Rond het Rapenburg
HERINNERINGEN vanGS-SSf
professor Van Calcar
De student Adr. Bogaards
deed 1 April 1920 artsexamen
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
9
JUBILEUM-UITGAVE 1950
Een tijd van grote mannen
In zijn gezellige, ruime woning aa
Rijnsburgerweg, waar hij woont sinds
zijn ambtsaanvaarding in 1905, ontvangt
mij professor dr R. P. van Calcar, di
1920 rector magnificus der universiteit
Ge zoudt hem de 78" jaren niet aan
zien, deze bijna onverslijtbare medicus,
die z\jn bezoeker met een stevige hand
druk verwelkomt en onmiddellijk
het roken zet. En als ik even met hem
gepraat heb, kan ik me voorstellen dat
deze geleerde, die de leeftijd der
sterken genaderd is, nog onvermoeid zijn
praktijk uitoefent als consulterend ge
neesheer voor inwendige ziekten en zich
thuis bezig houdt met laboratoriumwerk.
Doordringend kijken zijn ogen mij tel
kens aan, doch soms dwalen ze naar
buiten, als zijn geest zoekt in de schat
van herinneringen uit een mooi en lang
verleden.
Met de wetenschap dat ik iemand ging
bezoeken, die dertig jaar geleden het
ambt van rector magnificus bekleedde,
had ik my geprepareerd op de ontmoe
ting met een oud man, die wijsgerig be
rust in het voorbije van een belangrijk
mensenleven. Een vriendelijke, enigszins
beverige grijsaard, aan wie men noch
tans kon zien, dat hij eenmaal tot de
geleerden van ons land behoorde.
Doch, zoals ik zei, het kwam anders
uit. Professor Van Calcar staat nog mid
den in het leven. Toen hij mij enkele
dagen later een bezoek bracht om no(
enkele aanvullingen te geven op het on
derhoud, waarvan ik U hieronder ver
tellen ga, maakte hij onder het trap
lopen by elke trede beenoefeningen. ,.Ik
heb me eergisteren verstapt", zo zei hij,
„en nu cureer ik mezelf op elke trap.
Dat is de beste oefening."
Vanuit het raam van zijn werkkamer,
waarvan de wanden bedekt zijn met
boeken, boeken en nog eens boeken
„O, boven heb ik er nog veel meer.
kan hij het gebouwencomplex van
Boerhaavekwartier zien, doch toen
45 jaar geleden zijn ambt in Leiden
vaardde gezondheidsleer, bacteriologie
en geneeskundige politie waren op
deze plaats slechts weiden, en kon hij
ongehinderd de torens van Den Haag
de wazige verten onderscheiden, als het
niet te heiig was.
„Dit huis was het laatste op de Rijns-
„Ik doe alleen maar
in brandnetels"
burgerweg", vertelt hij me. „En een paar
honderd meter verder was een tol. Dat
herinner ik me nog heel goed."
Specialisatie
„Ja, toen ik in 1920 het rectoraat aan
vaardde, was de gehele medische facul
teit ondergebracht in het toenmalige
academisch ziekenhuis, dat thans het
museum voor volkenkunde is. Het ge
deelte, waar ik mijn bezigheden had en
waar ook de pathologie w'as onderge
bracht, werd in de laatste oorlog gedeel
telijk weggebombardeerd; deze vleugel
is nu het museum voor de geschiedenis
der natuurwetenschappen. Behalve tro
pische hygiëne en physiologie is thans
alles bijeen in het prachtige Boerhaave-
complex. Wanneer ik de klinieken en
laboratoria van nu vergelijk met die van
toen, dan is er toch wel grote reden tot
dankbaarheid. Ik denk bijvoorbeeld aan
de kinderkliniek, die zich bevond in een
vervallen gebouwtje op de le Binnen
vestgracht, tegenover het ziekenhuis.
Naderhand is er een soort distributie in
gevestigd geweest, en voor dit doel was
het al te klein!"
Professor Van Calcar vertelt vervol
gens hoe de uitbreiding van het onder
wijs. door specialisatie tevens een uit
breiding van het aantal localiteiten
nodig maakte. En dan geraakt de strijd
vaardige hoogleraar op zijn stokpaardje.
