DE ROOS, ZONDAGSBLAD 30 IXTNI 1951 Ria is met vacantie en post prentbrief kaarten aan haar vriendinnetjes. vanaf haar dorpen in het heuvelter rein de hel losbarsten. Van huis uit reeds behept met een gezonde dosis zelfrespect, kwam de Papoea niet bescheidener in zijn dorp terug. Dan beginnen de moeilijkheden op te doemen. Er dreigen conflicten. Het zijn problemen, die niets te maken hebben met fouten van Pa- poese of Australische zijde gemaakt. De wrijvingen horen nu eenmaal bij een maatschappij, die in gisting is en een samenleving, die geen tijd gelaten werd om rustig over te scha kelen op een moderner golflengte. Door krachten ontketend in een dol geworden wereld wordt Nieuw-Guinea meegesleept weg uit het stenen tijd perk naar de twintigste eeuw, waar in het menselijk intellect door nieuwe uitvindingen een bedreiging voor het voortbestaan der beschaving is gaan vormen. Uiterlijk lijkt het dat de Papocse maatschappij zonder al te veel schok ken de abrupte overgang doorstaan heeft. Maar kenners van land en volk weten beter. Zij beseffen, dat de ontstane moei lijkheden slechts een begin zijn. Er zal veel geduld, tact en wijs heid nodig zijn om alle dreiging af te wenden en de opgewekte krachten, die zich in de Papoese maatschappij doen gelden, in goede banen te lei den. De Papoea's zijn ten volle bereid met de Australiërs verder te werken. Maar als een Papoea van het in heemse bataljon door Dr. Strong, bisschop van Nieuw-Guinea, gevraagd wordt naar zijn dorp terug te gaan en het oude werk voort te zetten, antwoordt hij bereid te zijn om voor de Zaak van Christus opnieuw te gaan werken maar vóór zijn vertrek toch nog wel enkele vragen te willen stel len. .Hoeveel betaalt U voortaan een onderwijzer? Het ligt waarschijnlijk niet in Uw bedoeling ons evenveel als Uw eigen mensen te betalen?" „Wat is het salaris van een bis schop? Waarom moeten wij thuis nog altijd op de grond zitten, terwijl de Australiërs tafels en stoelen hebben?" Het zijn volkomen andere Papoea's dan degenen, die vroeger voor de bisschop verschenen. Vroeger hebben zij Papoese econo mie bedreven, maar nu zijn ze wes terse normen gaan aanleggen. Zij beklagen zich over het verschil in rechtspraak: zware straffen voor de Papoea's en lichtere voor een Eu ropeaan, die zich aan hetzelfde feit schuldig maakt. De Australiërs zeggen nu wel, dat de Papoese belangen boven alle an dere gaanMaar tegelijk verbie den zij, dat de Papoea zijn produc ten naar Australië uitvoert. Naar het land, dat ook hij hielp redden van Japanse invasie. De scheepvaart op Australië is voor Papoese vaartuigen boven een be paalde tonnage verboden. En zo zijn er tal van punten, die om oplossing vragen. De moeilijkheden liggen op Neder lands Nieuw-Guinea gedeeltelijk op eenzelfde niveau, al zullen wij min der principiële geschilpunten op te lossen hebben. Een white policy, ras sendiscriminatie kennen wij niet en een Papoese rijksgenoot, die naar Nederland komt, heeft hier dezelfde rechten als elke van ons. Waardoor onze bestuursvoering op Nieuw-Gui nea minder klippen te omzeilen zal hebben. Resident m. klaassen (Vervolg van pag. 1) „5£ter ió cle póót!" In de 18e eeuw werd in de Vere nigde Provinciën de statenpost inge voerd. Dit was een eerste stap naar centralisatie van het postverkeer, doch er moesten heel wat voorrechten worden afgekocht eer men van een goed functionerend centraal bestuurd postwezen kon spreken. Op twee bijzonderheden willen we nog wijzen. Omstreeks 1750 kwam men door het steeds groeiende aan tal brieven op de gedachte in sommi ge steden brievenbussen te plaatsen. Postzegels bestonden nog niet, doch dit was geen bezwaar. Het was toen gewoonte, dat de ontvanger de ver zendkosten betaalde. Daarom plaat ste men in Rotterdam