RODE DINSDAG Het eerste toeval ^cr(^AU£>xu^iJU 15 SEPTEMBER 1951 VEE"T1De eerste JAAR DE traditionele „derde Dinsdag in September" werd in 1911 met spanning tegemoet gezien, ook al was bekend, dat de plechtige ope ning der Kamers niet door H.M- de Koningin zou geschieden. Wat was van deze buitengewone belangstelling de oorzaak? Voorbereiding voor de eerste rode Dinsdag in 1911. (Caricatuur van Louis Racmaekers) De S.D.A.P. had een petitionnement gepubliceerd, waarin werd aange drongen aan het volk niet langer het algemeen kiesrecht te onthouden. In de Tweede Kamer zeide mr. P. J. Troel stra o.m.: „Vooralsnog hebben wij gemeend een volkomen wettig, ook door andere politieke partijen meer dan eens gebezigd middel hier in praktijk te moeten brengen." Dit was een duidelijke heenwijzing naar het petitionnement van 1878. in vijf da gen tijd door ruim 305.000 personen getekend, en dat met een „Smeek schrift om een School met de Bij bel Koning Willem III werd aange boden. Troelstra werkte in die dagen op volle kracht en deed zich vooral toen kennen als de grote volksmenner, die zich vaak door eigen geestdrift liet meeslepen. Op het Utrechts congres meld hij een rede, waarvan zoals hij in zijn Gedenkschriften mededeelt „de indruk overweldigend" was. Hij Ztelde in deze rede de vraag: „Zal Heemskerk ons ontvangen? Zal men ons toestaan te betogen?" We nemen nog een zin over uit deze rede, die een indruk geeft van de geestesge steldheid, waarin Pieter Jelles zijn partijgenoten toesprak: „Besluiten wij: wij demonstreren Dinsdag, dan doen wij het en wilde men één dui zendtal verhinderen te demonstreren, dan zou het antwoord zijn, dat 2000, S000, 4000 en meer het toch zouden (Van onze medische medewerker) flJDENS het schaftuur op het land had hij er voor het eerst last van gekregen. Hij had normaal aan het ge sprek over postduiven deelgenomen, toen hij plotseling begon te klagen over een koud en vreemd prikkelend gevoel in de rechterarm, die enige ogenblikken later stijf werd. De vin gers balden z*ch tot een vuist, daarna werd de hand in maximaal gespannen toestand naar de buigzijde van de onderarm gebogen. Toen was de kramptoestand op de andere spieren van het lichaam overgegaan. Stijf als een staak met keiharde spieren had h\j er een ogenblik gestaan, was toen met een smak tegen de grond geslagen en had zich daarbij lelijk aan het hoofd verwond. Plotseling had hij een gil gegeven. De ademhaling stond stil. Het gelaat werd paars-blauw. Na enige seconden had hij snel schokkende be wegingen in verschillende spiergroe pen gekregen. Zijn armen en benen sloegen tegen de grond, zijn hoofd schokte op en neer en het schuim stond op zijn mond. Geleidelijk was de ademhaling terug gekomen en de kleur weer bijgekomen. De krampen waren opgehouden. Zijn dodelijk geschrokken kamera den probeerden hem toe te spreken, De burgemeester van Den Haag gaf wel toestemming tot een optocht op de derde Dinsdag, doch onder zeer beperkende voorwaarden. Aan de op tocht namen 20.000 personen deel. In open rijtuigen geladen reed het pe titionnement (door 317.500 personen ondertekend) in de stoet mee. Over twee dingen spreekt Troelstra in zijn Gedenkschriften zijn teleur stelling uit: dat de Koningin de zit ting der Staten-Generaal niet opende en dat „Heemskerk niet verstandig genoeg bleek de deputatie persoon lijk te ontvangen." De optocht had een rustig en orde lijk verloop, maar in de Tweede Ka mer kwam 't de volgende dag tot heftige tonelen. Troelstra stelde voor, ditmaal de Troonrede met een „adres" te beantwoorden (met welke gewoonte toen reeds