ED begin 2 ZONDAGSBLAD 6 JANUARI 1951 r belader alik. Canadese Eskim Sneeuw- en Ijsmensen IJsgebied. Wat ze eten, die honden? Wal- russenvlees, robben, kariboevlecs, maar ook^sommige vissoorten gaan er in als Eva blijft Eva „Ja, kariboevlees, daar zijn ze dol op maar de kariboe is toch meer ge zocht om zijn huid. In de winter dragen de Eskimo's wel dubbele kariboepakken, één met de vacht naar binnen en één met de vacht naar buiten, maaT in de zomer zie je de meisjes hier ook in vrolijke gedrukte katoentjes rondlopen. Eva blijft Eva, ook ir „Wij hebl schuchter. „Dat de Eskimo's in huizen van blok ken sneeuw wonen", voltooi.) Jack lachend, „nu, dat komt nog wel voor in het Oosten van Canada. Traanwalm en rook en benauwdmaar net als een i zegt een Eskimo, dat een mens huizen meer en meer in gebruik. Wij van de politie en dan de Hudson Bay Company zorgen wel, dat de Eskimo's een behoorlijk dak boven hun hoofd krij gen in de winter.... in die beroemde ijspaleizen hapert het toch wat al te veel aan ventilatie!" Het pakje sigaretten gaat van hand tot hand. Traag en bedachtzaam stijgen de rookwolkjes omhoog. Het Varken is zicht baar tevreden. Jack ook. Hij vindt het prettig, eens iets te kunnen vertellen. Zijn woorden zijn wel eens wat ruw, maar zijn hart is van goud. „Des zomers", vervolgt Jack. „wonen zowat alle Eskimo's in tenten. Maar die in het Mackenzie-district zijn hele heren geworden met eigen huizen, zaken, motor schepennu ik zie ze liever anders, als ze met zo'n primitief schuitje bepakt en volgeladen zee kiezen. Dan hou je je hart vast Het Varken trekt zijn gerimpelde ge zicht tot een grimas. „Water is als een zacht bed", merkt „Je kunt gelijk hebben. Varken", ant woordt Jack. „maar ik vaar liever met de .Nascopie", dat is (als hij onze vragende gezichten ziet) een gouvernementsstomer, die eens per jaar de ronde doet voor af lossing van personeel en die voor de ap proviandering zorgt. Artsen, politieman nen, ambtenaren en andere dingen (Jack grijnst) heeft die schuit dan aan boord. Ook voor de Eskimo's. Nu, is de boot dan vertrokken, dan is er weer een jaar tje ijzige rust met alleen de radio om je een beetje minder eenzaam te gevoe- „Onze Evee" „Dat is onze Evee". roept Jack uit, „een aardig ding, vindt U niet?" „Niet gek, Jack", zeggen 'wij. „Nee, en ze kan lezen en schrijven ook", vult Jack aan, „daar zorgen onze school meesters wel voor, al hebben ze een heidense taak om al die zwervende men senkinderen voldoende tijd aan één plaats te binden om ze- iets in te pompen de kerk en de regering doen er veel aan. Trouwens ook de artsen doen hun best, want er reizen tegenwoordig enige artsen door Eskimoland en die doen heel wat keper beschouwd!" De politieman richt zich overeind. „Ja, een verdraaid raar ding beaamt hij dan. „maar het is een goed ding. dat wij, beschaafde Westerlingen, althan9 proberen om de Eskimo's te laten blijven wat ze altijd zijn geweest stoere, ge harde, blijmoedige mensenkinderen ook al trekken ze tegenwoordig dan wel eens een Westers pakje aankijk, deze hier (Jack toont ons een plaatje), dat is Jimmy, een veldwachter, een collega van me eigenlijk ..Nu, Jack, als je toch aan het prentjes vertonen bent.... heb je er een van die Evee over, je zei zoiets in die geest „Hier heeft U het", en Jack gaf ons een photo van Evee. „maar het moois er niet van afkijken, denk