Victoria,
Ill
vijftiq jóór qeLeöen
oveRleeö
koninqin
MATERIEEL
OVERWICHT
J 1 tlit4 S 2 ï"5 t ïsl
4 ZONDAGSBLAD 20 JANUARI 1951
DE VRIEND DES HUIZES
Er zullen zeker maar weinig tijd
schriften zyn, die bij de ingang van
dit nieuwe jaar konden terugwijzen
op zes-en-zestig jaargangen. Tot die
zeldzaamheden behoort „De vriend
des huizes", geïllustreerd maand
schrift voor het christelijk gezin onder
hoofdredactie van ds. H. Kluin.
Oud worden is in de meeste geval
len een voorrecht, maar op zichzelf
steekt er geen verdienste in. Of mis
schien in dit geval toch wel? Als „De
Vriend" niet op gezonde wijze met
zijn tijd was meegegaan, dan zou hij
ongetwijfeld al lang tot 't verleden
behoren. Dit is juist 't mooie in dit
blad: tot in zijn ouderwetse titel is 't
een stuk traditie, maar elk nummer is
weer up to date. De mooie maand
overzichten van ds. Kluin zijn altijd
„bij" en laten zich prettig lezen; elk
nummer geeft actuele artikelen en
mooie verhalen; aan de illustraties en
technische afwerking wordt grote zorg
besteed, en de boekbespreking van P.
H. Muller heeft terecht in brede kring
een goede naam.
Uit het eerste nummer van de 67ste
jaargang noemen we voorts nog: een
lezenswaardig artikel over röntgen-
ultra-violette en infra-rode stralen,
door H. van der Holst; een en ander
over Nieuw-Guinea, door J. Lange-
veld; de verzorging van tuin- en
kamerplanten, door G. Kromdijk; een
interessante verhandeling van Jan H.
de Groot over de vraag: Wie is de
auteur van „Ik snak naar de dag vol
van rood, wit en blauw"?
Wy herinneren ons nog de tijd, dat
Joh. van 't Lindenhout en E. Gerdes
in dit tijdschrift schreven. Maar de
kleinkinderen grijpen er vandaag nog
met evenveel belangstelling naar als
vroeger hun grootouders.
De hoge prijzen van grondstoffen,
hulpmiddelen en belastingen geven
ook dit maandschrift veel zorg. Daar
om wordt getracht het abonnementen
aantal op te voeren. Wij hopen harte
lijk, dat deze actie zal slagen, vooral
ook in 't belang van de Wezeninrich
ting „Neerbosch".
meen ban óo jóar ReqeeRöe
zij OV6R enqeUnö
I öe BoeRenooRloq heeft zij niet qewilö
Disraeli en Gladstone
Tijdens Victoria's regering kende Enge
land twee politieke leiders van uitzon
derlijk formaat: Gladstone van de libera
le partij en Disraeli van de conservatie-
Ven. Victoria's sympathie voor en verering
van Disraeli was groot. Deze man bezat de
gave zijn Vorstin op de meest gracieuze
wijze met de lopende zaken op de hoog
te te houden: zijn memories lieten zich op
prettige wijze lezen; 't was in hoofdzaak
ook zijn werk, dat Victoria in 1876 de
titel van „Keizerin van Indië" verwierf.
Tot zijn dood toe voerde de Koningin
met hem een drukke correspondentie.
De grote tegenstander van Disraeli was
Gladstone, Engeland's beroemde „the
grand old man". Voor zijn belangeloos
heid en gevoel voor recht had ook Vic
toria respect, maar 't kostte haar altijd
grote inspanning en zelfverloochening
met deze geniale man te moeten samen
werken. En toch was dit een eis, die
niet te ontgaan was, want Gladstone is
viermaal minister-president geweest. In
de ogen van zijn Vorstin was hij veel te
democratisch.
De grote periode
In de tijd van Victoria's regering be
leefde Engeland zijn gouden eeuw; de
jaren 18871897 vormden de grote pe
riode van het Victoriaanse tijdperk.
't Is dan ook geen wonder, dat voor
al oudere Engelsen met eerbied en wee
moed terugblikken op deze halve eeuw,
toen een vrouw in haar kleine maar
sterke hand de scepter voerde over het
wereldrijk.
