ityil Hij moet als Koning heersen ZUWDACrSBLAÜ 30 JUNI 1951 KORT VERHAAL DOOR B VINGERLING LANGS de oevers van de brede ri vier liggen, als trouwe wachters, de zware dijken. Ze liggen daar vast en onbewogen, zowel bij zacht, stra lend voorjaarsweer, als bij vliegen de najaarsstormen. Het lijkt wel eens of de zware dijken even in hun voegen trillen wanneer zware, hoge zeeën dreunend hun flanken beuken, maar dat is slechts schijn. Gelukkig maar! Nog nooit hebben de dijken gefaald. De lage landen kruipen dan ook rustig en zelfverzekerd achter hen weg in het heerlijke voldane ge voel van veiligheid, zelfs wanneer de golven tegen de kruinen klotsen en flarden zeeschuim het land in sche ren. Achter een brede dijkbocht ligt het kleine stille, vredige dorpje met zijn scheve toren, zijn eenvoudige, knus se huisjes aan weerskanten van de smalle, niet op snelverkeer bereken de, bochtige straatjes. Het is daar genoeglijk en er gebeurt zelden of nooit iets wat het leven in beroering brengt. Zelfs schokkend wereld nieuws vermag de mensen niet in onrust te brengen. Wanneer gieren de stormen van over het brede wa ter komen aanzetten en over het dorpje razen, en striemende golfsla gen de betonnen zeewering doen be ven, dan gaat men niet minder rus tig naar de kooi. De vraag, of de dijk het wel houden zal, komt niet "bij hen op. De dijk en het beton lig gen daar en dat zegt voldoende. 't Is waar, heel lang geleden is ei eens een brokje beton afgescheurd, een lang, smal stukje. Lang heeft het zomaar een beetje onder aan de voet van de dijk gelegen, totdat die gekke schipper het rechtop in de grond heeft gezet. Soms zit hij er wel eens- op en staart dan maar recht voor zich uit over het water. Sinds die tijd heeft het beton niets meer aan de zee afgestaan. Dat geeft de men sen rust en men slaapt met een vei lig gevoel in, wanneer de storm zijn stem laat horen. Ligt de dijk niet tussen hen en het water? Hoogstens vertoeft men in gedach ten even bij hen die, ver weg op die diepe oceaan of dichtbij op de brede rivier, in nood verkeren en schreeu wend om hulp de dood in de golven vrezen. En misschien is er wel een enkele die in stilte zijn handen vouwt en de Almachtige om genade smeekt en Hem bidt niet al te hard te slaan. Of te slaan met medelijden, zoals een vader doet Maar schipper Jasper is het dan onmogelijk om in te slapen, omdat hij aan den lijve weet wat storm op zee betekent Ja, schipper Jasper heeft al heel wat meegemaakt in zijn leven, voor al in zijn jeugd. Wanneer hij gaat vertellen, dan hangen groot en klein aan zijn lippen. Maar dan slaat de schipper zijn jonge jaren altijd over... Die tijd vergeet hij liever maar. Praat er althans nooit over, want dan wordt de herinnering hem te zwaar. Op den duur begint een enkele aandachtige toehoorder er dan eens over te praten. Zodoende is het al spoedig een publiek geheim, dat schipper Jasper nooit van zijn jeugd vertelt. Er naar vragen durft men niet: schipper Jasper kan je zo eigenaardig aankijken. Dat is om bang van te worden. Maar de vraag blijft en on opgeloste vragen bevredigen de nieuwsgierigheid niet. Dat is het be gin van een illegale actie om het te weten te komen. Trouwens nu begint er nog iets op te vallen. Wanneer het stormt, dan gaat schipper Jasper altijd naar het water. Dan zit hij op het stenen paaltje en staart over de rumoerige zee. Heeft hij soms iets ergs meege maakt in zijn jonge jaren? En zit hij daaraan te denken op zijn stenen paaltje wanneer het stormt? Maar waarom zie je hem dan nooit aan de dijk, wanneer het niet stormt? En wanneer de schipper dan zo op het stenen paaltje zit te staren, wat gaat er dan toch allemaal om in zijn hoofd? Waarom