Want met die zi. te ver doorgevoerde
Nederland
„dan zal
kunnen en moeten
ontstaan door „le plaisir d'être en
ble"; door het gezamenlijk willen op
trekken en voortbouwen". Als er één is
geweest, die een gang van zaken als die
we in dit opzicht thans zien, zou
treuren, dan is het Snouck."
En nu ik neerschrijf wat professor
Van Calcar mij vertelde, denk ik opeens
aan de kostelijke anecdote over deze
grote Snouck Hurgronje.
Een candidaat kwam eens één mi
nuut te laat op het examen, wat Zijn
Hooggeleerde niet al te best zinde.
Hij eiste van de studenten altijd
grote correctheid. Het examen liep-
niet al te best en toen de candidaat,
na een kwartier buiten gestaan te
hebben, weer binnen nyjcht komen
Professor dr R. P. van Calcar, rector-magnificus in 1920, thans nog
consulterend geneesheer.
voor de uitslag, zei professor Snouck:
„Meneer, wij dachten aanvankelijk
dat U een minuut te laat op dit
examen kwam, doch naderhand is
ons gebleken, dat U een jaar te
vrpeg was."
specialisatie is hij het niet in alle op-
„Tegenwoordig is het aantal stu
denten, dat voor een tentamen of
examen zakt, onrustbarend hoog,
zoals U weet. Ongeveer het zesvou
dige van omstreeks 1920. En dit komt
door die specialisatie, waardoor ten-
tamina dikwijls afgelegd worden
onder vier ogen, zodat de onderlinge
controle der examinatoren veelal
volkomen zoek raakt. Vroeger waren
er twee kleine commissies, waarvan
de leden voortdurend met elkaar in
contact kwamen en voeling met el
kaar hielden over de mogelijkheden
der candidaten; meestal ten bate van
de laatsten. Doch thans is hiervan
vrijwel geen sprake meer. En zo,
met enerzijds veel zwaarder examen
eisen en anderzijds oncontroleerbare
„specialisten-examens", is het geen
wonder dat een heel groot percen
tage van de candidaten er niet door
komt".
Op z'n stokpaardje
„Het grote voordeel van het rectoraat",
aldus professor Van Calcar, „is, dat men
aanraking komt met collegae uit an
dere faculteiten en van andere univer
siteiten, waartoe men anders niet zo
spoedig komt. En dan denk ik bijvoor
beeld aan de physioloog Einthoven, de
uitvinder van de snaargalvanometer, die
924 de Nobelprijs ontving. Voorts
onze arabicus Snouck Hurgronje,
die tijdens mijn rectoraat secretaris van
de Senaat was. Met hem was ik bevriend
tot zijn dood toe. Hij is het geweest, die
mij inzicht gaf in de toestanden in Indo
nesië. Want niemand kende dit schone
eilandenrijk als hij. Veel heeft hij voor
dit land gedaan. Vooral op 't gebied van
onderwijs. „Willen wij een goede ver-
Verscholen in het groen ligt thans in het Boerhaave-kwartier ergens de
kinderkliniek van professor dr E. Gorter. Licht en zon is er volop voor de
zieke kleintjes, en herstellende patiëntjes kunnen er zich heerlijk vertreden.
In 1920 evenwel zag deze kliniek er enigszins anders uit. Toen lag zij
tegenover het oude academisch ziekenhuis, in de smallemBoerhaavestraat, die
nu- Eerste Binnenvestgracht heet.
We konden het niet nalaten, met professor Gorter even een praatje te
maken over de toestand van toen.
„Drie vrienden gaven mij in 1916 een som gelds voor de aankoop en ver
bouwing van dat pand, om er een kinderkliniek te stichten. Tot die tijd had
de kindergeneeskunde geressorteerd onder inwendige geneeskunde. Drie dagen
later al kregen we van de regering toestemming hiervoor, terwijl tevens beslo
ten werd voor de kindergeneeskunde een lectoraat in te stellen, dat in 1923
een professoraat werd. Het klinkt misschien wat vreemd, maar in dat kleine
gebouwtje waren we van alles tamelijk voorzien. Alleende ruimte liet
natuurlijk alles te wensen over. Ik zal het U laten zien".
Er komt een album op tafel en weldra verdiepen we ons in de foto's, die
een dertigtal jaren geleden genomen werden.