bussen bij de 1820 was gewapend met een lantaarn tje en droeg een franse pet met posthoorn als embleem. Dat post- plaatje is nog lange tijd vooral op het platteland het onderscheidingsteken geweest, dat men tot de „Koninklijke Posterijen" behoorde. En tot 1914 was de postbode te herkennen aan een koperen uniformplaat, aan een knoop bevestigd, waarop het Neder landse wapen en het opschrift „Pos terijen". Wie herinnert zich niet de post- kar uit het begin dezer eeuw, die tot 's avonds laat de brievenbussen kwam ledigen, en waarvan de deur met een luide kwak door de bege leider werd toegesmeten? Hij droeg ook de onderscheidingsplaat. Op de bok zat de „koetsier", een achter kleinzoon van de vroegere „postil jon", met de zwarte hoed op met rode cocarde, en de regencape over de schouders, waardoor men meest al zijn mooie blauw met rood afge- biesde uniform niet kon zien. Doch ook hij moest zijn plaats inruimen voor de auto, en in 1932 reed het laatste postrijtuig met de brieven zakken van het Hoofdpostkantoor naar het Centraalstation te Amster dam. Zo is ook in de uiterlijke verschij ning van de postbode veel veran derd. Wie meer daarvan wil weten, raden wij aan een bezoek te brengen aan het Nederlandse Postmuseum te 's-Gravenhage, waar behalve verschil lende postzegeluitgaven ook vele his torische bijzonderheden over de Ne derlandse Posterijen te zien zijn. Er zou natuurlijk nog veel meer over dit romantische bedrijf te ver tellen zijn. Spoortrein en vliegtuig brachten nogmaals een grote omwen teling teweeg. Een brief 's Maandags te Parijs gepost, kan 's Woensdags aan het adres in Nederland ontvan gen zijn. Dat vinden wij heel gewoon, maar wat is er een organisatie no dig om dit machtige wereldbedrijf op gang te houden! In goedmoedige spot spreken we vaak over „Tante Pos". Hoe zijn we eigenlijk aan die dwaze naam gekomen? Een oude tante heeft dik wijls de hebbelijkheid alles op haar elf-en-dertiKst te doen. Maar het oude en zich telkens vernieuwende post bedrijf streeft er nog steeds naar aan de vervulling van zijn taak de nieuwste vindingen dienstbaar te ma ken. Mogelijkheden en moeilijkheden na de Japanse capitulatie Wanneer de oorlog in de Pacific uitbreekt, biedt de goudstreek een netwerk van luchtlijnen, die de ver bindingen tussen veertig vliegvelden en de kust onderhouden. De enige overeenkomst tussen Ne derlands en Australisch Nieuw-Gui nea is dan, dat men op beide prac- tisch niets aan de verdediging ten koste gelegd heeft... De bezetting door de Japanners is voor de Papoea's een donkere periode. De Jappen in teresseert de bevolking niet. Zij trachten de Papoea's zo veel moge lijk voor de oorlogsvoering in te schakelen, maar stuiten daarbij op verzet over de gehele linie. De Papoea toont karakter te be zitten en de jonge christelijke ge meenschap legt een prachtig getui genis af van moed en geloof. Dan keert het getij. De dreiging voor Port Moresby wordt afgewend, mede dank zij de prachtige hulp, die de Papoea's als guerillastrijders verlenen. Australië wordt gered en de Pa poese bevolking heeft in deze red ding een werkzaam aandeel gehad. Oost en West hebben elkaar ge vonden in de strijd tegen de gemeen schappelijke vijand. Maar er zijn ook schaduwzijden. De blanke soldaten zijn niet altijd de meest geschikte pioniers in Pu- poealand. En de Papoea, die zij aan zij vecht met Bill uit Texas, John uit Arizona, die lief en leed deelt met de Aussies in de jungle, gaat een beetje anders denken over de blanken. Voordien heeft hij alleen missiona rissen, zendelingen en bestuursamb tenaren ontmoet, vertegenwoordigers van de Australische regering en par- tuculieren, die wisten hoe met de bevolking om te springen. Nu worden de Papoea's plotseling geconfronteerd met rauwe, ruwe