I
trr „DURE TIJDEN"
Diagnose was niet moeilijk
J~let waaracht
cliscipelschap
ige
HET REGIMENT DER OMSTANDIGHEDEN
■EEZ9P1
IMWi'.'IHH
ZONDAGSBLAD 1 SEPTEMBER 19S1
Niels nieuws onder de zon
Met als gevolg honger en gebrek
WE leven weer in een „dure tijd".
Die klacht kan men dagelijks
lezen en horen. En in vele gezinnen
is het een dagelijkse puzzle om de
eindjes aan elkaar te knopen. De
prijzen van de eerste levensbehoef
ten (brood, vlees, kleding, brandstof
fen enz.) zijn onrustbarend gestegen
en bijna elke dag staan we voor
nieuwe verrassingen van allesbehalve
prettige aard.
Als we vergelijkingen maken met
vroeger, met „normale" tijden, dan
komen we vaak tot de conclusie, dat
de prijzen driemaal, viermaal en
soms nog meer gestegen zijn. En
't ligt voor de hand, dat menigeen
zucht: zó erg is 't nog nooit ge
weest.
Toch is dit laatste niet waar. Wie
zich in de historie verdiept, ontmoet
daarin telkens „dure tijden". En we
mogen ons zelfs gelukkig prijzen, dat
drastische prijsverhogingen thans ten
minste niet zulke algemene en treu
rige gevolgen hebben als in vroeger
eeuwen.
In een petitie, die in 1492 door de
Leidse slagers tot de Vroedschap
werd gericht, werden klachten geuit,
zoals men ze thans zo dikwijls hoort:
Een eeuw later, in de winter van
1556'57, maakte men de hevigste
duurte mee, die de zestiende eeuw
gekend heeft. Honger en gebrek wa
ren er de treurige gevolgen van. In
Amsterdam verbood de Overheid aan
de bakkers het etaleren van kunstig
bewerkte taarten, omdat men be
vreesd was er het hongerlijdende volk
„opstandig" mee te maken.
Met dezelfde grilligheid, waarmee
zich telkens allerlei prijsstijgingen
voordeden, sprongen in andere tijden
de prijzen weer omlaag. Nadat in het
midden der zeventiende eeuw op een
zeker ogenblik het graan in een maand
twee a driemaal in prijs gestegen
was, daalde het daarna in twee we
ken weer tot het normale bedrag. Al
lerlei natuurlijke en kunstmatige
oorzaken (ook speculaties) speelden
hierbij een rol.
Nog meer dan thans hield de Over
heid vroeger toezicht op het verloop
der prijzen. Maatregelen van allerlei
aard werden in moeilijke tijden ge
troffen. Meestal begon het met een
uitvoerverbod. Dergelijke verboden
werden of door de Landsregering of
door de steden afgekondigd; het wa-
Levensmiddelen werden vroeger voor
op de markt gekocht. Daardoor was
controle
het grootste deel door de huismoeders
't mogelijk op de prijzen een goede
te houden.
de slagers verzochten aan de Over
heid de huur van hun stallen in de
Grote Vleeshal te verlagen en de
Vleesaccijns te verlichten, daar zij
anders hun bedrijf uit armoede zou
den moeten opheffen, en de gemeen
te dientengevolge niet meer in staat
zou zijn „betercoop vleys" te ver
krijgen.
Ook toen het was juist in de
tijd van het „Kaas- en Broodvolk"
had men te kampen met een grote
„duurte-vlaag", zoals er zo veel in
de geschiedenis zijn geweest.
Over hoge levensmiddelenprijzen
klaagde men al in het jaar 1183, toen
grote overstromingen een deel van
de oogst verloren hadden doen gaan.
In 1370 werd ook al weer als een
gevolg van overstromingen van
„huiveringwekkende duurte" gespro
ken. Tot een ongekende hoogte lie
pen de prijzen op in 1437, tengevolge
van de oorlog met de Hanzesteden.
Gezellige stenen
Tot een van de bizonderheden van de
Amerikaanse staat Nevada behoren de
„gezellige stenen". Deze stenen zijn na
tuurlijke magneten. Want, als drie of
vier op de grond liggen, ongeveer 30
cm. onderling van elkaar verwijderd,
beginnen ze op een eigenaardige ma
nier naar elkaar toe te rollen.
