BUREN
UITKOMST
jubilerende brug
,,Hollandse nieuwe"
ORGELDRAMA
3
3 I-tS3 oü
29 ML1 1951
5k 5 T3 "-S 3 *S "S W c-fiS §f g fe-g5 3 c
OüJi .c 1.0,2
woRöt in be Bloemetjes qezet
zij BestaAt stR&ks 300 jbap
TUSSEN Bodegraven en Woerden be
vindt zich het plaatsje Nieuwerbrug
».d. Rijn, dat in de Rijnstreek wel een
zeer aparte gemeenschap vormt. Een
gemeente is het niet, doch meer een
samenvloeiing van gemeenten. Het staat
nml. gedeeltelijk onder de gemeentebe
sturen van Bodegraven, Waarder, Bar-
woutswaarder en Rietveld.
Dwars door deze gemeenschap ver
volgt de Oude Rijn zijn trage gang
naar de Noordzee. Het noordelijk en
zuidelijk gedeelte van Nieuwerbrug
wordt verbonden door een pittoresk
ophaalbruggetje, waaraan een wel zeer
merkwaardige historie is verbonden, die
uniek in ons vaderland mag worden ge
noemd.
Wie van Nieuwerbrug spreekt kan ook
onmiddellijk denken aan de Brandschou-
wcrij. Zuidelijk van de Rijnoever strekt
deze brandschouwerij zich uit van de
Wierickerschans af tot het zgn. Schots- Prettige ervaring
varken en noordelijk van de Mcijepol- „Qr,
derbrug af tot de zgn. Leeuwenkuil.
Maatiegelen tegen
wanbetalers
boeren weigerden in de kosten van on
derhoud te betalen. Dit waren Jacob
en Krijn Romeijn en Wed. Overmaas.
Om hen tot betalen te dwingen, werd
hen zoveel vee afgenomen als zij schul
dig waren te betalen. Dit vee werd dan
in het publiek verkocht op het kasteel
te Woerden (thans behorend tot een der
gebouwen van het Rijkskledingmagazijn
aldaar). Sedert de laatste 100 jaar behoe
ven de medeeigenaren hun aandeel in
de onderhoudskosten van de brug niet
meer te betalen, echter alleen omdat
men deze kosten tot heden heeft kun
nen bestrijden ui* de opbrengsten van
de pachten. Zou het dus onverhoopt
voorkomen, dat de brug een algehele
verbouwing behoeft, dan kan het colle
ge van bruggemeesters alle hoofden van
gezinnen aansprakelijk stellen voor de
kosten, want die plicht van betaling is
nimmer opgeheven!
Voorts staat nog in de reglementen,
dat iedere laatste Zaterdag van de
maand Januari om 6>/& uur n.m. in het
Café „Het Grauwe Paard" door het col
lege van bruggemeesters een zgn. voor-
vergadering moet worden gehouden, om
de rekeningen van onderhoudskosten na
te zien, vast te stellen en eventueel een
mandaat te geven tot uitbetaling daar
van. De jaarvergadering moet worden
gehouden op de tweede Zaterdagavond
van de maand Februari, t.w. om half
zeven uur voor het bestuur en om 7 uur
voor de hoofden van gezinnen. Deze ver
gaderingen worden nog steeds op de
zelfde data gehouden, ofschoon de be
langstelling van de mede-eigenaren de
laatste jaren zeer gering is, ja soms
wordt de samenkomst in het geheel niet
bezocht. De aankondiging van deze ver
gaderingen moet geschieden door mid
del van twee aanplakbiljetten t.w. één
bevestigd aan de brug en één aan het
café „Het Grauwe Paard."
