Rond het Rapenburg HERINNERINGEN vanGS-SSf professor Van Calcar De student Adr. Bogaards deed 1 April 1920 artsexamen NIEUWE LEIDSCHE COURANT 9 JUBILEUM-UITGAVE 1950 Een tijd van grote mannen In zijn gezellige, ruime woning aa Rijnsburgerweg, waar hij woont sinds zijn ambtsaanvaarding in 1905, ontvangt mij professor dr R. P. van Calcar, di 1920 rector magnificus der universiteit Ge zoudt hem de 78" jaren niet aan zien, deze bijna onverslijtbare medicus, die z\jn bezoeker met een stevige hand druk verwelkomt en onmiddellijk het roken zet. En als ik even met hem gepraat heb, kan ik me voorstellen dat deze geleerde, die de leeftijd der sterken genaderd is, nog onvermoeid zijn praktijk uitoefent als consulterend ge neesheer voor inwendige ziekten en zich thuis bezig houdt met laboratoriumwerk. Doordringend kijken zijn ogen mij tel kens aan, doch soms dwalen ze naar buiten, als zijn geest zoekt in de schat van herinneringen uit een mooi en lang verleden. Met de wetenschap dat ik iemand ging bezoeken, die dertig jaar geleden het ambt van rector magnificus bekleedde, had ik my geprepareerd op de ontmoe ting met een oud man, die wijsgerig be rust in het voorbije van een belangrijk mensenleven. Een vriendelijke, enigszins beverige grijsaard, aan wie men noch tans kon zien, dat hij eenmaal tot de geleerden van ons land behoorde. Doch, zoals ik zei, het kwam anders uit. Professor Van Calcar staat nog mid den in het leven. Toen hij mij enkele dagen later een bezoek bracht om no( enkele aanvullingen te geven op het on derhoud, waarvan ik U hieronder ver tellen ga, maakte hij onder het trap lopen by elke trede beenoefeningen. ,.Ik heb me eergisteren verstapt", zo zei hij, „en nu cureer ik mezelf op elke trap. Dat is de beste oefening." Vanuit het raam van zijn werkkamer, waarvan de wanden bedekt zijn met boeken, boeken en nog eens boeken „O, boven heb ik er nog veel meer. kan hij het gebouwencomplex van Boerhaavekwartier zien, doch toen 45 jaar geleden zijn ambt in Leiden vaardde gezondheidsleer, bacteriologie en geneeskundige politie waren op deze plaats slechts weiden, en kon hij ongehinderd de torens van Den Haag de wazige verten onderscheiden, als het niet te heiig was. „Dit huis was het laatste op de Rijns- „Ik doe alleen maar in brandnetels" burgerweg", vertelt hij me. „En een paar honderd meter verder was een tol. Dat herinner ik me nog heel goed." Specialisatie „Ja, toen ik in 1920 het rectoraat aan vaardde, was de gehele medische facul teit ondergebracht in het toenmalige academisch ziekenhuis, dat thans het museum voor volkenkunde is. Het ge deelte, waar ik mijn bezigheden had en waar ook de pathologie w'as onderge bracht, werd in de laatste oorlog gedeel telijk weggebombardeerd; deze vleugel is nu het museum voor de geschiedenis der natuurwetenschappen. Behalve tro pische hygiëne en physiologie is thans alles bijeen in het prachtige Boerhaave- complex. Wanneer ik de klinieken en laboratoria van nu vergelijk met die van toen, dan is er toch wel grote reden tot dankbaarheid. Ik denk bijvoorbeeld aan de kinderkliniek, die zich bevond in een vervallen gebouwtje op de le Binnen vestgracht, tegenover het ziekenhuis. Naderhand is er een soort distributie in gevestigd geweest, en voor dit doel was het al te klein!" Professor Van Calcar vertelt vervol gens hoe de uitbreiding van het onder wijs. door specialisatie tevens een uit breiding van het aantal localiteiten nodig maakte. En dan geraakt de strijd vaardige hoogleraar op zijn stokpaardje. Want met die zi. te ver doorgevoerde Nederland „dan zal kunnen en moeten ontstaan door „le plaisir