klan ten, die meer moed dan cultuur aan de dag leggen. Wanneer in de baai van Tokio de onvoorwaardelijke capitulatie van Ja pan ondertekend is, keert geleidelijk aan de oude toestand weer terug. De blanke soldaten trekken weg en de oude werkers keren weer naar hun posten terug. Op de puinhopen kan men weer van voren af aan beginnen. Neen, toch niet! Niet helemaal van voren af aan. Want in de paar jaar Pacific-oor- log hebben de Papoea's een tijdperk overgeslagen. Bij vele stammen was bij het uit breken der vijandelijkheden met Ja pan de stenen bijl het modernste werktuig en de pijl met boog het meest vertrouwde wapen. Dan keert de Papoea in zijn dorp terug. Met zijn stengun over de schouder. Hij lacht om de oorlogsprauwen waarmede zijn stamgenoten tot voor kort op sneltocht gingen. Hij heeft immers torpedojagers, kruisers, ja zelfs slagschepen gezien. Hij was aan de kust toen mach tige electrische liften tientallen vlieg tuigen uit de buiken der carriers omhoog dreven en zwermen jagers van de dekken startten. Slagschepen spuwden dood en ver derf op de Japanse linies aan de kust en de verschrikte bevolking zag Het sorteren van de post een geweldig werk, dat met grote accuratesse moet geschieden. DE Royal Commission, welke voor Brits Nieuw-Guinea in 1906 voor stellen indient, concludeert, dat men op Nieuw-Guinea aan een minder ont wikkeld ras beschaving zal dienen te brengen zonder dit ras uit te roeien. Dit klinkt op het eerste gehoor wel wat vreemd maar is het niet. Een primitieve maatschappij ver keert meestal in een zeer wankel evenwicht en er is heel weinig voor nodig om ondanks de best bedoelde maatregelen brokken te maken, die later niet meer te herstellen zijn. Toen men destijds de autochtone bevolking van de Antillen gelukkig dacht te kunnen maken met de ze geningen van de westerse bescha ving en meende, dat wat meer disci pline voor land en volk een zegen zou zijn, kwam men tot de ontdekking, dat plotseling alle levensvreugde bij de natuurmensen verdwenen was. Een golf van zelfmoord trok over het land en te laat kwam men tot het besef, dat beschaven geen proces is, dat men in enkele jaren tijds kan doorvoeren. Met dit voorbeeld voor ogen en soortgelijke ervaringen op de ei landengroepen om Nieuw-Guinea heen was men genoeg gewaarschuwd en men mag de Britten en de Austra liërs, die later hun taak op Nieuw- Guinea overnamen, de lof toezwaai en, dat zij met beleid en verstand het tere probleem van het bescha vingsproces in goede banen geleid hebben. Wanneer de oorlog in de Pacific uitbreekt is Australisch Nieuw-Guinea ons deel in vele opzichten vooruit. O.a. is dit te danken aan de ont dekking van rijke goudvelden in het noord-oostelijk deel. De geschiedenis der goudvelden is een roman, die Idries in zijn „Gold dust and ashes" meesterlijk beschre ven neen. Zó kennen wij de „post". Grote Kerk, de Stadswisselbank en de Leuvebrug; en in Den Haag aan de Veerkade, bij de Grote Kerk en aan de Gevangenpoort. Deze bussen werden tweemaal per dag geledigd. Ook begon men omstreeks 1800 de poststukken van een datumstempel te voorzien, zodat men kon nagaan aan welke kantoor ze waren afgege ven en hoe lang ze onderweg waren geweest. Omstreeks die tijd ging men de noodzakelijkheid van een uniforme kleding inzien. Alleen iemand, die dë' uniform van postiljon droeg, was gerechtigd brieven te vervoeren. Niet lang hield dit echter stand, want tij dens de Franse overheersing werd de Nederlandse post een onderdeel van de postdienst van het Franse Rijk. De brievenbesteller van omstreeks ZONDAGSBLAD 30 JUNI 1951 5 koninqin öcr BLoemen stonö bij alle voLken steeös in hoog aanzien E roos, die zulk een zachte geur verspreidt, begint in Juni te bloeien. De cultuur van deze bloem is steeds weer