Deze soort stenen werden ontdekt
door een gezelschap, dat aan 't picnic-
ken was. Men legde een tafellaken op
de grond en om te voorkomen, dat dit
zou opwaaien, lei men een aantal ste
nen op de uithoeken.
Enkele minuten later waren alle ste
nen naar het midden van het servet
gerold. Daar men dacht, dat de wind
hieraan schuld had, ging het gezelschap
naar een meer beschutte plaats. Doch
hier gebeurde precies hetzelfde. Toen
lette men eens goed op, en men zag,
dat, dadelijk nadat ze op het tafellaken
waren gelegd, de stenen alle naar elkaar
toe rolden en niet tot stilstand kwamen,
vóór ze bij elkaar op een hoopje lagen.
Waar men de stenen ook legde, soms
zelfs op een afstand van 60 cm. van el
kaar, toch wisten ze elkaar te berei
ken!
ren vooral de kleine steden, die der
gelijke maatregelen namen.
Zo heeft b.v. de gemeente Den
Briel in de zestiende eeuw tot zeven
maal toe de uitvoer van gewassen
graan naar elders verboden. In Am
sterdam voelde de Vroedschap voor
dergelijke verbodsbepalingen altijd
weinig, omdat deze koopmansstad nu
eenmaal van de handel, en dus ook
van de uitvoer moest leven. Maar in
de hierboven reeds gesignaleerde
winter van 1556'57 verbood de
hoofdstad toch ook de graanuitvoer.
Om de bittere pil een beetje te ver
zachten werd bepaald, dat alleen de
aanwezige voorraden, die ter be
schikking van de burgerij moesten
blijven, niet mochten worden uitge
voerd, maar dat het van buiten aan
gevoerde graan vrij mocht worden
verscheept.
Als een wapen in de strijd tegen
de duurte gebruikten de vroede vade
ren voorts dikwijls het wapen van de
„prijszetting" (prijsvaststelling). De
Overheid bepaalde de prijs, die haar
rechtvaardig voorkwam. Zoals dr, Un-
ger schreef in zijn boekje „De Levens
middelenvoorziening in de Middeleeu
wen" waren de „leer van de recht
vaardige prijs en het woekerverbod
de grondslagen der middeleeuwse
economie."
In later tijden dacht men er an
ders over; toen zich omstreeks 1845
schaarste en duurte voordeden, ging
men er toe over om in tegenstel
ling met het verleden aan tje han
del een zo groot mogelijke vrijheid
te bieden. Concurrentiestrijd en gro
ter aanbod deden de prijzen toen
weer zakken.
Wie de duurteperioden bestudeert,
constateert, dat ze met een zekere
regelmaat telkens weer terugkomen.
Zelfs in het toch volkomen normale
jaar 1911 liepen de prijzen plotseling
opl Ook toen gingen ze weer omlaag,
maar ook deze prijsstijging had ten
slotte invloed op het prijsniveau. Im
mers het is een feit, dat naarmate
de beschaving meer tot ontwikkeling
kwam en naarmate meer artikelen
voor de mensheid beschikbaar wer
den, het prijsniveau ook heel lang
zaam en heel zeker steeg!
Van een man, die de iijd had
Bij een partijtje oude drukwerken, ge
kocht op een veiling, van zeer uiteenlo
pende aard, proclamaties van de Sou-
vereine Vorst uit 1813, nachtwakers'
nieuwjaarswensen, feestgcdichten op een
jubilé van een meesterknecht en poli
tieke vlugschriften, het merendeel in
de meer dan huiselijk poëtische trant
van de jaren omstreeks 1850 en '60
bevonden zich ook enige stichtelijke
drukwerken.
Een er van bevat, in dichtmaat natuur
lijk, een register op de boeken van het
Oude en Nieuwe Testament, fraai met
pen en inkt gecalligrafeerd, met grote
versierde hoofdletters bij elke regel.
Iemand, die blijkbaar nog de tijd had,
heeft zich naarstiglijk aan het studeren
gezet en kwam daarbij tot het volgende
resultaat:
Men vindt in 't Oude Testament: 39
boeken, 929 kapittels, 23.213 verzen, 592.419
woorden, 2.728.100 letters, 35.543 maal
het woord: Ende, het middelste boek is:
Proverbia, het middelste kapittel is
Job 29, de twee middelste verzen zijn
II Chr. 20 17/18 en het kleinste vers is
I Chron. 1 1.
