El t ZONDAGSBLAD 17 FEBRUARI 1951 ■A/v\ HET was zo tegen twee uur in de mid dag dat de zware, zwarte romp van het zeekasteel, onder luid getoeter, ge fluit en gesis van zwoegende sleepbootjes, werd losgetrokken van de kade met de silhouetten van kranen en loodsen. Hier en daar langs de hoge, witte rai- lingen van de boot, verdrongen zich groe pen van kleine figuurtjes. De passagiers waren ditmaal allen emigranten, hun ge boortegrond verlatend, en zich wendend naar een land, waar het leven vrijer en veelbelovender scheen, dan het hier nog ooit worden kon. *t Was niet het eerste schip met emi granten, dat dominee Smit zo zag afva ren, de steven naar de blinkende verten der zeeën gericht De rustige, hoog gelegen kamer waar zijn grote kast met boeken stond, en waar hij zijn preken voorbereidde, gaf door twee flinke ramen uitzicht op gans het bedrijvig havenverkeer puffende motorboten, die als skies over de golven gleden, grotere kustvaarders, die onder kettinggerammel werden gelost en gela den, verder pakhuizen, kranen, en niet te vergeten de rommelige kaden, met af en aan rijdende vrachtauto's. Het iedere dag weerkerend, zelfs nachts nooit geheel aflatend lawaai, hinderde hem weinig meer. Hij was er in de loop van zijn, nu alweer jaren lange ambtsperiode in deze havenstad, geheel aan gewoon geraakt. En méér dan eens gebeurde het zelfs, dat een blik op al die aardse bedrijvigheid hem nieuwe kracht bezieling gaf, wanneer z'n activiteit tKl I van J. KORT VERHAAL Z. J. HAZEBROEK En nog altijd boeiden hem bizonder de machtige oceaanrcuzen, zoals nu deze weer, waarvan hii toevallig wist, dat hij een speciale emigrantenreis ging onder- D Bijna gedachteloos nam hij, volgens z'n gewoonte als hij na t middagmaal weer zijn studeerkamer betrad, een sigaar uit het kartonnen doosje op zijn bureau, knipte er de punt af, verschafte zich vuur.nog aldoor de blik gericht op de kolossale, nu langzaam naar open water draaiende boot, welke, met allen die zich aan boord bevonden, over enkele minuten uit het gezicht zou zijn verdwenen. Voor de meesten der opvarenden bete kende het allicht een onherroepelijk af scheid van dit dierbare, maar overbe volkte. verarmde en misschien opnieuw bedreigde vaderland. Dominee Smit kon zich best voorstellen, wat die emigranten tot hun besluit had bewogen. Er waren ogenblikken, dat ook hij wel van hier naar elders, en dan liefst over zee wilde zoal niet voor zichzelf, dan nog wel terwille van zijn kinderen. Hij kon, met de beste wil van de wereld, de toekomst niet anders zien dan somber, zorgwekkend, onheilspellend. Hij wist wel, zijn plaats was hier, waar God hem had geroepen. Maar met zijn gedachten bij de boot, waarvan de ronde achtersteven zich verder en verder ver wijderde, kon hij zich even niet onttrek ken aan een weemoedig gevoel, of hij en de zijnen hier nu maar werden achterge laten, ten prooi aan wie weet welke drei gende rampen.. Natuurlijk, hij wist het, hier gold het de blik omhoog te richten, tot Hem, die boven alle landen en windstreken dezelf de is, en zonder wiens wil geen haar van ons hoofd zelfs vallen kan. Maar dominee Smit kende de zwakheid van zijn menselijke natuur, die zich toch nog zo graag, zo héél graag ergens op de wereld veilig wilde stellen.. Hij zuchtte. Hij was eerlijk gezegd blij, dat hij niet dadelijk na dit ogenblik gedwongen was, voor zijn gemeente een lerende, stichten de en vermanende predikatie uit te wer ken. Er stond voor deze middag ander gemeentewerk op het program. Hoor maar! daar werd reeds gebeld. Dat zou de kruidenier en diaken Barts- ma wel wezen, die met dominee eens wilde spreken over een paar kwesties be treffende de Zondagsschool, Juist deze middag was de afleiding, die Bartsma's bezoek hem verschafte, domi nee Smit welkom. Met een vlotheid waar toe z'n altijd nogal