Veel van de vroegere glorie is ver
dwenen.
En wat zal de naaste toekomst Groot-
Brittannië brengen?
bert van Saksen-Coburg. Dit is een zeer
gelukkig huwelijk geweest, en toen de
prins-gemaal tamelijk plotseling over
leed. was de Vorstin schier ontroostbaar.
Zij heeft haar man veertig jaar overleefd,
maar al die tijd ging zij steeds in het
zwart gekleed. Haar laatste wil was ech
ter, dat men haar in het wit in de lijk
kist zou leggen en dat de weg waarlangs
men haar stoffelijk overschot voeren zou,
met purper moest worden afgezet. Haar
doodsdag was immers tevens de dag van
haar hereniging met haar zo geliefde
echtgenoot en daarom moest ook haar
uitvaart een feestelijke tocht zijn. Zo had
de grijze Vorston verordend en zo heeft
het Engelse volk haar ook begraven
..Good Queen Victoria"
Toen Koningin Victoria in 1897 haar
60-jarig regeringsjubileum vierde, bleek
op indrukwekkende wijze hoezeer zij
door het Engelse vollk, alsook door de ko
loniën werd gewaardeerd. De verering,
zoals Nederland, vooral na de tweede we-
In Engeland was
de deelneming bij
haar overlijden al
gemeen en oprecht.
Men zag zo
deelt een schrijver uit die tijd mee
in de straten alleen nog voorbij
gangers in het ziwarb Wie te arm was
om nieuwe kleren te kopen, had een
rouwband omgedaan. Aan de avond van
Victoria's sterfdag was er in Londen geen
stukje zwarte stof meer te krijgen. Als
wij dit zo lezen denken we vanzelf aan
het jaar 1934, toen heel Nederland rouw
bedreef om het verscheiden van de zo
algemeen geliefde en vereerde Koningin-
Moeder Emma.
Koningin Victoria is van 1840 tot 1861
gehuwd geweest met haar neef Prins Al-
Koningin Wilhelmina een bezoek aan
Zij waren toen de oudste en de jongste
koningin van Europa.
reldoorlog, voor Koningin Wilhelmina
gevoelde, bewees Engeland aan zijn
„Good Queen Victoria".
Maar verder gaat de vergelijking ook
ndet. Van Victoria kan niet gezegd wor
den, dat zy (zoals Wilhelmina) van het
begin harer regering af de liefde van
Foto rechts: Koningin Victoria met
haar gemaal Prins Albert van Saksen-
Coburg. Op de linkse Ioio tiet
men de Vorstin op hoge leeltijd
tijdens een audiëntie.
haar vollk bezat. Haar
voorgangers op de troon
waren allerminst popu
lair geweest en wat
had het Eilandenrijk te
hopen van dit jonge prin
sesje. van wie verteld
werd. dat ze weinig ernst
toonde en goed kon dan-
Reeds vóór haar troons
bestijging was zij gewoon
haar dagboek b-j te hou
den, en dit is zij heel haar
lange leven door blijven
doen, zodat wij van
haar innerlijk leven goed
op de hoogte zijn. Aan
de avond van de dag, dat
men haar meedeelde, dat
zij door het overlijden
van haar oom koning
Willem IV, koningin was
geworden, schreef zij: „Ik
ben wel erg jong en in veel dingen oner
varen, maar ik weet zeker, dat er weini
gen zijn, die met zoveel goede voorne
mens, heilige overtuiging en vurig verlan
gen om te doen wat goed en recht is, hun
taak aanvaarden." Uit wat zij diezelfde
avond verder aan het papier toevertrouw
de, bleek tevens, dat deze jonge vrouw
zelfbewust het leven tegemoet trad en
een sterke wil bezat om haar mening te
doen gelden. Dat was trouwens ook nodig,
zou zy in het leven wat bereiken.