,JDit zaaltje bijvoorbeeld, was wachtkamer voor de polikliniek en tevens
collegezaal Door de deur, die U op de achtergrond ziet, kwamen de patiëntjes
binnen. En voor diezelfde deur kon ik een scherm neerlaten voor projectie. Dat
scherm is op de foto duidelijk te zien.
We hadden toen de beschikking over tien bedjes, wat natuurlijk niet teveel
it. Nu heb ik er ongeveer zestig.
Naderhand werd er wat uitgebreid. Er werd een verdieping bijgebouwd en
op het terrein van het ziekenhuis kregen we een barak voor besmettelijke
ziektenO ja, misschien is dit wel aardig om te vermelden: de zuster, die ik
in die barak had, is er nog steeds. Ze is nu hoofdverpleegster van de afdeling
besmettelijke ziekten. Het is zuster Stuy. Later kreeg ook de barak er nog een
verdieping bij, zodat we ten slotte een goede veertig bedden hadden. Maar het
bleef natuurlijk behelpen. Toch hebben in dit onooglijke gebouwtje nog ver
schillende medici, die later een vooraanstaande positie zouden bekleden, hun
opleiding genoten.
Om maar enkelen te noemen: F. P. v. d. Kasteele van Den Haag, professor
A. ten Bokkel Huinink van Utrecht, J. H. Smidt van Gelder, directeur van het
kinderziekenhuis te Arnhem, en professor Van Lookeren Campagne van Gro
ningen".
<g even springt professor Van Calcar
kwiek op zijn stokpaardje.
„Ik herinner me uit die tyd nog
ander groot man. Een Amsterdamse
collega, die eveneens tegen overdreven
specialisatie was. Dat was Treub. Treub
noemde een specialist „een mos
ch in
zij n
chelp te
eldt da
die schelp de a
Van deze Treub is tevens de volgende
grap afkomstig: Een student in de bota
nie kwam met een plant bij een hoog
leraar en vroeg hem: „Professor, wat i:
dit voor een plant?"
De professor bekeek de bladeren er
bloemen nauwkeurig, dacht even na er
zei toen: „Ik geloof, meneer, dat dit eer
dovenetel is, maar zeker weten doe ik
het niet, want ik doe alleen maar in
brandnetels, ziet U!"
In die- jaren was ik voorts zeer be
vriend met Einthoven en Poels. Poels
die later directeur van de rijksserum-
inrichting werd. Deze mannen hadden
veel met elkaar gemeen. Ze
den autodidact. Einthoven werd hoog
leraar, toen hij nog niet eens afgestu
deerd was. Hij moest z'n tweede arts
examen nog doen. Dat deed hij ook, toen
hij al „professor" voor zijn naam mocht
zetten. „Ik heb nog nooit zo hard ge
werkt als voor dit examen", vertelde hij
me. Uiteraard lieten zijn collega's hem
niet zakken.
Poels heeft zichzelf de gehele
bacteriologie geleerd. Hij was een
prima docent. Hij bracht steeds een
grote koffer praeparaten mee naar
college, want, „het oor alleen", zo
zei hij altijd, „is niet voldoende; het
oog moet er ook bij"O ja, nu
schiet r
iets i
Snouck. Mag ik dat nog even
vertellen? Snouck kon je zo fel aan
kijken, weet U. Zó fel, dat je je op
't laatst niet helemaal meer op je
gemak voelde. Eens zei Colijn tegen
me: „Zeg Van Calcar, heb jij dat ook
niet, als je met Snouck praat, dat je
na een half uur wel onder je stoel
zou willen kruipen?" Nou, U weet,
Colijn was anders niet zo gauw ver-
Het is zo maar een babbeltje, dat Pro
fessor Van Calcar met me houdt. Een
genoeglijk praatje, van een hoogleraar,
telkens zo te hooi en te gras iets te
binnen schiet.
Als de bezoeker en hijzelf opnieuw
hebben opgestoken, komt het gesprek op
de oud-leerlingen.
,Het doet mij altijd genoegen, a
»r ik mensen ontmoet, die bij mij op
de collegebanken gezeten hebben, en die
zich nog iets van de colleges herinneren.
