DE ROOS,
ZONDAGSBLAD 30 IXTNI 1951
Ria is met vacantie en post prentbrief
kaarten aan haar vriendinnetjes.
vanaf haar dorpen in het heuvelter
rein de hel losbarsten.
Van huis uit reeds behept met een
gezonde dosis zelfrespect, kwam de
Papoea niet bescheidener in zijn dorp
terug.
Dan beginnen de moeilijkheden op
te doemen. Er dreigen conflicten.
Het zijn problemen, die niets te
maken hebben met fouten van Pa-
poese of Australische zijde gemaakt.
De wrijvingen horen nu eenmaal
bij een maatschappij, die in gisting
is en een samenleving, die geen tijd
gelaten werd om rustig over te scha
kelen op een moderner golflengte.
Door krachten ontketend in een dol
geworden wereld wordt Nieuw-Guinea
meegesleept weg uit het stenen tijd
perk naar de twintigste eeuw, waar
in het menselijk intellect door nieuwe
uitvindingen een bedreiging voor het
voortbestaan der beschaving is gaan
vormen.
Uiterlijk lijkt het dat de Papocse
maatschappij zonder al te veel schok
ken de abrupte overgang doorstaan
heeft.
Maar kenners van land en volk
weten beter.
Zij beseffen, dat de ontstane moei
lijkheden slechts een begin zijn.
Er zal veel geduld, tact en wijs
heid nodig zijn om alle dreiging af
te wenden en de opgewekte krachten,
die zich in de Papoese maatschappij
doen gelden, in goede banen te lei
den.
De Papoea's zijn ten volle bereid
met de Australiërs verder te werken.
Maar als een Papoea van het in
heemse bataljon door Dr. Strong,
bisschop van Nieuw-Guinea, gevraagd
wordt naar zijn dorp terug te gaan
en het oude werk voort te zetten,
antwoordt hij bereid te zijn om voor
de Zaak van Christus opnieuw te gaan
werken maar vóór zijn vertrek toch
nog wel enkele vragen te willen stel
len.
.Hoeveel betaalt U voortaan een
onderwijzer? Het ligt waarschijnlijk
niet in Uw bedoeling ons evenveel als
Uw eigen mensen te betalen?"
„Wat is het salaris van een bis
schop? Waarom moeten wij thuis nog
altijd op de grond zitten, terwijl de
Australiërs tafels en stoelen hebben?"
Het zijn volkomen andere Papoea's
dan degenen, die vroeger voor de
bisschop verschenen.
Vroeger hebben zij Papoese econo
mie bedreven, maar nu zijn ze wes
terse normen gaan aanleggen.
Zij beklagen zich over het verschil
in rechtspraak: zware straffen voor
de Papoea's en lichtere voor een Eu
ropeaan, die zich aan hetzelfde feit
schuldig maakt.
De Australiërs zeggen nu wel, dat
de Papoese belangen boven alle an
dere gaanMaar tegelijk verbie
den zij, dat de Papoea zijn produc
ten naar Australië uitvoert. Naar het
land, dat ook hij hielp redden van
Japanse invasie.
De scheepvaart op Australië is voor
Papoese vaartuigen boven een be
paalde tonnage verboden.
En zo zijn er tal van punten, die
om oplossing vragen.
De moeilijkheden liggen op Neder
lands Nieuw-Guinea gedeeltelijk op
eenzelfde niveau, al zullen wij min
der principiële geschilpunten op te
lossen hebben. Een white policy, ras
sendiscriminatie kennen wij niet en
een Papoese rijksgenoot, die naar
Nederland komt, heeft hier dezelfde
rechten als elke van ons. Waardoor
onze bestuursvoering op Nieuw-Gui
nea minder klippen te omzeilen zal
hebben. Resident m. klaassen
(Vervolg van pag. 1)
„5£ter ió cle póót!"
