Q' eeuw 5(oenclerloo D» en gelijkenis GANZENNEST" DE LEGE ZONDAG GEVULD ZONDAGSBLAD 11 AUGUSTUS 1951 1851 1951 HELDRINGS -DROOM. VAM EEN PUT, EEN SCHOOL EN EEN KERK GING IN VERVULLING misdeelde jeugd geroepen zijn, ge tracht om ootmoedig dit werk in liefde tot Christus te doen. De Hoenderloo- mensen weten dat, wanneer het werk niet doortrokken is van Christus" geest en Christus' liefde, al is het dan technisch nog zo prijzenswaard en al roemt de wereld het nog zo nuttig en mooi, het dan niet meer is de voort zetting van hetgeen waartoe Heldring de stoot gaf. Want dan heeft het ver loren datgene wat de werkelijke waarde er van uitmaakt, dan mist het alles wat in laatste instantie hier op aarde betekenis en zin heeft. Geeste lijk gesproken is dit werk ten onder gang opgeschreven, wanneer het niex langer gedragen wordt door het abso lute van: God alleen de eer." Zo lezen wij in het Voorwoord, waarmede mr. M. B. van de Werk, voorzitter van het bestuur van de stichting „Hoenderloo", het bijzonder fraai uitgevoerde gedenkboek „Een eeuw Hoenderloo" opent. Aan dit in kleurendruk uitgegeven ei» bijna 160 tellende bladzijden omvattende ge denkboek hebben verder meegewerkt mej. M. Elisabeth Kluit, ds. O. G. Heldring, mr. H. de Bie Sr., mr. E. van Beusekom, J. C. H. Heldring en een „buitenstaander", terwijl het verlucht is met tal van prachtige fo to's op kunstdrukpapier van het leven op „Hoenderloo". In het hoofdstuk „De stichters en hun tijd" wordt op duidelijke wijze geschetst, hoe Heldring heeft gestre den tegen de steeds verder voortwoe kerende verarming in zijn tijd en hoe hij met zijn denkbeeld „armenverzor ging moet werkverschaffing zijn"-ve len van zijn tijdgenoten vooruit is ge weest. Op een wandeltocht over de Veluwe in 1839 ontdekte Heldring Hoenderloo, een nederzetting van hv.t- woningen ia een vruchtbare heide streek, waarvan een schaapherder, een zekere Brinkenberg, de eerste be woner was, die hem over het leven in Hoenderloo vertelde. Geen waterput, geen school, ja, het ontbrak de streekbewoners aan veal en ds Hel dring, bewogen met het lot van deze mensen, ging geld verzamelen. Er kwam een waterput en er kwam een school, al werd deze voorlopig onder gebracht in een kamer. „Geen ge nootschappen, maar wel geestverwan te helpers, die even bewogen waren door de nood der tijden als hijzelf, ziedaar wat Heldring zocht. Hij had behoefte aan mensen, aan vrienden, die de Heiland kenden en juist omdat Jezus Christus in hun leven gekomen was, werden uitgedreven naar hun broeders, die in nood verkeerden." Heldring kreeg contact met de kring van het Réveil en met Groen van Prinsterer. De belangstelling voor de ideeën en het werk van de man van de daad, die Heldring zich betoonde, groeide. In 1846 verrees een school gebouw en kwam meester Gangel van Appeltern naar Hoenderloo over. Deze onderwijzer, die „er van over tuigd was, dat alle onderwijs, dat niet op Gods Woord gegrond was en niet tot God en Christus leidt, een ij dele vertoning is" werd ook de ziels- zorger van de kolonie, terwijl zijn huis onderdak bood aan jongens en meisjes. Zo werd de grondslag voor „Hoenderloo' gelegd. Vele goed ge situeerden, aan wie Heldring om hulp verzocht, droegen hun steentje bij en zo kon een nieuw huis worden gebouwd om ook jongens en meisjes, die of uit de gevangenis ontslagen of verwaarloosd waren, onderdak te verschaffen. De jongens begonnen met ontginningswerkzaamheden in de omgeving van Hoenderloo, terwijl de meisjes naar het asyl Steenbeek, in de buurt van Hemmen gingen, om dat de Betuwe meer kansen bood voor de