daar aan! En nou wil ik wel eens zien, of U weet wat schaakspelen is!" Het schaakboekje komt te voorschijnen weldra springen de paarden en schuiven de pionnen over het miniatuurbord. Bui ten hangt de Poolnacht als een dichte, ijskoude sluier om het huisje. Binnen ia het gezellig en menselijk. Het Varken zit wat te dutten en Evee zwijgt. Jack en ik roken en spelen schaak. Wie gewonnen heeft die avond, weet ik niet meer. -a-************************************************************ Harm trekt het roer om en steekt werktuiglijk zijn arm op. naar een schipper, die hem achterop komt. Hij monstert de lading, een goed beurtje heeft die; Trouwens, hij heeft dit jaar ook best gevaren, de spaarpot moet ook niet te kort komen! Zuinig zijn.... dat zit hem in het bloed, dat waren zijn va der en grootvader ook. Hij baalt met een ruk de kraag van zijn jasje omhoog. Even laat hij dan een waarschuwend signaal loeien over het water voor een jonge waaghals, die in een roeiboot heen en weer laveert. Die smalle figuur in dat bootje herinnert hem aan Jaap. Zijn zw.iger.. Een beetje buitennissig heeft Harm hem altijd ge vonden, één aie kennelijk uit de toon valt, vergeleken bij de andere familie leden van zijn vrouw. Een jongen, die geen dek kan zwabb '.en, maar handig is in het hanteren van pen en potlood. Hij -heeft een kóp. hij leert voor onderwijzer en het gaat hem vlot en makkelijk af. Maar nu is er een kink in de kabel ge komen. De duurte neemt toe. Zus, die nog thuis bij Moeder is, wil ook wei eens trouwen en spaart wat ze kan. Nu ziet Moeder geen kans meer om de eind jes aan elkaar te knopen. Volkomen lo gischmeent Harm en verschuift zijn klompen nog eens. Maar.hoe moet er nu raad worden geschaft? Hij is immers de enige, die helpen kan, menen de vrou wen, die het allang met elkander eens zijn. Net of dat maar zó gaatof hij het geld maar op tafel hooft te schuiven en de zaak daarmee afhandelen Hij zoekt zijn shag-doosjc en rolt een sigaret. Als hij er de brand in gestoken heeft, blaast hij met welbehagen de eer ste rookwolken uit. Hij voelt zich wre velig en ontstemd. Vanavond zullen ze allemaal weer om de tafel zitten en de beslissing zal aan hem zijn. Hoe kan hij nu zomaar zijn hulp aanbieden? Hij heeft toch zelf een gezin en .wat kost zo'n jaar studie niettiaar heeft hij eigenlijk geen begrip van. Harm roest wat naar Arde en staat weer stil, in gedachten verzonken. Hij moet ineens aan zijn Moeder denken. Ze is al een paar jaar dood. maar haar beeld staat nog voor hem gegriift. Altijd ziet hij haer kleine gestalte in de roef van de „Volharding". Zorgend en werkend voor hen. En als het moe9t. sprong ze in de bree, vócht ze voor haar jongens. Want Vader was niet makkelijk en wilde met strengheid en kort-houden zijn overwicht op hen bewaren. En ééns toen Harm en Marrigje wilden trouwen, omdat ze de kans kregen op „Arbeid Adelt" een eigen bestaan op te bouwen, toen had ze kalm en beslist partij getrokken voor de jonge ren en Harm herinnert zach nóg haar woorden: „Gun ze de kans vader, ieder AAN het roer van de vlug stampende motorschuit „Arbeid Adelt" staat de schipper en tuurt met klein geknepen ogen naar de rivier, waarover de sche mering van de winterdag hangt. Het heeft wat geregend, nu weven zich ijle mistsluiers over het land en het water, dat onrustig kolkend tussen de uiter waarden doorspoelt. Harm