In de 18e eeuw werd in de Vere
nigde Provinciën de statenpost inge
voerd. Dit was een eerste stap naar
centralisatie van het postverkeer,
doch er moesten heel wat voorrechten
worden afgekocht eer men van een
goed functionerend centraal bestuurd
postwezen kon spreken.
Op twee bijzonderheden willen we
nog wijzen. Omstreeks 1750 kwam
men door het steeds groeiende aan
tal brieven op de gedachte in sommi
ge steden brievenbussen te plaatsen.
Postzegels bestonden nog niet, doch
dit was geen bezwaar. Het was toen
gewoonte, dat de ontvanger de ver
zendkosten betaalde. Daarom plaat
ste men in Rotterdam bussen bij de
1820 was gewapend met een lantaarn
tje en droeg een franse pet met
posthoorn als embleem. Dat post-
plaatje is nog lange tijd vooral op het
platteland het onderscheidingsteken
geweest, dat men tot de „Koninklijke
Posterijen" behoorde. En tot 1914
was de postbode te herkennen aan
een koperen uniformplaat, aan een
knoop bevestigd, waarop het Neder
landse wapen en het opschrift „Pos
terijen".
Wie herinnert zich niet de post-
kar uit het begin dezer eeuw, die
tot 's avonds laat de brievenbussen
kwam ledigen, en waarvan de deur
met een luide kwak door de bege
leider werd toegesmeten? Hij droeg
ook de onderscheidingsplaat. Op de
bok zat de „koetsier", een achter
kleinzoon van de vroegere „postil
jon", met de zwarte hoed op met
rode cocarde, en de regencape over
de schouders, waardoor men meest
al zijn mooie blauw met rood afge-
biesde uniform niet kon zien. Doch
ook hij moest zijn plaats inruimen
voor de auto, en in 1932 reed het
laatste postrijtuig met de brieven
zakken van het Hoofdpostkantoor
naar het Centraalstation te Amster
dam.
Zo is ook in de uiterlijke verschij
ning van de postbode veel veran
derd. Wie meer daarvan wil weten,
raden wij aan een bezoek te brengen
aan het Nederlandse Postmuseum te
's-Gravenhage, waar behalve verschil
lende postzegeluitgaven ook vele his
torische bijzonderheden over de Ne
derlandse Posterijen te zien zijn.
Er zou natuurlijk nog veel meer
over dit romantische bedrijf te ver
tellen zijn. Spoortrein en vliegtuig
brachten nogmaals een grote omwen
teling teweeg. Een brief 's Maandags
te Parijs gepost, kan 's Woensdags
aan het adres in Nederland ontvan
gen zijn. Dat vinden wij heel gewoon,
maar wat is er een organisatie no
dig om dit machtige wereldbedrijf op
gang te houden!
In goedmoedige spot spreken we
vaak over „Tante Pos". Hoe zijn
we eigenlijk aan die dwaze naam
gekomen? Een oude tante heeft dik
wijls de hebbelijkheid alles op haar
elf-en-dertiKst te doen. Maar het oude
en zich telkens vernieuwende post
bedrijf streeft er nog steeds naar
aan de vervulling van zijn taak de
nieuwste vindingen dienstbaar te ma
ken.
Mogelijkheden en moeilijkheden na de Japanse capitulatie
Wanneer de oorlog in de Pacific
uitbreekt, biedt de goudstreek een
netwerk van luchtlijnen, die de ver
bindingen tussen veertig vliegvelden
en de kust onderhouden.
De enige overeenkomst tussen Ne
derlands en Australisch Nieuw-Gui
nea is dan, dat men op beide prac-
tisch niets aan de verdediging ten
koste gelegd heeft... De bezetting door
de Japanners is voor de Papoea's
een donkere periode. De Jappen in
teresseert de bevolking niet. Zij
trachten de Papoea's zo veel moge
lijk voor de oorlogsvoering in te
schakelen, maar stuiten daarbij op
verzet over de gehele linie.