d'être en ble"; door het gezamenlijk willen op trekken en voortbouwen". Als er één is geweest, die een gang van zaken als die we in dit opzicht thans zien, zou treuren, dan is het Snouck." En nu ik neerschrijf wat professor Van Calcar mij vertelde, denk ik opeens aan de kostelijke anecdote over deze grote Snouck Hurgronje. Een candidaat kwam eens één mi nuut te laat op het examen, wat Zijn Hooggeleerde niet al te best zinde. Hij eiste van de studenten altijd grote correctheid. Het examen liep- niet al te best en toen de candidaat, na een kwartier buiten gestaan te hebben, weer binnen nyjcht komen Professor dr R. P. van Calcar, rector-magnificus in 1920, thans nog consulterend geneesheer. voor de uitslag, zei professor Snouck: „Meneer, wij dachten aanvankelijk dat U een minuut te laat op dit examen kwam, doch naderhand is ons gebleken, dat U een jaar te vrpeg was." specialisatie is hij het niet in alle op- „Tegenwoordig is het aantal stu denten, dat voor een tentamen of examen zakt, onrustbarend hoog, zoals U weet. Ongeveer het zesvou dige van omstreeks 1920. En dit komt door die specialisatie, waardoor ten- tamina dikwijls afgelegd worden onder vier ogen, zodat de onderlinge controle der examinatoren veelal volkomen zoek raakt. Vroeger waren er twee kleine commissies, waarvan de leden voortdurend met elkaar in contact kwamen en voeling met el kaar hielden over de mogelijkheden der candidaten; meestal ten bate van de laatsten. Doch thans is hiervan vrijwel geen sprake meer. En zo, met enerzijds veel zwaarder examen eisen en anderzijds oncontroleerbare „specialisten-examens", is het geen wonder dat een heel groot percen tage van de candidaten er niet door komt". Op z'n stokpaardje „Het grote voordeel van het rectoraat", aldus professor Van Calcar, „is, dat men aanraking komt met collegae uit an dere faculteiten en van andere univer siteiten, waartoe men anders niet zo spoedig komt. En dan denk ik bijvoor beeld aan de physioloog Einthoven, de uitvinder van de snaargalvanometer, die 924 de Nobelprijs ontving. Voorts onze arabicus Snouck Hurgronje, die tijdens mijn rectoraat secretaris van de Senaat was. Met hem was ik bevriend tot zijn dood toe. Hij is het geweest, die mij inzicht gaf in de toestanden in Indo nesië. Want niemand kende dit schone eilandenrijk als hij. Veel heeft hij voor dit land gedaan. Vooral op 't gebied van onderwijs. „Willen wij een goede ver- Verscholen in het groen ligt thans in het Boerhaave-kwartier ergens de kinderkliniek van professor dr E. Gorter. Licht en zon is er volop voor de zieke kleintjes, en herstellende patiëntjes kunnen er zich heerlijk vertreden. In 1920 evenwel zag deze kliniek er enigszins anders uit. Toen lag zij tegenover het oude academisch ziekenhuis, in de smallemBoerhaavestraat, die nu- Eerste Binnenvestgracht heet. We konden het niet nalaten, met professor Gorter even een praatje te maken over de toestand van toen. „Drie vrienden gaven mij in 1916 een som gelds voor de aankoop en ver bouwing van dat pand, om er een kinderkliniek te stichten. Tot die tijd had de kindergeneeskunde geressorteerd onder inwendige geneeskunde. Drie dagen later al kregen we van de regering toestemming hiervoor, terwijl tevens beslo ten werd voor de kindergeneeskunde een lectoraat in te stellen, dat in 1923 een professoraat werd. Het klinkt misschien wat vreemd, maar in dat kleine gebouwtje waren we van alles tamelijk voorzien. Alleende ruimte liet natuurlijk alles te wensen over. Ik zal het U laten zien". Er komt een album op tafel en weldra verdiepen we ons in de foto's, die een dertigtal jaren geleden genomen