was gebroken). Toen de heer De Savornin Lohman voorstelde het voorstel van Troelstra niet in behandeling te nemen, had men de poppen aan 't dansen. Scha per schreeuwde: „Dan gaan de inkt kokers door de zaalIk sta voor niets in. Ik verzeker u, dan gaan wij met stoelen gooien!" Zo'n vaart heeft 't niet gelopen, maar wel hebben we toen de beruchte obstructie-periode gekregen, die ou dere lezers zich nog wel zullen herin neren. Het Kamerlid Duys toen een der meest gewilde sprekers van de S.D.A.P. hield urenlange rede voeringen en vroeg dan met een droog gezicht aan de voorzitter verlof zijn rede de volgende dag te mogen voort zetten. De kamerleden Drucker en Nolens stelden tenslotte pogingen in 't werk om zoals Troelstra 't uitdrukt „ons in zoverre te bevredigen, dat wij weer aan de werkzaamheden zou den kunnen deelnemen." Genoemde heren bleken bereid, een voorstel van socialistische zijde om inzake het kiesrecht een adres aan de regering te zenden, in behandeling te nemen. Dit voorstel werd op 14 November door de Kamer behandeld, maar ver kreeg slechts de rode stemmen. O Dat is in 't kort het verloop en de nasleep van de „eerste rode Dins- maar hij gaf geen antwoord. Hij lag daar alsof hij sliep, doch hij was be wusteloos. Een der landarbeiders was ijlings op de fiets gestapt. Buiten adem deed hij mij het verhaal. Hij was een pientere knaap, die de patiënt uitste kend geobserveerd had en haarfijn het voorval reproduceerde. Ik vroeg hem, zijn fiets te laten staan, mee te rijden in de auto en het stuk land aan te wij zen waar de patiënt lag. Het was vrij ver buiten het dorp, tn een van de polders aan de rivier gelegen. We vonden hem, zijn hoofd op een opgerold colbertje en met een paar overjassen toegedekt. Toen ik hem flink bij de arm pakte en hem bij zijn naam riep, sloeg hij de ogen op. Hij ging zitten, keek verbaasd in het rond, begreep van heel de situatie niets, want hij kon zich van de toeval, die hij gehad had in geen enkel opzicht iets herinneren. Hij informeerde bij zijn collega's wat er toch aan de hand geweest was. Ze zaten een beetje met het antwoord. Zc vonden het blijkbaar te ernstig om hem in te lichten. „Och, zei ten slotte een van hen, „je bent even de kluts kwijt' geweest, maar je bent weer beter zie ik." Ik heb hem in de auto meegenomen naar huis en naar bed laten gaan. Van zijn vrouw hoorde ik, dat hij de laat ste tijd erg lastig geweest was. Hij dag", die op Prinsjesdag 1912 door een tweede werd gevolgd. Tijdens de propaganda voor het al gemeen kiesrecht daalde in de zo mer van 1911 een lawine van pam fletten op Nederland neer. In Het Volk schreef mr. Troelstra o.m.: „De duurte der levensmidde len brengt schrik en woede onder de mannen en vrouwen, die in menige streek hen drijft tot opstand en re bellie. Nu eerst zien zij duidelijk de schande van het regeerstelsel ener klasse, die enerzijds de millioener., uit het volk geperst, weggooit aan militarisme en anderzijds zich ver rijkt door belastingen op de eerste levensbehoeften tot een verbazende hoogte en aldus de prijzen daarvan tot hun profijt en ten schade der zwoegende massa's op te voeren..." Stel u voor, dat er thans nu weer ieder en allen klagen en zuch ten over de duurte eens zulk een pamflet verscheen tegen „de schande van het regeerstelsel"? Niet alleen de oude socialisten zeggen, dat er sinds 1911 heel wat in Nederland veranderd is (Vervolg van pag. 1) „VOOR ^Jeriancl - ONS GROENE EILANDI" tion in Allenwood wordt gebouwd in de county Kildare, een 50 km van Dublin verwijderd." Ik vertel de minister-president hoe de voorzitter