De Papoea toont karakter te be
zitten en de jonge christelijke ge
meenschap legt een prachtig getui
genis af van moed en geloof.
Dan keert het getij.
De dreiging voor Port Moresby
wordt afgewend, mede dank zij de
prachtige hulp, die de Papoea's als
guerillastrijders verlenen.
Australië wordt gered en de Pa
poese bevolking heeft in deze red
ding een werkzaam aandeel gehad.
Oost en West hebben elkaar ge
vonden in de strijd tegen de gemeen
schappelijke vijand.
Maar er zijn ook schaduwzijden.
De blanke soldaten zijn niet altijd
de meest geschikte pioniers in Pu-
poealand.
En de Papoea, die zij aan zij vecht
met Bill uit Texas, John uit Arizona,
die lief en leed deelt met de Aussies
in de jungle, gaat een beetje anders
denken over de blanken.
Voordien heeft hij alleen missiona
rissen, zendelingen en bestuursamb
tenaren ontmoet, vertegenwoordigers
van de Australische regering en par-
tuculieren, die wisten hoe met de
bevolking om te springen.
Nu worden de Papoea's plotseling
geconfronteerd met rauwe, ruwe klan
ten, die meer moed dan cultuur aan
de dag leggen.
Wanneer in de baai van Tokio de
onvoorwaardelijke capitulatie van Ja
pan ondertekend is, keert geleidelijk
aan de oude toestand weer terug.
De blanke soldaten trekken weg en
de oude werkers keren weer naar
hun posten terug.
Op de puinhopen kan men weer
van voren af aan beginnen.
Neen, toch niet! Niet helemaal
van voren af aan.
Want in de paar jaar Pacific-oor-
log hebben de Papoea's een tijdperk
overgeslagen.
Bij vele stammen was bij het uit
breken der vijandelijkheden met Ja
pan de stenen bijl het modernste
werktuig en de pijl met boog het
meest vertrouwde wapen.
Dan keert de Papoea in zijn dorp
terug.
Met zijn stengun over de schouder.
Hij lacht om de oorlogsprauwen
waarmede zijn stamgenoten tot voor
kort op sneltocht gingen.
Hij heeft immers torpedojagers,
kruisers, ja zelfs slagschepen gezien.
Hij was aan de kust toen mach
tige electrische liften tientallen vlieg
tuigen uit de buiken der carriers
omhoog dreven en zwermen jagers
van de dekken startten.
Slagschepen spuwden dood en ver
derf op de Japanse linies aan de
kust en de verschrikte bevolking zag
Het sorteren van de post een geweldig werk,
dat met grote accuratesse moet geschieden.
DE Royal Commission, welke voor
Brits Nieuw-Guinea in 1906 voor
stellen indient, concludeert, dat men
op Nieuw-Guinea aan een minder ont
wikkeld ras beschaving zal dienen te
brengen zonder dit ras uit te roeien.
Dit klinkt op het eerste gehoor wel
wat vreemd maar is het niet.
Een primitieve maatschappij ver
keert meestal in een zeer wankel
evenwicht en er is heel weinig voor
nodig om ondanks de best bedoelde
maatregelen brokken te maken, die
later niet meer te herstellen zijn.
Toen men destijds de autochtone
bevolking van de Antillen gelukkig
dacht te kunnen maken met de ze
geningen van de westerse bescha
ving en meende, dat wat meer disci
pline voor land en volk een zegen zou
zijn, kwam men tot de ontdekking,
dat plotseling alle levensvreugde bij
de natuurmensen verdwenen was.
Een golf van zelfmoord trok over het
land en te laat kwam men tot het
besef, dat beschaven geen proces is,
dat men in enkele jaren tijds kan
doorvoeren.