werden. ,JDit zaaltje bijvoorbeeld, was wachtkamer voor de polikliniek en tevens collegezaal Door de deur, die U op de achtergrond ziet, kwamen de patiëntjes binnen. En voor diezelfde deur kon ik een scherm neerlaten voor projectie. Dat scherm is op de foto duidelijk te zien. We hadden toen de beschikking over tien bedjes, wat natuurlijk niet teveel it. Nu heb ik er ongeveer zestig. Naderhand werd er wat uitgebreid. Er werd een verdieping bijgebouwd en op het terrein van het ziekenhuis kregen we een barak voor besmettelijke ziektenO ja, misschien is dit wel aardig om te vermelden: de zuster, die ik in die barak had, is er nog steeds. Ze is nu hoofdverpleegster van de afdeling besmettelijke ziekten. Het is zuster Stuy. Later kreeg ook de barak er nog een verdieping bij, zodat we ten slotte een goede veertig bedden hadden. Maar het bleef natuurlijk behelpen. Toch hebben in dit onooglijke gebouwtje nog ver schillende medici, die later een vooraanstaande positie zouden bekleden, hun opleiding genoten. Om maar enkelen te noemen: F. P. v. d. Kasteele van Den Haag, professor A. ten Bokkel Huinink van Utrecht, J. H. Smidt van Gelder, directeur van het kinderziekenhuis te Arnhem, en professor Van Lookeren Campagne van Gro ningen". <g even springt professor Van Calcar kwiek op zijn stokpaardje. „Ik herinner me uit die tyd nog ander groot man. Een Amsterdamse collega, die eveneens tegen overdreven specialisatie was. Dat was Treub. Treub noemde een specialist „een mos ch in zij n chelp te eldt da die schelp de a Van deze Treub is tevens de volgende grap afkomstig: Een student in de bota nie kwam met een plant bij een hoog leraar en vroeg hem: „Professor, wat i: dit voor een plant?" De professor bekeek de bladeren er bloemen nauwkeurig, dacht even na er zei toen: „Ik geloof, meneer, dat dit eer dovenetel is, maar zeker weten doe ik het niet, want ik doe alleen maar in brandnetels, ziet U!" In die- jaren was ik voorts zeer be vriend met Einthoven en Poels. Poels die later directeur van de rijksserum- inrichting werd. Deze mannen hadden veel met elkaar gemeen. Ze den autodidact. Einthoven werd hoog leraar, toen hij nog niet eens afgestu deerd was. Hij moest z'n tweede arts examen nog doen. Dat deed hij ook, toen hij al „professor" voor zijn naam mocht zetten. „Ik heb nog nooit zo hard ge werkt als voor dit examen", vertelde hij me. Uiteraard lieten zijn collega's hem niet zakken. Poels heeft zichzelf de gehele bacteriologie geleerd. Hij was een prima docent. Hij bracht steeds een grote koffer praeparaten mee naar college, want, „het oor alleen", zo zei hij altijd, „is niet voldoende; het oog moet er ook bij"O ja, nu schiet r iets i Snouck. Mag ik dat nog even vertellen? Snouck kon je zo fel aan kijken, weet U. Zó fel, dat je je op 't laatst niet helemaal meer op je gemak voelde. Eens zei Colijn tegen me: „Zeg Van Calcar, heb jij dat ook niet, als je met Snouck praat, dat je na een half uur wel onder je stoel zou willen kruipen?" Nou, U weet, Colijn was anders niet zo gauw ver- Het is zo maar een babbeltje, dat Pro fessor Van Calcar met me houdt. Een genoeglijk praatje, van een hoogleraar, telkens zo te hooi en te gras iets te binnen schiet. Als de bezoeker en hijzelf opnieuw hebben opgestoken, komt het gesprek op de oud-leerlingen. ,Het doet mij altijd genoegen, a »r ik mensen ontmoet, die bij mij op de collegebanken gezeten hebben, en die zich nog iets van de colleges herinneren. Enige tijd geleden ontmoette ik gynaecoloog, die nog hele passages uit m'n colleges kon afdraaien. „Ik weet nog goed. professor", zo zei hij, „dat U eens vertelde over