RODE DINSDAG
Het eerste toeval
^cr(^AU£>xu^iJU 15 SEPTEMBER 1951
VEE"T1De eerste
JAAR
DE traditionele „derde Dinsdag in
September" werd in 1911 met
spanning tegemoet gezien, ook al
was bekend, dat de plechtige ope
ning der Kamers niet door H.M- de
Koningin zou geschieden.
Wat was van deze buitengewone
belangstelling de oorzaak?
Voorbereiding voor de eerste rode
Dinsdag in 1911.
(Caricatuur van Louis Racmaekers)
De S.D.A.P. had een petitionnement
gepubliceerd, waarin werd aange
drongen aan het volk niet langer het
algemeen kiesrecht te onthouden. In
de Tweede Kamer zeide mr. P. J. Troel
stra o.m.: „Vooralsnog hebben wij
gemeend een volkomen wettig, ook
door andere politieke partijen meer
dan eens gebezigd middel hier in
praktijk te moeten brengen." Dit was
een duidelijke heenwijzing naar het
petitionnement van 1878. in vijf da
gen tijd door ruim 305.000 personen
getekend, en dat met een „Smeek
schrift om een School met de Bij
bel Koning Willem III werd aange
boden.
Troelstra werkte in die dagen op
volle kracht en deed zich vooral toen
kennen als de grote volksmenner, die
zich vaak door eigen geestdrift liet
meeslepen.
Op het Utrechts congres meld hij
een rede, waarvan zoals hij in
zijn Gedenkschriften mededeelt
„de indruk overweldigend" was. Hij
Ztelde in deze rede de vraag: „Zal
Heemskerk ons ontvangen? Zal men
ons toestaan te betogen?" We nemen
nog een zin over uit deze rede, die
een indruk geeft van de geestesge
steldheid, waarin Pieter Jelles zijn
partijgenoten toesprak: „Besluiten
wij: wij demonstreren Dinsdag, dan
doen wij het en wilde men één dui
zendtal verhinderen te demonstreren,
dan zou het antwoord zijn, dat 2000,
S000, 4000 en meer het toch zouden
(Van onze medische medewerker)
flJDENS het schaftuur op het land
had hij er voor het eerst last van
gekregen. Hij had normaal aan het ge
sprek over postduiven deelgenomen,
toen hij plotseling begon te klagen
over een koud en vreemd prikkelend
gevoel in de rechterarm, die enige
ogenblikken later stijf werd. De vin
gers balden z*ch tot een vuist, daarna
werd de hand in maximaal gespannen
toestand naar de buigzijde van de
onderarm gebogen. Toen was de
kramptoestand op de andere spieren
van het lichaam overgegaan. Stijf als
een staak met keiharde spieren had h\j
er een ogenblik gestaan, was toen met
een smak tegen de grond geslagen en
had zich daarbij lelijk aan het hoofd
verwond. Plotseling had hij een gil
gegeven. De ademhaling stond stil. Het
gelaat werd paars-blauw. Na enige
seconden had hij snel schokkende be
wegingen in verschillende spiergroe
pen gekregen. Zijn armen en benen
sloegen tegen de grond, zijn hoofd
schokte op en neer en het schuim
stond op zijn mond. Geleidelijk was de
ademhaling terug gekomen en de
kleur weer bijgekomen. De krampen
waren opgehouden.
Zijn dodelijk geschrokken kamera
den probeerden hem toe te spreken,
De burgemeester van Den Haag
gaf wel toestemming tot een optocht
op de derde Dinsdag, doch onder zeer
beperkende voorwaarden. Aan de op
tocht namen 20.000 personen deel. In
open rijtuigen geladen reed het pe
titionnement (door 317.500 personen
ondertekend) in de stoet mee.
Over twee dingen spreekt Troelstra
in zijn Gedenkschriften zijn teleur
stelling uit: dat de Koningin de zit
ting der Staten-Generaal niet opende
en dat „Heemskerk niet verstandig
genoeg bleek de deputatie persoon
lijk te ontvangen."
De optocht had een rustig en orde
lijk verloop, maar in de Tweede Ka
mer kwam 't de volgende dag tot
heftige tonelen. Troelstra stelde voor,
ditmaal de Troonrede met een
„adres" te beantwoorden (met welke
gewoonte toen reeds was gebroken).
