ityil
Hij moet als Koning heersen
ZUWDACrSBLAÜ 30 JUNI 1951
KORT VERHAAL DOOR B VINGERLING
LANGS de oevers van de brede ri
vier liggen, als trouwe wachters,
de zware dijken. Ze liggen daar vast
en onbewogen, zowel bij zacht, stra
lend voorjaarsweer, als bij vliegen
de najaarsstormen. Het lijkt wel
eens of de zware dijken even in hun
voegen trillen wanneer zware, hoge
zeeën dreunend hun flanken beuken,
maar dat is slechts schijn. Gelukkig
maar! Nog nooit hebben de dijken
gefaald. De lage landen kruipen dan
ook rustig en zelfverzekerd achter
hen weg in het heerlijke voldane ge
voel van veiligheid, zelfs wanneer de
golven tegen de kruinen klotsen en
flarden zeeschuim het land in sche
ren.
Achter een brede dijkbocht ligt het
kleine stille, vredige dorpje met zijn
scheve toren, zijn eenvoudige, knus
se huisjes aan weerskanten van de
smalle, niet op snelverkeer bereken
de, bochtige straatjes. Het is daar
genoeglijk en er gebeurt zelden of
nooit iets wat het leven in beroering
brengt. Zelfs schokkend wereld
nieuws vermag de mensen niet in
onrust te brengen. Wanneer gieren
de stormen van over het brede wa
ter komen aanzetten en over het
dorpje razen, en striemende golfsla
gen de betonnen zeewering doen be
ven, dan gaat men niet minder rus
tig naar de kooi. De vraag, of de
dijk het wel houden zal, komt niet
"bij hen op. De dijk en het beton lig
gen daar en dat zegt voldoende.
't Is waar, heel lang geleden is ei
eens een brokje beton afgescheurd,
een lang, smal stukje. Lang heeft het
zomaar een beetje onder aan de voet
van de dijk gelegen, totdat die gekke
schipper het rechtop in de grond
heeft gezet. Soms zit hij er wel eens-
op en staart dan maar recht voor
zich uit over het water. Sinds die
tijd heeft het beton niets meer aan
de zee afgestaan. Dat geeft de men
sen rust en men slaapt met een vei
lig gevoel in, wanneer de storm zijn
stem laat horen. Ligt de dijk niet
tussen hen en het water?
Hoogstens vertoeft men in gedach
ten even bij hen die, ver weg op die
diepe oceaan of dichtbij op de brede
rivier, in nood verkeren en schreeu
wend om hulp de dood in de golven
vrezen. En misschien is er wel een
enkele die in stilte zijn handen vouwt
en de Almachtige om genade smeekt
en Hem bidt niet al te hard te slaan.
Of te slaan met medelijden, zoals
een vader doet
Maar schipper Jasper is het dan
onmogelijk om in te slapen, omdat
hij aan den lijve weet wat storm op
zee betekent
Ja, schipper Jasper heeft al heel
wat meegemaakt in zijn leven, voor
al in zijn jeugd. Wanneer hij gaat
vertellen, dan hangen groot en klein
aan zijn lippen. Maar dan slaat de
schipper zijn jonge jaren altijd over...
Die tijd vergeet hij liever maar.
Praat er althans nooit over, want dan
wordt de herinnering hem te zwaar.
Op den duur begint een enkele
aandachtige toehoorder er dan eens
over te praten. Zodoende is het al
spoedig een publiek geheim, dat
schipper Jasper nooit van zijn jeugd
vertelt. Er naar vragen durft men niet:
schipper Jasper kan je zo eigenaardig
aankijken. Dat is om bang van te
worden. Maar de vraag blijft en on
opgeloste vragen bevredigen de
nieuwsgierigheid niet. Dat is het be
gin van een illegale actie om het te
weten te komen.