Van t begin af waren de moeilijkheden
groot. Dat 't Engelse volk met weinig
geestdrift Victoria's regering tegemoet
zag is heel goed te begrijpen. De Prinses,
enig kind, had voor een groot deel haar
opvoeding ontvangen van een Duitse
oom. Prins Leopold, die in 1831 koning
van België werd. Ook haar leraars en
gouvernantes waren voor een groot deel
Duitsers. Vele Engelsen zagen hierin een
groot bezwaar en vroegen zich met zorg
af of deze jeugdinvloeden in haar later
leven geen schadelijke gevolgen zouden
hebben. Oom Leopold bleef voorlopig
haar raadsman, tot wie zij zich bij voor
keur wendde. Zij stond met hem in
drukke briefwisseling en altijd was de
toon van haar schrijven waarderend en
hartelijk.
Haar huwelijk met Prins Albert van
Saksen-Coburg deed natuurlijk de vrees
voor te grote Duitse invloeden nog toe
nemen, maar de naaste omgeving van de
Koningin wist maar al te goed, dat voor
deze vrees niet veel reden bestond. Zij
duldde van haar man geen inmenging in
regeringszaken, zodat de Prins-Gemaal
aan een vriend moest klagen: „Ik ben
slechts de echtgenoot, maar niet de heer
des huizes". Eerst toen Lord Melbourne,
met wie zij gewoon was alle politieke
kwesties te bespreken, ten val was ge
bracht, kreeg Prins Albert een beurt de
Koningin met zijn adviezen te dienen, en
deze samenwerking tussen man en vrouw
is Engeland ten zegen geweest.
Zoals reeds gezegd is Victoria's huwe
lijk bijzonder gelukkig geweest. De fa
milieband was zeer sterk, de hofhouding
uiterst eenvoudig het vorstelijk huis
gezin werd in Engeland aan alle echt
paren ten voorbeeld gesteld. Er werden
vier zoons en vyf dochters geboren, zo-
dat ook als moeder aan Victoria hoge
eisen werden gesteld.
ZONDAGSBLAD 20 JANUARI 1951
s
J DE LES VAN KOREA p tekent
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiü
baai niei meer
Is het Westen tot het otter bereid
ITeT gaat dus helemaal niet goed in
Korea: de Chinese wals drijft de
troepen der Verenigde Naties voor zich
uit. en op het moment dat ik dit schrijf
ziet 't er wel naar uit dat het heel moei
lijk zo niet onmogelijk zal zijn om
deze ontelbare gele legioenen ergens
tegen te houden. Nu ben ik geen strateeg
en nog minder een politicus en ik zal me
dus wel wachten om iets te zeggen over
de betekenis van deze Chinese inter
ventie, en over de mogelijke gevolgen
daarvan voor de wereldgeschiedenis.
Maar er is wel iets anders, dat me in
deze worsteling is opgevallen.
Ergens las ik de uitspraak, dat de
machine het hier aflegt tegen de mens.
Het was een Amerikaanse opmerking
van een der oorlogscorrespondenten en
het is een zeer opmerkelijk woord. Eer
stens al omdat deze ontdekking Amerika
er toe drijft om zich in te stellen op een
totaal andere oorlogsvoering dan men
meende voor de boeg
te hebben. In de strijd
tegen Duitsland was ko
men vast te staan, dat
alles aflhing van het
materiële overwicht: de
opperheerschappij in de
lucht betekende meteen
de uiteindelijke zege. En
opgrond van deee er-
ringen verwachtte men feitelyk, dat een
eventuele volgende oorlog gevoerd zou
kunnen worden met een minimum aan
mensen en een maximum aan machines.
Deze overtuiging is het ook zeker ge
weest, welke de Amerikaanse staf en de
pers ertoe bracht om te verkondigen, dat
men rond de 38ste breedtegraad stellin
gen betrokken had, die elke aanval kon
den weerstaan. De machines waren er
immers: de geweldige superforten: de
allernieuwste tanks met vele geheime
vindingen toegerust; de uitgestrekte
mijnenvelden voor de linies. Wel. het
zou zelfmoord voor de Chinezen zijn om
daartegen storm te lopen. Maar de Chi
nezen namen de zelfmoord op de koop
toe en liepen niet alleen storm, doch
liepen zelfs alle stellingen onder de voet.