Toen de heer De Savornin Lohman
voorstelde het voorstel van Troelstra
niet in behandeling te nemen, had
men de poppen aan 't dansen. Scha
per schreeuwde: „Dan gaan de inkt
kokers door de zaalIk sta voor
niets in. Ik verzeker u, dan gaan wij
met stoelen gooien!"
Zo'n vaart heeft 't niet gelopen,
maar wel hebben we toen de beruchte
obstructie-periode gekregen, die ou
dere lezers zich nog wel zullen herin
neren. Het Kamerlid Duys toen
een der meest gewilde sprekers van
de S.D.A.P. hield urenlange rede
voeringen en vroeg dan met een droog
gezicht aan de voorzitter verlof zijn
rede de volgende dag te mogen voort
zetten.
De kamerleden Drucker en Nolens
stelden tenslotte pogingen in 't werk
om zoals Troelstra 't uitdrukt
„ons in zoverre te bevredigen, dat
wij weer aan de werkzaamheden zou
den kunnen deelnemen." Genoemde
heren bleken bereid, een voorstel van
socialistische zijde om inzake het
kiesrecht een adres aan de regering
te zenden, in behandeling te nemen.
Dit voorstel werd op 14 November
door de Kamer behandeld, maar ver
kreeg slechts de rode stemmen.
O
Dat is in 't kort het verloop en de
nasleep van de „eerste rode Dins-
maar hij gaf geen antwoord. Hij lag
daar alsof hij sliep, doch hij was be
wusteloos. Een der landarbeiders was
ijlings op de fiets gestapt. Buiten adem
deed hij mij het verhaal. Hij was een
pientere knaap, die de patiënt uitste
kend geobserveerd had en haarfijn het
voorval reproduceerde. Ik vroeg hem,
zijn fiets te laten staan, mee te rijden
in de auto en het stuk land aan te wij
zen waar de patiënt lag. Het was vrij
ver buiten het dorp, tn een van de
polders aan de rivier gelegen.
We vonden hem, zijn hoofd op een
opgerold colbertje en met een paar
overjassen toegedekt. Toen ik hem
flink bij de arm pakte en hem bij zijn
naam riep, sloeg hij de ogen op. Hij
ging zitten, keek verbaasd in het rond,
begreep van heel de situatie niets,
want hij kon zich van de toeval, die
hij gehad had in geen enkel opzicht
iets herinneren. Hij informeerde bij
zijn collega's wat er toch aan de hand
geweest was. Ze zaten een beetje met
het antwoord. Zc vonden het blijkbaar
te ernstig om hem in te lichten. „Och,
zei ten slotte een van hen, „je bent
even de kluts kwijt' geweest, maar je
bent weer beter zie ik."
Ik heb hem in de auto meegenomen
naar huis en naar bed laten gaan. Van
zijn vrouw hoorde ik, dat hij de laat
ste tijd erg lastig geweest was. Hij
dag", die op Prinsjesdag 1912 door
een tweede werd gevolgd.
Tijdens de propaganda voor het al
gemeen kiesrecht daalde in de zo
mer van 1911 een lawine van pam
fletten op Nederland neer.
In Het Volk schreef mr. Troelstra
o.m.: „De duurte der levensmidde
len brengt schrik en woede onder de
mannen en vrouwen, die in menige
streek hen drijft tot opstand en re
bellie. Nu eerst zien zij duidelijk de
schande van het regeerstelsel ener
klasse, die enerzijds de millioener.,
uit het volk geperst, weggooit aan
militarisme en anderzijds zich ver
rijkt door belastingen op de eerste
levensbehoeften tot een verbazende
hoogte en aldus de prijzen daarvan
tot hun profijt en ten schade der
zwoegende massa's op te voeren..."
Stel u voor, dat er thans nu
weer ieder en allen klagen en zuch
ten over de duurte eens zulk een
pamflet verscheen tegen „de schande
van het regeerstelsel"?
Niet alleen de oude socialisten
zeggen, dat er sinds 1911 heel wat
in Nederland veranderd is
(Vervolg van pag. 1)
„VOOR ^Jeriancl -
ONS GROENE EILANDI"
tion in Allenwood wordt gebouwd in de
county Kildare, een 50 km van Dublin
verwijderd."
