BUREN UITKOMST jubilerende brug ,,Hollandse nieuwe" ORGELDRAMA 3 3 I-tS3 oü 29 ML1 1951 5k 5 T3 "-S 3 *S "S W c-fiS §f g fe-g5 3 c OüJi .c 1.0,2 woRöt in be Bloemetjes qezet zij BestaAt stR&ks 300 jbap TUSSEN Bodegraven en Woerden be vindt zich het plaatsje Nieuwerbrug ».d. Rijn, dat in de Rijnstreek wel een zeer aparte gemeenschap vormt. Een gemeente is het niet, doch meer een samenvloeiing van gemeenten. Het staat nml. gedeeltelijk onder de gemeentebe sturen van Bodegraven, Waarder, Bar- woutswaarder en Rietveld. Dwars door deze gemeenschap ver volgt de Oude Rijn zijn trage gang naar de Noordzee. Het noordelijk en zuidelijk gedeelte van Nieuwerbrug wordt verbonden door een pittoresk ophaalbruggetje, waaraan een wel zeer merkwaardige historie is verbonden, die uniek in ons vaderland mag worden ge noemd. Wie van Nieuwerbrug spreekt kan ook onmiddellijk denken aan de Brandschou- wcrij. Zuidelijk van de Rijnoever strekt deze brandschouwerij zich uit van de Wierickerschans af tot het zgn. Schots- Prettige ervaring varken en noordelijk van de Mcijepol- „Qr, derbrug af tot de zgn. Leeuwenkuil. Maatiegelen tegen wanbetalers boeren weigerden in de kosten van on derhoud te betalen. Dit waren Jacob en Krijn Romeijn en Wed. Overmaas. Om hen tot betalen te dwingen, werd hen zoveel vee afgenomen als zij schul dig waren te betalen. Dit vee werd dan in het publiek verkocht op het kasteel te Woerden (thans behorend tot een der gebouwen van het Rijkskledingmagazijn aldaar). Sedert de laatste 100 jaar behoe ven de medeeigenaren hun aandeel in de onderhoudskosten van de brug niet meer te betalen, echter alleen omdat men deze kosten tot heden heeft kun nen bestrijden ui* de opbrengsten van de pachten. Zou het dus onverhoopt voorkomen, dat de brug een algehele verbouwing behoeft, dan kan het colle ge van bruggemeesters alle hoofden van gezinnen aansprakelijk stellen voor de kosten, want die plicht van betaling is nimmer opgeheven! Voorts staat nog in de reglementen, dat iedere laatste Zaterdag van de maand Januari om 6>/& uur n.m. in het Café „Het Grauwe Paard" door het col lege van bruggemeesters een zgn. voor- vergadering moet worden gehouden, om de rekeningen van onderhoudskosten na te zien, vast te stellen en eventueel een mandaat te geven tot uitbetaling daar van. De jaarvergadering moet worden gehouden op de tweede Zaterdagavond van de maand Februari, t.w. om half zeven uur voor het bestuur en om 7 uur voor de hoofden van gezinnen. Deze ver gaderingen worden nog steeds op de zelfde data gehouden, ofschoon de be langstelling van de mede-eigenaren de laatste jaren zeer gering is, ja soms wordt de samenkomst in het geheel niet bezocht. De aankondiging van deze ver gaderingen moet geschieden door mid del van twee aanplakbiljetten t.w. één bevestigd aan de brug en één aan het café „Het Grauwe Paard." Niet alleen heeft dit college van brug gemeesters het beheer over de brug, het tolhek, het brugwachtershuisje en het torentje bij de brug doch ook over ieder eenmaal per jaar worden gepro beerd, nml. één aan de zuidelijke en één aan de noordelijke kant van het dorpje. Aan de zuidelijke kant moest dit plaats vinden op „de reijse Dinsdag" na Pasen (reise wil zo veel zeggen als dichtbij). Aan de noordelijke kant moest dit geschieden op de„reijse Dinsdag" van de Bodegraafse kermis. Wanneer dit was is moeilijk meer na te gaan, want de Bodegraafse kermis is sinds enige tientallen jaren al afgeschaft. De hoofden van gezinnen waren verplicht aan deze oefening deel te nemen. Zij kregen daarvoor geen vergoeding, doch na afloop een „vierde part bier". Oppermachtige heren Die bruggemeesters waren destijds zo'n beetje oppermachtige heren. Zij konden alleen beslissen, de hoofden van gezinnen hadden slechts een adviseren de stem. De bruggemeesters kozen fei