schuift zijn ene voet eens over de andere, hij wordt koud van dat nat tige weer. Hij staat ook al zo lang. Arie is druk aan het zwabberen en schoon maken en Marrigje beeft het beneden natuurlijk volhandig. Arie, de knecht, komt de stuurhut binnen. Hij heeft de ritssluiting van zijn trui tot bovenaan opgetrokken. De pet staat achter op zijn blonde krullen. „Koud. jong?" „Nou. Echt nattig winterweer. We zul len maar study-an doorvaren, niet schip per, dan zijn we tenminste voor 't donker n0,gJa.VAllicbt". „Zal ik het roer effen overnemen? De vrouw heeft al geroepen". „Goed jong". Harm schiet zijn klompen uit en gaat het trapje af. In de roef hangt een zoete baklucht, walm slaat hem tegemoet. Mar rigje is juist bezig in te schenken, kleine Wim zit op zijn knietjes op de bank van een misbaksel te genieten. Zijn vrouw geeft hem koffie en Harm schuift genoeglijk naast zijn zoon. De warmte doet hem goed. hij slurpt zijn drinken met kleine teugjes en knipoogt eens tegen zijn vrouw, duidend op Wim- mie, die zichtbaar zit te genieten. Maar het gelaat van Marrigje staat zorglijk. Een sliert haar valt over haar voorhoofd, 't gezicht is rood en wat opgezet. Ze heeft bet druk vandaag en haar gedachten willen zich niet laten bedwingendie gaan toch telkens weer naar huis. naar Moeder, naar Zus, naar Jaap Ze is vanmorgen al van plan geweest paar boven te gaan. naar de stuurhut, cm met Harm te praten, maar er kwam niet van. Nu is het straks avond, ze zullen met zijn allen thuis om de tafel zitten en een beslissing zal er nog niet gevallen zijn. En Jaap zal naar haór, naar zijn oudste zuster kijken en van haar hulp verwachten. Ze ziet zijn gezicht, blank en regelmatig, met de grote open blauwe ogen, ze ziet zijn handen de han den van -één. die geen werken gewend is, die altijd bezig is geweest met de pen en met de boeken. Hoe trots was vader niet op hem, zijn enige zoon, die wat méér moest worden, omdat hij meer kón. En nunu dreigt ineens alles inéén te storten. Moeder kan de studie niet meer bekostigener moet raad ge schaft worden. Het is zonde, als Jaap zijn school vaarwel moet zeggen, dit ene laatste jaar scheidt hem nog van het diploma en dan zijn de mogelijkheden immers zoveel groter, dan wanneer hij nu een baantje moet zoeken. Als Harm KORT VERHAAL van HANS VAN AEMSTEL Arie ook Marrigje zucht en schenkt nog eens in. Harm, op hém is alle hoop van de ande ren gevestigd, dat weet ze zo goed. Maar ze kent hem...... beter dan één der an deren en ze peilt zo goed zijn bezwaren, ze doorgrond zijn zuinigheid, die naar het gierige speurt. Ze schuift het schaaltje met oliebollen ^aaj .baar man en noodt: •„Neem er één, Ja graag". ,.'k Zal er apart leggen". Hij kijkt op. Nors zegt hij dan: „Die krijgt immers zijn portie wel vanavond". Ze schuift toch wat van het gebak op een schoteltje. Die jongen staat daar boven toch ook in de kou, wat maakt nu zota oliebol uit! .,'k Zou willen, dat je eens wat meer voor een ander over had." Het is er uit voor ze er erg in heeft, bits en vinnig. Hij stuift plotseling op: „O'k begrijp het al hoor. je be hoeft niet duidelijker te zijn. Maar je zin krijg je toch niet Hij is al verdwenen. Zijn snelle voet stappen doen het trapje kraken. Zijn hand rukt de deur van de stuurhut open. De jongen, die nog rustig aan het roer staat, wordt met een snauw naar dc mo tor gejaagd. 