Ik vertel de minister-president hoe
de voorzitter van de Nederlandse Ver
eniging te Dublin, de heer G. Mekking,
die directeur is van de Irish Engineering
and Harbour construction Co. Ltd mij er
met zijn auto heen heeft gebracht en ik
deze enorme krachtinstallatie met de
reusachtige koeltoren van nabij zag.
„Dus zag U met eigen ogen iets van
hetgeen door ons wordt verricht. Wij
hopen met kracht op de ingeslagen weg
voort te gaan
„Doch hoe is het dan mogelijk, dat
ondanks al deze maatregelen de emigra
tie van Ierse jonge mannen en vrouwen
nog onafgebroken doorgaat?"
Tekort aan industrieën.
„Omdat wij nog steeds een tekort aan
industrieën hebben. Al ons streven is
er op gericht deze uit te breiden en
daardoor uiteindelijk werk voor alle
Ieren te creëren."
„Ik heb vernomen dat, ondanks de
zware belasting, die betaald moet worden
bij de aankoop van grond in Ierland, n.l.
25 procent van de koopsom, voortdurend
vooral in de Golden Vale lande
rijen aan Engelsen, welke aan de lasten
van het labourregime wensen te ontko
men, worden verkocht. Het is mogelijk,
dat deze rijke landeigenaren inderdaad
lets in het belang van het Ierse volk
kunnen doenMaar is het dan ook
niet mogelijk, dat aan hardwerkende
Hollandse boeren in gebieden, waar bit
ter weinig met de grond wordt gedaan,
een kans wordt gegeven zich daar tc
vestigen?" (Ierlands weiden zijn ofi^
overzienbaar en men ziet er slechts zeer
weinig vee. Groenten zijn uiterst schaars
in dit vruchtbare land met zijn enorme
regenval, men eet er hoofdzakelijk bonen
en kool. Boomgaarden heb ik op de da
genlange treinreizen en autotochten niet
kunnen ontdekken).
Ook geen r.k. boeren.
„U hebt een overwegend R.K. volk.
Neemt U dan een proef met een aantal
werd prikkelbaar, kon plotseling in
woede uitbarsten, was egoïstisch ge
worden en moeilijk in de omgang.
Daar h\j vroeger nooit toevallen gehad
had en er ook andere redenen waren
om een plaatselijk proces in de herse
nen als oorzaak te vermoeden, werd
hij in een neurologische kliniek ter
observatie opgenomen. Met behulp
van röntgenfoto's kan men tegenwoor
dig vaak nauwkeurig plaatselijke af
wijkingen in de hersenen vaststellen.
Verder produceren de hersenen elec-
trische stromen, die, na millioenen
malen versterkt te zijn, geregistreerd
kunnen worden. Bevindt zich nu er
gens in de hersenen een gezwel bij
voorbeeld, dan veranderen de elec-
trische stromen, die in dit orgaan ont
staan. Het is van groot belang nauw
keurig de plaats vast te stellen, waar
de afwijking zich bevindt. Vaak kan
de chirurg de oorzakelijke factor ver
wijderen.
Dat is ook bij deze patiënt gebeurd.
Na de operatie is onze patiënt erg ziek
geweest. Aanvankelijk leek het alsof
de operatie mislukt was. De toevallen
kwamen met steeds korter tussenpo
zen. Het was alsof er door de operatie
een nieuwe prikkelende factor bijge
komen was. Na enige maanden is de
toestand geleidelijk verbeterd en nu
heeft de patiënt geen toevallen meer.
Wel is hij niet geheel de oude gewor
den. De kracht in de rechterarm en
het rechterbeen is geringer dan vroe
ger. Het zware grondwerk kan hij niet
meer doen. Hij heeft in een vaste be
trekking lichter werk gekregen en kan
voor vrouw en kinderen normaal de
kost verdienen.
R.K. boeren. Nu moeten onze mensen
naar ver afgelegen landen emigreren
met de gedachte het oude land misschien
nooit meer te zullen terugzien, terwijl U
hier met vier millioen mensen in een
gebied woont vier maal zo groot als ons
land, waar we met tien millioen opeen
gepakt zitten. Met hoeveel vreugde
zouden Nederlanders in de wijdheid van
Ienand zo dicht bij huis wensen te kolo
niseren en medewerken aan de bloei van
Uw land!"