Evenzo in het Nieuwe Testament: 27
boeken, 260 kapittels, 7979 verzen, 181.253
woorden, 838.380 letters, 10.684 maal het
woord: Ende, het middelste boek is
II Thessalonicensen, de twee middelste
kapittels zijn Rom. 13/14, het middelste
vers is Hand. 7:7; het kleinste vers is
Joh. 11 35.
Bij deze moeizame arbeid constateerde
de bijbelse speurder nog, dat in de
Bybel de naam Jehovah of Heere 6855
maal voorkomt, met II Chron. 4 16 in
het midden.
Het totale resultaat is, dat men in de
Bijbel vindt: 66 boeken, 1189 kapittels,
31.192 verzen, 773.692 woorden, 3.566 480
letters, 46.227 maal het woord: Ende, het
middelste kapittel is Psalm 117, het mid
delste vers is Psalm 101 8.
Voorts bestudeerde hij nog de apo-
cryphe boeken, waarin hij ontdekte: 180
kapittels, 6081 verzen en 152.185 woor
den. Zijn arbeid eindigt met de woor
den: „Het heilig Bijbelwoord is ons veel
grooter schat, Dan 't gansch Gëscha-
pendom, met al haar heil bevat".
(Van onze medische medewerker)
£E was een nog jonge vrouw, maar
wie haar leeftijd naar de kleur
van het hoofdhaar zou taxeren, schatte
haar zeker acht tot tien jaar te oud.
Het had haar niet meegezeten in het
leven. Tegen de zin van haar ouders
was ze getrouwd met een wispelturig
man, die het tot twaalf ambachten en
dertien ongelukken gebracht had. Hij
miste alle attributen van de ideale
echtgenoot, ging met andere vrouwen
uit en liet ten slotte zijn wederhelft
met het zoontje van vijf jaar in de
steek.
Altijd had zij voor haar familie de
ware stand van zaken verborgen ge
houden. Wanneer er al eens iets uit
lekte, sprong ze vergoelijkend voor
hem in de bres en ik geloof, dat ze
hem ook nu weer dankbaar en met
liefde zou accepteren als hij beter
schap beloofde en haar zou vragen
het nog eens met hem te proberen.
Ze had een klein kapitaaltje gehad,
was keurig in de spulletjes gezet toen
ze trouwde. Geleidelijk was alles ach
teruit gegaan, haar spaarduitjes waren
op, de riante woning, waarin ze de
eerste jaren van haar huwelijk ge
woond had, moest ze noodgedwongen
ontruimen. In ruil daarvoor had ze nu
een zit-slaapkamer voor haar en haar
zoontje met een klein keukentje. De
kleine man bracht ze 's morgens naar
de kleuterschool. Ze had een betrek
king gezocht en moest zich dan haas
ten om er op tijd te zijn.
's Middags mocht ze niet naar huis.
Het jochie kreeg zijn boterhammetjes
mee in een klein schoudertasje. Tussen
de middag at hij ze bij de juffrouw
van de kleuterschool op met een
bekertje melk, die zijn moeder in een
medicijnflesje van 150 gram bij zijn
broodjes deed. Om vier uur ging hij
alleen naar huis langs de drukke stra
ten van de grote stad. Bij een over
steekplaats legde hij zijn handje vol
vertrouwen in de grote hand van een
agent totdat hij de overzijde van de
straat, tussen auto's en fietsen door,
bereikt had. Menige agent keek hem
na. Vaak zwaaide hij nog even met
zijn armpje alsof hij dankbaar was
voor het gevoel van de vaderhand, die
de dienaar van Hermandad hem ge
boden had. Als hij bij zijn huis kwam,
was de deur gesloten, maar altijd ont
fermde de buurvrouw zich over hem
totdat zijn moeder tegen half zes thuis
kwam.