besmettelijke hersen vliesontsteking. U zei toen dat de Fran sen dit de „maladie des mineurs" n< den. De ziekte der mijnwerkers. U legde toen uit, dat dit een wonderlijke bena ming was, omdat niet de mijnwerkers aan deze ziekte leden, maar him kinde- Een huis in de Witte Rozenstraat Als In het jaar 1920 werd professor Albert Einstein van Berlijn benoemd tot bijzonder hoogleraar in de natuur kunde te Leiden vanwege het uni versiteitsfonds. En op Woensdag 27 October van dat jaar hield hij onder grote belangstelling zijn inaugurele oratie over ,^ether und Relativi teitstheorie". Door dit contact tussen de univer siteit en deze toen reeds algemeen bekende grote geleerde, werd tevens de grondslag gelegd voor een nauwe riendschap tussen Einstein en zijn Leidse collega professor dr P. Ehren- fest, die theoretische natuurkunde doceerde. En wanneer de Berlijnse hoogleraar in Leiden vertoefde, was het steeds de deur van het grote huis aan het eind van de Witte Rozen straat, waar Ehrenfest woonde, die gastvrij voor hem open stond. We hebben een ogenblik gepraat met mevrouw Ehrenfest-Afanassje- wa, die het grote voorrecht gehad heeft menig keer de rol van gast- iw voor de Duitse natuurkundige te mogen vervullen. „Hij was een buitengewoon char mant en geestig mens- Wij hielden al lemaal veel van hem. En hij was dol op kinderen. Niets liever deed hij dan met wat jongens en meisjes een dag naar 't strand gaan. Zo'n uitstapje vond hij de mooiste uren van zijn leven, zei hij altijd. Eens kwam hij een dag te laat in Leiden. „Ik werd opgehouden door een vriendin", ver telde hij. Wat was er gebeurd? Enige dagen, vlak voor zijn vertrek naar hier, was er door een vrouw, die hem voor een ander aanzag, een aanslag op hem gepleegd. Gelukkig een mis lukte aanslag. Het was een politieke kwestie. De vrouw werd gearresteerd, en Einstein haastte zich voor de iw bij de autoriteiten te pleiten. Vandaar dat hij niet op tijd in Leiden kon zijn." Een ogenblik denkt mevrouw Eh renfest na. Dan vervolgt ze: „Ik her inner me nog goed hoe indrukwek kend Einstein er uitzag tijdens de promotie van Koningin Wilhelmina. Hij droeg over zijn toga een blauwe satijnen mantilla van de Madrileense universiteit. Iedereen keek naar hem. Maar voor het overige gaf hij heel weinig om z'n uiterlijk, wat even wel niet wil zeggen dat hij er slordig uitzag- U weet natuurlijk dat hij zeer zikaal was. Als hij hier was speelden mijn man en hij vaak samen. Hij viool, mijn man piano. Ook herinner ïk me nog goed in Leiden was hij heel onderhoudend kon praten, terwijl evenwel zijn gedachten vaak ergens anders toefden. Eens, toen we dat daarom de naam „maladie fants des mineurs" beter op zijn plaats zou zijn. Verder wees U er op, dat in één gezin soms enkele kinderen aan deze ziekte leden en de rest niet vatbaar bleek. En toen kwam wilde: het waren de klierachtige kinderen, die deze ziekte kregen". Kijk, zoiets vind ik aardig. Dan blijkt, dat je met je colleges toch wel vat gehad hebt op je auditorium. En dat er iets is blijven hangen. College geven, laat ik U dit mogen zeggen, is niet zo eenvoudig, wil je het goed doen. Ik deed het altijd voor de vuist weg, zodat alles een persoom lijk cachet kreeg. Daardoor blijft er meer hangen, dan wanneer men een geprepareerde les gaat afdraaien. Tenminste, dat is mijn ervaring." Als professor Van Calcar even zwijgt, herinner ik me ergens ge lezen te hebben, dat er indertijd over geklaagd werd dat de zaal, waarin deze hoogleraar zijn boeiende col leges gaf, door het grote aantal be langstellenden veel te klein werd. Nog even praten wij over de oude tijd. De tijd