verfijnd en telkens verschijnen in de bloemcatalogi nieu we namen voor nieuwe soorten en va riëteiten. Het volksgeloof beweert, dat de roos van mythologische oorsprong is. Eens toch werd de vader van het godengeslacht, Uranos, door zijn ei gen zoon Kronos (Tijd) met een dia manten sikkel verwond. Toen lekten uit de wonde enkele bloeddruppels neer op de schuimende golven van de oceaan, die het water bevrucht ten, waardoor de godin der liefde, Aphrodite (Venus) werd geboren. Toen de bovenmate schone godin haar voeten op het strand van Ky- thera zette, ontlook ter plaatse een zeldzame witte roos, die een liefelijke geur verspreidde. Wanneer de godin der liefde zich echter eens kwetst aan de stekels van een rozenstruik, valt op de smetteloos witte blaadjes een bloeddroppel, waardoor de rode roos ontstond. In andere legenden wordt beweerd, dat de rode kleur der roos te dan ken is aan het onschuldig vergoten bloed van Abel of aan de bloeddrop pels, die uit des Heilands wonden neervloeiden tijdens de kruisiging. Zoals nu nog in Perzië en Turkije grote rozentuinen worden gevonden, waarin vooral bepaalde soorten wor den gekweekt voor de bereiding van rozenolie, kende ook het Hemelse Rijk in oude tijden uitgestrekte ro saria. Bij de overdadige feestmaaltijden welke Nero aanrichtte, liet hij op de gasten een ware regen van rozen neerdalen, terwijl de latere Romein se keizer Heliogabalus (3e eeuw!) zijn genodigden begroef onder de ro zen. Dit laatste bijna letterlijk op te nemen, want de historici tekenen aan, dat er enkelen bij deze „bloemen hulde" met zo'n dikke laag rozen wer den bedekt, dat ze stikten! De wufte Egyptische koningin Cleo patra (plm. 40 j. v. Chr.) liet de vloer van de feestzaal, waarin ze een maaltijd had bereid ter ere van haar vriend Antonius, met een halve me ter dikke laag rozen bedekken. Verwelkten de rozen, dan werden ze door de slaven terstond door ver se vervangen. Soms was boven de feesttafel een roos opgehangen: de Romein wist dan, dat alles, wat er onder de maal tijd werd gesproken, geheim moest blijven. Vandaar nog ons gezegde: onder de roos iets vertellen of sub rosa iets mededelen, wat betekent: zwijg er over! In Wales heerst de gewoonte om in de week vóór Pasen of Pinksteren de planten en bloemen, die op de graven der overledenen groeien, door nieuwe te vervangen. Op het graf van jonge meisjes plant men er witte rozen. Rode rozen bestemt men voor de graven van hen, die zich in him le ven op een of andere wijze zeer ver dienstelijk hebben gemaakt. Te GeeraaTdsbergen (België) vierde men vroeger het feest van de rozen- kroon, een gevlochten krans van ro zen, welke men in het midden van de straat ophing. Alvorens een rondedans onder de kroon werd uitgevoerd, had men af gesproken, wie men die dag tot ko ning en koningin zou kiezen. Wan neer dan ook de dans in volle gang was, liet een der aanwezigen plotse ling de kroon neerdalen op de be wuste personen, wanneer deze toeval lig de krans passeerden. De gekoze nen moesten daarna een feestje ge ven. Ook in de Bijbel wordt de roos ge noemd, b.v. in het Hooglied (2:1). Volgens de exegeten moeten we on der „roos" aldaar de narcis of herfst tijloos verstaan. Het land van Kanaan kende oud tijds geen rozen. Eerst later moeten ze door de Perzen zijn geïmporteerd- Men hoort nog wel spreken van de Roos van Jericho, maar dit is een kruisbloem uit Palestina. De plant bezit de eigenaardigheid, dat haar bladeren, die door de droogte ver schrompeld zijn, weer geheel zich ont plooien, wanneer men de plant in het water zet. De Kruisvaarders hebben deze won derlijke plant naar Europa overge bracht. Luthers wapen vertoonde een roos met vier zilveren bladen, welke het middelpunt vormde van een gouden ring. Op de roos lag een