van de Nederlandse Ver eniging te Dublin, de heer G. Mekking, die directeur is van de Irish Engineering and Harbour construction Co. Ltd mij er met zijn auto heen heeft gebracht en ik deze enorme krachtinstallatie met de reusachtige koeltoren van nabij zag. „Dus zag U met eigen ogen iets van hetgeen door ons wordt verricht. Wij hopen met kracht op de ingeslagen weg voort te gaan „Doch hoe is het dan mogelijk, dat ondanks al deze maatregelen de emigra tie van Ierse jonge mannen en vrouwen nog onafgebroken doorgaat?" Tekort aan industrieën. „Omdat wij nog steeds een tekort aan industrieën hebben. Al ons streven is er op gericht deze uit te breiden en daardoor uiteindelijk werk voor alle Ieren te creëren." „Ik heb vernomen dat, ondanks de zware belasting, die betaald moet worden bij de aankoop van grond in Ierland, n.l. 25 procent van de koopsom, voortdurend vooral in de Golden Vale lande rijen aan Engelsen, welke aan de lasten van het labourregime wensen te ontko men, worden verkocht. Het is mogelijk, dat deze rijke landeigenaren inderdaad lets in het belang van het Ierse volk kunnen doenMaar is het dan ook niet mogelijk, dat aan hardwerkende Hollandse boeren in gebieden, waar bit ter weinig met de grond wordt gedaan, een kans wordt gegeven zich daar tc vestigen?" (Ierlands weiden zijn ofi^ overzienbaar en men ziet er slechts zeer weinig vee. Groenten zijn uiterst schaars in dit vruchtbare land met zijn enorme regenval, men eet er hoofdzakelijk bonen en kool. Boomgaarden heb ik op de da genlange treinreizen en autotochten niet kunnen ontdekken). Ook geen r.k. boeren. „U hebt een overwegend R.K. volk. Neemt U dan een proef met een aantal werd prikkelbaar, kon plotseling in woede uitbarsten, was egoïstisch ge worden en moeilijk in de omgang. Daar h\j vroeger nooit toevallen gehad had en er ook andere redenen waren om een plaatselijk proces in de herse nen als oorzaak te vermoeden, werd hij in een neurologische kliniek ter observatie opgenomen. Met behulp van röntgenfoto's kan men tegenwoor dig vaak nauwkeurig plaatselijke af wijkingen in de hersenen vaststellen. Verder produceren de hersenen elec- trische stromen, die, na millioenen malen versterkt te zijn, geregistreerd kunnen worden. Bevindt zich nu er gens in de hersenen een gezwel bij voorbeeld, dan veranderen de elec- trische stromen, die in dit orgaan ont staan. Het is van groot belang nauw keurig de plaats vast te stellen, waar de afwijking zich bevindt. Vaak kan de chirurg de oorzakelijke factor ver wijderen. Dat is ook bij deze patiënt gebeurd. Na de operatie is onze patiënt erg ziek geweest. Aanvankelijk leek het alsof de operatie mislukt was. De toevallen kwamen met steeds korter tussenpo zen. Het was alsof er door de operatie een nieuwe prikkelende factor bijge komen was. Na enige maanden is de toestand geleidelijk verbeterd en nu heeft de patiënt geen toevallen meer. Wel is hij niet geheel de oude gewor den. De kracht in de rechterarm en het rechterbeen is geringer dan vroe ger. Het zware grondwerk kan hij niet meer doen. Hij heeft in een vaste be trekking lichter werk gekregen en kan voor vrouw en kinderen normaal de kost verdienen. R.K. boeren. Nu moeten onze mensen naar ver afgelegen landen emigreren met de gedachte het oude land misschien nooit meer te zullen terugzien, terwijl U hier met vier millioen mensen in een gebied woont vier maal zo groot als ons land, waar we met tien millioen opeen gepakt zitten. Met hoeveel vreugde zouden Nederlanders in de wijdheid van Ienand zo dicht bij huis wensen te kolo niseren en medewerken aan de bloei van