van vele grote mannen, als een Lorentz, Zeeman, Franchimont, Van Vollenhoven. Dan kijkt mijn gastheer op zijn hor loge en springt hij op. „Ik moet helaas ophouden", zegt hij. Het Elisabethsgasthuis wacht me." al: deze professor Van Cal- Nu is hij een gezien huisdokter te Kampen (Van een bijzondere medewerker) Er was een of andere omstandigheid, waardoor de medische doctorandus Adr. Bogaards op 1 April 1920 zijn artsexamen allegde. Welke die om standigheid was, weet hij niet. maar op die Donderdag kreeg bij om twaali uur te boren, dat hij tot arts bevorderd was. Nog heden ten dage is het gewoonte, dat de uitslagen van medische examens op Vrijdag bekend worden. Oorspronkelijk zou dat bij de heer Bogaards ook het geval zijn. Misschien was er iemand ziek, ol op die Vrijdag afwezig; dat zou een verklaring kunnen zijn. want de bul van dokter Bogaards is alleen door de voorzitter van de examencommissie ondertekend. In iecjer geval was deze medicus, die thans te Kampen woont, een van de fwee Leidse studenten, die op 1 April 1920 hun belangrijkste examen deden. Van een vermelding in de krant, de volgende dag. was nog geen sprake. Evenmin hebben we kunnen vinden, of de tweede gelukkige van die dag nog leeft. Dokter Bogaards herinnert zich hem nog wel. maar hij gelooft, dat deze collega in zijn studententijd reeds niet al te sterk was. In zekere zin gaan de herdenkingen van de Nieuwe Leidsche en dokter Bo gaards parallel. Hun zilveren feest zou- althans. niet veel van. Wel is er. in in- kring, te Kampen enige aandacht besteed aan het feit, dat de heer Bo gaards 25 jaar arts was; dat was toen in Kampen altijd nog beter mogelijk dan de vesting Holland. Nu was het in het voorjaar dertig jaar geleden; Kam pen heeft de heer Bogaards en zijn gezin al bijna dertig jaar in zijn midden. ziet het deze dokter niet aan, dat hij de nestor van de artsen in Kampen Hij begon er als jongste, en nu is hij met 57 jaar de oudste. Hij ontving ons vriendelijk in zijn huis aan de rustige Cellebroedersweg, en vertelde iets over die gedenkwaardige le April, en wat er sindsdien gebeurd is. Ach, het was, zoals iedereen, die examen moet gaan doen, een bijzondere dag. „We zaten nog in het oude ziekenhuis, aar nu Volkenkunde in zit. Het stand beeld van Boerhaave had zijn plaats er Daar kregen we de uitslag ook. De oude portier gaf zijn geheime teken, •aardoor we wisten, dat we geslaagd aren. Anders had hy een stijf, stroef gezicht gezet. Zo kwam er een eind aan mijn Leidse tijd. Na afloop ben ik die Donderdagmiddag naar Den Haag ge- naar mijn aanstaande vrouw en haar ouders, en daar zullen we het feest wel gevierd hebben. Maar dat weet ik :t zo precies meer." .Woonde u in Leiden?" ,Nee, ik reisde op en neer. Ik heb wel a paar keer in Leiden gewoond, maar t was voor korte tijd. Mijn studie begon in 1912, en in de oorlogstijd had ik het thuis, in Den Haag. veel beter dan ik het op kamers had kunnen hebben. Er waren een heleboel studen- die op en neer gingen. Spoorstu denten bestonden er toen dus ook aL" „Moest u niet in dienst?" „Oorspronkelijk was ik vrijgeloot, aar in 1916 heb ik een poosje in de Morspoortkazerne gelegen. Ik moest nog opkomen in 1918 en 1920, en voor het laatst in 1925. Van de mobilisatie heb ik dus wel wat gemerkt, maar erg veel last heb ik er niet van gehad." „En hebt u nu nog wel eens contact et Leiden?" „Nou, officieel niet. Ik ben geen corps lid geweest, maar lid van de Bond. Die Vijf Leidse hoogleraren van naam: boven de professoren Einstein en De Sitter, onder Kuenen en Lorentz, in het midden prof. Ehrenfest. tafel zaten, en'hij met iemand in een