brandt er dan iets achter zijn kleine, donkere ogen? Het dorpsleventje komt in beroe ring door schipper Jasper. Men moet het weten en wie kan dat karweitje beter opknappen dan de dominee? Is die zieleherder of niet? De dorpsdominee is nog jong en onervaren. Hij belooft de eerste de beste gelegenheid aan te grijpen om de schipper eens te polsen. En die komt nog vrij onverwachts. Op een bepaalde herfstdag krijgt de dominee een tip. Het is weer zo: schipper Jasper zit weer op zijn ste nen paaltje. De zieleherder besluit zijn stap te doen, niet zozeer uit een opwelling van nieuwsgierigheid, dan wel uit roepingsbesef een mens bij te staan in zijn zorgen en verdriet. Daarom gaat hij. Wanneer hij, met zijn hand aan zijn hoed, op de dijk staat en naar schipper Jasper speurt, die hij wel dra ontdekt, bekruipt hem een gevoel van verlegenheid. Stel je voor, dat hij als een schooljongen wordt weg gestuurd. Dan zou hij toch ook even een figuur slaan? Maar vooruit, hij is nu al zover, en wie A gezegd heeft moet ook de volgende letter durven noemen. Trouwens, met een beetje tactisch de man aanpakken, valt het misschien nogal mee. En al spoedig staat de dominee naast de schipper. „Goeden avond, schipper! Wat een weertje, hè?" Schipper Jasper kijkt even, met een fronsend voorhoofd, schuin naar de dominee op en mom pelt een onverstaanbaar: „G'n aevend, dominee." ,,Je zit zo alleen, schipper?" Geen antwoord. Waarschijnlijk heeft schipper Jasper het niet eens Laatste groet aan 't oude vaderland verstaan: de storm giert ook zo! De dominee staat op hete kolen. Nee, dat wordt niets zo! Maar hoe moet hij het dan aanpakken? Ah, hij ziet wat! Een klein eindje verderop ligt een vastgemeerde roeiboot te dobberen. Twee jongens zitten er in en ze dan sen mee, op en neer. Ze gieren van de pret en af en toe schreeuwen ze wat tegen elkaar. Misschien kan dat een aanknopings punt zijn, denkt de dominee. He laas, hij raakt van de wal in de sloot. „Die jongens schijnen er plezier in te hebben!" Nog even blijft schipper Jasper on beweeglijk zitten. Maar dan staat hij pardoes op. Eerst kijkt hij strak naar de man, die naast hem staat, dan naar de jongens. En daarna? Schipper Jasper keert zich om en staart verwezen naar het stenen paaltje Een poos blijft het stil. Alleen de golven bulderen en de wind giert. Dan zegt de schipper: „Ziet Uwes dit stenen paaltje, do minee?" De dominee kijkt schuin omlaag en knikt van ja. Schipper Jasper kijkt hem strak aan. „Ja? Nou, dan mot Uwes maar nie verder frage!" Met deze woorden gaat schipper Jasper weer op zijn paaltje zitten en negeert de man, die naast hem staat. Die is verder vol komen lucht voor hem. De dominee heeft het begrepen. Hij groet de schipper zo hartelijk mogelijk en gaat dan heen. Thuisgekomen zegt hij tegen zijn vrouw: „Een moeilijk mens, schip per Jasper!" Toen wisten de mensen nog niets 1 De twee jongens hebben de weini ge woorden, die tussen de dominee en de schipper werden gewisseld, ge hoord. Doordat ze de schipper niet eerder hadden ontdekt! Maar ze bleven in de boot. Als schip per Jasper nu maar alleen was, nou dan waren ze gauw bij hem geweest. Maar de dominee? Nee, ze bleven dan toch maar liever nog wat schom melen in de boot, hoewel hun ple zier er in geweken was. Maar dan gebeurt het blijde won der. De dominee gaat weg. Nu is de schipper alleen! In een ommezien zitten de jongens bij de schipper, en krijgen wat hun ogen vragen. De schipper gaat ver tellen, zomaar ineens. Heerlijk! De jongens slaan elkaar van louter ple zier om de oren. Dan spreekt schip per Jasper en de jongens luisteren. En dan vertelt de schipper voor het eerst in zijn leven aan de jeugd van zijn jeugd. Het