Q'
eeuw 5(oenclerloo
D»
en gelijkenis
GANZENNEST"
DE LEGE ZONDAG GEVULD
ZONDAGSBLAD 11 AUGUSTUS 1951
1851
1951
HELDRINGS -DROOM. VAM EEN PUT, EEN SCHOOL EN EEN KERK GING IN VERVULLING
misdeelde jeugd geroepen zijn, ge
tracht om ootmoedig dit werk in liefde
tot Christus te doen. De Hoenderloo-
mensen weten dat, wanneer het werk
niet doortrokken is van Christus"
geest en Christus' liefde, al is het dan
technisch nog zo prijzenswaard en al
roemt de wereld het nog zo nuttig en
mooi, het dan niet meer is de voort
zetting van hetgeen waartoe Heldring
de stoot gaf. Want dan heeft het ver
loren datgene wat de werkelijke
waarde er van uitmaakt, dan mist het
alles wat in laatste instantie hier op
aarde betekenis en zin heeft. Geeste
lijk gesproken is dit werk ten onder
gang opgeschreven, wanneer het niex
langer gedragen wordt door het abso
lute van: God alleen de eer."
Zo lezen wij in het Voorwoord,
waarmede mr. M. B. van de Werk,
voorzitter van het bestuur van de
stichting „Hoenderloo", het bijzonder
fraai uitgevoerde gedenkboek „Een
eeuw Hoenderloo" opent. Aan dit in
kleurendruk uitgegeven ei» bijna 160
tellende bladzijden omvattende ge
denkboek hebben verder meegewerkt
mej. M. Elisabeth Kluit, ds. O. G.
Heldring, mr. H. de Bie Sr., mr.
E. van Beusekom, J. C. H. Heldring
en een „buitenstaander", terwijl het
verlucht is met tal van prachtige fo
to's op kunstdrukpapier van het leven
op „Hoenderloo".
In het hoofdstuk „De stichters en
hun tijd" wordt op duidelijke wijze
geschetst, hoe Heldring heeft gestre
den tegen de steeds verder voortwoe
kerende verarming in zijn tijd en hoe
hij met zijn denkbeeld „armenverzor
ging moet werkverschaffing zijn"-ve
len van zijn tijdgenoten vooruit is ge
weest. Op een wandeltocht over de
Veluwe in 1839 ontdekte Heldring
Hoenderloo, een nederzetting van hv.t-
woningen ia een vruchtbare heide
streek, waarvan een schaapherder,
een zekere Brinkenberg, de eerste be
woner was, die hem over het leven in
Hoenderloo vertelde. Geen waterput,
geen school, ja, het ontbrak de
streekbewoners aan veal en ds Hel
dring, bewogen met het lot van deze
mensen, ging geld verzamelen. Er
kwam een waterput en er kwam een
school, al werd deze voorlopig onder
gebracht in een kamer. „Geen ge
nootschappen, maar wel geestverwan
te helpers, die even bewogen waren
door de nood der tijden als hijzelf,
ziedaar wat Heldring zocht. Hij had
behoefte aan mensen, aan vrienden,
die de Heiland kenden en juist omdat
Jezus Christus in hun leven gekomen
was, werden uitgedreven naar hun
broeders, die in nood verkeerden."
Heldring kreeg contact met de kring
van het Réveil en met Groen van
Prinsterer. De belangstelling voor de
ideeën en het werk van de man van
de daad, die Heldring zich betoonde,
groeide. In 1846 verrees een school
gebouw en kwam meester Gangel
van Appeltern naar Hoenderloo over.
Deze onderwijzer, die „er van over
tuigd was, dat alle onderwijs, dat
niet op Gods Woord gegrond was en
niet tot God en Christus leidt, een
ij dele vertoning is" werd ook de ziels-
zorger van de kolonie, terwijl zijn
huis onderdak bood aan jongens en
meisjes. Zo werd de grondslag voor
„Hoenderloo' gelegd. Vele goed ge
situeerden, aan wie Heldring om
hulp verzocht, droegen hun steentje
bij en zo kon een nieuw huis worden
gebouwd om ook jongens en meisjes,
die of uit de gevangenis ontslagen of
verwaarloosd waren, onderdak te
verschaffen. De jongens begonnen
met ontginningswerkzaamheden in de
omgeving van Hoenderloo, terwijl de
meisjes naar het asyl Steenbeek, in
de buurt van Hemmen gingen, om
dat de Betuwe meer kansen bood
voor de meisjes om b.v. een goede
betrekking te vinden.