rood hart, met zilveren kruis. Het hart in de witte roos was voor de grote Kerkhervormer het symbool van het geloof, dat vrede en rust schenkt. (Vervolg van pag. 2) Het stenen paaltje onweersbui. Met alle krachten, waar over ze samen beschikten, hadden ze geroeid, alsof hun leven er van afhing. Een ruwe wind deed de golven hoog opslaan. De kleine Jasper was bang geworden en was van angst gaan huilen. Zijn vader had hem ge tracht te troosten, wat hem niet ge makkelijk viel Hij zag het doodsge vaar, waarin ze verkeerden. En toen had hij tegen zijn kleine Jasper ge zegd: „Stil maar, m'n jongen, je vader is toch bij je?" Het waren zijn laatste woorden ge weest. Er was een vreselijk hoge, zware golf gekomenen toen De kleine Jasper hadden ze een poosje later bewusteloos gevonden tussen de wrakstukken van de roei boot. Dat we precies waar nu het stenen paaltje stond. Van zijn vader had men nooit meer iets gezien of gehoord Het donkert reeds als de schipper zwijgt. De beide jongens staan op en gaan gauw naar huis. Ze zullen wel een standje krijgen. Ze roepen nog gauw achterom: „Nog bedankt hoor, schipper Jasper!" 't Was mooi!" En dan hollen ze weg. ,,'t Was mooi Nee, ze doen de schipper geen pijn, deze woorden. Integendeel! Hij voelt zich opgelucht, nu hij zich ein delijk heeft losgemaakt van deze ge beurtenis, die hij altijd had verzwe gen. Eindelijk staat ook schipper Jas per op. 't Is laat geworden; hij moet naar huis. Morgen zal hij naar de do minee gaan en het hem ook vertellen. Hij zal hem zeggen, dat schipper Jas per onlangs dit stenen paaltje hier in de grond heeft gezet, op dezelfde plek, waar hij eens werd gered, maar niet door mensenhanden Wanneer schipper Jasper die avond in bed ligt, dan doet hij iets, wat hij de laatste maanden heeft nage laten: hij vouwt zijn handen en zachtjes fluisteren zijn lippen: ..Here Jezus, het is goed Natuurlijk kan schipper Jasper niet slapen die nacht. Hij denkt aan de mensen op zee. En dan vouwt hij nogmaals zijn handen en vraagt de Almachtige, toch niet te hard te slaan Schipper Jasper denkt ook nog er gens anders aan! Want aan de zee kant van de dijk, staat een klein ste nen paaltje Marietje en Merietje ontdekken de werelds VR komt een moment dat het Kind de wereld begint te ontdekken. Ik bedoel nu niet dat kleine wereldje van eigen huis; ik bedoel ook niet de ter loopse verkenningstochten welke die wereld in het kinderland onderneemt. We hebben allen herinnerin gen daaraan overgehou den: een grote vreugde, een bitter verdriet, die ons eensklaps bewust maakten dat er meer mensen be stonden dan wijzelf alleen. Maar ook na zulk een er varing kan het Kind nog lang blijven doorsluime ren; het beseft nog niet hoe kwetsbaar het is; hoe arm en naakt we in de wereld staan. Tot opeens dat grote moment komt. Voor Merietje kwam het veel eerder dan voor Ma rietje. Wonderlijk, hoe spoedig de levensleen van die twee uiteen moes ten buigen. Het zou nog jaren duren aleer dat Ma rietje, als eerste vrucht van de aardrijkskunde, op een van haar boeketiketjes niet enkel haar straat met huisnummer en haar woon plaats neerpende, maar ook de provincie èn „Ne derland" èn „Europa" èn „Wereld" èn eindelijk „Heelal". We noteren hier wat haar betreft en kel dat ze dit begon te verstaan tegen de tijd dat „Europa" een bijzondere en onprettige belangstel ling voor Nederland en Marietje's geboortestad ging koesteren, zodat ze tenminste niet helemaal onvoorbereid uit de droom in de barre realiteit be landde. Maar laat mij niet vooruit lopen op de histo rie; vast staat dat Merietje fel ontwaakte terwijl Ma rietje nog sliep. De wereld ze kan niet zeggen wanneer precies, maar plotseling was zij er in de vorm van „de haven". Het was in die vooroorlog se tijd van malaise