8B2B33S Wij zeggen U: hoopt! fOEN Jezus in Kapernaüm kwam, brachten ze tot Hem een verlamde, liggend op z'n bed. Deze man kwam om genezen te worden. Maar wat deed Mallheüs haast zich het direet te zeggen: „Jezus, hun geloof ziende, zeide tot de geraakte: Zoon! wees wel gemoed; uw zonden zijn u vergeven", (Matth. 9:2). Dus daar helpt Jezus: niet aan de noodlijdende buitenkant, maar in het binnenste centrum, waar onze grootste nood is, de nood van ons verscheurde leven, de nood win onze menselijke godverlatenheid. Dat betekent het woord „zonde" immers, dat wij, door wat voor reden dan ook, van God ge scheiden raakten; dat het niet langer in orde is tussen God en ons, deit wij het hebben verknoeid. Of het nu gaat om een ellendige mis dadiger, een verlopen dronkaard, een meisje dat zich heeft vergooid, een soldaat die niel meer durft thuis te ko men, een wereld die één chaos dreigt te worden, of dat het gaat om een man, een geraakte, die als een bundeltje ellende wordt neergelaten voor de voe ten van Jezus: het is alles enerlei, de zonde, de gestoorde verhouding tussen God en mens. Maar hier helpt Jezus Christus. Tegenover het woord „zonde" stelt Hij het woord „vergeving", d-w.z. God be gint opnieuw; reikt de hand aan hem, die vertwijfelt en trekt hem aan Zijn hart. God begint opnieuw met ons en alles dat scheiding bracht, is wegge daan. Daarom: mijn kind, wees web- gemoed Dan staat die lamme. Daar gaat hij heen in aller tegenwoordigheid. Want deze macht heeft Jezus, de Zoon des Mensen. „Mijn kind, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven". Daarmee is alles gezegd. Daar is bij de wortel ge holpen en zó alleen komt het goed. Vergeving der zonden: géén hulp, die zo diep, zo totaal herscheppend vernieuwend in ons leven ingrijpt en in de wereld. Géén hulp ook, die wij zozeer nodig hebben. Vergeving der zonden: deze hulp brenfft Jezus Chris tus. Hoe zal Hij ons helpen nu? Hoe zal Hij nu de wereldnood overwinnen en de nood van ons volk en de nood van Kerk en Zending nu? Onze eigen per soonlijke nood? Wij weten het niet. Maar wij weten ivel, dat Hij ons hel pen zal. „Mijn kind, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven". Hiermee is alles gezegd. Hier wordt échte hulp geboden en midden in al onze rade loosheid uitzicht! Wij zeggen u: hoopt! Weest welge moed! Ge behoeft niet om te komen in godverlatenheid. Ge behoeft niet de moeilijke weg alleen te gaan. Hij is er, die de reddende hand u biedt: Jezus Christus! Wij, wie we ook zijn, of wat wij ook gedaan hebben, wij mogen die hand grijpen. Leiden. J. GROOT. mens krijgt in zijn leven een kans cm ak je dde voorbij laat gaan, heb je er later spijt van. Vader, Je mag hen hier niet in de weg staan En ze hadden htm kans gekregen En Jaap? Hij ziet het joeh voor zich. Hij is jong, maar hij heeft pit on is een harde werker. Hij komt er welals hij de kans krijgt En als hij mü aan 1 werk gaat zal hij "t toch nooit zover brengen hij dat diploma heeft (Zie vervolg pag. S) ZONDAGSBLAD 6 JANUARI 1951 7 fonzejeuqó-pa,qin&=B Hoe \Kn.aa% g.kaag. bij de veldmuizen terecht kwam (Vervolg) Hij kon toen nog net onder het kussen uitwringen en naar zijn holle tje rennen. Stil! Wat zei die grote mensenstem daar? Jantje, omdat je vandaag jarig bent, krijg je een paar nieuwe schoenen van pappa en mam ma. We zullen nu die oude schoenen maar eens