Niet alleen heeft dit college van brug
gemeesters het beheer over de brug,
het tolhek, het brugwachtershuisje en
het torentje bij de brug doch ook over
ieder eenmaal per jaar worden gepro
beerd, nml. één aan de zuidelijke en
één aan de noordelijke kant van het
dorpje. Aan de zuidelijke kant moest
dit plaats vinden op „de reijse Dinsdag"
na Pasen (reise wil zo veel zeggen als
dichtbij). Aan de noordelijke kant moest
dit geschieden op de„reijse Dinsdag"
van de Bodegraafse kermis. Wanneer
dit was is moeilijk meer na te gaan,
want de Bodegraafse kermis is sinds
enige tientallen jaren al afgeschaft. De
hoofden van gezinnen waren verplicht
aan deze oefening deel te nemen. Zij
kregen daarvoor geen vergoeding, doch
na afloop een „vierde part bier".
Oppermachtige heren
Die bruggemeesters waren destijds
zo'n beetje oppermachtige heren. Zij
konden alleen beslissen, de hoofden van
gezinnen hadden slechts een adviseren
de stem. De bruggemeesters kozen fei
telijk zichzelf en vulden bij voorkomen
de vacaturen elkaar aan. Voorts kon
den deze heren b.v. een werkverschaf
fing in het leven roepen; wanneer in
de brandschouwerij een dokter nodig
was voor een ernstige zieke of a.s.
moeder, wees dit college iemand aan
om met een rijtuig in Bodegraven of
Woerden een geneesheer te halen (ver
schillende oud-Nieuwerbruggers zullen
zich dit nog wel kunnen herinneren).
Voorts was dit college de oprichter
van het binnenkort 50 jaar bestaande
Groene Kruis. Vanzelfsprekend is deze
macht thans veel minder geworden,
doch de statuten en reglementen rond
de brug zijn nog steeds van volle
kracht. Het college van bruggemeesters
bestaat uit zes heren. Thans maken er
deel van uit: de heren, J. W. Moons,
A. F. Kool, E. Zwanenburg, P. v. Bree-
dijk Azn., C. Kok Wzn. en P. D. v. d.
Linden.
Jubileum-viering
Op Zaterdag 26 Mei a.s. hopen de
bruggemeesters in het café „Het Grau
we Paard" te recipiëren ter gelegen
heid van het 300-jarig bestaan van hun
brug, terwijl 's avonds in hetzelfde
café een feestavond wordt belegd voor
alle gezinshoofden uit de brandschouwe
rij met hun dames, waar o.m. de Rede
rijkerskamer „H.K. Poot" uit Bodegra
ven het toneelstuk „Zo doof als een
kwartel" zal opvoeren.
Voorts is aan alle Nieuwerbruggers
verzocht op die historische dag de vlag
uit te steken, terwijl die „goeie ouwe
brug" In de bloemetjes zal worden
f;ezet en waarschijnlijk zal worden geïl-
umineerd.
brachten WIEGER
Opening van de brug
Vóór drie eeuwen werden de beide
Rijnoevers verbonden door een vaste
•tenen brug. Of het was dat deze vaste
brug een opstakel werd voor het scheep
vaartverkeer vermeldt de geschiedenis
niet, doch op 26 Mei 1651 kreeg het
college van bruggemeesters van de Sta
ten van Holland en West-Friesland toe
stemming de stenen brug te vervangen
door een wip- of ophaalbrug. De brug
werd gebouwd in de jaren 1650 en '51
van vrijwillig bijeen gebrachte gelden
door de hoofden van gezinnen in de
brandschouwerij. Op 26 Mei 1651 werd
brug en het tolhek plechtig voor het pu
bliek en de scheepvaart opengesteld.
In het reglementenbesluit van 1783
staat o.m. vermeld, dat alle hoofden
van gezinnen in de brandschouwerij
als mede-eigenaren worden beschouwd
waarbij zij zich verplichten hun aan
deel in „derzelver" onderhoud te beta
len. Voor onderhorige ingezetenen, die
onwillig waren aan het onderhoud te
betalen, kon het tolhek gesloten blijven
en, zo vermelden de statuten: „ende
rijtuigen of beesten van dezulken welke
als mede-eigenaren van meergemelde
brug verplicht zijn te betalen en echter
zulks weigeren, te mogen aanhouden,
teneinde daaraan hun verschuldigd aan
deel te verhalen."
brug gebruik te maken.