Onder een wild geschreeuw offerden zich
hele regimenten op; werden in stukken
gereten en gedood, maar over hen heen
trokken nieuwe regimenten verder op,
net zo lang totdat de tegenstander zijn
munitie verschoten had en zich alleen
door de vlucht kon redden. De beschrij
ving doet denken aan het oprukken van
tropische mieren: de tocht wordt door
niets opgehouden of onderbroken. Het
kan zijn dat de eindeloze colonne by een
riviertje komt. Dan storten zich de voor.
ste rijen in het water en verdrinken.
Mogelijk verdrinken er zelfs honderd
duizenden mieren, maar talloos meer
bereiken de andere oever over de dam,
die hun dode kameraads gevormd heb
ben. Voort gaat het dan weer, door niets
gestuit. En dus rest er voor de Verenigde
Naties weinig anders dan óf Korea prijs
te geven, met het grote risico dat dit
zelfde leger over een paar weken of
maanden elders opduikt, hetzij in Thibet
of in Frans Indo China,, óf wel zelf al
maar nieuwe troepen naar Korea te ver
voeren om zodoende machtige getallen
tegenover machtige getallen te stellen.
Hetgeen best eens Ruslands bedoeling
zou kunnen zijn om de beide andere
wereldbeheersers van het Westen en het
Oosten tegelijk uit te schakelen.
Hier duikt evenwel tegelijk het andere
grote vraagstuk in dit verband op. Deze
vraag: is het Amerikaanse en Europese
Westen bereid om ook zo royaal met
mensenlevens te zijn? Of nog persoon
lijker gesteld: zijn de zonen van het
Westen des zins en willens hun levens
te offeren? Van deze vraag hangt het
af of Europa zelf nog toekomst heeft.
Dit alles is intens benauwend want het
betekent dat men het hoogste risico zal
moeten aanvaarden om een kleine rest
de kleinst-mogelijke toekomst te berei
den; een toekomst van puinen met het
zeer nederige bloemetje der vrijheid.
Kort en goed dus: wil jy het offer
van je leven brengen?
HET is niet eenvoudig om daarop te
antwoorden. In geen geval kent het
Westen de offerdrift van het Oosten.
Wc begrijpen deze eigenschap zelfs niet.
Ik las dezer dagen het zeer bijzondere
boek van Alexandra Orme, De Russen
komen in Mora (uitgave van het Neder-
land's Boekhuis in Tilburg). De schrijf
ster verhaalt op humoristische wijze hoe
het Hongaarse dorpje Mora door de
Russische bondgenoten wordt bevrijd en
dan verder behandeld. De schrijfster,
een Poolse van geboorte, tijdens de
Duitse bezetting naar Hongarije uitge
weken kent Russisch en komt met
honderden hunner in aanraking. Ze
heeft schrikbarende en komische avon
turen bij de vleet. Maar tegelijk stelt ze
zich vraag op vraag en tracht iets van
deze Aziatische mentaliteit te doorgron
den. En dan inzonderheid deze bereid-
om zijn leven te geven alsof dat leven
een vrywel waardeloos bezit is. Ze
komt er echter niet uit. Soms denkt ze
aan de oude Europese huursoldaten, die
ook zo roekeloos konden omspringen
met hun leven; die de gok aandorsten
van buit en rijkdom en vrouwen of
van de koude dood. Dan weer staat ze
stil bij het bewuste offer: wij geven ons
leven voor het heil van ons land en
volk. Maar ze komt er niet uit En het
vreemdste is ^el dat de enige Rus,
die zich kennelijk drukt om geen risico's
te lopen, die een baantje in de achter
hoede heeft gezocht, een Europese be-
IN DE GROTE
VRAAG
invloeding heeft ondergaan, zodat 't wel
schijnt dat beschaving en offer elkaar
uitsluiten. En misschien is dat wel in
derdaad zo, de gunstige uitzonderin
gen daargelaten.
In elk geval: zelf kom ik hoe langer
hoe meer tot de overtuiging dat het
Westen in al zijn geledingen een grote
meerderheid van mensen telt. die er
alleen maar op uit zyn om er zelf beter
van te worden en hoe langer hoe meer
vruchten der beschaving te plukken.
Bij zoveel materieel begeren dalen de
ideële goederen snel in prijs. En zelfs
waar men hun waarde nog vaag aan
voelt. heeft men geen lust om daarvoor
materiële offers te brengen, laat staan
het leven. De beschaving heeft ons
overladen met genoeglijkheden des le
vens: we eten ijs in de zomer en steken
in de winter ons electrische kacheltje
aan; bij voorkeur tijdens de piekuren.