Met dit voorbeeld voor ogen en
soortgelijke ervaringen op de ei
landengroepen om Nieuw-Guinea
heen was men genoeg gewaarschuwd
en men mag de Britten en de Austra
liërs, die later hun taak op Nieuw-
Guinea overnamen, de lof toezwaai
en, dat zij met beleid en verstand
het tere probleem van het bescha
vingsproces in goede banen geleid
hebben.
Wanneer de oorlog in de Pacific
uitbreekt is Australisch Nieuw-Guinea
ons deel in vele opzichten vooruit.
O.a. is dit te danken aan de ont
dekking van rijke goudvelden in het
noord-oostelijk deel.
De geschiedenis der goudvelden is
een roman, die Idries in zijn „Gold
dust and ashes" meesterlijk beschre
ven neen.
Zó kennen wij de „post".
Grote Kerk, de Stadswisselbank en
de Leuvebrug; en in Den Haag aan
de Veerkade, bij de Grote Kerk en
aan de Gevangenpoort. Deze bussen
werden tweemaal per dag geledigd.
Ook begon men omstreeks 1800 de
poststukken van een datumstempel
te voorzien, zodat men kon nagaan
aan welke kantoor ze waren afgege
ven en hoe lang ze onderweg waren
geweest.
Omstreeks die tijd ging men de
noodzakelijkheid van een uniforme
kleding inzien. Alleen iemand, die
dë' uniform van postiljon droeg, was
gerechtigd brieven te vervoeren. Niet
lang hield dit echter stand, want tij
dens de Franse overheersing werd
de Nederlandse post een onderdeel
van de postdienst van het Franse
Rijk.
De brievenbesteller van omstreeks
ZONDAGSBLAD 30 JUNI 1951
5
koninqin öcr BLoemen
stonö bij alle voLken steeös in hoog aanzien
E roos, die zulk een zachte geur
verspreidt, begint in Juni te
bloeien. De cultuur van deze bloem
is steeds weer verfijnd en telkens
verschijnen in de bloemcatalogi nieu
we namen voor nieuwe soorten en va
riëteiten.
Het volksgeloof beweert, dat de
roos van mythologische oorsprong is.
Eens toch werd de vader van het
godengeslacht, Uranos, door zijn ei
gen zoon Kronos (Tijd) met een dia
manten sikkel verwond. Toen lekten
uit de wonde enkele bloeddruppels
neer op de schuimende golven van
de oceaan, die het water bevrucht
ten, waardoor de godin der liefde,
Aphrodite (Venus) werd geboren.
Toen de bovenmate schone godin
haar voeten op het strand van Ky-
thera zette, ontlook ter plaatse een
zeldzame witte roos, die een liefelijke
geur verspreidde. Wanneer de godin
der liefde zich echter eens kwetst
aan de stekels van een rozenstruik,
valt op de smetteloos witte blaadjes
een bloeddroppel, waardoor de rode
roos ontstond.
In andere legenden wordt beweerd,
dat de rode kleur der roos te dan
ken is aan het onschuldig vergoten
bloed van Abel of aan de bloeddrop
pels, die uit des Heilands wonden
neervloeiden tijdens de kruisiging.
Zoals nu nog in Perzië en Turkije
grote rozentuinen worden gevonden,
waarin vooral bepaalde soorten wor
den gekweekt voor de bereiding van
rozenolie, kende ook het Hemelse
Rijk in oude tijden uitgestrekte ro
saria.
Bij de overdadige feestmaaltijden
welke Nero aanrichtte, liet hij op de
gasten een ware regen van rozen
neerdalen, terwijl de latere Romein
se keizer Heliogabalus (3e eeuw!)
zijn genodigden begroef onder de ro
zen. Dit laatste bijna letterlijk op te
nemen, want de historici tekenen aan,
dat er enkelen bij deze „bloemen
hulde" met zo'n dikke laag rozen wer
den bedekt, dat ze stikten!