Een kerkgebouw....
En ds. Heldring, die „gedroomd had
van een put, een school en een kerk",
mocht reeds enkele jaren na de ont
dekking van Hoenderloo zijn droom
geheel in vervulling zien gaan, doordat
in 1857 reeds een begin kon worden
gemaakt met de bouw van een kerk,
welke in 1858 werd ingewijd.
Dat was het begin van „Hoenderloo",
de stichting, die thans zo'n belangrijke
plaats in de rij van inrichtingen vqor
kinderbescherming inneemt.
Ontroerend is het te lezen, hoe het
werk van ds. Heldring, dat zulke rij
ke vruchten heeft gedragen, is geze
gend en wij beamen het, dat dit „in
laatste instantie Gods geheim is".
Zeker, zijn practische zin bouwde de
school, maar zijn fantasie liet achter
de put en de school de kerk verrij
zen, die moest worden tot een bron
van altijd levend water, want „Hel-
drings liefde, practische zin en fanta
sie sproten voort uit zijn groot en le
vend geloof in God en Jezus Chris-
Zijn kleinzoon, ds. O. G. Heldring,
beschrijft in een zeer interessant
hoofdstuk „de eerste 50 jaren" en
laat zien, hoe langzamerhand de op
voeding van opvoeding in het huisge
zin naar langduriger verblijf in het
gesticht kentert.
De Rotterdamse oud-kinderrechter,
mr. H. de Bie Sr., die zelf van 1918
af gedurende 28 jaren de voorzitters
zetel van „Hoenderloo" heeft ingeno
men, geeft in zijn hoofdstuk „Mijl-
By een portret hebben wij
te maken met een per
soon, wiens gelijkenis wy
zo goed mogelijk moeten
uitbeelden. Wij mogen hier
natuurlijk eventueel minder
gunstige trekken iets voor
deliger uit laten komen. In
de meeste gevallen moeten
wij er echter voor zorgen,
dat wij genoemde trekken
en vormen niet geheel weg
nemen, omdat in de meeste
gevallen hierdoor ook het
karakter verdwijnt. Een
goed gelijkend portret is
niet mogelijk zonder het ka
rakter goed weer te geven.
De best geslaagde opnamen
zyn meestal actiefoto's, bv.
iemand in zijn werk of
hobby, dus niet geposeerd
maar zijn aandacht geves
tigd op iets dat hem boeit.
Dit komt doordat het karak
ter hierin vaak het beste
uitkomt en niet terugge
drongen wordt door de ge
poseerde, afwachtende hou
ding. Fotograferen wij bv.
een echt joviaal type, dan
herkennen wij deze persoon
meest als een gezet iemand.
Door het plaatsen van de
lampen kunnen we een
overdreven dikke nek dun
ner en door de stand der
camera langer doen schij
nen, waardoor het overtol
lig dikke van de persoon
minder uitkomt. Zolang dit
het karakter van de persoon
niet schaadt is het dan ook
zeker aan te bevelen; maar
gaan wij dit te ver doorvoe
ren, dan klopt er iets niet,
want de lange dunne nek
duidt juist het tegenover
gestelde karakter aan, nl.
het meer bedachtzame type.
De voornaamste karakter
typen zyn globaal:
langhalzigen - bedacht
zaam type;
korthalzigen - spontaan
type;
hoog voorhoofd - denker;
uitstekende kin - wils
krachtig type.
Het corrigeren van de
gelaatsvorm.
By lange smalle gezichten
kan men de camera hoog
zetten, dan wordt het ge
zicht verkort weergegeven.
Hier moet men geen opname
„en face" maken, daar dit
de verhouding van lengte
en breedte te duidelijk
weergeeft. Het beste is de
opname „en profil" of half-
of driekwart ,,en face" te
nemen. Bij een breed gelaat
moet de stand van het ge
zicht als bij het voorgaande
zijn, doch hier moet de ca
mera op dezelfde hoogte als
het hoofd geplaatst worden.
Alleen bij goede gelaatsvor-
men en verhoudingen is een
opname „en face" aan te be
velen.
De neus.