Het tariei
De mede-eigenaren hadden en hebben
rog het recht zonder betaling met hun
voertuig of schip de brug te passeren,
mits dit hun eigendom was. Hetzelfde
recht ontvingen de Hoogheemraden en
hun ambtenaren van het Groot Water
schap Woerden. Op verzoek van het col
lege van bruggemeesters on) de tolhef
fing te verhogen werd op 13 November
1788 goedgunstig beschikt en als volgt
•amengesteld:
ct.
voor elk voertuig met bovenlast 12*6
«Me andere voertuigen 7'A
rijtuig met 2 paarden bespannen 10
rijtuig met 1 paard bespannen7\<x
een kar of chais 5
paard aan de hand of onder de man 2^
een os of een hoornbeest IVj
een schaap of een varken 1
hondenkar met hond en 2 wielen 1V4
hondenkar met 1 hond en 4 wielen 3
Een verzoek van het college van brug
gemeesters op 18 October 1870 om nog
maals de tolheffing te verhogen werd
door Gedeputeerde Staten geweigerd,
zodat thans nog dezelfde tarieven gelden
als deze in 1788 waren vastgesteld. Wan-
peer men de moeite neemt om eens
J andachtig het bord te lezen, dat aan
brug is bevestigd, links van de Ge-
Nederlandse T
in Canada re
TREURIRG gestemd staarde de bijna
twee meter lange Wieger de Jong
voor zich uit. Het was eind October
1950. Zowat drie jaar geleden was
Wieger met zijn vrouw en hun beide
dochtertjes Grietje en Anna naar Ca
nada gekomen, vol hoop over het
„land van de grote mogelijkheden" en
vastbesloten om naarstig en gestadig
te proberen, er iets goeds van te ma
ken. Twee jaren had Wieger af
komstig uit Oenkerk hard gewerkt
op een boerderij bij Galt in de provin
cie Ontario. Zijn vrouw had door te
werken in een lunchroom en op een
wolfabriek de inkomsten van het ge
zin vergroot. Man en vrouw legden
botje bij botje en in 1950 waren zij
zover, dat ze een eigen bedoening kon
den kopen. Kopen, dat wil zeggen, zij
waren in staat het eerste deel van de
koopsom te storten. De boerderij lag
in de provincie Ontario, een kleine 20
km ten Westen van Dundalk.
Het eerste jaar beloofde goed te wor
den. De buren glimlachten en knikten
goedkeurend, toen zij zagen, hoe ijve
rig dit model-Nederlandse gezin was.
De gulden akkers waren nagenoeg
ryp voor de oogst. Toen kwam de ha
gel en die bracht een catastrophe voor
Wieger mee. In minder dan een uur
tijds vernielden de elementen het werk
van een jaar. Graan viel er niet meer
te oogsten. Geen verzekering dekte de
schade. Treurig gestemd staarde Wie-
gers voor zidh uit, schudde het moede
hoofd en zag visioenen opdoemen van
een grimmige winter met niets in zijn
schuur om het vee te voederen en met
niets om ter markt te brengen.
De buren bekeken Wiegers akkers
en waren unaniem van oordeel, dat de
verliezen totaal waren. Het gezin de
Jong was van alle ingezetenen van de
gemeente Proton en omstreken (waar
de hagel gewoed had) het zwaarst ge
troffen. Zeker, ook anderen hadden
zware verliezen geleden, maar zij kon
den nog terugvallen op de opbrengsten
uit vroeger jaren. Wieger de Jong was
evenwel practisch gesproken failliet.
Hij stond voor zijn ondergang.
Een ongeluk komt zelden alleen.