telijk zichzelf en vulden bij voorkomen de vacaturen elkaar aan. Voorts kon den deze heren b.v. een werkverschaf fing in het leven roepen; wanneer in de brandschouwerij een dokter nodig was voor een ernstige zieke of a.s. moeder, wees dit college iemand aan om met een rijtuig in Bodegraven of Woerden een geneesheer te halen (ver schillende oud-Nieuwerbruggers zullen zich dit nog wel kunnen herinneren). Voorts was dit college de oprichter van het binnenkort 50 jaar bestaande Groene Kruis. Vanzelfsprekend is deze macht thans veel minder geworden, doch de statuten en reglementen rond de brug zijn nog steeds van volle kracht. Het college van bruggemeesters bestaat uit zes heren. Thans maken er deel van uit: de heren, J. W. Moons, A. F. Kool, E. Zwanenburg, P. v. Bree- dijk Azn., C. Kok Wzn. en P. D. v. d. Linden. Jubileum-viering Op Zaterdag 26 Mei a.s. hopen de bruggemeesters in het café „Het Grau we Paard" te recipiëren ter gelegen heid van het 300-jarig bestaan van hun brug, terwijl 's avonds in hetzelfde café een feestavond wordt belegd voor alle gezinshoofden uit de brandschouwe rij met hun dames, waar o.m. de Rede rijkerskamer „H.K. Poot" uit Bodegra ven het toneelstuk „Zo doof als een kwartel" zal opvoeren. Voorts is aan alle Nieuwerbruggers verzocht op die historische dag de vlag uit te steken, terwijl die „goeie ouwe brug" In de bloemetjes zal worden f;ezet en waarschijnlijk zal worden geïl- umineerd. brachten WIEGER Opening van de brug Vóór drie eeuwen werden de beide Rijnoevers verbonden door een vaste •tenen brug. Of het was dat deze vaste brug een opstakel werd voor het scheep vaartverkeer vermeldt de geschiedenis niet, doch op 26 Mei 1651 kreeg het college van bruggemeesters van de Sta ten van Holland en West-Friesland toe stemming de stenen brug te vervangen door een wip- of ophaalbrug. De brug werd gebouwd in de jaren 1650 en '51 van vrijwillig bijeen gebrachte gelden door de hoofden van gezinnen in de brandschouwerij. Op 26 Mei 1651 werd brug en het tolhek plechtig voor het pu bliek en de scheepvaart opengesteld. In het reglementenbesluit van 1783 staat o.m. vermeld, dat alle hoofden van gezinnen in de brandschouwerij als mede-eigenaren worden beschouwd waarbij zij zich verplichten hun aan deel in „derzelver" onderhoud te beta len. Voor onderhorige ingezetenen, die onwillig waren aan het onderhoud te betalen, kon het tolhek gesloten blijven en, zo vermelden de statuten: „ende rijtuigen of beesten van dezulken welke als mede-eigenaren van meergemelde brug verplicht zijn te betalen en echter zulks weigeren, te mogen aanhouden, teneinde daaraan hun verschuldigd aan deel te verhalen." brug gebruik te maken. Het tariei De mede-eigenaren hadden en hebben rog het recht zonder betaling met hun voertuig of schip de brug te passeren, mits dit hun eigendom was. Hetzelfde recht ontvingen de Hoogheemraden en hun ambtenaren van het Groot Water schap Woerden. Op verzoek van het col lege van bruggemeesters on) de tolhef fing te verhogen werd op 13 November 1788 goedgunstig beschikt en als volgt •amengesteld: ct. voor elk voertuig met bovenlast 12*6 «Me andere voertuigen 7'A rijtuig met 2 paarden bespannen 10 rijtuig met 1 paard bespannen7\<x een kar of chais 5 paard aan de hand of onder de man 2^ een os of een hoornbeest IVj een schaap of een varken 1 hondenkar met hond en 2 wielen 1V4 hondenkar met 1 hond en 4 wielen 3 Een verzoek van het college van brug gemeesters op 18 October 1870 om nog maals de tolheffing te verhogen werd door Gedeputeerde Staten geweigerd, zodat thans nog dezelfde tarieven gelden als deze in 1788 waren vastgesteld. Wan- peer men de moeite neemt om eens J andachtig het bord te lezen, dat aan brug is bevestigd, links van de Ge- Nederlandse T in Canada re TREURIRG gestemd staarde de bijna twee meter lange