Uw land!" Maar het antwoord was niet anders dan ik had kunnen verwachten: Het Ierse volk houdt van „privacy". Ierland voor de Ieren. Al zou de emigratie van Ieren onafgebroken verder gaan en Ier lands bodem steeds minder worden be werkt, dan nog zal er veel moeten ver anderen indien men kolonisten uit an dere landen, hunkerend naar een eigen lapje grond, zou toelaten. „We komen zelfs grond tekort!" zegt Ierlands minister-president Vele grote landgoederen zijn reeds verdeeld en nog altijd is er vraag naar grond." Ik moest denken aan het gesprek, dat ik juist tevoren in de hal van de Dail had met een jonge man, die daar bezig „Mijn vader, die veel van Uw land afweet, zegt, dat Uw boeren zeer te be wonderen zijn om wat zij uit de bodem van Uw land weten te halen. Mijn vader zegt dat als de Ierse boeren dezelfde me thoden zouden gebruiken als de Neder landse en op dezelfde wijze zouden wer ken, ons land er totaal anders uit zou zien en een grote welvaart zou bezit- „Gelooft U dan niet, dat de Ierse boe ren veel meer met hun grond zouden kunnen doen dan zij nü doen?" vroeg ik aarzelend. Ook het antwoord kwam aarzelend: „misschien wel" „Zolang we geen verenigd Ierland hebben, geen aan sluiting bij enig pact". „Nog slechts deze vragen, Excellentie: Ingeval Uw land gedwongen werd zich te verdedigen, zou het dan daarvoor klaar zijn? (Zoals bekend is heeft Ier land letterlijk niets in dat geval). „Wij stellen op het ogenblik pogingen in het werk de nodige wapens te krijgen en zullen ons zeker, zo nodig, verdedi gen". „In de laatste wereldoorlog wist U Ier land neutraal te houden. Indien er een derde wereldoorlog mocht komen wat God verhoede zoudt U trachten op nieuw neutraal te blijven of mag men verwachten dat ook Ierland zich bij het Atlantisch pact zal aansluiten?" „Alles hangt af van het feit of Noord en Zuid-Ierland tegen de nadrukkelijke wens van 80 procent der bevolking in, gesepareerd blijft of niet", zei Z. E. de Valera séherp. „Maar als deze vereniging zou hebben plaatsgevonden? Stelt U zich voor dat dit binnenkort zou gebeuren, wat dan? Sluit U zich dan aan b(j het pact?" drong ik aan. „Ja", zei Eire's minister-president lang zaam, „daarover heb ik dan niet ie be slissen, dat hangt af van het parlement, hetwelk wij dan zullen hebben!" Toen zag hij me lachend aan. Zjjn pien tere ogen door de brilleglazen schenen te zeggen: „Je vangt me toch niet!" De Valera verlaat Downingsttaat 10 na een conferentie met hef Britse kabi net. „God bless you/" riep een jonge Eamon de Valera staat bekend om z(jn schranderheid. Maar sluw is hjj niet. Hij wordt geëerd als een oprecht en volko men integer man, ook door zijn politieke tegenstanders. Nooit heeft hjj in zijn hoge functie getracht zichzelf tc verrij ken. Altijd had bij uitsluitend het lands belang op het oog. Men mag aannemen, dat nu b(j en zijn medestanders opnieuw aan het be wind zijn gekomen, hU met zijn gehele kracht voort zal gaan tc werken aan „de opheffing van z(jn volk" zoals hij dit zelf uitdrukte I ZONDAGSBLAD 15 SEPTEMBER 1951 S O Opbouwen"^ Het wezenlijke fundament der Kerk clleilógeóckiedenió ió opbo uivoer haal IK geloof dat het maar goed is dat we het griekse woord „oikodomein" in onze rubriek aandienen onder boven staande vertaling „opbouwen". We had den namelijk ook kunnen wachten tot de S om het dan als „Stichten" of „Stichtelijk" ten tonele te voeren, maar daarmee was dit begrip dan ook met een in een heel eigenaardige en niet zo aantrekkelijke hoek terecht gekomen. Dit niet ten gevolge van de wezenlijke betekenis van het woord, want „stich