verhaal is maar kort, maar de jongens vinden het prach tig Eens was schipper Jasper ook een kleine jongen geweest. En toen was hij ook in een roeiboot gestapt, sa men met zijn vader. Er stond een fris windje en zachtjes deden de golven de boot dansen. Midden op de rivier gekomen, hadden ze pas de dreiging gezien. Met een vervaar lijke snelheid naderde een gitzwarte (Zie vervolg op pag. 5) CSESBS9 1 Corinthe 15:25. De nuchtere mens dezer nuchtere eeuw lacht er mee, spot er mee: „Een Koning in een arm stalleke, een Ko ning in een voederbak voor het vee. Daar is toch niets koninklijks aan te zien". „Een Koning die straks sterft aan het Kruis, te midden van twee moordenaars. Wat is daar voor ko ninklijks aan?" En toch, God proclameert Hem tot Koning. ,Jiij moet als Koning heersen!" De eeuwen, voor Zijn komst in het vlees, hebben Gods profeten het steeds maar opnieuw geprofeteerd: Hij zal de Koning wezen; ja sterker nog: „Hij moet als Koning heersen". En toen Jezus in de stal van Beth lehem werd geboren, toen hebben de Engelen Gods het uitgeroepen over de wereld: Hij is de Zaligmaker; Hij is de Christus de Gezalfde; Hij is de Heere d.w.z. de Koning. God heeft Hem tot Koning geprocla meerd! En heel Zijn leven was het leven van een Koning. Dat wil niet zeggen, dat Hij leefde in een paleis of zich kleedde met kostbare gewaden. Maar toch, Hij was aldoor de Koning, door te kunnen, wat geen mens kon doen. Hij opende de ogen der blinden; Hij deed de doven weer horen; Hij deed de lammen weer wandelen; Hij genas de melaatsen; Hij heeft de mens ver lost van de demonen; Hij wekte de doden op; Hij vergaf de zonden. Hierdoor heeft Hij tijdens Zijn le ven op de aarde bewezen: Ik ben de Koning. Wat geen aardse machthebber kon 'doen, kon Hij doen. Hij is Koning over leven en dood. Hij kan de Satan zijn macht ont nemen! En de mensen hebben het gezien tijdens Zijn omwandeling op de aarde: Hij is de Koning; Hij heerst als Ko ning! En koninklijk geeft Hij zich vrij willig over aan de vijanden, die Hem doden zullen. Koninklijk sterft Hij aan het Kruis! Koninklijk staat Hij op de Paasmor- gen uit de doden op. En koninklijk vaart Hij straks op naar de Hemel, terug naar de plaats, vanwaar Hij ge komen is. En koninklijk zal Hij wederkomen, om te oordelen de levenden en de doden! „Want Hij moet als Koning heersen". De eeuwen door hebben de mensen zich verzet tegen Zijn Koningschap. En hebben het geroepen en door hun daden openlijk getoond: Wij willen niet, dat Hij Koning over ons is! Het zijn de mensen, die zelf God en Ko ning willen wezen. Het zijn de men sen die niet buigen willen voor Zijn Koningschap. En de antichrist maakt zich reeds op, om zijn Koningschap te bestrijden! De mensen die Hem als Koning wit ten dienen, worden heden ten dage vervolgd en gemarteld en zelfs ge dood! De legerscharen van de antichrist maken zich gereed tot de dodelijke slag! Maar die in de hemel zit zal lachen; zal lachen met deze dwazen. „Want Hij moet als Koning heersen". En het Koninkrijk van Jezus Chris tus zal overwinnen. Omdat Jezus Christus alleen werkelijk Koning is. Hij kan en zal al zijn vijanden ver nietigen. Hij zal ze, als het ware (naar Zijn eigen woord) tot een voetbank Zijner voeten maken. „Want Hij moet als Koning heersen". In de Openbaring van Johannes (11:15) roepen grote stemmen: „De koninkrijken dezer wereld zijn gewor den onzes Heren en van Zijnen Chris tus en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid". Aan het einde van de wereldgeschie denis is de proclamatie Gods vervuld geworden, daar heerst Hij als Koning! Want de mensen en de volkeren en de Satan kunnen zijn heerschappij niet verhinderen. Ien dagelijks de kracht van deze Ko ning in hun teven ervaren. En zij zul len straks aan het einde van de wereldgeschiedenis, met Hem de heer lijkheid van Zijn Koninkrijk delen! Komt, laten wij aanbidden die Koning! 