mu
ziek. Die de levende muziek zelve is,
met zijn hoofd, zijn hart, zijn bloed.
Deze zin is bepalend voor de eisen die
Keyzer aan de musicus stelde. Alleen
deze zin had het boek al belangrijk ge
maakt. Het is dit echter in veel meer
opzichten en daarom kan ik het niet al
leen muziekliefhebbers maar ook vak
musici aanraden. Het voorwoord schreef
prof. dr Ed. Reeser. Corn. Basoski.
Bourgondische Pracht
cPracht en praal uit hoogmoed
der vorsten
Straling van goud en glans van ivoor
De wandelaar in Amsterdam, die argeloos of nieuwsgierig het Rijksmuseum
binnenstapt voor de grote tentoonstelling Bourgondische Pracht", zal b\j het zien
van zoveel kostbaarheden en schoonheden zeker overrompeld worden. Hij is
verrukt over de straling van het goud en de glans van het ivoor; hij voelt zich
klein bij de enorme wandtapijten met tournooien, vogeljachten en andere festi-
viteiien; hij meent arm te zijn bij zoveel sierlijke handschriften en zulk rijk
borduurwerk. Kortom: hij benijdt de tijd der Bourgondiërs (van Philips de
Stoute tot Philips de Schone) om zijn weelde, zijn rijkdom, zijn schoonheid, zijn
pracht.
de Stoute en het ivoren kustafeltje uit
Maar na zich eenmaal te hebben los
gemaakt uit zijn overrompeling, gaat de
bezoeker zich afvragen of deze pracht
uit de Bourgondische tijd eigenlijk niet
was dan praal, vertoon. Moest de
pracht van schilderkunst, sculptuur er
;iek niet de gewelddadigste barbaars
heid bedekkken en waren die rijk-ge
kleurde wandtapijten en vroomheid-
suggererende miskelken en reliekhou
ders van goud en edelstenen niet alleen
ogenverblindende versierselen aan het
geestelijk en maatschappelijk ver
derf onderhevigë leven?
Hoogmoed
De ijdelheid der hoffeesten, de heb
zucht der geestelijken en het valse licht
de aardse roem, ja, zij hebben al
deze pracht doen ontstaan, maar zij doen
de bezoeker tevens beseffen, dat het de
praal van een hoogmoedige tijd is en
daarom zeker niet benijdenswaardig.
Het leed van die tijd is ons voldoende
bekend door de dichters en kroniek
schrijvers. Was het niet Eustache
Deschamps, die dichtte: „Tijd van smart
verzoeking, tijd van wenen, nijd en
plagen, tijd van kwijnen en verderf.
die naar het einde leidt" en werd
dit niet onderstreept door Jean Meschi-
in zijn vers: „O misérable et trés
dolente viewaarin hij alle erger-
issen van die tijd opsomde?
En dan laat de bezoeker zich niet meer
verblinden door al die pr&cht; dan doet
hij geen knieval meer voor de Bourgon
dische vorsten, die zulke grote kunstbe
schermers zouden zijn geweest. Want dan
weet hij dat die pracht slechts als praal
gebruikt werden dat het geen kunstbe
scherming, maar onmetelijke hoogmoed
Op zijn reizen nam Philips de Goede
steeds heel de schitterende entourage
van zijn hof mee om indruk te maken
en Philips de Stoute nam kostbare ver
luchte handschriften mee als hij ten
strijde trok. De kanselier Nicolas Rolin
gebruikte enkele drppels van zijn enorm
fortuin om zich door Jan van Eyck en
Rogier v. d. Weyden te laten portret
teren, liefst in een biddende houding.
Zo bleef hij voor het nageslacht bewaard
als de grand-seigneur, die de kunst be>
schermde. Daarnaast zal echter die
pracht en die praal een min of meei
wust onderdeel hebben gevormd va
vorstelijke economie en politiek.
Ter herinnering aan de zomer
Toch schoonheid
Maar neemt dit alles bij de bezoeker
zijn bewondering voor de thans in
Rijksmuseum uitgestalde schoonheden
weg? In geen geval. De schittering der
edelgesteenten en de glans van het gou
den en zilveren vaatwerk uit het Bour
gondische hof was schoon en is nog
steeds schoon en het zou van kortzichtig
heid getuigen als de bezoeker de schoon
heid van miniatuur en wandtapijt, var
edelsmeedkunst en penningen, van df
kerkelijke schilderkunst en de rijke
sculptuur niet onderkende.
Tegen de achtergrond van het bo1
staande ziet hij slechts alles anders,
der echter iets aan de waardering i
kunstenaars als Claus Sluter. Jan
Eyck, Jeroen Bosch. Hans Memling of
de wever Pierre Feré te kort te doen.
In de tijd der Bourgondische vorsten lag
het doel van het kunstwerk veelal nog
in het onderwerp. Zelfs bij de reusach
tige wandtapijten is dit het geval.