Kort na het noodweer begaf de Jong
zich met zijn dochtertjes naar een na
burige plaats. Op de terugweg spron
gen de vier banden van de ietwat
ouderwetse auto en begaf ook de mo
tor het, zodat het gezin nu tot over
maat van ramp nog zonder vervoer
middel was ook. De Jong ging te voet
met Grietje en Anna verder naar huis
terug. Sombere gedachten en voorge
voelens spookten in Wiegers brein. Het
drietal was evenwél nog maar nauwe
lijks thuis of de vader schrok op uit
zijn gepeinzen door het geronk van
motoren. Hij was net te laat om de op
zijn terrein binnendringende horde
tegen te houden. Meer dan 20 tracto
ren dreunden hem voorbij. Verbouwe
reerd keek de Jong toe. Toen herkende
hij de „aanvoerders" van de troep, zijn
buren Jack Richardson, Gordon
McNalty en Gilbert McCannell.
De opmars dei tractoren.
Wieger de Jong, zijn vrouw en dochters
Anna en Grietje zijn dooi de burenhulp
weer tevreden gestemd en Grietje wijst op
de globe aan, waar hun nieuwe vader
land ligt.
„Wij zijn hierheen gekomen om te
ploegen", riep McCannell de verbaasde
Wieger toe. Gaandeweg herkende de
Nederlandse boer ook de andere trac
torbestuurders: Jimmy Hardy, Fred
Knox, Elroy Harrison, Allan Clark, Neil
Campbell, Delbert Haw, Earl Lane,
Carlisle McMillan, George Black, Bob
Black, Fred Fell, Ivan Wright, Edwin
Fowler, Bert Corbett, Alex McCannell,
Bert McCannell, Billy Hay, Arthur
Richardson, George Porter en Ed.
Heard. Sommigen hunner hadden meer
dan 10 km gereden om deel te gaan
uitmaken van de „Ploegclub".
Om niet voor de mannen onder te
doen, kwamen de vrouwen der ploe
gers in groten getale met haar mannen
mee. Zij brachten welvoorziene man
den met proviand mee en hielpen me
vrouw de Jong bij het gereedmaken
van een stevige maaltijd ter ere van de
„ploegveldtocht". De gehele middag
groeven de ploegen door de Jong's
akkers en tegen zonsondergang waren
de laatste voren der zo zwaar getrof
fen velden afgeploegd. De grondslag
voor een nieuwe oogst was gelegd.
Een der leden van de „hulpcolonne"
kwam te laat, omdat hij onderweg
panne aan zijn tractor had gehad. Hulp
wüde hij ook bieden en daarom vroeg
hij Wieger de Jong, of hij op een an
dere dag mocht komen werken. De
Jong stemde glimlachend toe en de
goede buurman verscheen inderdaad
een paar dagen later om zijn aandeel
in de wederopbouw te nemen.
„De beste buren ter wereld", zo ken
schetste Wieger de Jong die Canadese
boeren. „Hun hulp heeft mijn vrouw
en mij weer moed gegeven en ik heb
me stellig voorgenomen om ondanks
alles voort te gaan en vol te houden".
ZONDAGSBLAD 19 MEI 1S51
s
DE JACHT OP
GAAT WELDRA WEER BEGINNEN
OP 22 Mei a.s., des nachts om 1 uur,
zal uit de havens van Vlaardin-
gen, Scheveningen en IJmuiden de
haringvloot weer uitvaren voor de
grote reis en weldra zullen de „ja
gers" het eerste verse Hollandse zee
banket aan wal brengen. Dan zullen
we horen de echo's van Spandau's
loflied:
„Triomf de vreugde stijge in top;
Hijs Holland, vlag en wimpel op,
En doe de jubeltoon nu dav'ren langs
Uw strand!
Daar komt de kiel met goud belaan,
Ze brengt ons d'eerste haring aan!
't Is feest in Nederland!
Nog steeds neemt de haringvisse
rij haar voorname plaats in en is
zij sinds de achtste eeuw een belang
rijke bron van ons volksbestaan.
Een ware goudmijn werd de „klei
ne visserij" toen Willem Beukelsz.
het haringkaken had uitgevonden (14e
eeuw). Er werden toen zulke win
sten gemaakt, dat de Nederlanders
in het buitenland spreekwoordelijk
rijk werden en hun naam als zoda
nig doorklonk tot ver over onze na
tionale grenzen.