in zichzelf gekeerde natuur zich zelden liet verleiden, nodigde hij Bartsma naar zijn studeerkamer en verzocht hem een makkelijke stoel te „Een sigaar? t Zijn goeie, hoor, geen doopvadersigaren kijk maar, ik rook ze zelf óók. „Nou, zolang we ze nog hebbenzei Bartsma, er voorzichtig een uit de hem voorgehouden doos accepterend. Maar dit Wals maar losse scherts; de eenvoudig blijmoedige Bartsma was er niet de man naar, om ernstig te doelen op een tijd dat er geen sigaren meer te krijgen zouden zijn omdat na de Duit sers weer een andere vijand ellende over ons kon komen brengen.. Weldra raakten ze aan de praat; niet over de dingen die dominee zo pas nog door t hoofd speelden emigratie, oor logsgevaar, of de ondergang onzer cul tuur! maar over het eenvoudige Zon dagsschoolwerk. om kinderen te wijzen omhoog, naar Hem die het alles regeert En van 't één kwamen ze op het ander. Zo tegen het eind van het gesprek infor meerde Bartsma ineens; „Hebt u daarstraks die boot naar Cana da zien vertrekken?" „'k Heb 'em nog even na staan kijken, ja. Hoezo?" „Weet u, wie óók met die boot vertrok ken zou zijn?" Dominee Smit kon het zich werkelijk „Huisman met z'n gezin," hielp Barts ma. een lichte triomf in z'n stem. Maar dadelijk daarop werd zijn gezicht ernsti ger. „Ja, die Huisman.. Ongelukkiger bad hij het al niet kunnen treffen „Hoe gaat het de laatste tijd met hem?" informeerde dominee Smit onwillekeurig. „Nou.." was t bedenkelijk antwoord, „ik zie 'em ook met de vólgende gelegen heid nog niet vertrekken." „Wanneer is die volgende gelegenheid?" „Dat weet ik niet maar ik zie hem ook met de volgende gelegenheid nog met vertrekken, zoals ik al zei," herhaalde Bartsma, ietwat eigenzinnig. „Tussen twee haakjes, is dominee al bij 'm ge weest, nadat hij verleden week geope reerd werd..?" Dominee moest bekennen van niet. Ach ja, het kon niet worden goedgepraat, maar hij was nu eenmaal, door aanleg en door een zekere verlegenheid tegen over andere mensen, een echte studeer kamerdominee. Tot ziekenbezoek kwam hij zelden, en niet dan nadat bepaalde omstandigheden hem ertoe noodzaak ten „Ja ja ja, dat dacht ik wel weer." ver maande licht glimlachend de oude dia ken, die wat leeftijd betreft wel dominees vader had kunnen zijn. „U moet het me ten goede houden, dominee., ik ben niet bestudeerd zoals uals er ergens gespro ken wordt over „kleine luyden," dan mo gen ze gerust op mij wijzen, en zeggen, daar zit er een.en dan schaam ik me daar niks voor.. Maar als u het mij vraagt, dan zeg ik: u moest veel meer naar buiten veel meer de straat op. Ik zeg altijd maar zó: er kan geenéén boek geschreven zijn over de werkelijk heid, waarvan je zoveel kimt leren als van de werkelijkheid zèlfil!" Eigenaardig genoeg had dominee Smit er niet de minste moeite mee, juist deze vrijmoedige Bartsma le accepteren, zoals hij voor de dag kwam: schertsend, soms ook gekscherend, maar altijd recht op de man af.„Ik voel de steek," gaf hij glimlachend toe. „Ja. ja, ga verder.." „'k Zou zeggen dat ik zowat klaar ben.zei Bartsma opstaande, knipogend. Vervolgens: „Maar heus, dominee, met die Huisman is het een bizonder geval. Daar moet u beslist eens heen. En naar z'n r t zeg- „Ja ja.je hebt het i gen. Onverstoorbaar, monkelend, ging Barts ma door: „Dat vrouwtje is overigens nog een oude bekende van me.of van m'n oudste zoon eigenlijk. Die twee hebben indertijd nog es een jaartje of zo verke ring met elkaar gehad. Ze kwamen al thuis en al. „En werd het niets?" „Nee wat dacht u nou! Er is intus sen alweer een jaar of vijftien overheen gegaan. Als t wèl wat geworden was, stond ze nu allicht bij ons in de kruide nierswinkel. Op 't moment heeft ze niks meer. Niks..!" JEen melkzaak toch?" „Dat is t nou juist. Huisman heeft die zaak al verkocht. Die kon hij toch niet Mensen „Hond toch op