Trouwens nu begint er nog iets op
te vallen. Wanneer het stormt, dan
gaat schipper Jasper altijd naar het
water. Dan zit hij op het stenen
paaltje en staart over de rumoerige
zee. Heeft hij soms iets ergs meege
maakt in zijn jonge jaren? En zit hij
daaraan te denken op zijn stenen
paaltje wanneer het stormt? Maar
waarom zie je hem dan nooit aan
de dijk, wanneer het niet stormt? En
wanneer de schipper dan zo op het
stenen paaltje zit te staren, wat gaat
er dan toch allemaal om in zijn
hoofd? Waarom brandt er dan iets
achter zijn kleine, donkere ogen?
Het dorpsleventje komt in beroe
ring door schipper Jasper. Men moet
het weten en wie kan dat karweitje
beter opknappen dan de dominee? Is
die zieleherder of niet?
De dorpsdominee is nog jong en
onervaren. Hij belooft de eerste de
beste gelegenheid aan te grijpen om
de schipper eens te polsen. En die
komt nog vrij onverwachts.
Op een bepaalde herfstdag krijgt de
dominee een tip. Het is weer zo:
schipper Jasper zit weer op zijn ste
nen paaltje.
De zieleherder besluit zijn stap te
doen, niet zozeer uit een opwelling
van nieuwsgierigheid, dan wel uit
roepingsbesef een mens bij te staan
in zijn zorgen en verdriet. Daarom
gaat hij.
Wanneer hij, met zijn hand aan
zijn hoed, op de dijk staat en naar
schipper Jasper speurt, die hij wel
dra ontdekt, bekruipt hem een gevoel
van verlegenheid. Stel je voor, dat
hij als een schooljongen wordt weg
gestuurd. Dan zou hij toch ook even
een figuur slaan? Maar vooruit, hij
is nu al zover, en wie A gezegd heeft
moet ook de volgende letter durven
noemen. Trouwens, met een beetje
tactisch de man aanpakken, valt het
misschien nogal mee. En al spoedig
staat de dominee naast de schipper.
„Goeden avond, schipper! Wat een
weertje, hè?" Schipper Jasper kijkt
even, met een fronsend voorhoofd,
schuin naar de dominee op en mom
pelt een onverstaanbaar: „G'n
aevend, dominee."
,,Je zit zo alleen, schipper?"
Geen antwoord. Waarschijnlijk
heeft schipper Jasper het niet eens
Laatste groet aan 't oude vaderland
verstaan: de storm giert ook zo!
De dominee staat op hete kolen. Nee,
dat wordt niets zo! Maar hoe moet
hij het dan aanpakken? Ah, hij ziet
wat!
Een klein eindje verderop ligt een
vastgemeerde roeiboot te dobberen.
Twee jongens zitten er in en ze dan
sen mee, op en neer. Ze gieren van
de pret en af en toe schreeuwen ze
wat tegen elkaar.
Misschien kan dat een aanknopings
punt zijn, denkt de dominee. He
laas, hij raakt van de wal in de sloot.
„Die jongens schijnen er plezier
in te hebben!"
Nog even blijft schipper Jasper on
beweeglijk zitten. Maar dan staat hij
pardoes op. Eerst kijkt hij strak
naar de man, die naast hem staat,
dan naar de jongens. En daarna?
Schipper Jasper keert zich om en
staart verwezen naar het stenen
paaltje
Een poos blijft het stil. Alleen de
golven bulderen en de wind giert.
Dan zegt de schipper:
„Ziet Uwes dit stenen paaltje, do
minee?"
De dominee kijkt schuin omlaag
en knikt van ja. Schipper Jasper
kijkt hem strak aan.
„Ja? Nou, dan mot Uwes maar nie
verder frage!" Met deze woorden
gaat schipper Jasper weer op zijn
paaltje zitten en negeert de man, die
naast hem staat. Die is verder vol
komen lucht voor hem. De dominee
heeft het begrepen. Hij groet de
schipper zo hartelijk mogelijk en gaat
dan heen.
Thuisgekomen zegt hij tegen zijn
vrouw: „Een moeilijk mens, schip
per Jasper!"