We hebben het duister op de vlucht ge
jaagd met al fellere
lampen, en we hebben
afstanden van maanden
weten in te krimj>en
tot enkele uren. Maar
juist daarom voelen we
koude winterhemel: het be-
sobering en vrijwillige ontbe
ring voor mensen, die juist op jacht zijn
naar weelde en genot. Het kan even
heel wat lijken, maar hoe lang houdt
dat stand? Men vreest terecht dat menige
zo verdedigde grens in feite reeds door
een vijand overschreden is.
In deze situatie staat de Kerk ook
de jonge Kerk van vandaag. En
eigenlijk berust bij haar nog als
steeds de beslissing. Zij is de enige,
die heel zeker weet dat de mens niet
bij brood alleen leeft: niet voldoende
heeft aan dit allereenvoudigste product
der beschaving, der geploegde akkers en
der gemalen graankorrels. Zij dient elk
rijk en elke cultuur met het Evangelie,
dat heenwijst naar een ander komend
Rijk, waarvan wij de verkondigers zijn.
Voor de komst van dat Rijk is geen
offer te groot, zelfs het offer des levens
niet. Maar daarmee worden wij dan
weer teruggeworpen op die allerlaatste
grote vraag, of wij van die Kerk levende
lidmaten zijn. Indien we daan
mogen zeggen, dan beleven we
van overweldigende kansen.
„Ja"
i tijd
i bij-
moderne slaven de machines
bedienaars moeten dat akkefietje ook
maar voor ons opknappen. Maar op het
kritieke moment hebben ze ons in de
steek gelaten. Daarmee ie de kringloop
voltooid en zijn we aangeland bij ons
uitgangspunt: vry hopeloos, vind je niet?
is de herbewapening van West-Duits-
land. De Duitse soldaat staat nog het
dichtst bij de middeleeuwse huurling,
die bereid is om voor buit alles op bet
spel te zetten. Maar het is zeer de vraag
of twee wereldoorlogen met bijbehorende
nederlagen binnen het bestek van een
halve eeuw hem niet zó zeer ontnuch
terd hebben, dat hij er maar niet meer
aan begint. Misschien blijft duikelaartje
rustig liggen.
Een andere mogelijkheid wordt vooral
van Roomse zijde aangewezen: een soort
heilige kruistocht tegen het Commu
nisme, een strijd te vuur en te zwaard.
Wie deze Roomse pers kent, weet dat
ze aggressief is: ze wil er graag op los
slaan. En dat temeer omdat ook in mo
derne oorlogen nog steeds de eerste klap
een daalder waard is.
De derde mogelijkheid is gelegen in
een paraatheid van het geweer bij de
voet. Maar dat betekent een wacbt
gealarmeerd
Gelukkig werd ik in 't ziekenhuis
dadelijk bij Max toegelaten. Hij
scheen niet, of nauwelijks, buiten be
wustzijn geweest...
„Daar heb je warempel m'n va
der!" hoorde ik hem zeggen tegen de
broeder, die daarop zo vriendelijk
was, zich even terug te trekken...
Max lag op een brancard, maar
was al zó ver, dat hij naar een zaal
kon worden overgebracht.. Tot aan
z'n kin lag hij onder een laken. Alleen
z'n asgrauw gezicht, en een pleister
boven de wenkbrauw, getuigden van
een ongeluk... Hij probeerde zowaar
te grinniken!
„Max, jongen"...
„Hallo, pa... Is me dat wat!" mom
pelde hij als verbaasd over z'n eigen
wedervaren... Het deed me even on
aangenaam aan. Kende die generatie
dan niks geen ernst meer... zélfs niet
in 't aangezicht van de dood?...
Maar toen ik zijn vrije linkerhand
drukte, schoten hem toch tranen in
de ogen... waar hij zich meteen over
schaamde, want hij weerde af:
„Over een week ben ik weer thuis,
zegt de dokter"...
Maar onderwijl rolden er tranen
langs z'n wang...