De wufte Egyptische koningin Cleo
patra (plm. 40 j. v. Chr.) liet de
vloer van de feestzaal, waarin ze een
maaltijd had bereid ter ere van haar
vriend Antonius, met een halve me
ter dikke laag rozen bedekken.
Verwelkten de rozen, dan werden
ze door de slaven terstond door ver
se vervangen.
Soms was boven de feesttafel een
roos opgehangen: de Romein wist
dan, dat alles, wat er onder de maal
tijd werd gesproken, geheim moest
blijven.
Vandaar nog ons gezegde: onder de
roos iets vertellen of sub rosa iets
mededelen, wat betekent: zwijg er
over!
In Wales heerst de gewoonte om
in de week vóór Pasen of Pinksteren
de planten en bloemen, die op de
graven der overledenen groeien, door
nieuwe te vervangen.
Op het graf van jonge meisjes plant
men er witte rozen.
Rode rozen bestemt men voor de
graven van hen, die zich in him le
ven op een of andere wijze zeer ver
dienstelijk hebben gemaakt.
Te GeeraaTdsbergen (België) vierde
men vroeger het feest van de rozen-
kroon, een gevlochten krans van ro
zen, welke men in het midden van
de straat ophing.
Alvorens een rondedans onder de
kroon werd uitgevoerd, had men af
gesproken, wie men die dag tot ko
ning en koningin zou kiezen. Wan
neer dan ook de dans in volle gang
was, liet een der aanwezigen plotse
ling de kroon neerdalen op de be
wuste personen, wanneer deze toeval
lig de krans passeerden. De gekoze
nen moesten daarna een feestje ge
ven.
Ook in de Bijbel wordt de roos ge
noemd, b.v. in het Hooglied (2:1).
Volgens de exegeten moeten we on
der „roos" aldaar de narcis of herfst
tijloos verstaan.
Het land van Kanaan kende oud
tijds geen rozen. Eerst later moeten
ze door de Perzen zijn geïmporteerd-
Men hoort nog wel spreken van de
Roos van Jericho, maar dit is een
kruisbloem uit Palestina. De plant
bezit de eigenaardigheid, dat haar
bladeren, die door de droogte ver
schrompeld zijn, weer geheel zich ont
plooien, wanneer men de plant in het
water zet.
De Kruisvaarders hebben deze won
derlijke plant naar Europa overge
bracht.
Luthers wapen vertoonde een roos
met vier zilveren bladen, welke het
middelpunt vormde van een gouden
ring. Op de roos lag een rood hart,
met zilveren kruis.
Het hart in de witte roos was voor
de grote Kerkhervormer het symbool
van het geloof, dat vrede en rust
schenkt.
(Vervolg van pag. 2)
Het stenen paaltje
onweersbui. Met alle krachten, waar
over ze samen beschikten, hadden
ze geroeid, alsof hun leven er van
afhing.
Een ruwe wind deed de golven
hoog opslaan. De kleine Jasper was
bang geworden en was van angst
gaan huilen. Zijn vader had hem ge
tracht te troosten, wat hem niet ge
makkelijk viel Hij zag het doodsge
vaar, waarin ze verkeerden. En toen
had hij tegen zijn kleine Jasper ge
zegd:
„Stil maar, m'n jongen, je vader
is toch bij je?"
Het waren zijn laatste woorden ge
weest. Er was een vreselijk hoge,
zware golf gekomenen toen
De kleine Jasper hadden ze een
poosje later bewusteloos gevonden
tussen de wrakstukken van de roei
boot. Dat we precies waar nu het
stenen paaltje stond. Van zijn vader
had men nooit meer iets gezien of
gehoord
Het donkert reeds als de schipper
zwijgt. De beide jongens staan op en
gaan gauw naar huis. Ze zullen wel
een standje krijgen. Ze roepen nog
gauw achterom: „Nog bedankt hoor,
schipper Jasper!" 't Was mooi!" En
dan hollen ze weg.