meisjes om b.v. een goede betrekking te vinden. Een kerkgebouw.... En ds. Heldring, die „gedroomd had van een put, een school en een kerk", mocht reeds enkele jaren na de ont dekking van Hoenderloo zijn droom geheel in vervulling zien gaan, doordat in 1857 reeds een begin kon worden gemaakt met de bouw van een kerk, welke in 1858 werd ingewijd. Dat was het begin van „Hoenderloo", de stichting, die thans zo'n belangrijke plaats in de rij van inrichtingen vqor kinderbescherming inneemt. Ontroerend is het te lezen, hoe het werk van ds. Heldring, dat zulke rij ke vruchten heeft gedragen, is geze gend en wij beamen het, dat dit „in laatste instantie Gods geheim is". Zeker, zijn practische zin bouwde de school, maar zijn fantasie liet achter de put en de school de kerk verrij zen, die moest worden tot een bron van altijd levend water, want „Hel- drings liefde, practische zin en fanta sie sproten voort uit zijn groot en le vend geloof in God en Jezus Chris- Zijn kleinzoon, ds. O. G. Heldring, beschrijft in een zeer interessant hoofdstuk „de eerste 50 jaren" en laat zien, hoe langzamerhand de op voeding van opvoeding in het huisge zin naar langduriger verblijf in het gesticht kentert. De Rotterdamse oud-kinderrechter, mr. H. de Bie Sr., die zelf van 1918 af gedurende 28 jaren de voorzitters zetel van „Hoenderloo" heeft ingeno men, geeft in zijn hoofdstuk „Mijl- By een portret hebben wij te maken met een per soon, wiens gelijkenis wy zo goed mogelijk moeten uitbeelden. Wij mogen hier natuurlijk eventueel minder gunstige trekken iets voor deliger uit laten komen. In de meeste gevallen moeten wij er echter voor zorgen, dat wij genoemde trekken en vormen niet geheel weg nemen, omdat in de meeste gevallen hierdoor ook het karakter verdwijnt. Een goed gelijkend portret is niet mogelijk zonder het ka rakter goed weer te geven. De best geslaagde opnamen zyn meestal actiefoto's, bv. iemand in zijn werk of hobby, dus niet geposeerd maar zijn aandacht geves tigd op iets dat hem boeit. Dit komt doordat het karak ter hierin vaak het beste uitkomt en niet terugge drongen wordt door de ge poseerde, afwachtende hou ding. Fotograferen wij bv. een echt joviaal type, dan herkennen wij deze persoon meest als een gezet iemand. Door het plaatsen van de lampen kunnen we een overdreven dikke nek dun ner en door de stand der camera langer doen schij nen, waardoor het overtol lig dikke van de persoon minder uitkomt. Zolang dit het karakter van de persoon niet schaadt is het dan ook zeker aan te bevelen; maar gaan wij dit te ver doorvoe ren, dan klopt er iets niet, want de lange dunne nek duidt juist het tegenover gestelde karakter aan, nl. het meer bedachtzame type. De voornaamste karakter typen zyn globaal: langhalzigen - bedacht zaam type; korthalzigen - spontaan type; hoog voorhoofd - denker; uitstekende kin - wils krachtig type. Het corrigeren van de gelaatsvorm. By lange smalle gezichten kan men de camera hoog zetten, dan wordt het ge zicht verkort weergegeven. Hier moet men geen opname „en face" maken, daar dit de verhouding van lengte en breedte te duidelijk weergeeft. Het beste is de opname „en profil" of half- of driekwart ,,en face" te nemen. Bij een breed gelaat moet de stand van het ge zicht als bij het voorgaande zijn, doch hier moet de ca mera op dezelfde hoogte als het hoofd geplaatst worden. Alleen bij goede gelaatsvor- men en verhoudingen is een opname „en face" aan te be velen. De neus. Is deze lang of krom, dan de camera op neushoogte en het gezicht „en face"; hier persé niet „en profil". Zij licht is hier ook