Ik moest iets zeggen. Niet prekerig,
en niet zoals onze ouders vroeger le
gen óns gesproken zouden hebben,
maar., maar hoe dan wél?
Ik hield nog even zijn hand, en
zweeg... Beschaamd moest ik mezelf
bekennen, dat ik, vader, ouderling
zelfs, tot m'n eigen zoon niet spreken
kon over Hem, Die kennelijk waar
schuwend de hand uitstrekte naar ont
gezin, dat nauwelijks nog een gezin
mocht heten...
Eensdeels gerustgesteld, maar in
mezelf teleurgesteld, liet ik Max ach
ter...
Die avond was alles zó ongewoon,
dat ik het helemaal niet als een be
zwaar voelde, tegen middernacht rog
even bij dominee Smit aan te gaan.
Waar ik gefaald had, daar moest hij
dan morgen maar eens met Max
gaan praten...
„Maar broeder Brakel...!"
Hij was het zelf die zo laat nog
opendeed...
„Ja," zei ik, „het is wel eigenaar
dig, dominee, dat u juist vanavond
die opmerking maakte over onze gro
te verantwoordelijkheid als ouders....
Deze zelfde avond heeft mijn zoon
een ongeluk gehad"...
In dominee's studeerkamer kon ik
gemakkelijker praten... hoe ik nu in
zag, waarin ik te kort was geschoten
hoe vreemd m'n kinderen daardoor
stonden tegenover Hem, Die ons
Hij iuisterde nadenkend.
Pas toen ik uitgesproken was,
stond hij op, en nam een paar blaad
jes van zijn werktafel., ,,'k Zat daar
straks nog te werken aan myn preek
voor Zondag", zei hij. „Een preek
over.... over de wijzen, waarop God
vaak tot ons spreken wilals we er
maar acht op slaan.. Dit geval zou ik
bijna wel kunnen inlassen als voor
beeld.
Overigens," besloot hy, ,,'k maakte
die opmerking vanavond niet zo toe
vallig als u misschien denkt... Ik was
van een en ander al tamelijk op de
hoogte... Maar wij dominee's kunnen
slechts het woord zaaien... in de hoop,
dat Hij wasdom zal geven op Zijn
tijd.
(Sat Ev. Poot)
JODOCUS BREEKT MET PAAPSE SMETTEN
longen zittenhetgeen
overigens ongetwijfeld een
even ernstige kwaal moet
Ik ontweek verdere me
dische bijzonderheden en
probeerde de weg terug te
vinden naar de eigenlijke
trouwproblematiek. „Nou
goed, maar je kent elkaar
in elk geval nog maar erg
kort; waarom wil je dan zo
gauw met elkaar trou
wen?" Jodoca zuchtte en
zei: „Ik wil ook helemaal
nietmaar Jodocus
JODOCVS en Jodoca wa
ren het dus eens gewor
den, zéér eens en de vol
gende week zouden ze
trouwen. Maar dan toch
weer niet zo uolmaakt eens
of ze wilden eerst nog een
herderlijk advies inwinnen,
omdat men nu eenmaal be
ter ten halve gekeerd dan
ten hele verkeerd kan we
zen. En zo zat ik dan twee
dagen na deze mondelinge
aankondiging opgeprikt op
het puntje van een stoel in
de bruidegommelijke wo
ning met links en rechts van viel haar in de rede
me de Hij en de Zij, die sa- pliceerde: „Ze wil
men onze hoofdpersonen
vormen. En vroeg de pas
sende vraag of ze elkaar nu
feitelijk goed genoeg ken
den om een zo gewichtige
stap te ondernemen. Waar
op Jodocus fier „Jewel, me
neer predikant dominee"
zei. en de bruid de situatie
lichtelijk verduisterde door
„Nee, nog maar drie we
ken" te lispelen. Ja, wat
moet je daar nu uit maken?
Je kunt alleen maar nade
re informaties trachten in
te winnen. En die werden
grif verstrekt.
„Ik loop al een jaar ach
ter d'r an", zei Jodocus.
„Je most je schamen",
zei Jodoca, „ik ben nog
maar een maand weduw
vrouw zogezeid". Waarop
Jodocus stralend knikte om
te bevestigen dat de twee
lezingen niettemin klopten
en voor alle zekerheid ver
duidelijkte: „D'r vorige
man is het water om zijn
hart geslagen, weet u wel?"