met dot lezen. Ie si toch wei. hoe tloidig de boekenkast op die manier uitziet VAN GOEDE VERWACHTING WflJ verwachten niet een „hemel". Dat is. voor de mens vaak een ver en schemerig en onwezenlijk begrip. Wy verwachten een aarde. Dat is iets waar we houvast aan hebben. Een echte, gewone, massieve aarde met bergen en bulten en wolken en men sen. Sterker nog: We verwachten „deze" aarde. Deze zelfde aarde, waar op u loopt, waarop toe al zoveel tra nen gestort hebben, die al zoveel bloed gedronken heeft en die toe toch on danks alles zo hartstochtelijk lief hebben. Wat is ons lever» toch met de aarde vergroeid! Wat beantwoordt ze aan onze diepste levensbehoeften! Wat zijn toe toch uit de aarde aards! Maar daar komt een tijd, dat we ons daarover niet meer zullen behoeven te schamen. Het zal nog eens zó worden, dat we ongeremd, onbelemmerd, on vertroe beld al onze energieën aan haar zullen kunnen uitleven. Het komt met onze oude, diep door ploegde, zwaarbeproefde aarde toch nog eens helemaal goed. De dood zal niet meer zijn. De atoombom zal niet meer zijn. Moskou's ijzeren gordijn zal niet meer zijn. We zullen onze kinde ren zonder angst kunnen bezitten. Wij zullen allemaal onze eigen woning hebben de ochtendradio zal niet meer met felle dissonanten Gods mooie mor gen stukscheuren, maar een lied tot Gods glorie geven. Noch routo, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn. De eerste dingen z\jn weggegaan. En God zal alle tranen van de ogen afwissen. Wy verwachten een nieuwe aarde. Maar dat is toch absurdInderdaad, dat is ook absurd. Logisch, normaal, redelijk is, dat toy op een aarde, waar in a lie hersenen en aüe krachten op de massale vernietiging zijn ingesteld, gek worden van angst en dat toe ver wachten, dat ze per eerste gelegenheid in haar eigen ongerechtigheid zal ondergaan. Vroeger had verwachting nog enige zin Vroeger geloofden we, dat het hier voortdurend netter, ge riefelijker en gezelliger zou toorden. Arme stakkerds! Wat zijn we uit de droom geholpen! De atoombommen van Nagasaki en Hiroshima hebben ons er wt geëxplodeerd. We weten nu wat idealisme, humanisme én bescha ving waard zijn. waar we met deze aarde aan toe zijn. We hebben zelfs geen illusies meer. En tóch toij verioachten een nieuwe aarde. Vanwaar deze absur diteit? Deze absurditeit komt uit de absurditeit van het Kruis. In deze aarde staat als een onomstotelijk teken het Kruis. Het staat diep in deze aarde geplant en reikt hoog naar de hemel op, het reikt op tot God. Het Kruis is Gods eigenlijke daad in deze wereld. In dat Kruis heeft God de zaak dezer aarde ter hand, ter harte geno men. Daarom hebben we verwachting. Dit komt in orde. We houden deze aarde rustig vast, ook daarin, dat toe op deze aarde toegewijd en met grote belangstelling onze plicht doen, omdat toe toeten, dat God in het Kruis van Zijn Zoon deze aarde vasthoudt. Langs onze door rookgordijnen en explosies bezwangerde luchten, schrijft God Zijn beloften uit in letters van vuur: Ik schep iets nieutos op aarde: een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. Deze goddelijke absurditeit doet het. Neen, wij worden niet gek. Wy venoachten.' Wy zyn in deze barre wereld: men sen van goede verwachting. Dwars door alle bloed en tranen, door alle verpletterde huizen en harten heen, drijft Gods absurditeit ons tot ver wachten. Wy verwachten ten nieutoe aarde. Daarom doen wij op de oude maar rustig onze plicht. Wassenaar G. VAN DUINEN i, als hij naar Canada ging emi greren..? Hij moest geld in z'n handen hebben.voor de overtocht, en om daar ginds voorlopig uit de voeten te kunnen met het gezinTja. Net vanmiddag had den ze eigenlijk moeten vertrekken. Nou ligt hij daar in 't ziekenhuis.En dat vrouwtje weet geen raad natuurlijk. Want waar moet ze deze weken van leven Hun geld nou maar