af te raden daar de neus hierdoor vaak groter gaat lijken. Bij een dikke neus is daarentegen sterk zijlicht aan te bevelen en de camerastand van boven af. Door het zijlicht ontstaat een sterke schaduw, waardoor de neus smaller lijkt. Bij een wipneus de ca mera eveneens hoger dan het hoofd, waardoor wij de neusgaten niet te zien krij gen. Oren. Bij uitstaande oren het gelaat „en profil of drie kwart „en face", waardoor het verre uitstaan gecorri geerd wordt. Ook wanneer de oren een minder normale vorm of stand hebben de stand van het gezicht als boven. Echter bij oren waar van de vorm in opzicht een zekere afwijking vertoont, deze beslist niet „en profil". Onze foto. Hierbij afgedrukt plaat sen wij een opname ge maakt door T. L., waarover wij in het volgend artikel bijzonderheden zullen mee delen, mede in verband met het feit, dat verschillende amateurs opmerkten, dat het met hun camera niet mogelijk is dichterbij scherp te stellen dan 3 m. en zy dus nooit een portretopna me kunnen maken. Op een eenvoudige en doelmatige manier gaat dit toch wel en daarover dan de volgende Voor deze rubriek kan ieder foto's ter beoordeling inzenden. Ook kan men de heer Jacobi vragen stellen en inlichtingen vragen. Voor goeding vanporto- kosten sluite in dé* redactie met aanduiding „Fotorubriek". adn50 ZONDAGSBLAD 11 AUGUSTUS 1951 5 Spannende avonturen „HET in oon logstijd In de smederij. paal halfweg" een overzicht van de ontwikkeling van kinderbescherming, zoals deze bij wet is geregeld en be licht „het andere klimaat", waarin de stichting na de mijlpaal Halfweg is terecht gekomen. Mr. E. van Beusekom schrijft over „Hoenderloo's tweede halve eeuw", in welk hoofdstuk ook de lotgevallen der stichting in de bezettingstijd wor den gememoreerd. Hij eindigt met deze conclusie: „De arbeiders wisse len, het werk blijft hetzelfde. Door bijna allen van hen, wie een post, hoe schijnbaar gering ook, werd toe vertrouwd, is naar vermogen ge tracht aan de beginselen, welke bij de oprichting de Stichters hebben ge leid, trouw te blijven en in hun geest de opgedragen arbeid te volvoeren". Invloed ten goede Een buitenstaander, die een „in vogelvlucht" over het leven op „Hoen derloo" schrijft, besluit zijn artikel met de woorden, waarmede wij harte lijk instemmen: „De plaats, die Hoen derloo in onze samenleving inneemt, zien wij als des te belangrijker, naar mate wij ons meer van onze sociale verantwoordelijkheid zijn bewust ge worden. Het werk van Hoenderloo behoort beter bekend te worden onder alle groepen van de bevolking, opdat een ieder beseffe dat hier tussen het golvende Veluwse bosland ernstig getracht wordt te werken aan de sanering van de Nederlandse samen leving. Het moreel van de jeugd zal hier in deze wijde, vrije velden nieuwe krachten en groeisappen kunnen puren, om straks een invloed ten goede te oefenen onder ons volk." Het boek besluit met een beschrij ving van enkele persoonlijkheden, die in het leven van „Hoenderloo" een belangrijke rol hebben gespeeld, van de hand van de heer J. C. H. Hel dring, waarna de voorzitter, mr. Van de Werk een „terugblik en uitzicht" biedt, waarin hij o.a. zegt: Hoender loo siert zich met de naam christe lijk. Daarom is het goed te herinne ren aan wat vijftig jaar geleden de toenmalige bestuurder prof. Valeton schreef: wat christelijk is, moet goed zijn en zoveel immer mogelijk op de hoogte des tijds het christendom kome niet achteraan, maar het ma ke gebruik, zij het ook in de grootste eenvoudigheid van wat wetenschap en kunst als nodig en heilzaam aan het licht hebben gebracht. Wat