Wieger de Jong voor zich uit. Het was eind October 1950. Zowat drie jaar geleden was Wieger met zijn vrouw en hun beide dochtertjes Grietje en Anna naar Ca nada gekomen, vol hoop over het „land van de grote mogelijkheden" en vastbesloten om naarstig en gestadig te proberen, er iets goeds van te ma ken. Twee jaren had Wieger af komstig uit Oenkerk hard gewerkt op een boerderij bij Galt in de provin cie Ontario. Zijn vrouw had door te werken in een lunchroom en op een wolfabriek de inkomsten van het ge zin vergroot. Man en vrouw legden botje bij botje en in 1950 waren zij zover, dat ze een eigen bedoening kon den kopen. Kopen, dat wil zeggen, zij waren in staat het eerste deel van de koopsom te storten. De boerderij lag in de provincie Ontario, een kleine 20 km ten Westen van Dundalk. Het eerste jaar beloofde goed te wor den. De buren glimlachten en knikten goedkeurend, toen zij zagen, hoe ijve rig dit model-Nederlandse gezin was. De gulden akkers waren nagenoeg ryp voor de oogst. Toen kwam de ha gel en die bracht een catastrophe voor Wieger mee. In minder dan een uur tijds vernielden de elementen het werk van een jaar. Graan viel er niet meer te oogsten. Geen verzekering dekte de schade. Treurig gestemd staarde Wie- gers voor zidh uit, schudde het moede hoofd en zag visioenen opdoemen van een grimmige winter met niets in zijn schuur om het vee te voederen en met niets om ter markt te brengen. De buren bekeken Wiegers akkers en waren unaniem van oordeel, dat de verliezen totaal waren. Het gezin de Jong was van alle ingezetenen van de gemeente Proton en omstreken (waar de hagel gewoed had) het zwaarst ge troffen. Zeker, ook anderen hadden zware verliezen geleden, maar zij kon den nog terugvallen op de opbrengsten uit vroeger jaren. Wieger de Jong was evenwel practisch gesproken failliet. Hij stond voor zijn ondergang. Een ongeluk komt zelden alleen. Kort na het noodweer begaf de Jong zich met zijn dochtertjes naar een na burige plaats. Op de terugweg spron gen de vier banden van de ietwat ouderwetse auto en begaf ook de mo tor het, zodat het gezin nu tot over maat van ramp nog zonder vervoer middel was ook. De Jong ging te voet met Grietje en Anna verder naar huis terug. Sombere gedachten en voorge voelens spookten in Wiegers brein. Het drietal was evenwél nog maar nauwe lijks thuis of de vader schrok op uit zijn gepeinzen door het geronk van motoren. Hij was net te laat om de op zijn terrein binnendringende horde tegen te houden. Meer dan 20 tracto ren dreunden hem voorbij. Verbouwe reerd keek de Jong toe. Toen herkende hij de „aanvoerders" van de troep, zijn buren Jack Richardson, Gordon McNalty en Gilbert McCannell. De opmars dei tractoren. Wieger de Jong, zijn vrouw en dochters Anna en Grietje zijn dooi de burenhulp weer tevreden gestemd en Grietje wijst op de globe aan, waar hun nieuwe vader land ligt. „Wij zijn hierheen gekomen om te ploegen", riep McCannell de verbaasde Wieger toe. Gaandeweg herkende de Nederlandse boer ook de andere trac torbestuurders: Jimmy Hardy, Fred Knox, Elroy Harrison, Allan Clark, Neil Campbell, Delbert Haw, Earl Lane, Carlisle McMillan, George Black, Bob Black, Fred Fell, Ivan Wright, Edwin Fowler, Bert Corbett, Alex McCannell, Bert McCannell, Billy Hay, Arthur Richardson, George Porter en Ed. Heard. Sommigen hunner hadden meer dan 10 km gereden om deel te gaan uitmaken van de „Ploegclub". Om niet voor de mannen onder te doen, kwamen de vrouwen der ploe gers in groten getale met haar mannen mee. Zij brachten welvoorziene man den met proviand mee en hielpen me vrouw de Jong bij het gereedmaken van een stevige maaltijd ter ere van de „ploegveldtocht". De gehele middag groeven de ploegen door de Jong's akkers en tegen zonsondergang waren de laatste voren der zo zwaar getrof fen velden afgeploegd. De