Zij haastte zich eigenlijk heel de dag
om zo vroeg mogelijk thuis te zijn. De
spanningen in haar huwelijksleven, de
drukke werkkring, de zorgen voor het
levensonderhoud van haar en haar
kind hadden haar steeds nerveuzer
gemaakt. Ze at vrij behoorlijk maar
viel al maar af in gewicht. Haar han
den werden beverig. Er lag een won
dere glans in haar ogen, haar oog
appels waren wijd en zwart, haar be
wegingen schichtig en onzeker. De
laatste tijd brak ze veel meer dan
vroeger en 's nachts had ze akelige
dromen. Ze werd prikkelbaar en hui
lerig, zette altijd maar weer de ramen
open, omdat ze het zo heet had. Eén
deken was haar tijdens de slaap vol
doende. De weinige vriendinnen, die
ze er nog op na hield, zagen haar met
bezorgdheid aan.
Op haar aandringen kwam ze ten
slotte bij me. De diagnose was niet
moeilijk. Haar schildklier was vergroot
en de overige verschijnselen wezen
onmiskenbaar op een te sterke wer
king van dit orgaan, dat de verbran
dingsprocessen in het lichaam regelt.
Ik vroeg haar de volgende morgen zo
lang mogelijk op bed te blijven, niet
te eten of te drinken, nuchter dus, zo
kalm mogelijk naar het ziekenhuis te
komen om de stofwisseling te bepalen.
Deze was inderdaad zeer verhoogd. Er
zat niets anders op. Ze moest rust
houden, medicijnen gebruiken en
voorschriften betreffende de voeding,
waaruit vlees geschrapt werd, nauw
keurig volgen.
De stofwisseling is geleidelijk in
normale banen gekomen, haar
lichaamsgewicht is tijdens de rustkuur
met zes kilo toegenomen, haar zenu
wen is ze volkomen de baas geworden.
Wel moest ze van betrekking ver
anderen, omdat ze het advies kreeg
haar leven rustiger in te richten. Dit
is haar gelukt. Ze heeft de Woensdag
middag vrij en is de andere dagen
thuis vóór dat haar zoontje uit school
komt.
ZONDAGSBLAD 1 SEPTEMBER 1951
5
N NAvolgen"^
NOU nou", zal een spotvogel zeg
gen, „zo kom je maar makke
lijk aan je „N". Elk gewoon mens
zoekt zo'n woord onder de „V" van
volgen, maar gemaskerde theologan
ten verrassen je natuurlijk en on
getwijfeld bij gebrek aan beter
„Als een peLqmm öoor
qevóRen tRek ik met
mijn heiUnö vooRt."
met een voor- en ontijdige behande
ling. En dan mag je nog dankbaar
zijn dat ze bij de A 't niet over
„Achtervolgen", bij de O over „Op
volgen", enzovoorts enzovoorts heb
ben..
Waarop zijn naaste vriend instemt:
„Man, wat kun je anders van hen
verwachten? Er is geen normaal
mens meer, die het nog in zijn hoofd
haalt om over „navolgen" te praten
behalve de preekheren. Verbeeld je
dat een journalist de Tour de France
op die manier zou verslaan; ik zie
het al: de ftian-in-de-gele-trui ging
er van door en het peleton volgde
hem naEn grinnikend voegt hij
er aan toe: „Wees nog maar blij dat
we niet onthaald worden op „Achter-
nakieven" dat is ook al zo'n bi
zar woord...!"
Waarmee eventuele opposanten dan
op de duidelijkste wijze hebben ge
zegd wat ik zelf nu al een half al
phabet lang probeer te verkondigen:
dat bijbelse woorden een totaal ei
gen sfeer om zich heen hebben,
waarmee je in het dagelijkse leven
geen weg weet, omdat dit alledaags
bestaan nu eenmaal vreemd is aan
de spanningen van het geloof. In het
klimaat van het natuurlijke leven
kijk eens aan, daar is al een andere
„N"; we schrijven dus over Navol
gen niet bij gebrek aan andere N-be-
grippen vormt het bijbelse taal
eigen een verzameling „displaced
words", evenzeer ontheemd als de
verplaatste personen. Op gevaar af
dat de Kerk zich door die tale Ka-
naans nooit en tenimmer verstaan
baar zal kunnen maken op de mark
ten des levens. En met het gevolg
dat „Navolgen" principieel iets an
ders beduidt dan „volgen", ook al
ligt het verschil ook in het Grieks
slechts in een voorzetsel bij dezelfde
stamwoorden, gelijk bijvoorbeeld
heel duidelijk blijkt in een tekst
als Marcüs 1 vers 18-20, waar eerst
sprake is van „volgen" en vlak daar
op van „navolgen".