Op de expositie zijn hiervan zeldzame
voorbeelden van weefkunst, waarbij
vooral de Franse tapijten een onverge
telijke indruk maken. Langs de schil
derijen gaand staat de bezoeker ever
bij het paneel „De verheerlijking va
Madonna" van Geertgen tot Sint Jans.
met de rhythmische krans van engelen
met passiewerktuigen en muziekinstru
menten. Ook bij het paneel „Bathseba
van Hans Memling. zuivere en quasi
supergevoelige uitdrukking van
onberispelijke reserve.
Hoe geniaal zijn bij de sculptuur niet
de twee treurende Karthuizermonniken
van Sluter en De Werve, een albasten
versiering van de graftombe van Philips
de Stoute en hoe fijnzinnig en prachtig
versierd met verguldsel en polychromie
is het kleine ivoren beeldengroepje „De
aankondiging aan Maria" (14e eeuw).
Zo zijn er heel wat voorbeelden te
noemen, ook op het gebied van de edel
smeedkunst (o.a. reliekhouder van Karei
de 15e eeuw).
tentoonstelling „Bourgondische
Pracht" laat overduidelijk zien wat de
Bourgondische vorsten voor de Kunst
hebben gedaan en al mag dit dan niet
uit sociaal gevoel zijn geschied, het
nageslacht heeft nu een schat van zeid
ame kostbaarheden en schoonheden.
CORN. BASOSKI.
Teleurstellend
TN het wetsontwerp tot instelling van
organen voor de emigratie wordt uit
gegaan van de gedachte .van samen
werking. Samenwerking tussen de
regering en het maatschappelijk leven
op het terrein der emigratie.
Emigratie is sinds de bevrijding een
nationaal vraagstuk geworden. Aanvan
kelijk zag de overheid haar betekenis
enkel als een stuk van de werkgelegen-
heidspolitiek. Thans, getuige dit wets
ontwerp, neemt zij een juister stand
punt in.
Bij monde van de minister van So
ak Zaken, die met „de zorg voor de
zaken der emigratie" is belast, erkent
zij het zedelijk karakter ervan. Pri-
het geen arbeidsvraagstuk, doch
j> in het leven ingrijpende be
slissing. Al staan bevolkingsdruk en
erkgelegenheid er niet los van.
Het zevental ministers, dat de wet
ondertekende, omschrijft haar doel als
„De samenwerking en werkwijze van
de organen van de emigratie, welke zij
(de minsters) thans voorstellen, beogen
de werkzaamheden van de Rijksdien
sten en van de maatschappelijke orga
nisaties bij de vervulling van beider
taak zodanig op elkaar af te stemmen,
dat alle inspanning aan de ontwikke
ling der emigratie ten goede komt op
een wijze, waarbij zowel de belangen
van ons volk als geheel, als die van de
individuele emigrant het meest ge
diend worden"
Een doelstelling, die onze instem
ming heeft. En die wij gaarne in de
wet zien vastgelegd
de tekst van het ontwerp
vergelijkt met de memorie van
toelichting stuit op een merkwaardig
verschil.
In de toelichting wordt het werk der
maatschappelijke organisaties op dit
terrein, d.wz. de arbeid der drie emi-
gratie-centralen in het bijzonder, ge
prezen en noodzakelijk geacht voor
een goede behartiging van de emigra
tie.
W"
In die toelichting staat ook de boven
vermelde doelstelling. Doch in de wet
kan men dit, welke bril men ook op
zet, niet terugvinden.
In de wet is een orgaan gecreëerd,
waarin de regering, in casu de minister
van Sociale Zaken, het eerste en het
laatste woord heeft.
De minister heeft, behoudens zijn
recht van veto, in de persoon van de
commissaris een rechtstreekse verte
genwoordiger, een gedelegeerd 'voorzit
ter van het emigratiebestuur en een
toeziend voogd op bestuur en emigra-
tiedienst.
Deze dienst wordt een ambtelijke,
hoewel de meerderheid der plaatsen in
een talrijke emigratieraad en een klein
emigratiebestuur toebedeeld is aan de
„maatschappelijke organisaties".
In artikel 3 worden deze organisa
ties omschreven op een wijze, die veel
op een uitnodiging lijkt om in elk ge
hucht zulk een lichaam op te richten.
Tenslotte blijft er van de drie be
staande emigratie-centralen weinig meer
over dan te zijn aanmeldingsorganen,
tezamen met de Gewestelijke Arbeids-
bureaux
Technisch-administratief orgaan dus.
T\IT wetsontwerp is een teleurstelling.
Gezien het debat in de Tweede
Kamer bij Hoofdstuk Xn van de Rijks
begroting, gezien het overleg daarna,
mocht gehoopt worden op een andere
oplossing. Op een coördinatie, waarbij
overheid en „maatschappelijke organi
saties" als gelijkberechtigde delen sa
men dit belangrijke vraagstuk zou
den behartigen.
Thans wordt het maatschappelijk le
ven afgescheept met een stukje func
tionele decentralisatie Waarmede de
Kamer, naar wij hopen, geen genoegen
zal nemen. T. CNOSSEN