Maar het antwoord was niet anders
dan ik had kunnen verwachten: Het
Ierse volk houdt van „privacy". Ierland
voor de Ieren. Al zou de emigratie van
Ieren onafgebroken verder gaan en Ier
lands bodem steeds minder worden be
werkt, dan nog zal er veel moeten ver
anderen indien men kolonisten uit an
dere landen, hunkerend naar een eigen
lapje grond, zou toelaten.
„We komen zelfs grond tekort!" zegt
Ierlands minister-president Vele grote
landgoederen zijn reeds verdeeld en nog
altijd is er vraag naar grond."
Ik moest denken aan het gesprek, dat
ik juist tevoren in de hal van de Dail
had met een jonge man, die daar bezig
„Mijn vader, die veel van Uw land
afweet, zegt, dat Uw boeren zeer te be
wonderen zijn om wat zij uit de bodem
van Uw land weten te halen. Mijn vader
zegt dat als de Ierse boeren dezelfde me
thoden zouden gebruiken als de Neder
landse en op dezelfde wijze zouden wer
ken, ons land er totaal anders uit zou
zien en een grote welvaart zou bezit-
„Gelooft U dan niet, dat de Ierse boe
ren veel meer met hun grond zouden
kunnen doen dan zij nü doen?" vroeg ik
aarzelend.
Ook het antwoord kwam aarzelend:
„misschien wel"
„Zolang we geen verenigd
Ierland hebben, geen aan
sluiting bij enig pact".
„Nog slechts deze vragen, Excellentie:
Ingeval Uw land gedwongen werd zich
te verdedigen, zou het dan daarvoor
klaar zijn? (Zoals bekend is heeft Ier
land letterlijk niets in dat geval).
„Wij stellen op het ogenblik pogingen
in het werk de nodige wapens te krijgen
en zullen ons zeker, zo nodig, verdedi
gen".
„In de laatste wereldoorlog wist U Ier
land neutraal te houden. Indien er een
derde wereldoorlog mocht komen wat
God verhoede zoudt U trachten op
nieuw neutraal te blijven of mag men
verwachten dat ook Ierland zich bij het
Atlantisch pact zal aansluiten?"
„Alles hangt af van het feit of Noord
en Zuid-Ierland tegen de nadrukkelijke
wens van 80 procent der bevolking in,
gesepareerd blijft of niet", zei Z. E. de
Valera séherp.
„Maar als deze vereniging zou hebben
plaatsgevonden? Stelt U zich voor dat
dit binnenkort zou gebeuren, wat dan?
Sluit U zich dan aan b(j het pact?" drong
ik aan.
„Ja", zei Eire's minister-president lang
zaam, „daarover heb ik dan niet ie be
slissen, dat hangt af van het parlement,
hetwelk wij dan zullen hebben!"
Toen zag hij me lachend aan. Zjjn pien
tere ogen door de brilleglazen schenen
te zeggen: „Je vangt me toch niet!"
De Valera verlaat Downingsttaat 10
na een conferentie met hef Britse kabi
net. „God bless you/" riep een jonge
Eamon de Valera staat bekend om z(jn
schranderheid. Maar sluw is hjj niet. Hij
wordt geëerd als een oprecht en volko
men integer man, ook door zijn politieke
tegenstanders. Nooit heeft hjj in zijn
hoge functie getracht zichzelf tc verrij
ken. Altijd had bij uitsluitend het lands
belang op het oog.
Men mag aannemen, dat nu b(j en
zijn medestanders opnieuw aan het be
wind zijn gekomen, hU met zijn gehele
kracht voort zal gaan tc werken aan
„de opheffing van z(jn volk" zoals hij dit
zelf uitdrukte
I
ZONDAGSBLAD 15 SEPTEMBER 1951
S
O Opbouwen"^
Het wezenlijke fundament
der Kerk
clleilógeóckiedenió ió opbo uivoer haal
IK geloof dat het maar goed is dat
we het griekse woord „oikodomein"
in onze rubriek aandienen onder boven
staande vertaling „opbouwen". We had
den namelijk ook kunnen wachten tot
de S om het dan als „Stichten" of
„Stichtelijk" ten tonele te voeren, maar
daarmee was dit begrip dan ook met
een in een heel eigenaardige en niet zo
aantrekkelijke hoek terecht gekomen.