Enige tijd geleden ontmoette ik
gynaecoloog, die nog hele passages uit
m'n colleges kon afdraaien. „Ik weet
nog goed. professor", zo zei hij, „dat U
eens vertelde over besmettelijke hersen
vliesontsteking. U zei toen dat de Fran
sen dit de „maladie des mineurs" n<
den. De ziekte der mijnwerkers. U legde
toen uit, dat dit een wonderlijke bena
ming was, omdat niet de mijnwerkers
aan deze ziekte leden, maar him kinde-
Een huis in de Witte Rozenstraat
Als
In het jaar 1920 werd professor
Albert Einstein van Berlijn benoemd
tot bijzonder hoogleraar in de natuur
kunde te Leiden vanwege het uni
versiteitsfonds. En op Woensdag 27
October van dat jaar hield hij onder
grote belangstelling zijn inaugurele
oratie over ,^ether und Relativi
teitstheorie".
Door dit contact tussen de univer
siteit en deze toen reeds algemeen
bekende grote geleerde, werd tevens
de grondslag gelegd voor een nauwe
riendschap tussen Einstein en zijn
Leidse collega professor dr P. Ehren-
fest, die theoretische natuurkunde
doceerde. En wanneer de Berlijnse
hoogleraar in Leiden vertoefde, was
het steeds de deur van het grote huis
aan het eind van de Witte Rozen
straat, waar Ehrenfest woonde, die
gastvrij voor hem open stond.
We hebben een ogenblik gepraat
met mevrouw Ehrenfest-Afanassje-
wa, die het grote voorrecht gehad
heeft menig keer de rol van gast-
iw voor de Duitse natuurkundige
te mogen vervullen.
„Hij was een buitengewoon char
mant en geestig mens- Wij hielden al
lemaal veel van hem. En hij was dol
op kinderen. Niets liever deed hij dan
met wat jongens en meisjes een dag
naar 't strand gaan. Zo'n uitstapje
vond hij de mooiste uren van zijn
leven, zei hij altijd. Eens kwam hij
een dag te laat in Leiden. „Ik werd
opgehouden door een vriendin", ver
telde hij. Wat was er gebeurd? Enige
dagen, vlak voor zijn vertrek naar
hier, was er door een vrouw, die hem
voor een ander aanzag, een aanslag
op hem gepleegd. Gelukkig een mis
lukte aanslag. Het was een politieke
kwestie. De vrouw werd gearresteerd,
en Einstein haastte zich voor de
iw bij de autoriteiten te pleiten.
Vandaar dat hij niet op tijd in Leiden
kon zijn."
Een ogenblik denkt mevrouw Eh
renfest na. Dan vervolgt ze: „Ik her
inner me nog goed hoe indrukwek
kend Einstein er uitzag tijdens de
promotie van Koningin Wilhelmina.
Hij droeg over zijn toga een blauwe
satijnen mantilla van de Madrileense
universiteit. Iedereen keek naar hem.
Maar voor het overige gaf hij heel
weinig om z'n uiterlijk, wat even
wel niet wil zeggen dat hij er slordig
uitzag-
U weet natuurlijk dat hij zeer
zikaal was. Als hij hier was speelden
mijn man en hij vaak samen. Hij
viool, mijn man piano.
Ook herinner ïk me nog goed
in Leiden was
hij heel onderhoudend kon praten,
terwijl evenwel zijn gedachten vaak
ergens anders toefden. Eens, toen we
dat daarom de naam „maladie
fants des mineurs" beter op
zijn plaats zou zijn. Verder wees U er
op, dat in één gezin soms enkele
kinderen aan deze ziekte leden en de
rest niet vatbaar bleek. En toen kwam
wilde: het waren de
klierachtige kinderen, die deze ziekte
kregen".
Kijk, zoiets vind ik aardig. Dan
blijkt, dat je met je colleges toch wel
vat gehad hebt op je auditorium. En
dat er iets is blijven hangen. College
geven, laat ik U dit mogen zeggen,
is niet zo eenvoudig, wil je het goed
doen. Ik deed het altijd voor de
vuist weg, zodat alles een persoom
lijk cachet kreeg. Daardoor blijft er
meer hangen, dan wanneer men een
geprepareerde les gaat afdraaien.
Tenminste, dat is mijn ervaring."