's-Gravenhage. H. VERVERS, Geestelijk verzorger Huis van Bewaring X. ZONDAGSBLAD 30 JUNI 1951 7 f onzejeuqó-p&qina^ Die „Schrok'op" TIK, tik... tik, tik... klopten dikke regendroppels tegen de donkere aarde in opa zyn tuintje. Klop, klop. klop, klop... en toen was alles daar in de grond in rep en roer geraakt. Want toen de mieren en de torren, de kevertjes en de wormen heel goed luisterden, toen verstonden ze alle maal wat de regen zei. En dat was: „Kom er uit, kom er uit, kom er uit!" O, wat werden ze toen allemaal nieuwsgierig. De regenworm boorde net zo lang tot hij met zijn spitse kop over 't randje van 't bloemper kje kijken kon en toen de regenworm helemaal op het paadje lag, toen wa ren langs het gangetje dat de re genworm gemaakt had, alle torretjes en mieren ook te voorschijn geko men. Daar draafden ze over de gras halmen en duikelden pardoes in de bloemkelken, die verschrikt wakker werden. De regen tikte nu niet meer. Ze waren nu allemaal immers klaar wakker en nu ging de zon meteen schijnen. De natte torretjes leken wel van goud toen de zon er op scheen en de regenworm glom ook al en vond zich zelf heel deftig in dat glanzende pal-je Maar o wee, doordat de re genworm zo glom, zag Piet hem. Piet was de tamme kraai van Opa. Piet had de hele nacht gedommeld in zijn hokje, maar nu scheen de zon. „Kra...! riep Piet naar de zon en toen hipte hij vrolijk naar de glim mende worm en toen... toen pikte hij zo maar de hele worm naar binnen. Zo'n schrok-op. O, wat schrokken de mieren toen. Ze holden weg voor dat zwarte beest. Een kleine slak, die voorzichtig uit zijn huisje keek, schrok zo verschrikkelijk, dat hij gauw weer terug kroop in zijn huisje. Hij kon niet hard lopen zoals de mieren en hij wachtte maar angstig af. Gelukkig, de kraai zag hem niet, maar wel zag de kraai Hansje. Hans kwam de tuin in met Groot vader. Grootvader droeg een grote schof fel en Hans droeg een emmertje. „Zo Hans," zei Grootvader, „we gaan samen de tuin netjes maken. Kijk me toch eens, hoe dat onkruid gegroeid is, dat komt van de regen." Toen begon Opa tussen de plantjes te schoffelen. Dat was moeilijk hoor! Alleen het onkruid mocht maar ge raakt, de bloemen niet. Hans zocht het onkruid in zijn emmertje en Piet de kraai hipte achter hem aan. Piet zocht naar dikke wormen, het onkruid lustte hij niet. Opeens zag Hans de slak. Hij legde hem voor zichtig op een plankje en begon te zingen: „Slak, slak kom uit je huis," maar de slak deed het niet, o vast niet, want als die kraai hem dan zag. Weer zong Hans: „Slak, slak kom uit je huis". Toen ri^p Grootmoeder Hans. Grootmoeder stond in de deur met een groot schort voor en de koeke- pan in de hand. „Hansje lust je een pannekoek?" riep Grootmoeder. Toen liet Hans de slak liggen en holde naar Grootmoeder toe. „Mag ik haar in de tuin bij Groot vader op eten?" vroeg hij. „Als je maar voorzichtig doet," waarschuwde Grootmoeder „breek het mooie bord niet." „O, nee," zei Hans. Voetje voor voetje liep hij de deur uit. Nu was hij op het klinkerpaadje. Hansje keek naar het bordje en Hans je keek naar zijn voeten, want hij mocht niet struikelen. Hè, wat rook die dikke pannekoek lekker en wat had Grootmoeder er veel suiker op gedaan. In het appelboompje, dat naast het klinkerpaadje stond, zat Piet. Hij hield zijn kopje scheef en zijn glim mende kraaloogjes loerden naar Hansje. Wat had zijn baasje daar? Piet zijn oogjes begonnen nog meer te schitteren. Ha, hij lustte ook pannekoek net zo goed als