Toen wisten de mensen nog niets 1
De twee jongens hebben de weini
ge woorden, die tussen de dominee
en de schipper werden gewisseld, ge
hoord. Doordat ze de schipper niet
eerder hadden ontdekt!
Maar ze bleven in de boot. Als schip
per Jasper nu maar alleen was, nou
dan waren ze gauw bij hem geweest.
Maar de dominee? Nee, ze bleven
dan toch maar liever nog wat schom
melen in de boot, hoewel hun ple
zier er in geweken was.
Maar dan gebeurt het blijde won
der. De dominee gaat weg. Nu is
de schipper alleen!
In een ommezien zitten de jongens
bij de schipper, en krijgen wat hun
ogen vragen. De schipper gaat ver
tellen, zomaar ineens. Heerlijk! De
jongens slaan elkaar van louter ple
zier om de oren. Dan spreekt schip
per Jasper en de jongens luisteren.
En dan vertelt de schipper voor het
eerst in zijn leven aan de jeugd van
zijn jeugd. Het verhaal is maar kort,
maar de jongens vinden het prach
tig
Eens was schipper Jasper ook een
kleine jongen geweest. En toen was
hij ook in een roeiboot gestapt, sa
men met zijn vader. Er stond een
fris windje en zachtjes deden de
golven de boot dansen. Midden op
de rivier gekomen, hadden ze pas
de dreiging gezien. Met een vervaar
lijke snelheid naderde een gitzwarte
(Zie vervolg op pag. 5)
CSESBS9
1 Corinthe 15:25.
De nuchtere mens dezer nuchtere
eeuw lacht er mee, spot er mee: „Een
Koning in een arm stalleke, een Ko
ning in een voederbak voor het vee.
Daar is toch niets koninklijks aan te
zien". „Een Koning die straks sterft
aan het Kruis, te midden van twee
moordenaars. Wat is daar voor ko
ninklijks aan?"
En toch, God proclameert Hem tot
Koning. ,Jiij moet als Koning heersen!"
De eeuwen, voor Zijn komst in het
vlees, hebben Gods profeten het steeds
maar opnieuw geprofeteerd: Hij zal
de Koning wezen; ja sterker nog: „Hij
moet als Koning heersen".
En toen Jezus in de stal van Beth
lehem werd geboren, toen hebben de
Engelen Gods het uitgeroepen over de
wereld: Hij is de Zaligmaker; Hij is
de Christus de Gezalfde; Hij is de
Heere d.w.z. de Koning.
God heeft Hem tot Koning geprocla
meerd!
En heel Zijn leven was het leven
van een Koning. Dat wil niet zeggen,
dat Hij leefde in een paleis of zich
kleedde met kostbare gewaden. Maar
toch, Hij was aldoor de Koning, door
te kunnen, wat geen mens kon doen.
Hij opende de ogen der blinden; Hij
deed de doven weer horen; Hij deed
de lammen weer wandelen; Hij genas
de melaatsen; Hij heeft de mens ver
lost van de demonen; Hij wekte de
doden op; Hij vergaf de zonden.
Hierdoor heeft Hij tijdens Zijn le
ven op de aarde bewezen: Ik ben de
Koning. Wat geen aardse machthebber
kon 'doen, kon Hij doen. Hij is Koning
over leven en dood.
Hij kan de Satan zijn macht ont
nemen!
En de mensen hebben het gezien
tijdens Zijn omwandeling op de aarde:
Hij is de Koning; Hij heerst als Ko
ning! En koninklijk geeft Hij zich vrij
willig over aan de vijanden, die Hem
doden zullen.
Koninklijk sterft Hij aan het Kruis!
Koninklijk staat Hij op de Paasmor-
gen uit de doden op. En koninklijk
vaart Hij straks op naar de Hemel,
terug naar de plaats, vanwaar Hij ge
komen is.
En koninklijk zal Hij wederkomen,
om te oordelen de levenden en de
doden!
„Want Hij moet als Koning heersen".
De eeuwen door hebben de mensen
zich verzet tegen Zijn Koningschap.