NU moet ik beginnen met mijn keus
nogmaals in bescherming te ne
men, want een voorzetseltje kan een
werkwoord volledig van betekenis
doen wisselen. Daar heb je nevens
het werkwoord „lopen", het aanver
wante „nalopen"; nevens „doen"
„nadoen", en iedereen proeft terstond
dat het daarbij om totaal andere be
grippen gaat. Maar, tegelijk moet ik
mezelf haastig in de rede vallen en
zeggen: „Na-lopen" is minder dan
lopen, minder inspannend werk, min
der oorspronkelijk, minder riskant;
„nadoen" is minder dan „doen",
minder avontuurlijk, minder origineel
minder gedurfd maar „navolgen"
is nu juist méér dan volgen; het is
hartstochtelijker, gewaagder, gebon-
dener; het is de aanduiding van een
absoluut volgen. Het is als het ware
de meest-overtreffende trap in de
verhouding waarin de ene mens tot
de ander kan staan.
Laten we aannemen dat er, ergens
in Oud-Israël, een voortreffelijke
Rabbi optreedt, die grote indruk op
de mensen maakt. Hij spreekt in een
dorpje en de mensen slaan de han
den ineen van verbazing; neen maar,
zo spreekt de eigen dorpsgeestelijke
toch niet. Dan is het eerste gevolg
dat men die Rabbi gaat nalcpen.
Men verneemt dat hij de volgende
sabbath het woord zal roeien in e->n
nabije gemeente, en allerlei hoorders
van verleden week makrn -eb op
om hem opnieuw te gsan iist»*-
ren. Niet allen natuurlijk: rijn
ook onverschilligen, die rustig thuis
blijven. Een volgende stap is dot men
deze redenaar gaat „na-docn of
„na-bootsen". Er zijn altijd jeugdige
sprekers-in-de-dop, die vei lokt wor
den om grootheden te imiteren, ook
al komen ze daar geen stap verder
mee, en verliezen ze er hun eigen
persoonlijkheid door. Maar er zijn
nog andere verhoudingen denkbaar:
onder de nalopers bevinden zich en
kelen, die voelen dat ze feitelijk niet
meer zonder het woord van deze
mens kunnen en ze worden zijn „vol
gelingen". Nu is het wezenlijke con
tact tot stand gekomen. Ze gaan
met hun held mee, zoals so'daten
met hun aanvoerder, zoals een liuid
haar bruidegom volgt. In de meest
letterlijke zin „volgen" zij hem:
steeds ziet men in Oud-Israël Rab
bi's door het land trekken, hij zelf
voorop, hetzij te voet, hetzij op 'n
ezeltje, en daarachter een korter of
langer, dunner of dikker streepje
volgelingen. Waar hij gaat, gaan zij.
Ze delen met hem de hitte van de
dag en de koude van de nacht; ze
breken samen het brood en lessen
hun dorst uit hetzelfde bronnetje; des
avonds zitten ze samen bij het flakke
rend houtvuur en des nachts slapen
ze in zijn nabijheid. Hun „voorgan
ger" bepaalt hun gehele bestaan.
Maar nog is daarmee het allerlaat
ste niet gezegd.
Het „volgen" is véél, maar één
ding ontbreekt eraan. Het is nog niet
beslissend genoeg; er zit nog iets
„vrij-blijvends" in. Soms verlaten
discipelen hun leidsman. Allerlei
oorzaken kunnen daarvoor bestaan.
Jonge mensen vinden in een dorpje
waar hij spreekt opeens een meisje,
dat hun hart meer boeit dan de Mees
ter met zijn heerlijke woorden ver
mag. Er komt een bericht door van
thuis, dat Vader overleden is, en dat
het ouderlijk bezit de aanwezigheid
van de zoon dringend vereist. Of de
aanvoerder kiest zulke onbegaanbare
paden, legt zijn volgelingen zulke be
perkingen op, en is zo weinig in
staat om de hardheid der wegen door
zijn woorden te doen vergeten, dat
ze er de brui van krijgen en er van
door gaan. En pas voor hen, die al
deze verzoekingen tot ontrouw weer
staan, mag het woord „NA-volgen"
worden gebruikt. Dan is er een band
voor het leven gelegd; dan heeft de
Rabbi alle macht over zijn gezellen
verkregen; dan betekent hij méér
voor hen dan enig ding op aarde
En dit alles speelt zich nu in het
Nieuwe Testament èn sindsdien
in de gehele wereld af ten aan
zien van Jezus Christus.