niet „goed" is, kan niet christelijk zijn". Kameraden. De prijs van dit werkelijk prach tige gedenkboek, bedragende 4,90, kon zo laag worden gehouden door een bijzondere gift, welke beoogde het boek binnen het bereik van zeer velen te brengen. Moge dit doel werkelijkheid wor den, want niet het gedenkboek op zichzelf alleen is dit waard, doch bovenal de arbeid ten behoeve van de jeugd, die nu al een eeuw lang op „Hoenderloo" wordt verricht. B. v.d. R. \Y7fVT was die periode van 1940—1945 in menig opzicht een mooie tijd! Je kon je zo echt als Nederlander uitleven. De liefde voor ons vaderland en ons roemruchtig Oranjehuis, de waarde van onze vlag en ons Wilhelmus, de gemeen schappelijke strijd tegen de verwaten vijand, dat alles deed ons over kleine geschillen heenstappen en tot grote da den in staat zijn. Van dit laatste wil ik iets vertellen in dit verhaal over de „Commandogroep Biesbosch"; die bestond uit eenvoudige polderjongens uit Werkendam, Hooge- Zwaluwe, Made-Drimmelen of waar ze ook vandaan kwamen, uit dorpen rond om de Biesbosch gelegen. Zelfs heden ten dage weten nog zeer weinig Nederlanders, wat zich daar af gespeeld heeft in „Onbezet Nederland'. Hoe het begon? In de herfst van 1944, vóór de bevrij ding van Brabant, zag menig Duits sol daat wel in, dat de oorlog voor zijn land verloren was. Daarom probeerden ze een goed heenkomen te zoeken. Kwa men ze dan in de buurt van Made-Drim melen en wel speciaal aan de Amer bij laatstgenoemd dorp, dan konden ze na tuurlijk niet verder. Aan het Havenhoofd was dan iemand wel zo welwillend ze bij tweeën of drieën over te zetten en wel naar een dijk, die het Zuidelijk gedeelte van de Biesbosch in de toe komst moet afsluiten. Op die dijk stond een paal, waaraan een mand was be vestigd, die als signaal gebruikt werd als er Duitsers verwacht konden wor den. Werd die dijk bereikt, zo was het eerste werk hen te ontwapenen, want het was aanvankelijk meer om wapenen da« om gevangenen te doen. Dat gevangen nemen ging niet altijd even gemakkelijk. Uit den aard der zaak waren de Duitsers achterdochtig. Bo vendien waren niet allen deserteurs, sommigen kwamen eenvoudig" op pa trouille en waren natuurlijk behoorlijk gewapend. Onze jongens waren hoofdzakelijk op hun pistolen en karabijnen aangewezen. Het gevangen nemen ging meestal als volgt te werk. Bij een brugje, wat de St. Jansplaat met het Beneden Janne- zand verbindt, stonden een paar van on ze jongens achteloos over het leuninkje met elkander te praten. Pet over de oren, rode das om de nek, grove sokken gestoken in waterlaarzen en wat verder tot de boerenkleding in de polder be hoort. Kwam een patrouille Duitsers, dan werd zo goed en zo kwaad het ging in Hollands en gebroken Duits een praatje gemaakt en als de Duitsers zich enigs zins op hun gemak begonnen te gevoe len en zich van geen gevaar bewust wa ren, werd een halve kring om hen ge vormd en klonk in eens het bevel: „Han den omhoog!" Tegelijk werden dan alle revolvers op de verschrikte Duitsers ge richt, die zich dan in de meeste geval len overgaven. Toch moest er af en toe ook wel eens gevochten worden en vielen er van weers kanten gewonden. Bij een dier ontmoe tingen werd er direct geschoten met als gevolg een gewonde vijand, terwijl een ander van de verwarring gebruik maak te om te ontvluchten. Een paar schoten, hem achterna gezonden, troffen helaas geen doel en toen een der jongens hem achterna rende, geerde de vluchteling, die later een Pool bleek te zijn. zich om, stond stil en schoot met de karabijn, ge lukkig zonder iemand te treffen. De vervolging