en cri sis, Van werkloosheid en maatschappelijk hulpbe toon, van steun en stem pelen. Een ellende, die ook in „de haven" om zich heen greep. Voor Merietje werd „die haven" iets als een loerend wild beest; een tij ger; een monster-uit- sprookjes. Wanneer Vader over „de haven" sprak, lag er 'n vreem de klank in zijn stem; een klank van angst en haat, van bitterheid en hoop. De haven trok hem aan als een mag neet; tegelijk stootte die haven hem af. De haven, altijd de haven: kans op werk en op brood; bedrei ging met werkloosheid en armoe; blijde kans en be nauwende gevaren. Toen Merietje zeven was, is ze eens voor één keertje op 'n Zondagmiddag met Va der naar de rivier gegaan; ze hebben samen aan de oever gestaan en uitgezien over het tintelende water vlak: „Merietje, meid, dat is nou de haven...." Het verbaasde haar: haar brui ne ogen zochten naar de monsters zonder die te vinden; alleen de kleine heen-en-weer-bootjes dans ten als schrijvertjes over de golven. De haven leek een spel, maar toen ze wat later een ijsje stonden te eten zei Vader tegen de verkoper in zijn witte Uit de VOLKSWIJK jasje, die praatziek de schoonheid van de dag en van de rivier roemde: „Praat mijn niet van de haven, maat, ze is een kreng. Vandaag zie je dat niet, maar morgen lig je met gebroken poten zes meter diep in een ruim, of je staat op de straat...." Toen keek Merietje ang stig over haar magere schoudertjes achterom: je wist tenslotte toch niet.... vader zou het wel weten. En Vader wist het wel: oom Koos hebben ze die week uit de haven dood thuisgebracht. De wereld ze ver scheen in een tweede vorm, toen de Speeltuin open kwam. Er is geen kwaad zo groot, of ergens ligt een ze gen verscholen. Toen de haven Vader niet meer nodig had, en hij heel de lange, lieve dag op straat moest slenteren, is hij niet tot smart van vrouw en kinderen ergens na het stempelen in een kroeg gaan zitten, maar hij heeft zijn handen uit zijn mou wen gestoken en heeft met vele kameraden en lotge noten die Speeltuin uit de grond gestampt. Merietje was acht, toen die zijn poorten opende. En woon den in de haven de mon sters, hier waren eer ka bouters en elfen heer en meester en hun vrolijke gezellinnen. Ofschoon Me rietje toen niet meer aan sprookjes deed, maar bui telde door het gras, en glijbanen afroetsjte, en zich 'n flinke misselijkheid draaide op de mallemolen. De wereld kon dus ook goed zijn en fijn, en je be grijpt eigenlijk niet dat de mensen niet nog steeds de handen ineenslaan om overal èn overal speeltui nen te bouwen. Hoe meer, hoe liever en dan prima leiding erbij nu de vaders weer werk hebben en de moeders vast zitten met het kleinere grut. Er was nog een derde vorm „wereld" dat was de bioscoop. De kinder bioscoop, die feitelijk enkel maar een klein, grauw zaaltje was waar twee honderd kinders op aan zienlijk minder stoelen konden zitten of hangen, maar waar zich telkens het wonder voltrok van een totaal andere wereld, die gillend en schietend en in rook en vlammen op je stormde. Daar zat Me rietje het vaakst, want naar de haven ga jc maar één keer, en de speeltuin is niets gedaan in de win ter of als het regent, maar de bioscoop is er altijd en ze kost maar een kwartje en duurt minstens een uur. Ja, zo heeft Merietje de toe re ld het beste ontdekt; dat heeft haar het meest gevormd; daarvandaan weet ze dat mensen mensen doodschieten; jongens de meisjes zoenen; bandieten de boel in de brand steken. Daarvandaan weet ze dat Deugd wordt beloond en Ondeugd gestraft, en dat is fijn omdat de Deugd net zo veel moorden mag als ze maar wil voor de goede zaak. Er zijn natuurlijk mensen, die dat betwijfe len, maar Merietje weet dat beter voortaan. WIJKPREDIKANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 12