doodgewoon gesprek over koetjes kalfjes gewikkeld was, draaide hij zich opeens om naar mijn man en zei: „Ik denk toch, waarde collega, dat...", en toen volgde er iets, dat sloeg op een of ander natuurkundig probleem, waarmee mijn man en hij bezig wa ren geweest. Als hij hier in Leiden aankwam, schreef ik altijd direct aan zijn vrouw,' dat hij gezond en wel bij ons was. Hijzelf kwam er niet toe, want hij was en is een zeer slecht brievenschrijver." „U houdt nog steeds briefwisseling met hem, nietwaar?" ,Ja, dat is zo. Al duurt het soms lange tijd, dat we elkaar antwoorden. De laatste brief, die ik van hem ont ving, dateert van enkele maanden terug. Hierin vertelt hij dat hij juist gereedgekomen is met zijn zwaarte krachttheorie. Tijdens de oorlog wa ren we elkaar natuurlijk kwijt. Hij heeft zich toen zeer ongerust ovei gemaakt en toen het vrede was, liet hij onmiddellijk langs verschillende kanalen naar onze welstand infor meren. En spoedig volgden pakjes met allerlei dingen, die we zo j gebruiken konden. Zo was hij." Nog even moet de bezoeker ver schillende foto's uit oude tijd zien, en mag hij een blik slaan in een gees tig telegram, dat Einstein naar Ehren fest stuurde, bij gelegenheid van een of andere plechtigheid der tuis en natuurkundige faculteit. bestaat nog wel in andere plaatsen, zo als Delft, maar in Leiden is hij na de bevrijding niet weer opgericht. Voor een functie in het studentenleven had ik geen gelegenheid. Dat was toen, net als nu, voor medici erg bezwaarlijk. We hadden er gewoon geen tijd voor. Er waren dagen, dat je van half negen tot half vijf op college of practicum zat, en dan moest je 's avonds gaan studeren. Dan blijft er voor gezelligheid niet veel over. Maar toch bewaar ik de pret tigste herinneringen aan Leiden. Natuur lijk ga ik de oude bekende plaatsen en straten opzoeken, als ik er kom." „Hoe is het u na 1920 vergaan?" „Geen ogenblik hadden mijn vrouw of ik gedacht, dat we in Kampen terecht zouden komen. We zijn allebei Hage- s, dan begrijpt u dat wel. Als jong ging ik aan het werk. dus wét ver vangen. Zo kwam ik in Kampen terecht, dat oude stadje trok me. Het heeft niet zo heel lang geduurd, of we zijn getrouwd, en zo begon ons leven als Kampenaar. Ik was de jongste in die tyd. In de afgelopen dertig jaar heb ik heel wat collega's zien komen en gaan. Nu ben ik de oudste arts ter plaatse; onlangs heb ik een deel van mijn prak tijk overgedaan. U vroeg daarnet naar contact met Leidenaren. Dat heb ik tijdens de bezetting nog gehad, zij het dan gedwongen. De artsen hadden toen die beruchte brief aan Seyss Inquart geschreven, en daar moesten ze voor boeten. Zo ben ik ook in het concen tratiekamp terechtgekomen. Twaalf da gen heb ik er gezeten. Toen kwam ik Mevrouw Bogaards vult het verhaal hier aan. Hoe er ergens een blik benzine vandaan kwam. om de dokter met een auto van het station te kunnen halen. Hoe de ontvangst in Kampen was. hoe de Kampenaren hun dokter weer heb ben binnengehaald. Hoe zwart de straat stond van de mensen, die deze terugkeer niet wilden missen. Daaruit blijkt wel. welke plaats deze zoon van de Leidse academie in Kampen heeft weten te „Beroemde hoogleraren uit mijn tijd? Ik ben een leerling van de grote klini- cus prof. Nolen. Zijn portret hangt hier aan de wand. Verder heb ik scheikunde gehad van Schreinemakers en Franchi mont, chirurgie van Zaayer. Prof. Carp in Leiden en prof. J. van Lookeren Campagne te Groningen zijn studie genoten van mij." Dokter Adr. Bogaards te Kampen legde op 1 April 1920 te Leiden zijn artsexamen af.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 11