En hebben het geroepen en door hun
daden openlijk getoond: Wij willen
niet, dat Hij Koning over ons is! Het
zijn de mensen, die zelf God en Ko
ning willen wezen. Het zijn de men
sen die niet buigen willen voor Zijn
Koningschap.
En de antichrist maakt zich reeds
op, om zijn Koningschap te bestrijden!
De mensen die Hem als Koning wit
ten dienen, worden heden ten dage
vervolgd en gemarteld en zelfs ge
dood!
De legerscharen van de antichrist
maken zich gereed tot de dodelijke
slag!
Maar die in de hemel zit zal lachen;
zal lachen met deze dwazen. „Want
Hij moet als Koning heersen".
En het Koninkrijk van Jezus Chris
tus zal overwinnen. Omdat Jezus
Christus alleen werkelijk Koning is.
Hij kan en zal al zijn vijanden ver
nietigen. Hij zal ze, als het ware (naar
Zijn eigen woord) tot een voetbank
Zijner voeten maken.
„Want Hij moet als Koning heersen".
In de Openbaring van Johannes
(11:15) roepen grote stemmen: „De
koninkrijken dezer wereld zijn gewor
den onzes Heren en van Zijnen Chris
tus en Hij zal als Koning heersen in
alle eeuwigheid".
Aan het einde van de wereldgeschie
denis is de proclamatie Gods vervuld
geworden, daar heerst Hij als Koning!
Want de mensen en de volkeren en
de Satan kunnen zijn heerschappij niet
verhinderen.
Ien dagelijks de kracht van deze Ko
ning in hun teven ervaren. En zij zul
len straks aan het einde van de
wereldgeschiedenis, met Hem de heer
lijkheid van Zijn Koninkrijk delen!
Komt, laten wij aanbidden die
Koning!
's-Gravenhage.
H. VERVERS, Geestelijk verzorger
Huis van Bewaring X.
ZONDAGSBLAD 30 JUNI 1951
7
f onzejeuqó-p&qina^
Die
„Schrok'op"
TIK, tik... tik, tik... klopten dikke
regendroppels tegen de donkere
aarde in opa zyn tuintje. Klop, klop.
klop, klop... en toen was alles daar
in de grond in rep en roer geraakt.
Want toen de mieren en de torren,
de kevertjes en de wormen heel goed
luisterden, toen verstonden ze alle
maal wat de regen zei.
En dat was: „Kom er uit, kom er
uit, kom er uit!"
O, wat werden ze toen allemaal
nieuwsgierig. De regenworm boorde
net zo lang tot hij met zijn spitse
kop over 't randje van 't bloemper
kje kijken kon en toen de regenworm
helemaal op het paadje lag, toen wa
ren langs het gangetje dat de re
genworm gemaakt had, alle torretjes
en mieren ook te voorschijn geko
men. Daar draafden ze over de gras
halmen en duikelden pardoes in de
bloemkelken, die verschrikt wakker
werden. De regen tikte nu niet meer.
Ze waren nu allemaal immers klaar
wakker en nu ging de zon meteen
schijnen. De natte torretjes leken wel
van goud toen de zon er op scheen
en de regenworm glom ook al en vond
zich zelf heel deftig in dat glanzende
pal-je Maar o wee, doordat de re
genworm zo glom, zag Piet hem.
Piet was de tamme kraai van Opa.
Piet had de hele nacht gedommeld
in zijn hokje, maar nu scheen de zon.
„Kra...! riep Piet naar de zon en
toen hipte hij vrolijk naar de glim
mende worm en toen... toen pikte hij
zo maar de hele worm naar binnen.
Zo'n schrok-op. O, wat schrokken de
mieren toen. Ze holden weg voor dat
zwarte beest. Een kleine slak, die
voorzichtig uit zijn huisje keek, schrok
zo verschrikkelijk, dat hij gauw
weer terug kroop in zijn huisje. Hij
kon niet hard lopen zoals de mieren
en hij wachtte maar angstig af.