Is deze lang of krom, dan
de camera op neushoogte en
het gezicht „en face"; hier
persé niet „en profil". Zij
licht is hier ook af te raden
daar de neus hierdoor vaak
groter gaat lijken. Bij een
dikke neus is daarentegen
sterk zijlicht aan te bevelen
en de camerastand van
boven af. Door het zijlicht
ontstaat een sterke schaduw,
waardoor de neus smaller
lijkt. Bij een wipneus de ca
mera eveneens hoger dan
het hoofd, waardoor wij de
neusgaten niet te zien krij
gen.
Oren.
Bij uitstaande oren het
gelaat „en profil of drie
kwart „en face", waardoor
het verre uitstaan gecorri
geerd wordt. Ook wanneer
de oren een minder normale
vorm of stand hebben de
stand van het gezicht als
boven. Echter bij oren waar
van de vorm in opzicht een
zekere afwijking vertoont,
deze beslist niet „en profil".
Onze foto.
Hierbij afgedrukt plaat
sen wij een opname ge
maakt door T. L., waarover
wij in het volgend artikel
bijzonderheden zullen mee
delen, mede in verband met
het feit, dat verschillende
amateurs opmerkten, dat
het met hun camera niet
mogelijk is dichterbij scherp
te stellen dan 3 m. en zy
dus nooit een portretopna
me kunnen maken. Op een
eenvoudige en doelmatige
manier gaat dit toch wel en
daarover dan de volgende
Voor deze rubriek kan
ieder foto's ter beoordeling
inzenden. Ook kan men de
heer Jacobi vragen stellen en
inlichtingen vragen. Voor
goeding vanporto-
kosten sluite in
dé* redactie met
aanduiding „Fotorubriek".
adn50
ZONDAGSBLAD 11 AUGUSTUS 1951
5
Spannende
avonturen „HET
in oon
logstijd
In de smederij.
paal halfweg" een overzicht van de
ontwikkeling van kinderbescherming,
zoals deze bij wet is geregeld en be
licht „het andere klimaat", waarin de
stichting na de mijlpaal Halfweg is
terecht gekomen.
Mr. E. van Beusekom schrijft over
„Hoenderloo's tweede halve eeuw",
in welk hoofdstuk ook de lotgevallen
der stichting in de bezettingstijd wor
den gememoreerd. Hij eindigt met
deze conclusie: „De arbeiders wisse
len, het werk blijft hetzelfde. Door
bijna allen van hen, wie een post,
hoe schijnbaar gering ook, werd toe
vertrouwd, is naar vermogen ge
tracht aan de beginselen, welke bij
de oprichting de Stichters hebben ge
leid, trouw te blijven en in hun geest
de opgedragen arbeid te volvoeren".
Invloed ten goede
Een buitenstaander, die een „in
vogelvlucht" over het leven op „Hoen
derloo" schrijft, besluit zijn artikel
met de woorden, waarmede wij harte
lijk instemmen: „De plaats, die Hoen
derloo in onze samenleving inneemt,
zien wij als des te belangrijker, naar
mate wij ons meer van onze sociale
verantwoordelijkheid zijn bewust ge
worden. Het werk van Hoenderloo
behoort beter bekend te worden onder
alle groepen van de bevolking, opdat
een ieder beseffe dat hier tussen het
golvende Veluwse bosland ernstig
getracht wordt te werken aan de
sanering van de Nederlandse samen
leving. Het moreel van de jeugd zal
hier in deze wijde, vrije velden nieuwe
krachten en groeisappen kunnen puren,
om straks een invloed ten goede te
oefenen onder ons volk."
Het boek besluit met een beschrij
ving van enkele persoonlijkheden, die
in het leven van „Hoenderloo" een
belangrijke rol hebben gespeeld, van
de hand van de heer J. C. H. Hel
dring, waarna de voorzitter, mr. Van
de Werk een „terugblik en uitzicht"
biedt, waarin hij o.a. zegt: Hoender
loo siert zich met de naam christe
lijk. Daarom is het goed te herinne
ren aan wat vijftig jaar geleden de
toenmalige bestuurder prof. Valeton
schreef: wat christelijk is, moet goed
zijn en zoveel immer mogelijk op de
hoogte des tijds het christendom
kome niet achteraan, maar het ma
ke gebruik, zij het ook in de grootste
eenvoudigheid van wat wetenschap
en kunst als nodig en heilzaam aan
het licht hebben gebracht. Wat niet
„goed" is, kan niet christelijk zijn".