Dit niet ten gevolge van de wezenlijke
betekenis van het woord, want „stich
ten" duidt iets moois, iets glanzends,
iets actiefs aan. Het doet denken aan
mensen, die bijeenkomen om iets groots
te gaan ondernemen. „Stichten" dat
deed men eenmaal de grote Nederland
se Maatschappijen, die zulke stromen
van welvaart hebben gebracht. „Ge
sticht" werden de machtige cathe-
dralen van vroeger eeuwen, die ons
nog steeds met bewondering en eerbied
vervullen. Neen, men kan werkelijk het
woord „Stichten" zelf niet zuur aanzien,
maar ach, het is alweer zo'n erfelijk
belast begrip, waar alle oorspronkelijke
glans van af gesleten is en dat vaal en
ontluisterd in omloop bleef. Heel veel
jonge mensen schrikken zich wild zodra
het over „Stichtelijkheid" gaat en nie
mand beseft hoeveel radioknoppen heftig
omgedraaid worden op het moment als
iemand door de aether gaat „zalven", het
geen dan een begeleidend verschijnsel
van de zogenaamde „stichtelijkheid"
pleegt te zijn. Maar tenslotte is dat toch
de schuld niet van dit arme woord, dat
mishandeld en ontwijd geworden is.
We zijn dat verschijnsel nu al meer
dan eens tegengekomen. Het zou de
moeite waard zijn om eens van aller
lei woorden na te gaan hoe ze in de
loop der eeuwen door het kerkelijk ge
bruik devalueren. Men zou een derge
lijke studie zelfs gemakkelijk kunnen
illustreren met afbeeldingen van schil
derijen, bouwwerken en beelden. Wie zo
de uitingen van het bewogen, revolution-
naire 16e eeuwse Protestantisme en van
de gezapige berustende en lijdelijke 18e
eeuwse nakomelingen zou kunnen ver
gelijken, zou met schrik ontwaren hoe
snel strijdbaarheid en dankbaarheid
plaats maken van lamlendigheid en on-
geloof-onder-het-mom-van-geloof. Sinds
dien is er weliswaar theologisch en
waarachtig-christelijk heel wat veran
derd en verbeterd, maar ondertussen
blijven bepaalde begrippen hardnekkig
i welig verder tieren. Het is daarmee
als met die dominó, die eens heftig
de kansel was uitgevaren tegen e
paalde misstand in zijn gemeente
be-
de preek merkte* dat zijn dierbare
broeders en zusters zijn critiek voor een
lofprijzing hadden gehouden. Aan der
gelijke misverstanden danken we het
ontluisterde begrip „Stichtelijkheid."
dat in wezen geen bijbelse wortels heeft,
al blijft het nog zo'n glanzend bijbels
woord.
dracht ontwaart en onder woorden
brengt. Dat maakt hem in zeker op
zicht óók tot „fundament", tot „rots
steen". Vóór Petrus is de goede belij
denis omtrent Jezus Christus niet uitge
sproken, en ieder, die na hem tot deze
woorden komt, doet dit op Petrus' voor
beeld. Eén kan maar de eerste zijn
en die eersteling is Petrus. Maar de
eersteling is ook een begenadigde en hij
kan zich dus helemaal niet laten voor
staan op zijn daad en er zeker geen
blijvende voorrang aan ontlenen. Het
wezenlijke fundament der Kerk is im
mers niet zijn spreken, maar Jezus
Christus zelf.
SINDS Petrus gaat de Opbouw der
Kerk dan ononderbroken voort en
de Bijbel zorgt er wel voor dat we ons
wachten voor eenzijdigheden. Paulus te
kent zijn eigen arbeid als een voortdu
rend opbouwen der gemeenten. Hij
haast zich van stad tot stad om overal
dat enige fundament te leggen, dat door
God in Christus gelegd is: dat is dus
die belijdenis uit te spreken welke eens
door eersteling Petrus was gesproken.
Na hem soms practisch gelijktijdig
met hem komen zijn compagnons,
die de verdere opbouwwerkzaamheden
verrichten. Ze hebben te zorgen dat
hun verder bouwwerk niet uit het lood
zakt en niet op een gegeven moment
komt te rusten op een ander fundament.