grondslag voor een nieuwe oogst was gelegd. Een der leden van de „hulpcolonne" kwam te laat, omdat hij onderweg panne aan zijn tractor had gehad. Hulp wüde hij ook bieden en daarom vroeg hij Wieger de Jong, of hij op een an dere dag mocht komen werken. De Jong stemde glimlachend toe en de goede buurman verscheen inderdaad een paar dagen later om zijn aandeel in de wederopbouw te nemen. „De beste buren ter wereld", zo ken schetste Wieger de Jong die Canadese boeren. „Hun hulp heeft mijn vrouw en mij weer moed gegeven en ik heb me stellig voorgenomen om ondanks alles voort te gaan en vol te houden". ZONDAGSBLAD 19 MEI 1S51 s DE JACHT OP GAAT WELDRA WEER BEGINNEN OP 22 Mei a.s., des nachts om 1 uur, zal uit de havens van Vlaardin- gen, Scheveningen en IJmuiden de haringvloot weer uitvaren voor de grote reis en weldra zullen de „ja gers" het eerste verse Hollandse zee banket aan wal brengen. Dan zullen we horen de echo's van Spandau's loflied: „Triomf de vreugde stijge in top; Hijs Holland, vlag en wimpel op, En doe de jubeltoon nu dav'ren langs Uw strand! Daar komt de kiel met goud belaan, Ze brengt ons d'eerste haring aan! 't Is feest in Nederland! Nog steeds neemt de haringvisse rij haar voorname plaats in en is zij sinds de achtste eeuw een belang rijke bron van ons volksbestaan. Een ware goudmijn werd de „klei ne visserij" toen Willem Beukelsz. het haringkaken had uitgevonden (14e eeuw). Er werden toen zulke win sten gemaakt, dat de Nederlanders in het buitenland spreekwoordelijk rijk werden en hun naam als zoda nig doorklonk tot ver over onze na tionale grenzen. Het weelderig interieur, de „lijf sieraden," enz. die wij in oude ge- bbuwen nog aantreffen, zijn in laat ste instantie feitelijk aan de „haring buis" te danken. Duizenden bij duizenden vonden in deze visserij een ruim bestaan met vissen en verzenden van de haring. Later kwam het verval. In de 18e eeuw en tijdens de Franse bezetting ging deze visserij geheel ten gronde. Schotten en Engelsen gingen zich op de haringvangst toeleggen en deden onze vissers na 1813, geduchte con currentie aan. Kielen „met goud be laan," voeren onze haven niet meer binnen. Rekeningen uit de 14e, 15e en 16e eeuw leveren het bewijs, dat kloos ters, gasthuizen, e.d. door het stads bestuur meermalen werden verrast met een „ton" haring. Ook cp de tafels der hogere standen verscheen de haring als een heerlijk gerecht. Lees b.v. maar de rekenin gen der Heerlijkheid Nevele (16e eeuw): „Hem betaelt Adolf van Bour gogne, ridder Heere van Wackene, de somme van hondert gulden, omme dezelfste te employeren in tcoopen van zekeren harinck te distribueren aan de conseillers van de admirali- teyt uit jaer XVCen LXI" en: „Hem betaelt aan mijn heere van Wackene hondert guldens om tcoopen van de harinck van dezen jare XVC zessent- zestich, welcken harinck zelve hee re ende gheevende aen den Raet van de admiraliteyt Door naijver gedreven kwam het vroeger nog wel eens voor, dat een Engelsman de netten van een Hol landse visser stiekem kapte, wat voor deze een grote schadepost betekende In onze dagen is de haringvisserij een bedrijf, dat geheel gemoderni seerd is en vaak goede winsten op- (Vervolg van pap. 1) Groen van Prinsterer Ongelofelijk veel heeft Groen van Prinsterer geschreven. Van 18501855 was hij hoofd-redacteur van „De Ne derlander", een dagblad, dat slechts 300 abonné's had en daarom moest worden opgeheven. Zijn grootste werk is geweest: „Archives de la Maison d'Orange Nassau", dat in 16 delen verscheen en baanbrekend was voor de beschrijving van de geschiedenis van ons Vorstenhuis. Met Bakhuizen van den Brink en Fruin vormde hij de grote trits der 19e eeuwse Nederlandse historici. Van zijn andere werken noe men wij nog Maurice et Barneveldt, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland en Ongeloof en Revolutie. Bij al deze arbeid is zijn vrouw hem op onnavolgbare wijze tot steun geweest. Zij diende hem als secreta resse, maar zorgde ook voor de rust en sfeer in huis, zodat hij zich geheel aan zijn arbeid wijden kon. Elout prees mevrouw Groen als een „voor treffelijke echtgenote, die inder daad Groens evenknie was." En Al- lard Pierson gaf nog welsprekender getuigenis: „Groen is gekomen, waar hij is gekomen, aan een vrouwelijke hand." Groen en Kuyper Tussen Groen van Prinsterer en Dr. A. Kuyper is een hechte vriend schap gegroeid. Kuyper bracht vaak een bezoek aan „den man van den Korten Vijverberg" en Groen begroet te in zijn jonge vriend de „leader van het volk, dat mij lief heeft en in welks gebed mijn kracht ligt." Vooral de tussen beide mannen van 18641876 gevoerde briefwisseling legt een ontroerende getuigenis af van wederzijdse gevoelens. Als een gebroken man vertrok Kuy per begin Februari 1876 naar Nice om daar herstel van gezondheid te zoeken. Op 24 Februari schreef hij aan zijn oude vriend: „Ons laatste samenzijn eindigde voor den Troon des Ontfermers. Gedenk mijner en laat ook uw lieve vrouw mij geden ken, zo dikwijls gij daar in naam van Jezus komt." 8 Maart verzond Groen aan Kuyper zijn laatste brief, die hij aldus besloot: „De tederhar- tige zorg uwer lieve vrouw, de ver zekering dat ook voor uw kinderen met hartelijke liefde gezorgd wordt, zal u en haar tot opbeuring zijn. En voorts de enig-genoegzame troost in leven en in sterven, die alleen tegen elke vuurproef, voor dagloner en wijs geer, bestand is! Van harte uw vriend en broeder Groen van Prinsterer." Ruim twee maanden later haalde God Zijn moegestreden dienstknecht thuis. jWtt-IHHHHHHHHHHHHHHHH» WIJ houden niet van orgels, behalve die welke op straat gedraaid plegen te worden en hun veel grotere electrische broers, die in bioscopen met machtig veel gebibber onze gemoedssnaren niet dit geschiedde aan de Pikseny's. Wèl was er de griep, wèl werd hij juist gefolterd meen hadden met de daar was er de Zondagochtend, met scherpe messen, die beneden zo hartstochtelijk gezongen melodie In de annalen van die zangers Grijnzende vijan- zal het nog wel te vinden aaiden voorhamers wezen onder het hoofd „ge- jn arme hoofd Hij leden vervolgingen bij herkende velen hunner: straatprediking". Ze zijn doen ons te kerkelijk aan, Ui tweevoud zelfs, mits- zijn werkgevers behoorden tenminste op hebben immers gaders een tiental monden er toe, machtig veel weinig met de kerk op. waarbij andere handen be- aantal. Zijn boven-, be- Hetgeen overigens weer hoorden. Alleen, al deze neden-, over- en achter- niet betekent dat we dit handen en monden betoon- buren bevonden zich er bepaalde soort klanken den 'n volmaakt bijzondere onder. Ei buiten ons bestaan kunnen dienst waaraan de Pik- temidden sluiten, want orgels blijken seny's evenwel niet de dringende menigte de ge- de meest op- en indringe- minste behoefte hadden, stalte op van de geeste- Want de handen in kwestie lijke, wiens leer opium huppelden verderop gegaan, want ze beseften niet dat ze hier in achter- feite zeer welkom zouden zijn geweest, rige instrumenten te zijn, welke ter wereld bestaan. En dat feit vormde dan de aanleiding tot het drama. Van alle volkswijkers orgel- toetsen, en monden zal de familie Pikseny zóngen. Men ik noem hen alleen daarom moest hen Uit de VOLKSWIJK omdat ik deze naam daarom prij- nog nergens ben tegen- want hun bezitters Speelde zo luid Maar met de straatzan gers bleek het orgelpro bleem nog niet opgelost. voor hei Want laat moeder Pikseny volk is; hij nu tenslotte toch opstaan, zette zich omdat als twee griep heb- aan een kla- ben de vrouw het altijd het tergouden minst denkt te bezitten. En orael en laat ze automatisch de radio aandraaien en laten daar meteen stortvloeden