Kameraden.
De prijs van dit werkelijk prach
tige gedenkboek, bedragende 4,90,
kon zo laag worden gehouden door
een bijzondere gift, welke beoogde
het boek binnen het bereik van zeer
velen te brengen.
Moge dit doel werkelijkheid wor
den, want niet het gedenkboek op
zichzelf alleen is dit waard, doch
bovenal de arbeid ten behoeve van de
jeugd, die nu al een eeuw lang op
„Hoenderloo" wordt verricht.
B. v.d. R.
\Y7fVT was die periode van 1940—1945
in menig opzicht een mooie tijd! Je
kon je zo echt als Nederlander uitleven.
De liefde voor ons vaderland en ons
roemruchtig Oranjehuis, de waarde van
onze vlag en ons Wilhelmus, de gemeen
schappelijke strijd tegen de verwaten
vijand, dat alles deed ons over kleine
geschillen heenstappen en tot grote da
den in staat zijn.
Van dit laatste wil ik iets vertellen
in dit verhaal over de „Commandogroep
Biesbosch"; die bestond uit eenvoudige
polderjongens uit Werkendam, Hooge-
Zwaluwe, Made-Drimmelen of waar ze
ook vandaan kwamen, uit dorpen rond
om de Biesbosch gelegen.
Zelfs heden ten dage weten nog zeer
weinig Nederlanders, wat zich daar af
gespeeld heeft in „Onbezet Nederland'.
Hoe het begon?
In de herfst van 1944, vóór de bevrij
ding van Brabant, zag menig Duits sol
daat wel in, dat de oorlog voor zijn
land verloren was. Daarom probeerden
ze een goed heenkomen te zoeken. Kwa
men ze dan in de buurt van Made-Drim
melen en wel speciaal aan de Amer bij
laatstgenoemd dorp, dan konden ze na
tuurlijk niet verder. Aan het Havenhoofd
was dan iemand wel zo welwillend ze
bij tweeën of drieën over te zetten en
wel naar een dijk, die het Zuidelijk
gedeelte van de Biesbosch in de toe
komst moet afsluiten. Op die dijk stond
een paal, waaraan een mand was be
vestigd, die als signaal gebruikt werd
als er Duitsers verwacht konden wor
den. Werd die dijk bereikt, zo was het
eerste werk hen te ontwapenen, want
het was aanvankelijk meer om wapenen
da« om gevangenen te doen.
Dat gevangen nemen ging niet altijd
even gemakkelijk. Uit den aard der zaak
waren de Duitsers achterdochtig. Bo
vendien waren niet allen deserteurs,
sommigen kwamen eenvoudig" op pa
trouille en waren natuurlijk behoorlijk
gewapend.
Onze jongens waren hoofdzakelijk op
hun pistolen en karabijnen aangewezen.
Het gevangen nemen ging meestal als
volgt te werk. Bij een brugje, wat de
St. Jansplaat met het Beneden Janne-
zand verbindt, stonden een paar van on
ze jongens achteloos over het leuninkje
met elkander te praten. Pet over de
oren, rode das om de nek, grove sokken
gestoken in waterlaarzen en wat verder
tot de boerenkleding in de polder be
hoort.
Kwam een patrouille Duitsers, dan
werd zo goed en zo kwaad het ging in
Hollands en gebroken Duits een praatje
gemaakt en als de Duitsers zich enigs
zins op hun gemak begonnen te gevoe
len en zich van geen gevaar bewust wa
ren, werd een halve kring om hen ge
vormd en klonk in eens het bevel: „Han
den omhoog!" Tegelijk werden dan alle
revolvers op de verschrikte Duitsers ge
richt, die zich dan in de meeste geval
len overgaven.
Toch moest er af en toe ook wel eens
gevochten worden en vielen er van weers
kanten gewonden. Bij een dier ontmoe
tingen werd er direct geschoten met als
gevolg een gewonde vijand, terwijl een
ander van de verwarring gebruik maak
te om te ontvluchten. Een paar schoten,
hem achterna gezonden, troffen helaas
geen doel en toen een der jongens hem
achterna rende, geerde de vluchteling,
die later een Pool bleek te zijn. zich om,
stond stil en schoot met de karabijn, ge
lukkig zonder iemand te treffen. De
vervolging tegen hem werd verder in
gezet. Hij wist te ontsnappen, maar
moest zich de volgende dag, geen
weg wetend in dat labyrinth van bos en
water, overgeven. Toen bleek hy toch
gewond te zyn.