Gelukkig, de kraai zag hem niet,
maar wel zag de kraai Hansje.
Hans kwam de tuin in met Groot
vader.
Grootvader droeg een grote schof
fel en Hans droeg een emmertje.
„Zo Hans," zei Grootvader, „we
gaan samen de tuin netjes maken.
Kijk me toch eens, hoe dat onkruid
gegroeid is, dat komt van de regen."
Toen begon Opa tussen de plantjes
te schoffelen. Dat was moeilijk hoor!
Alleen het onkruid mocht maar ge
raakt, de bloemen niet. Hans zocht
het onkruid in zijn emmertje en Piet
de kraai hipte achter hem aan.
Piet zocht naar dikke wormen, het
onkruid lustte hij niet. Opeens zag
Hans de slak. Hij legde hem voor
zichtig op een plankje en begon te
zingen: „Slak, slak kom uit je huis,"
maar de slak deed het niet, o vast
niet, want als die kraai hem dan
zag.
Weer zong Hans: „Slak, slak
kom uit je huis".
Toen ri^p Grootmoeder Hans.
Grootmoeder stond in de deur met
een groot schort voor en de koeke-
pan in de hand.
„Hansje lust je een pannekoek?"
riep Grootmoeder.
Toen liet Hans de slak liggen en
holde naar Grootmoeder toe.
„Mag ik haar in de tuin bij Groot
vader op eten?" vroeg hij.
„Als je maar voorzichtig doet,"
waarschuwde Grootmoeder „breek het
mooie bord niet."
„O, nee," zei Hans.
Voetje voor voetje liep hij de deur
uit. Nu was hij op het klinkerpaadje.
Hansje keek naar het bordje en Hans
je keek naar zijn voeten, want hij
mocht niet struikelen. Hè, wat rook
die dikke pannekoek lekker en wat
had Grootmoeder er veel suiker op
gedaan.
In het appelboompje, dat naast het
klinkerpaadje stond, zat Piet. Hij
hield zijn kopje scheef en zijn glim
mende kraaloogjes loerden naar
Hansje. Wat had zijn baasje daar?
Piet zijn oogjes begonnen nog meer
te schitteren.
Ha, hij lustte ook pannekoek net
zo goed als dikke regenwormen.
Hansje keek naar zijn voeten.
Hansje liep heel zoetjes langs het
paadje en Hansje zag de kraai niet.
Toen opeens... rts... rts..., daar
vloog Piet pardoes op de rand van
't bordje en pakte met zijn sterke
snavel zo maar de hele pannekoek
en daar vloog hij met de pannekoek
in de appelboom.
„O, o!", schreeuwde Hansje en van
schrik liet hij 't mooie bordje val
len op de straat.
Toen huilde Hans heel hard. Weg
was zijn lekkere pannekoek en weg
Grootmoeders mooie bordje.
Grootvader kwam vlug aangelopen
en Grootmoeder ook.
O, wat waren ze geschrokken van
die schreeuwende Hans.
.,'t Is Piet zijn schuld," snikte Hans.
„Ja hoor," zei Grootvader. „Ik zag
het wel, kom maar, huil maar niet".
En Grootmoeder droogde zijn tranen
met een punt van haar grote schort.
„Kom maar hoor, je krijgt een an
dere. Daar ging Hansje met Groot
moeder naar de keuken. „Zo, ga hier
maar zitten, dan kan die stoute Piet
hem niet meer stelen."
Daar zat Hans achter de panne
koek met suiker en huilde nier meer.
„Lekker Grootmoe", zei Hans en lik
te vlug het bordje schoon. En wie
vloog er toen op de vensterbank en
pikte tegen de ruit? 't Was Piet en
hij keek begerig naar de grote sta
pel pannekoeken.
„Je krijgt toch lekker niks meer
hoor!" bromde Hansje.
't Is een echte „schrok-op", zei
Grootmoeder en toen zei Hans „Groot
moeder, ik lust er nog wel honderd",
toen lachte Grootmoeder en vroeg:
„Wie is er nu de grootste schrok-
op?