Het weelderig interieur, de „lijf
sieraden," enz. die wij in oude ge-
bbuwen nog aantreffen, zijn in laat
ste instantie feitelijk aan de „haring
buis" te danken.
Duizenden bij duizenden vonden in
deze visserij een ruim bestaan met
vissen en verzenden van de haring.
Later kwam het verval. In de 18e
eeuw en tijdens de Franse bezetting
ging deze visserij geheel ten gronde.
Schotten en Engelsen gingen zich op
de haringvangst toeleggen en deden
onze vissers na 1813, geduchte con
currentie aan. Kielen „met goud be
laan," voeren onze haven niet meer
binnen.
Rekeningen uit de 14e, 15e en 16e
eeuw leveren het bewijs, dat kloos
ters, gasthuizen, e.d. door het stads
bestuur meermalen werden verrast
met een „ton" haring.
Ook cp de tafels der hogere standen
verscheen de haring als een heerlijk
gerecht. Lees b.v. maar de rekenin
gen der Heerlijkheid Nevele (16e
eeuw): „Hem betaelt Adolf van Bour
gogne, ridder Heere van Wackene,
de somme van hondert gulden, omme
dezelfste te employeren in tcoopen
van zekeren harinck te distribueren
aan de conseillers van de admirali-
teyt uit jaer XVCen LXI" en: „Hem
betaelt aan mijn heere van Wackene
hondert guldens om tcoopen van de
harinck van dezen jare XVC zessent-
zestich, welcken harinck zelve hee
re ende gheevende aen den Raet
van de admiraliteyt
Door naijver gedreven kwam het
vroeger nog wel eens voor, dat een
Engelsman de netten van een Hol
landse visser stiekem kapte, wat voor
deze een grote schadepost betekende
In onze dagen is de haringvisserij
een bedrijf, dat geheel gemoderni
seerd is en vaak goede winsten op-
(Vervolg van pap. 1)
Groen van Prinsterer
Ongelofelijk veel heeft Groen van
Prinsterer geschreven. Van 18501855
was hij hoofd-redacteur van „De Ne
derlander", een dagblad, dat slechts
300 abonné's had en daarom moest
worden opgeheven. Zijn grootste werk
is geweest: „Archives de la Maison
d'Orange Nassau", dat in 16 delen
verscheen en baanbrekend was voor
de beschrijving van de geschiedenis
van ons Vorstenhuis. Met Bakhuizen
van den Brink en Fruin vormde hij de
grote trits der 19e eeuwse Nederlandse
historici. Van zijn andere werken noe
men wij nog Maurice et Barneveldt,
Handboek der Geschiedenis van het
Vaderland en Ongeloof en Revolutie.
Bij al deze arbeid is zijn vrouw
hem op onnavolgbare wijze tot steun
geweest. Zij diende hem als secreta
resse, maar zorgde ook voor de rust
en sfeer in huis, zodat hij zich geheel
aan zijn arbeid wijden kon. Elout
prees mevrouw Groen als een „voor
treffelijke echtgenote, die inder
daad Groens evenknie was." En Al-
lard Pierson gaf nog welsprekender
getuigenis: „Groen is gekomen, waar
hij is gekomen, aan een vrouwelijke
hand."
Groen en Kuyper
Tussen Groen van Prinsterer en
Dr. A. Kuyper is een hechte vriend
schap gegroeid. Kuyper bracht vaak
een bezoek aan „den man van den
Korten Vijverberg" en Groen begroet
te in zijn jonge vriend de „leader
van het volk, dat mij lief heeft en
in welks gebed mijn kracht ligt."
Vooral de tussen beide mannen van
18641876 gevoerde briefwisseling
legt een ontroerende getuigenis af van
wederzijdse gevoelens.