dikke regenwormen. Hansje keek naar zijn voeten. Hansje liep heel zoetjes langs het paadje en Hansje zag de kraai niet. Toen opeens... rts... rts..., daar vloog Piet pardoes op de rand van 't bordje en pakte met zijn sterke snavel zo maar de hele pannekoek en daar vloog hij met de pannekoek in de appelboom. „O, o!", schreeuwde Hansje en van schrik liet hij 't mooie bordje val len op de straat. Toen huilde Hans heel hard. Weg was zijn lekkere pannekoek en weg Grootmoeders mooie bordje. Grootvader kwam vlug aangelopen en Grootmoeder ook. O, wat waren ze geschrokken van die schreeuwende Hans. .,'t Is Piet zijn schuld," snikte Hans. „Ja hoor," zei Grootvader. „Ik zag het wel, kom maar, huil maar niet". En Grootmoeder droogde zijn tranen met een punt van haar grote schort. „Kom maar hoor, je krijgt een an dere. Daar ging Hansje met Groot moeder naar de keuken. „Zo, ga hier maar zitten, dan kan die stoute Piet hem niet meer stelen." Daar zat Hans achter de panne koek met suiker en huilde nier meer. „Lekker Grootmoe", zei Hans en lik te vlug het bordje schoon. En wie vloog er toen op de vensterbank en pikte tegen de ruit? 't Was Piet en hij keek begerig naar de grote sta pel pannekoeken. „Je krijgt toch lekker niks meer hoor!" bromde Hansje. 't Is een echte „schrok-op", zei Grootmoeder en toen zei Hans „Groot moeder, ik lust er nog wel honderd", toen lachte Grootmoeder en vroeg: „Wie is er nu de grootste schrok- op? A. TEEMERSMA onze BRievenBus M'n beste nichten en neven, Prachtig, in een woord, waren de kleurplaten, die jullie me hebben ge stuurd. Het was heus moeilijk uit te kiezen, welke nu de mooiste was. Ten slotte hebben Oom Karei en ik beslo ten de eerste prijs te sturen naar Freddie Hoveling, de tweede prijs naar Hugo de Wit en de derde prijs naar Jannie Bijl, terwijl Dickie van Leenen en Daantje Los ieder een troostprijs zullen krijgen. Zeg, nichten en neven, als jullie deze week de stapel brieven had gezien, die ik heb gekregen zouden jullie denk ik wel gelachen hebben. Ik kon er haast niet boven uitkijken. En daarom zal ik maar gauw met de brievenbus beginnen en jullie mogen heus niet boos op me zijn, als een van jullie deze week wordt overgeslagen. Ploin Kwee kei heeft voor haar verjaardag een nieuwe fiets gekregen. Zo'n cadeau zou ik ook best willen hebben. Fijn, Ineke Siebrecht, dat je weer beter bent. Doe je de groeten aan Anneke? Ja, Nelly du Pon, de „Haak-In" ten toonstelling was werkelijk mooi. Tini Stoop, het allerbeste met je moeder hoor! Maria van Breugel heeft een broertje gekregen. Leuk hè, zo'n klei ne peuter. Gezellig niet Lydie Booy, mee te gaan met een schoolreisje. Ik zou best bij jou eens kersen willen komen eten, Toos Rietveld, maar ja, ik kan nu eenmaal niet aan m'n nich ten en neven een bezoek gaan bren gen, want ik heb er zooooo veel. Hen- kie de Hond is nog maar zes jaar en toch heeft hij de plaat keurig ge kleurd. Goed zo, Henkie. Jij gaat ze ker veel bij Je tante op bezoek Yvon ne Silvius? Kees Faro, joh, het spijt me maar ik heb al een adres voor zilverpapier. Jammer hè? Ik vind, dat jij keurig kan schrijven Ria van der Vliet. Afgesproken, Ankie Lely, als jij met vacant ie gaat, krijg ik een kaart van je. Ja, Nellie Veerman, het vers je dat je me zond, ken ik ook. Annig- je de Jong stuurt me altijd zulke leu ke tekeningen, dat ik haar vandaag eens extra wil bedanken. Joke van iler Wildt, wy kunnen elkaar wel een hand geven, wam ik houd ook erg veel van lezen. Ja hoor. Rietje Assenberg, je brief is goed terecht gekomen. Ge lukkig maar, Albert Jongejan, dat jouw onderwijzer de pen weer vond. Gefeliciteerd, llannie van der Burgh met de verjaardag van Jan. Arie van der