Ze worden daarin bijgestaan door de
ambtsdragers van de gemeente. Zo die
nen allen ieder op eigen wijze het
grote plan. God schenkt hun een veel
heid van gaven: profetie, gezondma
king, tongen, uitleg, blijdschap..
maar al deze geschenken hebben niet
zozeer henzelf op het oog; méér hun
taak en degenen die zij ermee berei
ken. Ze verrichten al die Opbouw-ar-
beid onder voortdurende spanning, want
elk moment dreigen ze persoonlijk en
met hun ganse gemeente af te glijden
van dat eriig-juiste fundament. Op al
lerlei wijze kan dat geschieden. Dwaal
leraars dringen de gemeente binnen en
ze maken de verlossing afhankelijk
van bepaalde voorwaarden: besnijdenis,
wetsvervulling, sabbathsheiliging en wat
dies meer zij. Vrijgeesten staan een ver
lossing voor, die geen dankbaarheid er
kent. De ambtsdragers zelf kunnen zich
gaan verbeelden iets bijzonders te zijn
en ze vergeten dat het een wonder Gods
is als je geloven moogt. En de gemeen
teleden zelf kunnen zelfgenoegzaam
worden en zichzelf belangrijker gaan
achten dan hun taak aan de naaste.
Kijk, daar komt dan al meteen het ont
stellende „stichtelijke" misverstand om
de hoek gluren: „Als ik het maar
geestelijk goed heb, dan kan me de
rest gestolen wordenEn dan is
meteen alles uit en het gebouw Gods
ligt weer in puin. Want enkel, die ten
zegen is, kan gezegend worden.
Ondei donkere September-lucht
Er zou nog heel wat meer over „Op
bouwen" zijn te zeggen. Maar laten we
die laatste uitspraak niet begraven on
der verdere uitweidingen, opdat volle
dig worde verstaan waarom het feite
lijk gaat. Er zijn dozijnen erg-meele-
vende gemeenten, die schijnbaar per
fect in orde zijn, boordevol dito dito
gemeenteleden. Voor kerkgang, offer
vaardigheid, belijdenis en menig ander
vak verdienen ze ronduit „Tien". En
toch ontbreekt er wat. Zelf kunnen ze
niet eens onder woorden brengen wat er
mankeert; misschien klaagt deze of ge
ne zowaar over een gebrek aan
„stichting." Laat men begrijpen dat het
hieraan haperde: de gemeente dacht dat ze
„klaar" was, in zichzelf compleet, ter
wijl de ware Kerk tot op de jongste
dag in de „steigers" blijft staa.i. Dc
bouw gaat verder. Elke ingevoegde
bouwsteen wordt meteen weer bouwar
beider temidden der ontelbaren, die van
Christus niet weten. En al zwoegende
maar ook: slechts dan alleen wor
den gelovigen zelf „opgebouwd" in het
allerheiligst geloof en weten wezenlijk
van ellende, verlossing en dankbaarheid.
HOE dan ook, we hakken de knoop
door en spreken veiligheidshalve van
„Opbouwen". Dat dit woord niet
erfelijk belast is, spreekt wel vanzelf.
Het leeft. Het leeft doordat het alom
rond ons leeft. Wie de nieuwe stads- en
dorpswijken gadeslaat, voelt iets van de
blijdschap van de opbouw. Er ligt iets
schcppcnds in; dat het besef levendig
houdt dat de mens beelddrager Gods is:
Want vergeten we niet de-wezen
lijke Opbouwer van den beginne is God
Zelf. die hemel en aarde gemaakt heeft
cn die het vast gebouw van Zijn gunst
bewijzen in eeuwigheid doet rijzen. Dat
door God gebouwd worden heeft men
ook eenmaal bijbels en fel als „stichting"
ervaren. Het benauwende is echter, dat
men daarbij zelf zich hoe langer hoe meer
als dode stenen ging gedragen zonder
dat men bereid was tegelijk bouwmate
riaal èn bouwlieden te zijn. De onschrif
tuurlijke stichtelijkheid is aan één oog
blind, hoe scherp zij dan ook met het
resterende oog ontwaart dat God de
grote Bouwmeester is, en hoe juist zij
positie mag nemen tegen hen, die me
nen dat opbouw enkel maar een men
selijke taak en liefhebberij is.