tegen hem werd verder in gezet. Hij wist te ontsnappen, maar moest zich de volgende dag, geen weg wetend in dat labyrinth van bos en water, overgeven. Toen bleek hy toch gewond te zyn. Na enkele maanden hadden onze jon gens njet minder dan 72 Moffen gevan gen, welk aantal hun geweldig veel hoofdbrekens kostte. En hoe wisten ze zulk een groot aan tal te verbergen? zal deze of gene le zer onwillekeurig vragen. Als ge zelf nooit in de Biesbosch en wel meer speciaal de Brabantse Bies bosch zijt geweest, zult ge dit moeilijk kunnen begrijpen. Maar in de wirwar van kreken en sloten, van riet en biezen, griendhout en polderland moet zelfs een Biesboschbewoner uitkijken, ftil hij de weg niet kwijt raken. Het gevaar van omhoog varen is zeer groot, aan de ene kant der kreek eb, aan de andere kant soms al vloed, aan de ene kant van een vaartuig nauwelijks een voet water, aan de andere kant ettelijke meters. De jongens zelf leefden in keten, zo als te doen gebruikelijk is bij rietsnij ders, houthakkers, enz., of ook wel in aakjes, terwijl voor de gevangenen oor spronkelijk één, later twee grote aken ingericht werden om ze bergen, natuur lijk onder behoorlijke bewaking. Uit Werkendam of Drimmelen, of bij de weinige boeren, .die er toen nog in de Eiesbosch woonden, moest voedsel gehaald worden. De grootste moeilijk heid was dokters te halen, die bereid waren, zowel voor de Duitse als Hol landse gewonden te zorgen. Het allermoeilijkste was wel, dat slechts een zeer klein aantal mensen en dan nog natuurlijk alleen zij, die men absoluut vertrouwde, van de gevange nenschepen mocht afweten. Ondanks zeer strenge bewaking en de uiterste voorzichtigheid is het toch eens een Duitser gelukt zwemmende de andere oever te bereiken, wr ar hij door een boerenvrouw van kleren is voor zien, in Werkendam door de S S. werd opgepakt en in Dordrecht bij de S.D. ten slotte terecht kwam. Er was toen gelukkig bij de S.D. een vertrouwd persoon, die zogenaamd met (Zie voor vervolg pag. 6) de Biesbosch uit. Wat beseffen we van de mensen en oppermensen en half-goden, die daar leven en streven? Hun wereldje raakt nauwelijks het onze; hoogstens lezen we er iets over in een krant; op z"n allerbest flitsen ze even door ons bestaan heen en daarmee uit. Zelfs wanneer we da gelijks met elkander in aanraking komen, kunnen wp elkaar vreemder blij ven dan Hottentotten het voor Eskimo's zijn. U meent dat ik nu weer eens overdrijf? Kom aan, vertel me dan op wat u weet over boksers en cou reurs, over voetbalsterren en tapkastkasteleins, wier namen eenmaal in elk Maandagochtend-sportblad met de dikste letter op de voorpagina prijkten. Ziet ge wel: nu staat ge daar met beschaamde kaken, want ge kunt niet één woord uitbrengen. Ja, ge kunt natuurlijk beweren, dat u een dergelijke on kunde niet misstaat, omdat ge met dit gedoe en be drijf niets en dan ook niets te maken wilt hebben en daarmee basta. Alleen, ik. vrees dat ge dan slechts van de nood een deugd maakt want dan hebt ge er enkel maar mee gezegd dat voor deze jonge en oudere mensen de evan gelische boodschap niet geldt; dat we ons over hen geen moment druk hebben te maken; dat zij geen ziel te verliezen hebben; dat zij behoren tot de schare die het geklank niet kent. En al zulke uitspraken zijn toch werkelijk zo deugdzaam niet en het is me alsof op de achter grond Paulus ons verwij tend en ontsteld aanziet, die dan toch maar wél op de hoogte was van de sporttaal zijner dagen en die dat bargoens op het onverwachtst invlecht in zijn meest ernstige brie ven, nét alsof het Heil toch ook wel voor