,,'t Was mooi
Nee, ze doen de schipper geen
pijn, deze woorden. Integendeel! Hij
voelt zich opgelucht, nu hij zich ein
delijk heeft losgemaakt van deze ge
beurtenis, die hij altijd had verzwe
gen.
Eindelijk staat ook schipper Jas
per op. 't Is laat geworden; hij moet
naar huis. Morgen zal hij naar de do
minee gaan en het hem ook vertellen.
Hij zal hem zeggen, dat schipper Jas
per onlangs dit stenen paaltje hier
in de grond heeft gezet, op dezelfde
plek, waar hij eens werd gered,
maar niet door mensenhanden
Wanneer schipper Jasper die avond
in bed ligt, dan doet hij iets, wat
hij de laatste maanden heeft nage
laten: hij vouwt zijn handen en
zachtjes fluisteren zijn lippen:
..Here Jezus, het is goed
Natuurlijk kan schipper Jasper
niet slapen die nacht. Hij denkt aan
de mensen op zee. En dan vouwt
hij nogmaals zijn handen en vraagt
de Almachtige, toch niet te hard te
slaan
Schipper Jasper denkt ook nog er
gens anders aan! Want aan de zee
kant van de dijk, staat een klein ste
nen paaltje
Marietje en Merietje ontdekken de werelds
VR komt een moment dat
het Kind de wereld
begint te ontdekken. Ik
bedoel nu niet dat kleine
wereldje van eigen huis;
ik bedoel ook niet de ter
loopse verkenningstochten
welke die wereld in het
kinderland onderneemt. We
hebben allen herinnerin
gen daaraan overgehou
den: een grote vreugde,
een bitter verdriet, die ons
eensklaps bewust maakten
dat er meer mensen be
stonden dan wijzelf alleen.
Maar ook na zulk een er
varing kan het Kind nog
lang blijven doorsluime
ren; het beseft nog niet
hoe kwetsbaar het is; hoe
arm en naakt we in de
wereld staan. Tot opeens
dat grote moment komt.
Voor Merietje kwam het
veel eerder dan voor Ma
rietje. Wonderlijk, hoe
spoedig de levensleen
van die twee uiteen moes
ten buigen. Het zou nog
jaren duren aleer dat Ma
rietje, als eerste vrucht
van de aardrijkskunde, op
een van haar boeketiketjes
niet enkel haar straat met
huisnummer en haar woon
plaats neerpende, maar
ook de provincie èn „Ne
derland" èn „Europa" èn
„Wereld" èn eindelijk
„Heelal". We noteren hier
wat haar betreft en
kel dat ze dit begon te
verstaan tegen de tijd dat
„Europa" een bijzondere
en onprettige belangstel
ling voor Nederland en
Marietje's geboortestad
ging koesteren, zodat ze
tenminste niet helemaal
onvoorbereid uit de droom
in de barre realiteit be
landde. Maar laat mij niet
vooruit lopen op de histo
rie; vast staat dat Merietje
fel ontwaakte terwijl Ma
rietje nog sliep.
De wereld ze kan niet
zeggen wanneer precies,
maar plotseling was zij er
in de vorm van „de haven".