vast op maken, kun nen ze toch óók niet. „Nee. Nee. natuurlijk niet." „En dan daarbij de spanning, en de t dominee. Het za Maar kom," besloot Bartsma, „ik moet es verder. *k Heb u eigenlijk al veel te lang opgehouden.." Inplaats van hem uit te laten, bleef do minee Smit, met een eigenaardig naden kende blik van zijn grijze ogen, de oude Bartsma een hele poos aankijken zei toen eindelijk, als tegen zichzelf: „Als ik een poosje met Bartsma heb zitten pra ten, is het net, of ik me lid van de fami lie begin te voelen inplaats van domi nee van de gemeente.." De diaken, z'n jas vastknopend, lachte „Wacht! Ik loop zover met je mee," besloot dominee Smit opeens. t Was maar een idee, natuurlijk, doch het kwam dominee Smit precies zo voor, of hij het contact met de wegvarende emigranten verbrak, en terugkeerde naar zijn post, toen hij achter Bartsma aan de trap afdaalde. Een ogenblik later bevond hij zich reeds in de kil winderige, hoewel aan vier zij den door hoge gevelmuren omsloten straat een grauwe, eentonige, bijna naargeestige straat, van waaruit men niet eens de blinkende rivier kon zien. De vuilnisbakken stonden buiten gezet, en hier en daar hadden blijkbaar straat boefjes ir. die bakken gewroet en er lag papierrommel verwaaid over het trot- Nee, het hielp je niets of je je studeer kamer al aan de wijde rivierzijde had gekozen. In deze straat wóónde je, uit zulke Straten bestond je wijk.dit, ja dit was nu de werkelijkheid van je levei eilige ïrke- lijkheid, maar een door rampen tastrofen bedreigde. Eenzelfde sfeer van onontkoombare naargeestigheid trof hem, toen hij, door Bartsma intussen verlaten, tegenover de verraste, ja verbouwereerde vrouw van de zieke Huisman stond. Deed het haar goed, opeens de dominee vóór zich te zien? De oude optimist Barts ma had het hem weliswaar verzekerd, doch in feite leek het er niet veel op. Natuurlijk nodigde ze hem dadelijk uit, binnen te komen en hij volgde haar door een holle, leegverkochte winkelruim te, achter een met witkalk besmeerd Qta- lageraam. Zich zenuwachtig verontschul digend over de wanorde overal in huis, ging de vrouw hem vóór, naar de woon kamer daarachter. Er bleek nauwelijks nog een stoel over, om op te kunnen zitten. Als dominee niet door Bartsma met de omstandigheden op de hoogte was gesteld, zou hij zich stellig nog véél minder op z'n gemak hebben gevoeld, in dit gezin, dat letterlijk op de planken leefde. „O dominee, het is toch zo'n toe stand. Hij was blijven staan, vlakbij de deur, en wist niet anders te doen, dan maar zwijgend te knikken. Ja hij kon er, on wennig als hij zich hier voelde, nieteens toe komen, een beetje vriendelijkheid te bewijzen aan de drie kinderen, waarvan de jongste, met een stuk van een boter ham in een knuistje, als een kever over de vloer kroop. „Dick. pas jü eens op je zusje.Gaat u toch zitten, dominee., wacht, ik zal even een stoel voor u vrij maken.." De dominee hij voelde als in zijn eigen lichaam de onrust, de gejaagdheid, de spanning van de in moeilijkheden ver strikte jonge vrouw. Hy weerde af: „Och, laat maar.." Ze hield echter vol. Hij moest gaan zit ten. en een kopje thee blijven drinken.. Al redderend verklaarde ze: „Zo zitten we nu al bijna twee maanden, dominee. Weet u, onze goeie meubels, die we mee zouden nemen, staan allemaal opgesla- Vervolg op pag. 3) ZONDAGSBLAD 17 FEBRUARI 1951 7 4 onze jeuqó-p&qina^ ^Bertjeó EERSTE SCHOOLDAG (Slot) En dan heeft de angst Bertje zo erg te pakken, dat hij zich omdraait en de lange gang doorrent naar bui ten. Hij holt het speelplein over, 't hek uit, de straat op. Voort draaft hij, al maar verder. Als hij eindelijk buiten adem stilstaat, ligt de school ver achter hem. Eerst weet hij niet waar hij is. Maar opeens ziet hij het. In deze straat woont oom Bart. Oom Bart heeft een kleine boerderij aan