weggooien, want daar heb je lang genoeg op gelopen. ,,0, wat fijn!" hoorde Knaaggraag Jantje roe pen. Daarna sprong Jantje zeker uit bed, want een paar mensenvoeten bonkten op de grond. ,,Zo!" zei Jan tje, „dan hoef ik lekker die ouwe din gen niet meer aan," en ineens werd Knaaggraag heen en weer geschud, want Jantje schopte hard tegen de schoen, waarin het muisje zich schuil hield. „Nou, nou, niet zo'n lawaai, op de vroege morgen, Jantje!" comman deerde vader. „Geef die schoenen maar hier, 'dan zal ik ze op het werk wel weggooien." „O", dacht Knaaggraag, „weggooi en...? Waar zou ik dan wel terecht komen...? Zou ik..." Nee, de muis durfde toch niet weg te springen. Er stonden ook zóveel mensen om de schoen. Daar werd Knaaggraag hoog opgetild met schoen en al. Hij kroop nog verder weg in de neus... Daarna hoorde Knabbelgraag iets schuren en ineens was het weer donker. Vader had de schoenen in zijn fietstas ge daan. Wel een uur lang gebeurde er niets. En toen begon het! Knaag graag werd geschud en geslingerd en op en neer gegooid. De grote man fietste nu natuurlijk dacht de muis. O, wat duurde dat schudden lang! Knaaggraag deed zich pijn aan de spijkers, die in de schoen zaten. Hoe had Jantje daarop kunnen lopen! Na een hele poos hoorde Knaag graag weer die zware mensenstem praten. „Zo, ouwe jongens" zei de stem „nou jullie eerst eens er uit" en met een zwaai werd eerst de ene schoen weggegooid. Knaaggraag hoor de een plons! Water! O! O! Dan zou hij verdrinken!? Hoepla! daar ging de schoen al. Een harde klap! Au! Knaaggraag stootte zich toch zó lelijk Maar wat was dat...? Er kwam geen water binnen! Heel voorzichtig durf de de muis nu te kijken over het rand je. De grote man fietste weg en de schoen bleef drijven! Knaaggraag DE STERREN Als 's avonds in het Westen *t Zonnetje heilen vlucht, Dan komen al die sterren, Daar boven in de lucht. Die kleine lieve sterren, Zien mij- zo~vriéndelijk aan. Ik-vind ze veel, veel mooier. Dan heel die grote maan. Ze lijken net op oogjes, Die op mij nederzien. En die mij willen vragen: Was jy soms stout misschien? Maar neen, ze lachen altijd En kijken nimmer boos. Ik hoor ze zachtjes fluist'ren: Slaap zacht, mijn kleine roos! Ik ga zo rustig slapen. De hele lange nacht. Want 'k weet: de kleine sterren Die houden trouw de wacht. Ze zullen blijven schitl'ren, Ook als 'k mijn oogjes sluit, En morgen komt de zon pas En blaast die lichtjes uit. niet zo bang meer. Nu ook geen gevaar! De schoen dreef en ..kijk! dat houtje kon hij best gebruiken. Knaaggraag viste een stukje hout op, dat in het water lag en knaagde er net zo lang aan, tot het twee stuk jes waren. Nu kon hij roeien! Maar waarheen? Knaaggraag peddelde maar eens door de sloot en hier en daar stak een visje de kop boven water uit om eens te zien, wat dat nu toch wel voor een vreemde snoeshaan in hun slootje was! Toen Knaaggraag een hele tijd gevaren had in de schoen, kwam hij voor bij het huis van mijnheer de Rat. Het huis lag helemaal aan het wa ter. Knaaggraag kon er zó voor gaan liggen met de schoen en belde net jes aan. Misschien wist mijnheer de Rat, die nog een beetje familie van Knaaggraag was, de weg naar het huis van de familie Knaaggraag. Mijnheer de Rat deed slaperig open. Hij was de hele nacht op jacht ge weest en bromde een beetje op zijn kleine neefje, omdat die hem uit de slaap kwam halen. „Ik