Na enkele maanden hadden onze jon
gens njet minder dan 72 Moffen gevan
gen, welk aantal hun geweldig veel
hoofdbrekens kostte.
En hoe wisten ze zulk een groot aan
tal te verbergen? zal deze of gene le
zer onwillekeurig vragen.
Als ge zelf nooit in de Biesbosch en
wel meer speciaal de Brabantse Bies
bosch zijt geweest, zult ge dit moeilijk
kunnen begrijpen. Maar in de wirwar
van kreken en sloten, van riet en biezen,
griendhout en polderland moet zelfs een
Biesboschbewoner uitkijken, ftil hij de
weg niet kwijt raken. Het gevaar van
omhoog varen is zeer groot, aan de ene
kant der kreek eb, aan de andere kant
soms al vloed, aan de ene kant van een
vaartuig nauwelijks een voet water, aan
de andere kant ettelijke meters.
De jongens zelf leefden in keten, zo
als te doen gebruikelijk is bij rietsnij
ders, houthakkers, enz., of ook wel in
aakjes, terwijl voor de gevangenen oor
spronkelijk één, later twee grote aken
ingericht werden om ze bergen, natuur
lijk onder behoorlijke bewaking.
Uit Werkendam of Drimmelen, of bij
de weinige boeren, .die er toen nog in
de Eiesbosch woonden, moest voedsel
gehaald worden. De grootste moeilijk
heid was dokters te halen, die bereid
waren, zowel voor de Duitse als Hol
landse gewonden te zorgen.
Het allermoeilijkste was wel, dat
slechts een zeer klein aantal mensen en
dan nog natuurlijk alleen zij, die men
absoluut vertrouwde, van de gevange
nenschepen mocht afweten.
Ondanks zeer strenge bewaking en
de uiterste voorzichtigheid is het toch
eens een Duitser gelukt zwemmende de
andere oever te bereiken, wr ar hij door
een boerenvrouw van kleren is voor
zien, in Werkendam door de S S. werd
opgepakt en in Dordrecht bij de S.D.
ten slotte terecht kwam.
Er was toen gelukkig bij de S.D. een
vertrouwd persoon, die zogenaamd met
(Zie voor vervolg pag. 6)
de Biesbosch uit.
Wat beseffen we van de
mensen en oppermensen
en half-goden, die daar
leven en streven? Hun
wereldje raakt nauwelijks
het onze; hoogstens lezen
we er iets over in een
krant; op z"n allerbest
flitsen ze even door ons
bestaan heen en daarmee
uit. Zelfs wanneer we da
gelijks met elkander in
aanraking komen, kunnen
wp elkaar vreemder blij
ven dan Hottentotten het
voor Eskimo's zijn.
U meent dat ik nu weer
eens overdrijf? Kom aan,
vertel me dan op wat u
weet over boksers en cou
reurs, over voetbalsterren
en tapkastkasteleins, wier
namen eenmaal in elk
Maandagochtend-sportblad
met de dikste letter op de
voorpagina prijkten. Ziet
ge wel: nu staat ge daar
met beschaamde kaken,
want ge kunt niet één
woord uitbrengen. Ja, ge
kunt natuurlijk beweren,
dat u een dergelijke on
kunde niet misstaat, omdat
ge met dit gedoe en be
drijf niets en dan ook niets
te maken wilt hebben en
daarmee basta. Alleen, ik.
vrees dat ge dan slechts
van de nood een deugd
maakt want dan hebt ge
er enkel maar mee gezegd
dat voor deze jonge en
oudere mensen de evan
gelische boodschap niet
geldt; dat we ons over hen
geen moment druk hebben
te maken; dat zij geen ziel
te verliezen hebben; dat
zij behoren tot de schare
die het geklank niet kent.
En al zulke uitspraken
zijn toch werkelijk zo
deugdzaam niet en het is
me alsof op de achter
grond Paulus ons verwij
tend en ontsteld aanziet,
die dan toch maar wél op
de hoogte was van de
sporttaal zijner dagen en
die dat bargoens op het
onverwachtst invlecht in
zijn meest ernstige brie
ven, nét alsof het Heil
toch ook wel voor kam
pioenen en campionnissi-
mo's is. Hetgeen het dan
ook waarlijk is. Zodat we
werkelijk ons wat benard
dienen te gevoelen over
het feit dat hele groepen
van onze maatschappij
zich aan de kerkelijke blik
ontvallen moeten gevoelen.