lereerst. Wie binnen de landspa
len der kerkelijke gemeente geboren
werd, komt daar op een bepaalde
tijd in zijn jeugd vaak toe. Alle jam
merklachten over de ontkerstende
jongerenwereld ten spijt, worden
nog steeds mensen gegrepen om, kos
te wat 't kost, Hem na te lopen.
Oogst in de Haarlemmermeer. Augustus 1951.
Wij kunnen Jezus ook nadoen, dat
is een tweede stap. In de kerkge
schiedenis zijn bepaalde tijdperken,
waarin men hartstochtelijk de vraag
stelt: „Hoe kan ik in Zijn voetstappen
gaan?"; „Wat zou Jezus in mijn ge
val gedaan hebben en wat moet ik
dus doen?". Ook hiertegen kan men
vele, zware (en zelfs voor de hand
liggende) theologische bezwaren
ihbrengen, omdat Christus geen
zedepreker, maar de Heiland der
wereld is.
Wij kunnen nog verder Chris
tus volgen. Dan daagt er een erken
ning van Zijn leiderschap. Zo zijn
de scharen Jezus gevolgd, bereid om
Zijn bevelen te gehoorzamen. Johan
nes vertelt daarover in zijn evange
lie: de mensen zijn van plan Jezus
tot koning uit te roepen en Hij zal
over hen kunnen beschikken. Ze zijn
op staande voet klaar om voor Hem
te vechten en desgewenst zelfs hun
leven te geven. Er zit enkel één ad
dertje onder het gras: zij hebben in
feite al de plannen van Jezus uitge
maakt. Voor hen weegt zwaarder
wat zij zelf van zins en willens zijn,
dan Gods heilsraad. Ze zijn nog al
te zeer gevangen in een romantische
heldendroom, die tegelijk hun eigen
persoon grenzenloos overschat. Met
alle beste bedoelingen om Jezus te
helpen, betekenen zij voor Hem een
verzoeking en verzwaring der lasten.
Wie geen vreemde in de kerkelijke
wereld is, weet dat dit soort volge
lingen nooit uitsterft: zij zijn bers
tensvol vervuld van hun acties, hun
plannen, hun daden, en nog steeds
hebben ze niet begrepen dat Jezus
Christus ook daarover verzoening
moest doen.
Wij kunnen eindelijk de Hei
land navolgen. Nu is Hij alleen van
belang. Nu blijven wij achter Hem,
omdat we buiten Hem niet meer kun
nen. Nu kunnen we alles loslaten
omdat Hij ons vastgegrepen heeft.
Nu kan het waarlijk op offers en
op sterven aangaan, zonder dat we
ons in de uiterste ure bedenken,
omdat we zonder deze gemeenschap
aan Zijn lijden en sterven, Hem zou
den moeten missen die we niet meer
missen kunnen. Alles is goed, als we
Hem maar niet uit het oog verlie
zen: Hem maar niet kwijt raken.
„Alles laat ik varen, waar Hij mij
behoort, als een pelgrim door ge
varen trek ik met mijn Heiland
voort
Dat is het waarachtige discipeL
schap. En ach ja onze wereld
met zijn leiderfiguren en volgelingen;
met zijn heersers en soldaten; met
zijn wijzen en adepten; die wereld
weet van dit „NA-volgen" weinig of
niets. Maar weten wijzelf er wèl
van?
meer hij merkt zijn jonge meesterschap, da „Pech" zorgt niet voor
steeds sterkere overwinning in zijn zak extra-inkomsten. „Pech"
heeft. Hij ligt
HOE meer de mensheid hart,
de hemel leegredeneert dat
i met God meent afgere- mate „Pech" het aanschijn
kend te hebben, des te meer
duivelen bevolken de aar
de; des te meer onbegre-
de wereld bepaalt. Er
is een tijd geweest, dat een
verliezer eerlijk en open
eiJidsprint klets, boem, niet meer poffen in het
dwars. En al deze kwel
geesten nemen dan weei
de gestalte aan van één on- woonte
berekenbare afgod,
naam „Pech" is. Tegen
„Pech" kan niemand iets melt
heet dat enkel „Pech". Er
bestond eenmaal de ge-
„Sorry" te zeg
gen, als men al te gekke
bokken schoot
de zaak is weer stuk.