wil je wèl thuis brengen, jongeman...!" zei de Rat, toen Knaaggraag zijn verhaal gedaan had, „maar dan moet je wach ten tot vannacht. Overdag ga ik lie ver niet op pad." Knaaggraag werd binnengelaten en bleef de hele dag bij mijnheer de Rat thuis. Maar 's nachts kon zelfs mijnheer de Rat het huis van Knaaggraag niet meer vin den. „Weet je wat?" zei hij toen „ik breng je bij de veldmuisjes, hier vlak bij. Die willen je wel in hun ge zin opnemen, alleen krijg je dan an der eten, dan je gewend was." Zo ge beurde het, dat de familie Veldmuis op zekere dag een muisje uit de stad kreeg en tot op vandaag is Knaag graag nog bij hen. En nu behoeft hij nooit lang te zoeken naar eten. En bijna nooit zijn er mensen in de buurt, die jacht op hem maken. Nee, Knaaggraag heeft er helemaal geen spijt van, dat hij in die oude schoen is gekropen! Goos Kamphuis. Een verhaaltje, dat jullie mogen afmaken! Beste neven en nichten, In de eerste plaats allen, die ons een ansichtkaartje stuurden: hartelijk dank, hoor.! En dat geldt ook voor de neven en nichten die hun goede wensen voor Oom Karei en Tante Lies op een kaartje hebben geschreven of in een brief. En je weet allemaal, dat wij voor jullie ook het beste wensen, want de oplossing van de puzzle van de vorige week was: alle We hebben een hele berg inzendingen gekregen en dat was dus inderdaad een goed begin van het nieuwe jaar. Hier zijn de namen van de eerste van het jaar 1951: Troostprijzen: Arie de Heus; Geesje Wijmhorst; Frans van Duyneveldt; Ger- da Lindeyer. Gefeliciteerd, kinderen! dat jullie het jammer vinden, dat ijspret nu weer voorbij is. Maar wie weet, hoeveel er nog komt vóór het weer Maart is. Maar ondanks al de sneeuw en ijs hebben jullie allemaal goed mee gedaan aan de puzzles Fyn hoor. Ik heb nu zo'n grote stapel brieven voor me liggen. Allemaal beantwoorden gaat na tuurlijk niet. Ik heb ze hier van twee weken geleden bij, die zijn allemaal blij ven liggen doordat ik ziek was. We zul len dan vandaag maar beginnen bij Elly Uilenbroek, die me een prachtige teke ning stuurde. Had je die op school ge maakt? Corric Boer, heeft dit keer voor het eerst gesohreveq. Je had goed je test gedaan op de rebus hoor Corrie. aria Jansen vraagt of een bokking een haring is. Ja Carla. De haring wordt dan gerookt Natuurlijk majg je elke week vragen stellen. Dat vind ik wel leuk. Ria Dubbcld schrijft me. dat ze thuis een Aaronskelk heeft maar dat er haast geen bladeren aan komen. Heb je haar wel eens wat kunstmest gegeven? An ders moeten we het maar eens aan de redacteur van de Kleine Vraagbaak vra gen. Nellie van Hengel, wat zal het leuk bij jullie zijn met zoveel broertjes en zusjes. Is je jongste zusje erg lief? Gré van der Steen, wat kan jy leuk rijmen. Janneke van Schothorst nee hoor, dat geeft niets. Waarom zouden een broertje en zusje niet samen mee mogen doen. Natuurlijk vertrouw ik er op, dat jullie niet van elkaar afkijken. Rinekc Dom burg, wat schrijf jij op een deftig post papier. Zomaar met naam en adres be drukt. Keurig hoor. Janny Zwart vraagt me, of ik aan de neefjes en nichtjes wil vragen, of ze haar gebruikte postzegels wiUen sturen. Ze spaart voor het Prot. Sanatorium te Breda. We willen alle maal wel eens aan Janneke denken, niet? Haar adres is: Hcistraat D. 153 Ca- pelle (N.