Waarmee ik men be-
grijpe mij
recht
geenszins be
doel dat
ieder kerklid
van de klein
ste zuigeling tot het oudste
opoetje zich dient bezig te
houden met het onderzoek
van achtergronden en uit
zichten. Er is altijd nog
zoiets als taakverdeling.
Ik schrijf dit alles om
dat Sjaak renner is en
juist als zodanig een grote
rol is gaan spelen in Me-
rietjes leven. Het is on
denkbaar dat Marietje
waarover we reeds te
lang zwegen ooit met
zo'n fietsen-en-benen-geval
in aanraking zou komen,
want Marietje gaat 's Zon
dags nog steeds naar de
kerk en de coureurs schie
ten daar op z"n allerbest
even aan voorbij; zó met
hun neus op het stuur
gebogen dat ze enkel maar
onze keitjes en asfaltstra
ten zien en zeker niet de
Uit de
VOLKSWIJK
gebouwen, die daar langs
hun weg staan te roepen
met hun lokkend klokken
spel. Maar Merietje gaat
niet naar de kerk en wat
moet je dan in vredes
naam met zo'n lege, vrije
Zondag aanvangen? Wat
anders dan voetbalsuppor
ter worden, om mee te
trekken op verre uit
wedstrijden naar weet ik
welk onwaarschijnlijk
dorpje In Nederland, waar
de favoriete zoveelste-
klasse-club heen moet
gaan. Net zo lang totdat
deze ploeg bij gebrek aan
bindende krachten, centen
en teamspirit uiteen ploft
als een lekke band, en je
elders je geluk gaat be-
proeven. Op
zulk een ont
luisterde
Zondag dan
is Merietje
met een
vriendin
naar een wielerwedstrijd
gaan kijken en daar heeft
ze Sjaak ontmoet. En hier
hebben we dan eindelijk
in Merietje's leven de
Liefde, de Liefde op het
eerste gezicht, de film-
volmaakte Liefde.
Ja, ik zeg daar, ,xop het
eerste gezicht", maar wat
zagen die twee daar nu
feitelijk aan die finish,
waar Merietje, dank zij de
relaties van haar vriendin
onder soigneurs en sein-
jeurs van de cours met
haar wipneusje bovenop
stond en waar Sjaak onder
daverende toejuichingen
der menigten in een ko
lossale eindsprint zijn
grootste rivaal juist met
één toiellengte sloeg en
daarmee zijn, op dat mo
ment vrij wankele, benen
op de eerste sporten naar
roem, eer en geld zette
wat zagen zij daar van en
in elkaar? Merietje zag
een man; een „he-man"
zou ze gezegd hebben, als
ze dat woord had gekend.
Een zweetoverdropen, hij
gend, door weet ik welke
dope, door welke injectie
of door wat voor inspire
rend drankje ver boven zijn
theewater zijnd man, aan
wiens f ietsvoeten in die
stonde aanbiddend een
haast bezeten schare lag
neergeknield en waarvan
ze wist van haar vrien
din met de connecties
dat hij vandaag ineens een
man in bonis was. Dat
samen, maar bovenal en
voor alles, dat kennelijk
man-zijn dreef haar ertoe
op hem af te stormen en
hem te zoenen zodat ze
warempel meteen samen
vereeuwigd werden op die
vluchtigste aller uitvin
dingen: het filmjournaal.
En Sjaak zag met ogen,
beneveld door alles en nog
wat op dat gloriemoment
waarop het wondermiddel
nog niet was uitgewerkt
een jonge vrouw met
glanzende ogen en zwarte
haren, flink en vlot van
postuur, een kind om
zo in te bijten. Is er meer
nodig om een complete
liefdesgeschiedenis op gang
te brengen?
Die Zondagavond na het
ererondje en bij de ere-
wijn is de zaak dik voor
elkaar gekomen. Voortaan
denkt Merietje niet meer
aan Jan en Piet en Kees
en Johnny als ze op haar
metalen krukje zit; ze
weet enkel van Sjaak,
Sjaak en nog eens Sjaak.
WIJKPRED1KANT.
THKt-iHHHHHWHHHTTHT