De Bijbel onderstreept voortdurend
dit goddelijk Bouwheerschap. Heel de
heilsgeschiedenis kan daarom verhaald
worden binnen het raam van een op-
bouwverhaal, dat ongeveer zó zou kun
nen lulden. God heeft de wereld ge
maakt, maar Satan heeft Zijn werk in
puin geworpen. Daarin berust God niet,
maar begint Zijn Rijk opnieuw te stich
ten. Zijn eerste materiaal daartoe is
het volk Israël. Niet in die zin dat dit
volk enkel maar passief Gods gunst on
dervindt, maar veel meer zó dat zijn
leidslieden onafgebroken zelf bij die
arbeid betrokken zijn. God mag dan
naar Jesaja 5 de Stichter en Aan
legger van Zijn wijngaard zijn, welke
Kij ommuurt en van een wachttoren
voorziet, Hij draagt een deel van Zijn
verantwoordelijkheid over aan profeten
en priesters, aan richters en koningen.
Tenslotte wil God in Jezus Christus de
opperste bouwsteen de topsteen, die
het geheel bekronen zal aanbrengen.
Maar de leidslieden van het volk ver
werpen deze sluitsteen: zij keuren Hem
als ondeugdelijk af. Daarmee is het
bouwsel Israël voor God zonder zin ge
worden, maar dat betekent niet dat God
Zijn plan laat varen. Hij neemt de weg
geworpen topsteen en maakt Hem tot
fundament van een nieuw bouwwerk:
van het nieuwe Israël, de Kerk. Dat is
Gods antwoord op de wandaad der bo
ze wijngaardeniers: Mattheus 12 neemt
het beeld van Jesaja 5 weer op!
Vanuit deze gcdachtengang behoren
we ook Mattheus 16 vers 17 tot 19 te
lezen: dat onderwerp van durende dis
cussie tussen Rome en Protestantisme.
Petrus is de eerste, die de ware toe-
PASSAGE NAAR HET PARADIJS
§JAAK is ster af,
het is nog niet duidelijk ben we Sjaak precies zo
wat hij zodoende wel ge- terzijde gesmeten, en in elk
worden is. Om met het be- geval kan hij lang wachten
aanlokkelijk voorstel.
je het goed bekijkt, heb- Want een week na
einde van Sjaaks wieier- Wie ooit met stilzitten be-
carrière komt er op een geerde rijk te worden:
gin te beginnen: bij de voor iemand hem nog i
derde ronde van zijn gega
randeerd laatste rit heeft
dermate vemieti-
biertje of wat hartigers zal
aanbieden.
Ja, en daar staat Sjaak
rende zenuwtoeval zijn tenminste
schouwd het allerbeste wat sen over. Hij is natuurlijk
Merietje, die juist haar
baby voedt, op haar gemak dan
met een „Sjencer, je niet,
brood niet gunt,
zo'n slachtoffer
toch wel dit en dat en nog
Sjaak plotseling de race
gestaakt: hij heeft een mi
nuut of wat als een beze
tene staan vloeken en tie
ren, en daarna is hij als
een driftige kleuter boven
op zijn fiets een rondedans
goede
ambachts
school is h\j
niet geweest.
Hij heeft
een tijdje
lang geverfd, en ook een
Uil de
VOLKSWIJK
hij zegt kei bereid zich
dat het hem avontuur te storten, zonder
zo spijt dat de kosten te berekenen.
Sjaak zo'n Natuurlijk niet in die mate
pech heb dat hij zelfs niet naar de
gehad, maar prijs vraagt, maar de ge
wend b\j; eigenlijk
jongen en voorts nog als
hier is met een i
en het is niets prettig 1
neer je afgodsbeelden plot
seling ondersteboven tui
melen. Het is daarmee als
leren: het is meer geweest
een duvelstoejager zijn op
allerlei plaatsen en bedrij-
t. De enige aanwinst
jopkomende
de we- Want het mannetje bezit kosten en dan betaal ik
een sigarenzakie, dat gega- elke week dertig gulden af,
randeerd best loopt, maar ei} en dus in drie jaar de
tr-ie fan af wil om er- eigenaar, want die vier
voet aan 'n steentje en boven hem gesteld waren
denkt dat dit zijn be- cn die niet bepaald een
schermheilige is. Hij ver- blad voor hun mond trach-
die niet bepaald een geen tachentig gulden per Is dat geen i
dat is wat beters dan je te alles goed er. die honderd
*e ^e^ser}..,0J ie gulden krijgt hij wel er-
steentje kwaad weg. Ja, als levende
benen onder je lijf van- h() e„
daan te lopen voor het
grootkapitaal
Men moet zeggen: dit is