-Br Jammer. Ina en Anny Scbipper dat jullie nu niet meer mee kunnen doen. De foto zal ik gauw terug sturen, hoor! TANTE LIES. „Kaboutertje": natuurlijk ben jij niet te oud om mee te doen met ons clubje. Welkom, hoor. Mtfntje Hark es vraagt, wanneer er weer een tekenwedstrijd komt. Nou. Mijntje, als er nog meer ne ven en nichten zijn, die graag zo'n wed strijd willen, dan doen we het. Afwach ten dus maar. Wie weet, schrijven er meer kinderen zoietsJopie" heeft een brief geschreven met een krabbel tje er in van haar broertje. Die is twee jaar pas. Nou ja. Jopie heeft zijn handje natuurlijk vast gehouden, maar leuk is het in ieder geval. Jaimekc Smitskamp. Ben' je nog ziek, als je dit leest? Ik hoop maar van niet, Janneke, en als het wèl zo is, beterschap Joop Huisman heeft schaatsen gekre gen en bekent, dat hij eerst wel honderd keer is gevallen, maar nu kan hij al aardig met zijn ijzers overweg. Vallen is niets erg Joop. vind je wel? Het zou eigenlijk niet eens leuk zijn, als je zo gelijk al over het ijs kon zwieren. jullie houden natuur lijk erg veel van opstellen maken. Wel nu, jullie kunnen dan deze week je hart ophalen. Nou Ja, het is niet zo maar een opstel over een onderwerp, dat ik jullie opgeef, maar ik maak alvast een begin netje en dan moeten jullie het verhaaltje afmaken en sturen naar Oom Karei op het bureau van de krant. Het leukste stukje komt in de krant. Nou, jongene en meisjes, doe je best. Behalve een hoofdprijs zijn er verschillende troostprijzen, dus als je verbaal niet in het Zondagsblad staat, heb je kans, dat je tóch een prijs krijgt. Hier is het verhaaltje: Kabouter Roodhaar maakte zijn avondwandelingetje door het bos. Het was eigenlijk maar een nietig ventje tussen al die hoge bomen, maar daar merkte kabouter Roodhaar niet veel van, want hij was zijn hele leven al zo klein geweest. Toen hij een eind van zijn huisje in de oude berk af was, viel er plotseling een grote beukenoot voor zijn voeten. Kabouter Roodhaar schrola er van, zo groot was die beuke noot Hij keek eens naar boven of soms die brutale Jopie Eekhoorn dat gedaan had, want Jopie hield er van, de kabouters te plagen. Maar nee, er was geen eekhoorn te zien. Nét wilde kabouter Roodhaar om de beukenoot heen lopen, toen hij zag, dat dit een bijzondere beukenoot was. Het was een échte gouden! Er was een briefje op geplakt, waarop stond: „Ik ben een tover-beukenoot. De kabouter, die mij vindt, kan twee wensen doen. Maar dan moet hij mij eerst weer terug- hangen in de boom. Doet hij dat niet, dan wordt hij binnen twaalf uur ver anderd in een paddenstoel „Oef", schrok kabouter Roodhaar ik wil bést twee wensen doen, maar hoe krijg ik die zware beukenoot in die hoge boom En een paddenstoel wil ik toch heus niet worden Maken jullie dit verhaaltje af? OOM KAKEL toen hy plotseling de knallen heks was geluTckig verdwenen, hoorde en het volgende ogenblik maar wat kon er wel allemaal in kwim Grietje naar buiten bollen. 15f'?,v™aiaï™ er éen van open. Tot het deksel toe Vlug maakte ze de sloten los en waren geVuld met goud en broer en zus omarmden elkaar. sieraden. 94. „Hoera, nu zijn wy rijk!" riep Hans en stopte zijn zakken vol met allemaal sieraden, ringen en edelstenen. En Grietje stopte haar schortje vol en haar blouse en onderjurk ook. Wat een vreugde zou het zijn alle rijkdommen aan Vader en Moeder te geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1951 | | pagina 8