vals, dat Pikseny het niet van orgeltionen uitstro- langer uithield, zich los --j-* rukte, voorhamers en mes sen wegkwakte en uit de staan en~meenden de volks- koorts-merrie in de grauwe en vader Pikseny begint liederen aan te heffen, die er door te tieren. Maar dat liefelijk zijn en harten zodat vader Pikseny ten tweeden male gefolterd wordt. Zo gefolterd, dat hij zijn mede-patiënte aller- onheuselijkst beledigt! En toen dat geleden was, mocht baten, want onder kwam de benedenbuurman leken bij alles wat ze door moesten maken, toen ze op een bepaald moment griep hadden. Een behoor lijke griep, die je naar rust en stilte doet snakken waarbij niemand je zijn raam net pal onder thuis. Uit de kerk, want door goed zijn raam zongen tien ook in de Volkswijk ge- bedoeld. Ginds in die stemmen een lied, door tien schiedt dat. En beneden- steeg vol ellende en nood vingers aan een amechtig zou iedereen ontwijfelbaar draagorgeltje begeleid. En verse indruk 1 zeker verkwikt worden toen Pikseny dat ontdekte, toen moeder Pikseny wanneer grootvaders groter dienst bewijst' dan grootmoeders lijfpsalm ten dat uit haar slaap ge- de mens, die zonder geluid gehore werd gebracht, rukt eveneens bemerkte, je eens even lekker wast Men zou er schreien van zijn beiden toch zo on- en de kamer wat opred- dankbaarheid en zich on- dert en eindelijk fluistert: middeUijk volmaakt naai buurman, nog onder de de slot zang, zette zich aan zijn harmonium, preludeerde ontplooide toen al zijn talenten in enen. De rest van de zaak heeft voor de rechtbank gediend, waarbij de benedenbuurman nog hei eerste het "W kreeg ook. Sindsdien brengen. En zo huppelden beste vaatwerk in hun buurt hebben opgenomen en het 't open raam uit- dagmorgen is en je dus ruisten de orgelklanken geen werk verlet. Maar zo was de idylle volmaakt, gekwakt Een en ander tochtel\jker en de Pikseny's knarsetanden er by WIJKPREDIKANT. Groens uilvaart Het bericht, dat Mr. Groen van Prinsterer was overleden, werd met grote ontroering vernomen. Toen dan ook de kist uit het sterfhuis werd uitgedragen stond een talrijke schare op de Korte Vijverberg. In het grote herenhuis, dat een prachtig uitzicht geeft over de Vijver, heeft Groen ge woond van 1838 tot zijn overlijden. Het stoffelijk overschot van Groen werd begraven op „Ter Navolging", de begraafplaats aan de Oude Sche- veningse weg, die op initiatief van zijn vader daar was aangelegd. Op de kist lagen twee kransen, waarvan er een door de Koningin als laatste groet aan de ontslapene was aange boden. Ministers, de vice-president van de Raad van State en vele ka merleden waren op de begraafplaats tegenwoordig. Aan het graf werd ge sproken door Jhr. Mr. P. J. Elout van Soeterwoude, Dr. L. R. Beynen, Ds. L. J. van Rhijn, Ds. A. Brummel- kamp en nog enige anderen. De droe ve plechtigheid werd besloten met het zingen van: Het Lam voor ons op aard geslacht, Is eeuwig waard te ontvangen De wijsheid, rijkdom, eer en kracht, En dankb're lofgezangen. Op 3 Juni 1884 werd tegen de muur van het kleine kerkhof, in de nabijheid van Groens graf, een een voudig grafmonument van wit mar mer geplaatst. Daarop staat te lezen: „Ter nagedachtenis aan Guillaume Groen van Prinsterer, 21 Augustus 1801—19 Mei 1876, en Elisabeth Ma ria Magdalena van der Hoop, 6 Sept. 1807 14 Maart 1879. Zalig zijn de doden, die in den Heere sterven. Hun ne werken volgen met hen." De zorg voor dit monument werd op gedragen aan de Haagse afdeling van de Vereniging van Christelijk* onderwijzers. Een sober teken wijst Groens laat ste rustplaats aan. En op de grafzerk van de grot* staatsman leest men „Openb. VII: 10—17." Geheel in overeenstemming met de man, die leefde en werkte onder het devies: Daar staat geschreven ea daar is geschied.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 12