Als een gebroken man vertrok Kuy
per begin Februari 1876 naar Nice
om daar herstel van gezondheid te
zoeken. Op 24 Februari schreef hij
aan zijn oude vriend: „Ons laatste
samenzijn eindigde voor den Troon
des Ontfermers. Gedenk mijner en
laat ook uw lieve vrouw mij geden
ken, zo dikwijls gij daar in naam
van Jezus komt." 8 Maart verzond
Groen aan Kuyper zijn laatste brief,
die hij aldus besloot: „De tederhar-
tige zorg uwer lieve vrouw, de ver
zekering dat ook voor uw kinderen
met hartelijke liefde gezorgd wordt,
zal u en haar tot opbeuring zijn. En
voorts de enig-genoegzame troost in
leven en in sterven, die alleen tegen
elke vuurproef, voor dagloner en wijs
geer, bestand is! Van harte uw vriend
en broeder Groen van Prinsterer."
Ruim twee maanden later haalde
God Zijn moegestreden dienstknecht
thuis.
jWtt-IHHHHHHHHHHHHHHHH»
WIJ houden niet van
orgels, behalve die
welke op straat gedraaid
plegen te worden en hun
veel grotere electrische
broers, die in bioscopen
met machtig veel gebibber
onze gemoedssnaren
niet dit geschiedde aan de
Pikseny's.
Wèl was er de griep, wèl werd hij juist gefolterd meen hadden met de daar
was er de Zondagochtend, met scherpe messen, die beneden zo hartstochtelijk
gezongen melodie In de
annalen van die zangers
Grijnzende vijan- zal het nog wel te vinden
aaiden voorhamers wezen onder het hoofd „ge-
jn arme hoofd Hij leden vervolgingen bij
herkende velen hunner: straatprediking". Ze zijn
doen ons te kerkelijk aan, Ui tweevoud zelfs, mits- zijn werkgevers behoorden tenminste op
hebben immers gaders een tiental monden er toe, machtig veel
weinig met de kerk op. waarbij andere handen be- aantal. Zijn boven-, be-
Hetgeen overigens weer hoorden. Alleen, al deze neden-, over- en achter-
niet betekent dat we dit handen en monden betoon- buren bevonden zich er
bepaalde soort klanken den 'n volmaakt bijzondere onder. Ei
buiten ons bestaan kunnen dienst waaraan de Pik- temidden
sluiten, want orgels blijken seny's evenwel niet de dringende menigte de ge-
de meest op- en indringe- minste behoefte hadden, stalte op van de geeste-
Want de handen in kwestie lijke, wiens leer opium
huppelden
verderop gegaan, want ze
beseften niet dat ze hier in
achter- feite zeer welkom zouden
zijn geweest,
rige instrumenten te zijn,
welke ter wereld bestaan.
En dat feit vormde dan de
aanleiding tot het drama.
Van alle volkswijkers
orgel-
toetsen, en
monden
zal de familie Pikseny zóngen. Men
ik noem hen alleen daarom moest hen
Uit de
VOLKSWIJK
omdat ik deze naam daarom prij-
nog nergens ben tegen-
want hun bezitters Speelde zo luid
Maar met de straatzan
gers bleek het orgelpro
bleem nog niet opgelost.
voor hei Want laat moeder Pikseny
volk is; hij nu tenslotte toch opstaan,
zette zich omdat als twee griep heb-
aan een kla- ben de vrouw het altijd het
tergouden minst denkt te bezitten. En
orael en laat ze automatisch de
radio aandraaien en laten
daar meteen stortvloeden
vals, dat Pikseny het niet van orgeltionen uitstro-
langer uithield, zich los --j-*
rukte, voorhamers en mes
sen wegkwakte en uit de
staan en~meenden de volks- koorts-merrie in de grauwe
en vader Pikseny begint liederen aan te heffen, die
er door te tieren. Maar dat liefelijk zijn en harten
zodat vader Pikseny
ten tweeden male gefolterd
wordt. Zo gefolterd, dat hij
zijn mede-patiënte aller-
onheuselijkst beledigt!