ten" duidt iets moois, iets glanzends, iets actiefs aan. Het doet denken aan mensen, die bijeenkomen om iets groots te gaan ondernemen. „Stichten" dat deed men eenmaal de grote Nederland se Maatschappijen, die zulke stromen van welvaart hebben gebracht. „Ge sticht" werden de machtige cathe- dralen van vroeger eeuwen, die ons nog steeds met bewondering en eerbied vervullen. Neen, men kan werkelijk het woord „Stichten" zelf niet zuur aanzien, maar ach, het is alweer zo'n erfelijk belast begrip, waar alle oorspronkelijke glans van af gesleten is en dat vaal en ontluisterd in omloop bleef. Heel veel jonge mensen schrikken zich wild zodra het over „Stichtelijkheid" gaat en nie mand beseft hoeveel radioknoppen heftig omgedraaid worden op het moment als iemand door de aether gaat „zalven", het geen dan een begeleidend verschijnsel van de zogenaamde „stichtelijkheid" pleegt te zijn. Maar tenslotte is dat toch de schuld niet van dit arme woord, dat mishandeld en ontwijd geworden is. We zijn dat verschijnsel nu al meer dan eens tegengekomen. Het zou de moeite waard zijn om eens van aller lei woorden na te gaan hoe ze in de loop der eeuwen door het kerkelijk ge bruik devalueren. Men zou een derge lijke studie zelfs gemakkelijk kunnen illustreren met afbeeldingen van schil derijen, bouwwerken en beelden. Wie zo de uitingen van het bewogen, revolution- naire 16e eeuwse Protestantisme en van de gezapige berustende en lijdelijke 18e eeuwse nakomelingen zou kunnen ver gelijken, zou met schrik ontwaren hoe snel strijdbaarheid en dankbaarheid plaats maken van lamlendigheid en on- geloof-onder-het-mom-van-geloof. Sinds dien is er weliswaar theologisch en waarachtig-christelijk heel wat veran derd en verbeterd, maar ondertussen blijven bepaalde begrippen hardnekkig i welig verder tieren. Het is daarmee als met die dominó, die eens heftig de kansel was uitgevaren tegen e paalde misstand in zijn gemeente be- de preek merkte* dat zijn dierbare broeders en zusters zijn critiek voor een lofprijzing hadden gehouden. Aan der gelijke misverstanden danken we het ontluisterde begrip „Stichtelijkheid." dat in wezen geen bijbelse wortels heeft, al blijft het nog zo'n glanzend bijbels woord. dracht ontwaart en onder woorden brengt. Dat maakt hem in zeker op zicht óók tot „fundament", tot „rots steen". Vóór Petrus is de goede belij denis omtrent Jezus Christus niet uitge sproken, en ieder, die na hem tot deze woorden komt, doet dit op Petrus' voor beeld. Eén kan maar de eerste zijn en die eersteling is Petrus. Maar de eersteling is ook een begenadigde en hij kan zich dus helemaal niet laten voor staan op zijn daad en er zeker geen blijvende voorrang aan ontlenen. Het wezenlijke fundament der Kerk is im mers niet zijn spreken, maar Jezus Christus zelf. SINDS Petrus gaat de Opbouw der Kerk dan ononderbroken voort en de Bijbel zorgt er wel voor dat we ons wachten voor eenzijdigheden. Paulus te kent zijn eigen arbeid als een voortdu rend opbouwen der gemeenten. Hij haast zich van stad tot stad om overal dat enige fundament te leggen, dat door God in Christus gelegd is: dat is dus die belijdenis uit te spreken welke eens door eersteling Petrus was gesproken. Na hem soms practisch gelijktijdig met hem komen zijn compagnons, die de verdere opbouwwerkzaamheden verrichten. Ze hebben te zorgen dat hun verder bouwwerk niet uit het lood zakt en niet op een gegeven moment komt te rusten op een ander fundament. Ze worden daarin bijgestaan door de ambtsdragers van de gemeente. Zo die nen allen ieder op eigen wijze het grote plan. God schenkt hun een veel