A. TEEMERSMA
onze BRievenBus
M'n beste nichten en neven,
Prachtig, in een woord, waren de
kleurplaten, die jullie me hebben ge
stuurd. Het was heus moeilijk uit te
kiezen, welke nu de mooiste was. Ten
slotte hebben Oom Karei en ik beslo
ten de eerste prijs te sturen naar
Freddie Hoveling, de tweede prijs naar
Hugo de Wit en de derde prijs naar
Jannie Bijl, terwijl Dickie van Leenen
en Daantje Los ieder een troostprijs
zullen krijgen.
Zeg, nichten en neven, als jullie deze
week de stapel brieven had gezien,
die ik heb gekregen zouden jullie denk
ik wel gelachen hebben. Ik kon er
haast niet boven uitkijken. En daarom
zal ik maar gauw met de brievenbus
beginnen en jullie mogen heus niet
boos op me zijn, als een van jullie deze
week wordt overgeslagen. Ploin Kwee
kei heeft voor haar verjaardag een
nieuwe fiets gekregen. Zo'n cadeau
zou ik ook best willen hebben. Fijn,
Ineke Siebrecht, dat je weer beter
bent. Doe je de groeten aan Anneke?
Ja, Nelly du Pon, de „Haak-In" ten
toonstelling was werkelijk mooi. Tini
Stoop, het allerbeste met je moeder
hoor! Maria van Breugel heeft een
broertje gekregen. Leuk hè, zo'n klei
ne peuter. Gezellig niet Lydie Booy,
mee te gaan met een schoolreisje. Ik
zou best bij jou eens kersen willen
komen eten, Toos Rietveld, maar ja,
ik kan nu eenmaal niet aan m'n nich
ten en neven een bezoek gaan bren
gen, want ik heb er zooooo veel. Hen-
kie de Hond is nog maar zes jaar en
toch heeft hij de plaat keurig ge
kleurd. Goed zo, Henkie. Jij gaat ze
ker veel bij Je tante op bezoek Yvon
ne Silvius? Kees Faro, joh, het spijt
me maar ik heb al een adres voor
zilverpapier. Jammer hè? Ik vind, dat
jij keurig kan schrijven Ria van der
Vliet. Afgesproken, Ankie Lely, als jij
met vacant ie gaat, krijg ik een kaart
van je. Ja, Nellie Veerman, het vers
je dat je me zond, ken ik ook. Annig-
je de Jong stuurt me altijd zulke leu
ke tekeningen, dat ik haar vandaag
eens extra wil bedanken. Joke van
iler Wildt, wy kunnen elkaar wel een
hand geven, wam ik houd ook erg veel
van lezen. Ja hoor. Rietje Assenberg,
je brief is goed terecht gekomen. Ge
lukkig maar, Albert Jongejan, dat
jouw onderwijzer de pen weer vond.
Gefeliciteerd, llannie van der Burgh
met de verjaardag van Jan. Arie van
der Stoep, joh, jij bent een schrijver
in de dop. Keurig vond ik je verhaal
tje over Wimpelbaard. Aad Berkman,
van harte hoor en nog vele jaren, en
Hansje Hoogerwerf, ik kom vast nog
eens naar dat vissersmonument kij
ken.
En nu: onze nieuwe nichtjes en
neefjes. Het zijn er deze week heel
erg veel. Oom Karei en Tante Jos
roepen een hartelijk welkom toe aan:
Hans van der Jagt, Willie van Zoest,
Teunis en Wille van Eeren, Ditty
Deze week weer een kruiswoord
raadsel. Eerlijk gezegd is deze puzzle
wel wat moeilijk en daarom zijn er
vast enkele letters ingevuld. Doe je
best maar!
Van links naar rechts: 1. Land in
Europa, 10. Plaats in Overijsel, (ook
wel: vies, smerig), 11. Trekdier, 12.
Venster, 14 Koker, 16. Voorzetsel, 18.