Het was in die vooroorlog
se tijd van malaise en cri
sis, Van werkloosheid en
maatschappelijk hulpbe
toon, van steun en stem
pelen. Een ellende, die ook
in „de haven" om zich heen
greep. Voor Merietje werd
„die haven" iets als een
loerend wild beest; een tij
ger; een monster-uit-
sprookjes. Wanneer Vader
over „de haven" sprak, lag
er 'n vreem
de klank in
zijn stem; een
klank van
angst en
haat, van
bitterheid en
hoop. De haven trok
hem aan als een mag
neet; tegelijk stootte die
haven hem af. De haven,
altijd de haven: kans op
werk en op brood; bedrei
ging met werkloosheid en
armoe; blijde kans en be
nauwende gevaren. Toen
Merietje zeven was, is ze
eens voor één keertje op
'n Zondagmiddag met Va
der naar de rivier gegaan;
ze hebben samen aan de
oever gestaan en uitgezien
over het tintelende water
vlak: „Merietje, meid, dat
is nou de haven...." Het
verbaasde haar: haar brui
ne ogen zochten naar de
monsters zonder die te
vinden; alleen de kleine
heen-en-weer-bootjes dans
ten als schrijvertjes over
de golven. De haven leek
een spel, maar toen ze wat
later een ijsje stonden te
eten zei Vader tegen de
verkoper in zijn witte
Uit de
VOLKSWIJK
jasje, die praatziek de
schoonheid van de dag en
van de rivier roemde:
„Praat mijn niet van de
haven, maat, ze is een
kreng. Vandaag zie je dat
niet, maar morgen lig je
met gebroken poten zes
meter diep in een ruim,
of je staat op de straat...."
Toen keek Merietje ang
stig over haar magere
schoudertjes achterom: je
wist tenslotte toch niet....
vader zou het wel weten.
En Vader wist het wel:
oom Koos hebben ze die
week uit de haven dood
thuisgebracht.
De wereld
ze ver
scheen in
een tweede
vorm, toen
de Speeltuin
open kwam.
Er is geen kwaad zo groot,
of ergens ligt een ze
gen verscholen. Toen de
haven Vader niet meer
nodig had, en hij heel de
lange, lieve dag op straat
moest slenteren, is hij niet
tot smart van vrouw en
kinderen ergens na het
stempelen in een kroeg
gaan zitten, maar hij heeft
zijn handen uit zijn mou
wen gestoken en heeft met
vele kameraden en lotge
noten die Speeltuin uit de
grond gestampt. Merietje
was acht, toen die zijn
poorten opende. En woon
den in de haven de mon
sters, hier waren eer ka
bouters en elfen heer en
meester en hun vrolijke
gezellinnen. Ofschoon Me
rietje toen niet meer aan
sprookjes deed, maar bui
telde door het gras, en
glijbanen afroetsjte, en
zich 'n flinke misselijkheid
draaide op de mallemolen.
De wereld kon dus ook
goed zijn en fijn, en je be
grijpt eigenlijk niet dat de
mensen niet nog steeds de
handen ineenslaan om
overal èn overal speeltui
nen te bouwen. Hoe meer,
hoe liever en dan prima
leiding erbij nu de vaders
weer werk hebben en de
moeders vast zitten met
het kleinere grut.
Er was nog een derde
vorm „wereld" dat was
de bioscoop. De kinder
bioscoop, die feitelijk enkel
maar een klein, grauw
zaaltje was waar twee
honderd kinders op aan
zienlijk minder stoelen
konden zitten of hangen,
maar waar zich telkens
het wonder voltrok van
een totaal andere wereld,
die gillend en schietend en
in rook en vlammen op je
stormde. Daar zat Me
rietje het vaakst, want
naar de haven ga jc maar
één keer, en de speeltuin
is niets gedaan in de win
ter of als het regent, maar
de bioscoop is er altijd en
ze kost maar een kwartje
en duurt minstens een uur.
Ja, zo heeft Merietje de
toe re ld het beste ontdekt;
dat heeft haar het meest
gevormd; daarvandaan
weet ze dat mensen mensen
doodschieten; jongens de
meisjes zoenen; bandieten
de boel in de brand steken.
Daarvandaan weet ze dat
Deugd wordt beloond en
Ondeugd gestraft, en dat
is fijn omdat de Deugd net
zo veel moorden mag als
ze maar wil voor de goede
zaak. Er zijn natuurlijk
mensen, die dat betwijfe
len, maar Merietje weet
dat beter voortaan.
WIJKPREDIKANT