Een diagnose, welke Jodo
ca niet bevredigde, want ze
zei resoluut: „Klets niet, hij
had de trombone in zijn
wil niet,
kant domi-
wil, want d'r
vent achter d'r an, en nou
zal ze toch motte kieze,
waar? En nou mot u dat
haar maar eens zeggen
Zo is het toch, niet?"
dit met een blik terzijde,
naar de bruid, die overi
gens noch toestemde noch
ontkende wat zo juist was
meegedeeld. En daarna
zwegen we alle drie terwijl
onze gedachten zich bezig
hielden met een bruid, die
door vele vrijers achterna
gejaagd bleek te worden
en kennelijk geen keus kon
doen uit zoveel mogelyk-
Zwijgen moge goed zijn;
het moge tussen verloof
den een blij voorteken, zijn
van innerlijke harmonie en
wederzijds begrip, maar
deze stilte geviel Jodocus
niettemin minder. Dus ver
brak hij het tere weefsel
onzer gedachten en sprak:
Uit de
VOLKSWIJK
Die ander is 'n vies
kreng....", en we begre
pen dat hij daarmee zijn
mededinger bedoelde. Aan
gezien ik deze nimmer ont
moet had, moest ik het
antwoord schuldig blijven,
maar Jodoca, als meer ter
zake kundige, weerstreed
deze opvatting met de niet
onduidel\jke uitspraak:
„Een vies kreng, die dat
zegt.en ze trok daar
bij zo'n kwaadaardig ge
zicht dat men met de beste
wil van de wereld niet
meer mocht ueronderstel-
len dat hier één van die
twisten van
mmn enden
opbloeide,
die alleen
worden aan
gegaan om
straks het
zoet der verzoening te
smaken.
Maar jullie bent toch
aangetekendpro
beerde ik het gesprek in
breder baan te leiden.
„Jullie wilden toch volgen
de week met mekaar trou
wen?" Over zoveel inzicht
straalde Jodocus breed,
maar Jodoca zei: „Hij wil
trouwen, ik helemaal
niet...." Hetgeen bepaald
vreemd was, want ge
woonlijk tekent men pas
aan als men beiden het
huwelijk begeert. Ik zei dat
dUs en gewon althans één
opheldering want Jodoca
gaf toe dat een vrouw al
leen ook niks begonnen
twee kwajen het heste
moest kiezen. En ze wou
ook wel weten dat die an
der werkelijk niet zoveel
bijzonders was, al zou ze
het niet afstrijen als ik be-
weerde dat Jodocus nou
ook niet zo'n lekker dier a
was, maar iets is toch nog
beter dan helemaal niets,
maar of ik nou niet vond
dat je als protestantse
vrouw geen roomse man
kon nemen, en dat was Jo-
docus dan toch maar; daar
ging niets van af
Jodocus protesteerde
heftig: ,Jk ben niet rooms
meer; al in geen vier we- v
ken. Nou heef de meneer v
dominee predikant toch
zelf gezien dat ik in de M
kerk zat, en dan ben je
toch zeker protestant,
waar of niet?"
Nog vóór ik kon ant-
woorden had Hartenvrouw
hem al afgetroefd: „Maar ijt
's morregens ga je eerst
naar de paters", zei ze, en
je voelde dat ze dit niet op
losse gronden zei. Je zag
het trouwens ook, want
Jodocus boog een be-
schaamd hoofd neder-
waarts. Echter alleen om
het daarna te trotser op te
richten: „Ken je mijn dan v
ook niet protestant maken, v
meneer predikant domi- M
nee?" En daar werden we M
toen weer alle drie stil van;
de bruidegom over zo'n
groots besluitde bruid
over zo'n toewijding en ik T
over dozijnen theologische T
vragen, die by me oprezen.
Die deden me tenslotte zeg-
gen: „Denk daar eerst nog
maar eens zelf over na, en
maak met dat trouwen ook xjt
niet te veel haast
„Best 10" zei de bruidegom
en de bruid zei: „Net wat
ik dacht. K*
WIJKPREDIKANT.