Als professor Van Calcar even
zwijgt, herinner ik me ergens ge
lezen te hebben, dat er indertijd over
geklaagd werd dat de zaal, waarin
deze hoogleraar zijn boeiende col
leges gaf, door het grote aantal be
langstellenden veel te klein werd.
Nog even praten wij over de oude tijd.
De tijd van vele grote mannen, als een
Lorentz, Zeeman, Franchimont, Van
Vollenhoven.
Dan kijkt mijn gastheer op zijn hor
loge en springt hij op.
„Ik moet helaas ophouden", zegt hij.
Het Elisabethsgasthuis wacht me."
al: deze professor Van Cal-
Nu is hij een gezien huisdokter
te Kampen
(Van een bijzondere medewerker)
Er was een of andere omstandigheid, waardoor de medische doctorandus
Adr. Bogaards op 1 April 1920 zijn artsexamen allegde. Welke die om
standigheid was, weet hij niet. maar op die Donderdag kreeg bij om
twaali uur te boren, dat hij tot arts bevorderd was. Nog heden ten dage
is het gewoonte, dat de uitslagen van medische examens op Vrijdag
bekend worden. Oorspronkelijk zou dat bij de heer Bogaards ook het
geval zijn. Misschien was er iemand ziek, ol op die Vrijdag afwezig; dat
zou een verklaring kunnen zijn. want de bul van dokter Bogaards is
alleen door de voorzitter van de examencommissie ondertekend. In iecjer
geval was deze medicus, die thans te Kampen woont, een van de fwee
Leidse studenten, die op 1 April 1920 hun belangrijkste examen deden.
Van een vermelding in de krant, de volgende dag. was nog geen sprake.
Evenmin hebben we kunnen vinden, of de tweede gelukkige van die dag
nog leeft. Dokter Bogaards herinnert zich hem nog wel. maar hij gelooft,
dat deze collega in zijn studententijd reeds niet al te sterk was.
In zekere zin gaan de herdenkingen
van de Nieuwe Leidsche en dokter Bo
gaards parallel. Hun zilveren feest zou-
althans. niet veel van. Wel is er. in in-
kring, te Kampen enige aandacht
besteed aan het feit, dat de heer Bo
gaards 25 jaar arts was; dat was toen in
Kampen altijd nog beter mogelijk dan
de vesting Holland. Nu was het in
het voorjaar dertig jaar geleden; Kam
pen heeft de heer Bogaards en zijn gezin
al bijna dertig jaar in zijn midden.
ziet het deze dokter niet aan, dat
hij de nestor van de artsen in Kampen
Hij begon er als jongste, en nu is hij
met 57 jaar de oudste. Hij ontving ons
vriendelijk in zijn huis aan de rustige
Cellebroedersweg, en vertelde iets over
die gedenkwaardige le April, en wat er
sindsdien gebeurd is. Ach, het was, zoals
iedereen, die examen moet gaan
doen, een bijzondere dag.
„We zaten nog in het oude ziekenhuis,
aar nu Volkenkunde in zit. Het stand
beeld van Boerhaave had zijn plaats er
Daar kregen we de uitslag ook. De
oude portier gaf zijn geheime teken,
•aardoor we wisten, dat we geslaagd
aren. Anders had hy een stijf, stroef
gezicht gezet. Zo kwam er een eind aan
mijn Leidse tijd. Na afloop ben ik die
Donderdagmiddag naar Den Haag ge-
naar mijn aanstaande vrouw en
haar ouders, en daar zullen we het feest
wel gevierd hebben. Maar dat weet ik
:t zo precies meer."
.Woonde u in Leiden?"
,Nee, ik reisde op en neer. Ik heb wel
a paar keer in Leiden gewoond, maar
t was voor korte tijd. Mijn studie
begon in 1912, en in de oorlogstijd had
ik het thuis, in Den Haag. veel beter
dan ik het op kamers had kunnen
hebben. Er waren een heleboel studen-
die op en neer gingen. Spoorstu
denten bestonden er toen dus ook aL"
„Moest u niet in dienst?"
„Oorspronkelijk was ik vrijgeloot,
aar in 1916 heb ik een poosje in de
Morspoortkazerne gelegen. Ik moest nog
opkomen in 1918 en 1920, en voor
het laatst in 1925. Van de mobilisatie heb
ik dus wel wat gemerkt, maar erg veel
last heb ik er niet van gehad."