de rand van het dorp. Naar school terug durft Bertje niet. Naar huis ook niet. Hij gaat naar oom Bart! Hij treft het: Oom Bart komt er juist aan met een grote mand op de kruiwagen. ,,Ha die Bertje," roept hij vrolijk. „Kom je me helpen bo nen plukken? Ik kan een flinke knecht goed gebruiken. Ga maar op de kruiwagen zitten. Of moet je eerst naar tante Ali?" Nee, dat hoeft niet „Ik blijf de hele dag," zegt Bertje. ,,'k Heb brood bij me." „Moeder is toch niet erger ziek?" ▼raagt oom Bart, een beetje onge rust. „Nee hoor, moeder mag al een poosje uit bed." „Je maakte zeker teveel drukte, dat ze je een poosje kwijt wilde we zen. Nou, ik bof er maar mee." De hele morgen plukken ze bonen van de lage struiken. Ze drinken kof fie uit het blauwe busje van oom Bart. En om twaalf uur gaan ze naar tante Ali. „Heb je wel veel gekookt," vraagt oom Bart. ,,'k Breng een knecht mee, zie je." „Nou," lacht tante Ali, „hij boft reusachtig. We eten spekpannekoe- ken!" ,,'k Heb brood bij me," zegt Ber- je, „in de rugzak." „Dan halen we dat er maar uit," vindt tante Ali, „anders wordt het zo droog."Ze maakt de rugzak open. Ze haalt er iets uit. Dan kijkt ze naar Bertje. In haar hand houdt ze de schooldoos. „Weet je moeder dat je hier bent?" Bertjes lippen beginnen te beven. Oom Bart kijkt verbaasd van de een naar de ander. Wat is dat nou? „Bertje," vraagt tante Ali, „moest jij eigenlijk naar school vandaag?" Bertje barst in snikken uit. „Ik kan nog geen strafregels maken," huilt hij, „en ik breek zo vaak pun ten!" Tante Ali neemt hem op schoot. En dicht tegen haar aan, vertelt hij dat hij alles zo akelig vindt. Naar school zonder moeder, en overblijven en die strenge juffrouw. „Je bent een domme jongen, hoor," zegt tante Ali. „Ik ken die juffrouw wel. Ze is heus erg lief. En in de eerste klas hoef je nooit straf regels te maken. Weet je wat we doen? Zolang moeder ziek is mag je hier komen eten. Dat maar een klein eindje. En nu aan de speb- pannekoeken. Dan breng ik na«7 school." Zo gebeurt het. De juffrouw moet er om lachen, dat Bertje van bang heid weggelopen was. ,,'k Heb een mooi plaatsje voor je bewaard," zegt ze. „Op de eerste bank. Dan ben jij mijn knecht. Kijk eens, een hele stapel blaadjes. Die mag jij straks uitdelen." Verwonderd kijkt Bertje om zich heen. 't Is lang niet zo erg op school als vanmorgen, 't Is helemaal piet erg. Ze zingen met elkaar: „Opent uwen mond". Dat kent hy ook! En de juffrouw is niet streng. Ze knikt zo vriendelijk naar hem. Al z'n bangheid is weg. In 't vervolg loopt een vrolijk ven tje naast Truus de lange weg naar school. Co van der Steen-Pijpers. Beste neefjes en nichtjes. Wat hebben jullie weer reusachtig goed je best gedaan op de opstellen. De meeste van jullie hebben bet over de ijs- en sneeuwpret gehad en ik ge lóóf. dat er heel wat van jullie een nat pak gehaald hebben deze winter, niet? Maar dat is nu allemaal weer voorbij. Vorige week was onze pagina zo erg vol, dat we niet eens een tekening mee konden nemen. Daarom komt vandaag de tekening van Hennie van de Broek nog in de krant Je hebt hem erg leuk gemaakt Hennie en deze week krijg je nog een prijsje thuis. Roel Herfst krijgt ook een hoofdprijs voor zo'n keurig opstel, dat jullie hieronder kunt lezen. De troostprijsjes gaan naar Annie Corstanje, Bertje Visser. Sarina Maas land en Elly Wijnands. Allemaal ge feliciteerd. En dan nu weer onze brievenbus. Veel brieven heb ik dit keer niet gekregen, maar dat kon ook haast niet jullie hadden al zoveel te schrij ven. Ja Clazientje Paans, nog twee keer, en dan ga ik jullie verlaten. Maar er komt wel weer een andere tante hoor! Vandaag ie Joke van der Wfldt elf jaar geworden. Van harte gefeliciteerd Joke en ben je weer he lemaal beter? Ja hoor Nelly Nole, jij mag ook je puzzles insturen. Waarom durfde je zusje het