En toen dat geleden was,
mocht baten, want onder kwam de benedenbuurman
leken bij alles wat ze door
moesten maken, toen ze
op een bepaald moment
griep hadden. Een behoor
lijke griep, die je naar
rust en stilte doet snakken
waarbij niemand je
zijn raam net pal onder thuis. Uit de kerk, want
door goed zijn raam zongen tien ook in de Volkswijk ge-
bedoeld. Ginds in die stemmen een lied, door tien schiedt dat. En beneden-
steeg vol ellende en nood vingers aan een amechtig
zou iedereen ontwijfelbaar draagorgeltje begeleid. En verse indruk 1
zeker verkwikt worden toen Pikseny dat ontdekte,
toen moeder Pikseny
wanneer grootvaders
groter dienst bewijst' dan grootmoeders lijfpsalm ten dat uit haar slaap ge-
de mens, die zonder geluid gehore werd gebracht, rukt eveneens bemerkte,
je eens even lekker wast Men zou er schreien van zijn beiden toch zo on-
en de kamer wat opred- dankbaarheid en zich on-
dert en eindelijk fluistert: middeUijk volmaakt naai
buurman, nog onder de
de slot
zang, zette zich aan zijn
harmonium, preludeerde
ontplooide toen al zijn
talenten in enen. De rest
van de zaak heeft voor de
rechtbank gediend, waarbij
de benedenbuurman nog
hei eerste het "W kreeg ook. Sindsdien
brengen. En zo huppelden beste vaatwerk in hun
buurt hebben opgenomen
en het 't open raam uit-
dagmorgen is en je dus ruisten de orgelklanken
geen werk verlet. Maar zo was de idylle volmaakt, gekwakt Een en ander
tochtel\jker en de Pikseny's
knarsetanden er by
WIJKPREDIKANT.
Groens uilvaart
Het bericht, dat Mr. Groen van
Prinsterer was overleden, werd met
grote ontroering vernomen. Toen dan
ook de kist uit het sterfhuis werd
uitgedragen stond een talrijke schare
op de Korte Vijverberg. In het grote
herenhuis, dat een prachtig uitzicht
geeft over de Vijver, heeft Groen ge
woond van 1838 tot zijn overlijden.
Het stoffelijk overschot van Groen
werd begraven op „Ter Navolging",
de begraafplaats aan de Oude Sche-
veningse weg, die op initiatief van
zijn vader daar was aangelegd. Op
de kist lagen twee kransen, waarvan
er een door de Koningin als laatste
groet aan de ontslapene was aange
boden. Ministers, de vice-president
van de Raad van State en vele ka
merleden waren op de begraafplaats
tegenwoordig. Aan het graf werd ge
sproken door Jhr. Mr. P. J. Elout van
Soeterwoude, Dr. L. R. Beynen, Ds.
L. J. van Rhijn, Ds. A. Brummel-
kamp en nog enige anderen. De droe
ve plechtigheid werd besloten met
het zingen van:
Het Lam voor ons op aard geslacht,
Is eeuwig waard te ontvangen
De wijsheid, rijkdom, eer en kracht,
En dankb're lofgezangen.
Op 3 Juni 1884 werd tegen de
muur van het kleine kerkhof, in de
nabijheid van Groens graf, een een
voudig grafmonument van wit mar
mer geplaatst. Daarop staat te lezen:
„Ter nagedachtenis aan Guillaume
Groen van Prinsterer, 21 Augustus
1801—19 Mei 1876, en Elisabeth Ma
ria Magdalena van der Hoop, 6 Sept.
1807 14 Maart 1879. Zalig zijn de
doden, die in den Heere sterven. Hun
ne werken volgen met hen."
De zorg voor dit monument werd op
gedragen aan de Haagse afdeling
van de Vereniging van Christelijk*
onderwijzers.
Een sober teken wijst Groens laat
ste rustplaats aan.
En op de grafzerk van de grot*
staatsman leest men „Openb. VII:
10—17."
Geheel in overeenstemming met de
man, die leefde en werkte onder het
devies: Daar staat geschreven ea
daar is geschied.