Uitroep, 19. Binnen, 25. Land in
Europa, 23. zie 19 v. I. n. r., 20. Muziek
noot, 26 Europeanen, 27. Grondsoort,
29. Ontkenning, 30. Muzieknoot, 31.
Hoogachten, 32. Beest, 34. De koning
der dieren, 35. Deel van een Franse
ontkenning, 36. Uitroep, 38. Vul in:
TG., 39. Slede, 40. Pers. voornaam
woord, 41. Een der Scandinav. landen.
Van boven naar beneden: 1 Is een
jongen van zijn ouders, 2. Soort brei-
materiaal, 3. Ingenieur (afk.), 4. Mu
zieknoot. 5 Bewoner van het Rijk dat
in de oude tijden om Rome ontstaan is,
6. Lectori Salutem, (afk.), 7. Nummer,
(Afk.), 8. Doe je om je hals, als het
koud is, 9. zie 16 v. b. n. b., 13. Stre
ling, 15. Zie 30 v. I. n. r., 16. Zie 16 v.
I. n. r., 17. De oorspronkelijke naam
van Ierland (dit woord is te vormen
uit de letters: E.E.I R.), 20. Proper, 21.
Naar beneden, 22. Hetzelfde. 24. Een
der Scandinavische Innden, 25 hertje,
28. Afk. „laatste ronde", 30. Melo
dietje, wijsje. 33. Afk. „in een", 36. on
derdompeling en 37 oppervlaktemaat.
Trouw, Bcppie Buitelaar, Nellie Bot,
Joke Dubbeldam, Cobie van der Drift,
Nico Boeren, Rinie Verwey, Corrie 't
Hart, Beppie Poot, Jan Timmermans,
Evert Jansen, Klazientje Borsje, Rina
de Rijke, Henk NelemanJopie van
der Voorden, Nico Voogt, Marietje
Schenk, Sjaak Verschoor, Bob van
Nes, Aartje Verveer, Adriana Hollan
der, Heieen van Die, Adrie Bruggraaff,
Huibert Bravenboer Peter Wijnands,
Willy Leeuwenburgh, Joke Wester-
veld, Anneke van Rhijn, Jan Lagrouw,
Greetje van der Dool, Joke van Berch,
Beppie Rijkaart, Corrie Bogancn,
Frans Hoogerwerf, Ria Koring, Thea
Kraal en het nichtje Cornet, tvier
voornaam ik niet weet.
Kinders, hierbij moet ik het laten,
een prettig week-end allemaal en tot
de volgende week. Jullie
TANTE JOS.
ooRriRoosje
veRteLö öoor inQA-DRitt &LL6RC qetekenö öoor ruLs narissen
ft-Xs
§1
67. Samen gingen ze nu de
wenteltrap af en het slot binnen,
waar het nu plotseling een heel
leven was. Allen werden plotse
ling wakker uit hun lange slaap
en wilden de Prins bedanken
voor hun redding. Ze voelden
zich allen wat stijf in de benen
en waren blij zich weer eens te
kunnen bewegen.
68. De wind begon te waaien,
zodat de windfluit op de slotto
ren aan het fluiten en draaien
ging. In het tijdglas begon het
zand weer te lopen en de haan,
die in slaap gevallen was mid
den in zijn gekraai, riep nu
leku." De vogels tjilpten van
vreugde, toen ze zagen dat het
slot ontwaakte.
69. In de keuken werd de mees
terkok wakker en gaf de leer
ling die oorveeg, die hij hem
honderd jaar geleden had willen
geven. Hij herinnerde zich wel
niet waarvoor de oorveeg be
doeld was, maar het kon zeker
geen kwaad, vond hij.
70. Op de binnenplaats kon je
het wapengekletter horen. De
wacht ontwaakte en eerst moes
ten ze zich wat uitrekken voor
ze weer netjes in de houding
konden gaan staan. De comman
dant dacht, dat hij alleen gesla
pen had en durfde dus niet te
streng te zyn tegen de man
schappen.