heid van gaven: profetie, gezondma king, tongen, uitleg, blijdschap.. maar al deze geschenken hebben niet zozeer henzelf op het oog; méér hun taak en degenen die zij ermee berei ken. Ze verrichten al die Opbouw-ar- beid onder voortdurende spanning, want elk moment dreigen ze persoonlijk en met hun ganse gemeente af te glijden van dat eriig-juiste fundament. Op al lerlei wijze kan dat geschieden. Dwaal leraars dringen de gemeente binnen en ze maken de verlossing afhankelijk van bepaalde voorwaarden: besnijdenis, wetsvervulling, sabbathsheiliging en wat dies meer zij. Vrijgeesten staan een ver lossing voor, die geen dankbaarheid er kent. De ambtsdragers zelf kunnen zich gaan verbeelden iets bijzonders te zijn en ze vergeten dat het een wonder Gods is als je geloven moogt. En de gemeen teleden zelf kunnen zelfgenoegzaam worden en zichzelf belangrijker gaan achten dan hun taak aan de naaste. Kijk, daar komt dan al meteen het ont stellende „stichtelijke" misverstand om de hoek gluren: „Als ik het maar geestelijk goed heb, dan kan me de rest gestolen wordenEn dan is meteen alles uit en het gebouw Gods ligt weer in puin. Want enkel, die ten zegen is, kan gezegend worden. Ondei donkere September-lucht Er zou nog heel wat meer over „Op bouwen" zijn te zeggen. Maar laten we die laatste uitspraak niet begraven on der verdere uitweidingen, opdat volle dig worde verstaan waarom het feite lijk gaat. Er zijn dozijnen erg-meele- vende gemeenten, die schijnbaar per fect in orde zijn, boordevol dito dito gemeenteleden. Voor kerkgang, offer vaardigheid, belijdenis en menig ander vak verdienen ze ronduit „Tien". En toch ontbreekt er wat. Zelf kunnen ze niet eens onder woorden brengen wat er mankeert; misschien klaagt deze of ge ne zowaar over een gebrek aan „stichting." Laat men begrijpen dat het hieraan haperde: de gemeente dacht dat ze „klaar" was, in zichzelf compleet, ter wijl de ware Kerk tot op de jongste dag in de „steigers" blijft staa.i. Dc bouw gaat verder. Elke ingevoegde bouwsteen wordt meteen weer bouwar beider temidden der ontelbaren, die van Christus niet weten. En al zwoegende maar ook: slechts dan alleen wor den gelovigen zelf „opgebouwd" in het allerheiligst geloof en weten wezenlijk van ellende, verlossing en dankbaarheid. HOE dan ook, we hakken de knoop door en spreken veiligheidshalve van „Opbouwen". Dat dit woord niet erfelijk belast is, spreekt wel vanzelf. Het leeft. Het leeft doordat het alom rond ons leeft. Wie de nieuwe stads- en dorpswijken gadeslaat, voelt iets van de blijdschap van de opbouw. Er ligt iets schcppcnds in; dat het besef levendig houdt dat de mens beelddrager Gods is: Want vergeten we niet de-wezen lijke Opbouwer van den beginne is God Zelf. die hemel en aarde gemaakt heeft cn die het vast gebouw van Zijn gunst bewijzen in eeuwigheid doet rijzen. Dat door God gebouwd worden heeft men ook eenmaal bijbels en fel als „stichting" ervaren. Het benauwende is echter, dat men daarbij zelf zich hoe langer hoe meer als dode stenen ging gedragen zonder dat men bereid was tegelijk bouwmate riaal èn bouwlieden te zijn. De onschrif tuurlijke stichtelijkheid is aan één oog blind, hoe scherp zij dan ook met het resterende oog ontwaart dat God de grote Bouwmeester is, en hoe juist zij positie mag nemen tegen hen, die me nen dat opbouw enkel maar een men selijke taak en liefhebberij is. De Bijbel onderstreept voortdurend dit goddelijk Bouwheerschap. Heel de heilsgeschiedenis kan daarom verhaald worden binnen het raam van een op- bouwverhaal, dat ongeveer zó zou kun nen lulden. God heeft de wereld ge