kam pioenen en campionnissi- mo's is. Hetgeen het dan ook waarlijk is. Zodat we werkelijk ons wat benard dienen te gevoelen over het feit dat hele groepen van onze maatschappij zich aan de kerkelijke blik ontvallen moeten gevoelen. Waarmee ik men be- grijpe mij recht geenszins be doel dat ieder kerklid van de klein ste zuigeling tot het oudste opoetje zich dient bezig te houden met het onderzoek van achtergronden en uit zichten. Er is altijd nog zoiets als taakverdeling. Ik schrijf dit alles om dat Sjaak renner is en juist als zodanig een grote rol is gaan spelen in Me- rietjes leven. Het is on denkbaar dat Marietje waarover we reeds te lang zwegen ooit met zo'n fietsen-en-benen-geval in aanraking zou komen, want Marietje gaat 's Zon dags nog steeds naar de kerk en de coureurs schie ten daar op z"n allerbest even aan voorbij; zó met hun neus op het stuur gebogen dat ze enkel maar onze keitjes en asfaltstra ten zien en zeker niet de Uit de VOLKSWIJK gebouwen, die daar langs hun weg staan te roepen met hun lokkend klokken spel. Maar Merietje gaat niet naar de kerk en wat moet je dan in vredes naam met zo'n lege, vrije Zondag aanvangen? Wat anders dan voetbalsuppor ter worden, om mee te trekken op verre uit wedstrijden naar weet ik welk onwaarschijnlijk dorpje In Nederland, waar de favoriete zoveelste- klasse-club heen moet gaan. Net zo lang totdat deze ploeg bij gebrek aan bindende krachten, centen en teamspirit uiteen ploft als een lekke band, en je elders je geluk gaat be- proeven. Op zulk een ont luisterde Zondag dan is Merietje met een vriendin naar een wielerwedstrijd gaan kijken en daar heeft ze Sjaak ontmoet. En hier hebben we dan eindelijk in Merietje's leven de Liefde, de Liefde op het eerste gezicht, de film- volmaakte Liefde. Ja, ik zeg daar, ,xop het eerste gezicht", maar wat zagen die twee daar nu feitelijk aan die finish, waar Merietje, dank zij de relaties van haar vriendin onder soigneurs en sein- jeurs van de cours met haar wipneusje bovenop stond en waar Sjaak onder daverende toejuichingen der menigten in een ko lossale eindsprint zijn grootste rivaal juist met één toiellengte sloeg en daarmee zijn, op dat mo ment vrij wankele, benen op de eerste sporten naar roem, eer en geld zette wat zagen zij daar van en in elkaar? Merietje zag een man; een „he-man" zou ze gezegd hebben, als ze dat woord had gekend. Een zweetoverdropen, hij gend, door weet ik welke dope, door welke injectie of door wat voor inspire rend drankje ver boven zijn theewater zijnd man, aan wiens f ietsvoeten in die stonde aanbiddend een haast bezeten schare lag neergeknield en waarvan ze wist van haar vrien din met de connecties dat hij vandaag ineens een man in bonis was. Dat samen, maar bovenal en voor alles, dat kennelijk man-zijn dreef haar ertoe op hem af te stormen en hem te zoenen zodat ze warempel meteen samen vereeuwigd werden op die vluchtigste aller uitvin dingen: het filmjournaal. En Sjaak zag met ogen, beneveld door alles en nog wat op dat gloriemoment waarop het wondermiddel nog niet was uitgewerkt een jonge vrouw met glanzende ogen en zwarte haren, flink en vlot van postuur, een kind om zo in te bijten. Is er meer nodig om een complete liefdesgeschiedenis op gang te brengen? Die Zondagavond na het ererondje en bij de ere- wijn is de zaak dik voor elkaar gekomen. Voortaan denkt Merietje niet meer aan Jan en Piet en Kees en Johnny als ze op haar metalen krukje zit; ze weet enkel van Sjaak, Sjaak en nog eens Sjaak. WIJKPRED1KANT. THKt-iHHHHHWHHHTTHT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10