Hij kan er wel cm grienen.
Meer, hij krijgt er inder
daad spectaculaire huil
buien door. Want het
winkeltje om de hoek,
dat het afbetalingsmagazijn
plotseling je radio kamt
weghalen omdat je nou net
toevallig en helemaal bui-
„Pech". Waar Het is niet gezellig voor pech, pech.'
beginnen het is een Fa- is de zelfcritiek gebleven; Merietje als Sjaak na zo'n Neen, het worden geen
ervaring thuis komt. Er gezellige avonden daar in
s ringeloort, sart, tyran- aller-prima-
niseert. Hoor de verhalen, beste speler
lees de sportverslagen, door zijn dat
alle rangen en pagina's we nochtans
ruist dat onheilspellende met dubbele
woord: „Pech". Het heeft cijfers ver-
de huizen van de Volks- liezen schrij-
w ijk met een nieuwe,
vreemde angstcultus door
trokken, waarbij fetisch
bestaat een mateloos ver- dat hokje. Sjaak is sjagrij-
schil tussen een bezwete, nig en Merietje is van
stoffige prijswinnaar en huis-uit niet gewend om
een even een blad voor haar mond
bezwete en te nemen en vertelt hem
stoffige ver- bloemrijk en uitvoerig wat
liezer. De een niksnut hij wel is. Ze
eerste is in boekt daarmee wel niet
de wolken vee' resultaat: hoogstens
en heeft een smeert Sjaak 'm de straat
ven we nijdig toe aan
„Pech".
Tenminste Sjaak doet
amulet opnieuw een rol zulks omdat alles verkeerd
gaan spelen. Het is daar gaat. Zijn rijzende ster wil portemonnaie, zodat moe- koelt hun bewondering
niet omhoog; het der de t
schijnt slechts een nietige
morgenster geweest te rijn,
terwijl alom zonnen op-
overigens niet gelleven
deze eredienst mankt ook
in andere kringen zijn
slachtoffers. Men zou daar
nodig een
schouwing a
den. Ja, het zou kunnen
i dat de Kerken, die
baan brengt niet veel verkeerde paard gewed.
dat is voor een groot ,jPechniemand ver
sportman zoals hij meer moedt ook maar dat dit
onderling toih al veel te bandje, net op het beslis- een grijpstuivertje. De met je zelf te maken kan
hoofdmoot moet al fietsen- hebben; dat het niet zo
veel discussiëren en splin
ters in elkanders ogen ont
waren, zich volledig aan
een behoorden te sluiten
om deze nieuwe religie
die cr een is zonder God en
zonder gebod en zonder
belofte
zoeken en bestrijden. Het
wordt een mens, die dage-
sende ogenblik. Morgen is
het een slippartij, waar
door hij een achterstand
krijgt, die niet meer in te
halen valt. Overmorgen
breekt er iets aan zijn ver
snelling. en de volgende
week zitten zijn remmen
te gaan onder- opeens muurvast. Het gek-
dat dit volgens
zijn zeggen althans
hoorlijk zi.,
eens, Merietje is van huis
uit gewend aan 'n hoog
loon en 'n boel zakgeld en
Sjaak is in zijn vrijgezel- schoeien. En zelfs
lentijd ook niets te kort men het vermoedde, zou je
gekomen, en nu, met z"n het Sjaak niet kunnen zeg-
beiden èn de baby in de gen. Merietje in geen ge
hoor dat je je zelf dan
eens flink onder handen
zou moeten nemen, en je
leven op een andere leest
lijks deze bizarre liturgieën steeds pleegt te geschieden wieg dan kom je niet vadie heeft
i Satan meemaakt,
op die momenten dat hij rond met zo'n hongerloon- 0een woorden voor?
bang om het feitelijk rechtens, krachtens tje van tegenwoordig. Maar
WIJKPREDIKANT.