gedichtje niet in te sturen? Vraag maar of ze het nu doet. Wat kan jij goed tekenen Marè- tje van Schanke. Jammer, dat je ze te laat had ingestuurd. Ineke van Hel den. Ja, jouw opstel is ook leuk hoor. En j«, jongens en meisjes, dit is weer het eind van onze correspondentie voor deze week. We gaan nu nog even allemaal het opstel van Roel Herfst lezen. Het heet: Herten in de winter. Er lopen twee herten door het grote bos. Het is koud en de wind giert door de bomen. Het wordt al avond. De zon zakt weg achter de besneeuwde dennenbomen. De herten zoeken voed sel, maar de sneeuw ligt zo dik en het is zo koud. Ze vinden niet veel. Daar komt nog een hert aan en o, ze hebben zo'n honger. De honger brandt tn hun lijf als vuur. En de lucht wordt al grijzer, het wordt al donkerder. Maar de herten geven het niet op. Zo lopen ze nog uren voort. Ze klagen zacht, dat betekent: „help ons toch, geef ons toch wat brood,,. Al wande lende komen ze bij een groot buiten huis; ze klagen weer, maar niemand hoort het. Daar zien ze het touw van de bel. Het ene hert trekt er aan. Tinge- ünge-lxng, galmt het luid door het grote bos. Dan opeens wordt het hek geopend en een meisje staat voor de ingang. Ze staat stil van verbazing. De herten klagen zacht, dat betekent: „kom je ons helpen?" Het meisje vraagt: „hebben jullie zo'n hongerf" Vlug loopt ze terug en roept: „moeder, er staan herten voor het hek! Hè, moe der, mag ik ze een paar boterhammen geven?" ,Ja hoor," zegt moeder. Het meisje haalt vlug een paar boterham men en holt weer naar de herten. Ze houdt het brood in haar handen e» zegt: „eet maar op!" Wat zijn de herten nat aan hun snuit> brrr. Ze rilt er van. De herten piepen eens. Dat be tekent: „wat smaakt dat brood lekker". De herten springen in het rond i>an vreugde en dan springen ze vlug het kreupelhout weer in, naar een rustige plaats om te gaan slapen. Keurig gedaan hoor Roel! Deze week gaan we weer eens een kruis woordraadsel met figuurtjes maken. Jullie weten wel hoe het moet. De naam van elk figuurtje moet worden ingevuld. Doen jullie allemaal deze week weer mee. En voor de nieuwe lingen dit nog. Op de inzending je naam, adres en leeftijd zetten en er voor zorgen, dat de oplossing Woens dag op de krant is. Allemaal hartelijke groeten van TANTE LIES. Vandaag begint Prinses Doornroosje Vorige week stond het laatste gedeoMe van ..liane en Grietje" op onze jeugdpa gina. Uit de „Brievenbus" bJeek wel, dat heel wat jongens en meisjes dit plaat jeever ha al erg mooi vonden endat ae erg nieuwsgierig waren welk sprookje hierna komen zou. Lang behoeven jullie niet te wachten, want vandaag beginnen we met „Prin ses Doornroosje", dat minstens even boeiend is als 't vorige verhaal. Deze sprookjes zijn heel oud. Je groot- va dor en grootmoeder hebben ze mis schien al gelezen. Maar t eigenaardige is, dat ze telkens opnieuw getekend en verteld worden endat de kinderen er altijd graag naar kijken en luisteren. Zo is t steeds gegaan. En je natt zien: zo gaat t ook i 1. Er was eens. heel erg lang geleden, een achthoekig koninkrijk, dat het gelukkigste land van de wereld was. De enigen, die daar niet gelukkig waren, dat waren de Koningin en de Koning van het rijk. Ze hadden al zo lang verlangd naar een prinsje of prinsesje, maar nooit kregen ze een kindje. 2. De Koning en de Koningin 3. In die tussentijd maakte de badden de hele dag niets te doen en Koningin dan een wandelingetje In verveelden zich erg. Iedere avond de tuin rondom het kasteel, waar ze ging de koning naar de schatkamer, genoot van alle bloemen en bomen. ZZSJZESS «*ar -» ten werden dan geteld, om te zien rozen wandelde, hoorde ze Dlot- of alle onderdanen wel hun bela»- seling een zacht stemmetje vlak hii ting betaald hadden. haar voeten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 10