maakt, maar Satan heeft Zijn werk in puin geworpen. Daarin berust God niet, maar begint Zijn Rijk opnieuw te stich ten. Zijn eerste materiaal daartoe is het volk Israël. Niet in die zin dat dit volk enkel maar passief Gods gunst on dervindt, maar veel meer zó dat zijn leidslieden onafgebroken zelf bij die arbeid betrokken zijn. God mag dan naar Jesaja 5 de Stichter en Aan legger van Zijn wijngaard zijn, welke Kij ommuurt en van een wachttoren voorziet, Hij draagt een deel van Zijn verantwoordelijkheid over aan profeten en priesters, aan richters en koningen. Tenslotte wil God in Jezus Christus de opperste bouwsteen de topsteen, die het geheel bekronen zal aanbrengen. Maar de leidslieden van het volk ver werpen deze sluitsteen: zij keuren Hem als ondeugdelijk af. Daarmee is het bouwsel Israël voor God zonder zin ge worden, maar dat betekent niet dat God Zijn plan laat varen. Hij neemt de weg geworpen topsteen en maakt Hem tot fundament van een nieuw bouwwerk: van het nieuwe Israël, de Kerk. Dat is Gods antwoord op de wandaad der bo ze wijngaardeniers: Mattheus 12 neemt het beeld van Jesaja 5 weer op! Vanuit deze gcdachtengang behoren we ook Mattheus 16 vers 17 tot 19 te lezen: dat onderwerp van durende dis cussie tussen Rome en Protestantisme. Petrus is de eerste, die de ware toe- PASSAGE NAAR HET PARADIJS §JAAK is ster af, het is nog niet duidelijk ben we Sjaak precies zo wat hij zodoende wel ge- terzijde gesmeten, en in elk worden is. Om met het be- geval kan hij lang wachten aanlokkelijk voorstel. je het goed bekijkt, heb- Want een week na einde van Sjaaks wieier- Wie ooit met stilzitten be- carrière komt er op een geerde rijk te worden: gin te beginnen: bij de voor iemand hem nog i derde ronde van zijn gega randeerd laatste rit heeft dermate vemieti- biertje of wat hartigers zal aanbieden. Ja, en daar staat Sjaak rende zenuwtoeval zijn tenminste schouwd het allerbeste wat sen over. Hij is natuurlijk Merietje, die juist haar baby voedt, op haar gemak dan met een „Sjencer, je niet, brood niet gunt, zo'n slachtoffer toch wel dit en dat en nog Sjaak plotseling de race gestaakt: hij heeft een mi nuut of wat als een beze tene staan vloeken en tie ren, en daarna is hij als een driftige kleuter boven op zijn fiets een rondedans goede ambachts school is h\j niet geweest. Hij heeft een tijdje lang geverfd, en ook een Uil de VOLKSWIJK hij zegt kei bereid zich dat het hem avontuur te storten, zonder zo spijt dat de kosten te berekenen. Sjaak zo'n Natuurlijk niet in die mate pech heb dat hij zelfs niet naar de gehad, maar prijs vraagt, maar de ge wend b\j; eigenlijk jongen en voorts nog als hier is met een i en het is niets prettig 1 neer je afgodsbeelden plot seling ondersteboven tui melen. Het is daarmee als leren: het is meer geweest een duvelstoejager zijn op allerlei plaatsen en bedrij- t. De enige aanwinst jopkomende de we- Want het mannetje bezit kosten en dan betaal ik een sigarenzakie, dat gega- elke week dertig gulden af, randeerd best loopt, maar ei} en dus in drie jaar de tr-ie fan af wil om er- eigenaar, want die vier voet aan 'n steentje en boven hem gesteld waren denkt dat dit zijn be- cn die niet bepaald een schermheilige is. Hij ver- blad voor hun mond trach- die niet bepaald een geen tachentig gulden per Is dat geen i dat is wat beters dan je te alles goed er. die honderd *e ^e^ser}..,0J ie gulden krijgt hij wel er- steentje kwaad weg. Ja, als levende benen onder je lijf van- h() e„ daan te lopen voor het grootkapitaal Men moet zeggen: dit is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 12