Stoep, joh, jij bent een schrijver in de dop. Keurig vond ik je verhaal tje over Wimpelbaard. Aad Berkman, van harte hoor en nog vele jaren, en Hansje Hoogerwerf, ik kom vast nog eens naar dat vissersmonument kij ken. En nu: onze nieuwe nichtjes en neefjes. Het zijn er deze week heel erg veel. Oom Karei en Tante Jos roepen een hartelijk welkom toe aan: Hans van der Jagt, Willie van Zoest, Teunis en Wille van Eeren, Ditty Deze week weer een kruiswoord raadsel. Eerlijk gezegd is deze puzzle wel wat moeilijk en daarom zijn er vast enkele letters ingevuld. Doe je best maar! Van links naar rechts: 1. Land in Europa, 10. Plaats in Overijsel, (ook wel: vies, smerig), 11. Trekdier, 12. Venster, 14 Koker, 16. Voorzetsel, 18. Uitroep, 19. Binnen, 25. Land in Europa, 23. zie 19 v. I. n. r., 20. Muziek noot, 26 Europeanen, 27. Grondsoort, 29. Ontkenning, 30. Muzieknoot, 31. Hoogachten, 32. Beest, 34. De koning der dieren, 35. Deel van een Franse ontkenning, 36. Uitroep, 38. Vul in: TG., 39. Slede, 40. Pers. voornaam woord, 41. Een der Scandinav. landen. Van boven naar beneden: 1 Is een jongen van zijn ouders, 2. Soort brei- materiaal, 3. Ingenieur (afk.), 4. Mu zieknoot. 5 Bewoner van het Rijk dat in de oude tijden om Rome ontstaan is, 6. Lectori Salutem, (afk.), 7. Nummer, (Afk.), 8. Doe je om je hals, als het koud is, 9. zie 16 v. b. n. b., 13. Stre ling, 15. Zie 30 v. I. n. r., 16. Zie 16 v. I. n. r., 17. De oorspronkelijke naam van Ierland (dit woord is te vormen uit de letters: E.E.I R.), 20. Proper, 21. Naar beneden, 22. Hetzelfde. 24. Een der Scandinavische Innden, 25 hertje, 28. Afk. „laatste ronde", 30. Melo dietje, wijsje. 33. Afk. „in een", 36. on derdompeling en 37 oppervlaktemaat. Trouw, Bcppie Buitelaar, Nellie Bot, Joke Dubbeldam, Cobie van der Drift, Nico Boeren, Rinie Verwey, Corrie 't Hart, Beppie Poot, Jan Timmermans, Evert Jansen, Klazientje Borsje, Rina de Rijke, Henk NelemanJopie van der Voorden, Nico Voogt, Marietje Schenk, Sjaak Verschoor, Bob van Nes, Aartje Verveer, Adriana Hollan der, Heieen van Die, Adrie Bruggraaff, Huibert Bravenboer Peter Wijnands, Willy Leeuwenburgh, Joke Wester- veld, Anneke van Rhijn, Jan Lagrouw, Greetje van der Dool, Joke van Berch, Beppie Rijkaart, Corrie Bogancn, Frans Hoogerwerf, Ria Koring, Thea Kraal en het nichtje Cornet, tvier voornaam ik niet weet. Kinders, hierbij moet ik het laten, een prettig week-end allemaal en tot de volgende week. Jullie TANTE JOS. ooRriRoosje veRteLö öoor inQA-DRitt &LL6RC qetekenö öoor ruLs narissen ft-Xs §1 67. Samen gingen ze nu de wenteltrap af en het slot binnen, waar het nu plotseling een heel leven was. Allen werden plotse ling wakker uit hun lange slaap en wilden de Prins bedanken voor hun redding. Ze voelden zich allen wat stijf in de benen en waren blij zich weer eens te kunnen bewegen. 68. De wind begon te waaien, zodat de windfluit op de slotto ren aan het fluiten en draaien ging. In het tijdglas begon het zand weer te lopen en de haan, die in slaap gevallen was mid den in zijn gekraai, riep nu leku." De vogels tjilpten van vreugde, toen ze zagen dat het slot ontwaakte. 69. In de keuken werd de mees terkok wakker en gaf de leer ling die oorveeg, die hij hem honderd jaar geleden had willen geven. Hij herinnerde zich wel niet waarvoor de oorveeg be doeld was, maar het kon zeker geen kwaad, vond hij. 70. Op de binnenplaats kon je het wapengekletter horen. De wacht ontwaakte en eerst moes ten ze zich wat uitrekken voor ze weer netjes in de houding konden gaan staan. De comman dant dacht, dat hij alleen gesla pen had en durfde dus niet te streng te zyn tegen de man schappen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10