„En hebt u nu nog wel eens contact
et Leiden?"
„Nou, officieel niet. Ik ben geen corps
lid geweest, maar lid van de Bond. Die
Vijf Leidse hoogleraren van naam: boven de professoren Einstein
en De Sitter, onder Kuenen en Lorentz, in het midden prof. Ehrenfest.
tafel zaten, en'hij met iemand in
een doodgewoon gesprek over koetjes
kalfjes gewikkeld was, draaide hij
zich opeens om naar mijn man en zei:
„Ik denk toch, waarde collega, dat...",
en toen volgde er iets, dat sloeg op
een of ander natuurkundig probleem,
waarmee mijn man en hij bezig wa
ren geweest.
Als hij hier in Leiden aankwam,
schreef ik altijd direct aan zijn
vrouw,' dat hij gezond en wel bij ons
was. Hijzelf kwam er niet toe, want
hij was en is een zeer slecht
brievenschrijver."
„U houdt nog steeds briefwisseling
met hem, nietwaar?"
,Ja, dat is zo. Al duurt het soms
lange tijd, dat we elkaar antwoorden.
De laatste brief, die ik van hem ont
ving, dateert van enkele maanden
terug. Hierin vertelt hij dat hij juist
gereedgekomen is met zijn zwaarte
krachttheorie. Tijdens de oorlog wa
ren we elkaar natuurlijk kwijt. Hij
heeft zich toen zeer ongerust ovei
gemaakt en toen het vrede was, liet
hij onmiddellijk langs verschillende
kanalen naar onze welstand infor
meren. En spoedig volgden pakjes
met allerlei dingen, die we zo j
gebruiken konden. Zo was hij."
Nog even moet de bezoeker ver
schillende foto's uit oude tijd zien,
en mag hij een blik slaan in een gees
tig telegram, dat Einstein naar Ehren
fest stuurde, bij gelegenheid van
een of andere plechtigheid der tuis
en natuurkundige faculteit.
bestaat nog wel in andere plaatsen, zo
als Delft, maar in Leiden is hij na de
bevrijding niet weer opgericht. Voor een
functie in het studentenleven had ik
geen gelegenheid. Dat was toen, net als
nu, voor medici erg bezwaarlijk. We
hadden er gewoon geen tijd voor. Er
waren dagen, dat je van half negen tot
half vijf op college of practicum zat, en
dan moest je 's avonds gaan studeren.
Dan blijft er voor gezelligheid niet veel
over. Maar toch bewaar ik de pret
tigste herinneringen aan Leiden. Natuur
lijk ga ik de oude bekende plaatsen en
straten opzoeken, als ik er kom."
„Hoe is het u na 1920 vergaan?"
„Geen ogenblik hadden mijn vrouw of
ik gedacht, dat we in Kampen terecht
zouden komen. We zijn allebei Hage-
s, dan begrijpt u dat wel. Als jong
ging ik aan het werk. dus wét ver
vangen. Zo kwam ik in Kampen terecht,
dat oude stadje trok me. Het heeft
niet zo heel lang geduurd, of we zijn
getrouwd, en zo begon ons leven als
Kampenaar. Ik was de jongste in die
tyd. In de afgelopen dertig jaar heb ik
heel wat collega's zien komen en gaan.
Nu ben ik de oudste arts ter plaatse;
onlangs heb ik een deel van mijn prak
tijk overgedaan. U vroeg daarnet naar
contact met Leidenaren. Dat heb ik
tijdens de bezetting nog gehad, zij het
dan gedwongen. De artsen hadden toen
die beruchte brief aan Seyss Inquart
geschreven, en daar moesten ze voor
boeten. Zo ben ik ook in het concen
tratiekamp terechtgekomen. Twaalf da
gen heb ik er gezeten. Toen kwam ik
Mevrouw Bogaards vult het verhaal
hier aan. Hoe er ergens een blik benzine
vandaan kwam. om de dokter met een
auto van het station te kunnen halen.
Hoe de ontvangst in Kampen was. hoe
de Kampenaren hun dokter weer heb
ben binnengehaald. Hoe zwart de straat
stond van de mensen, die deze terugkeer
niet wilden missen. Daaruit blijkt wel.
welke plaats deze zoon van de Leidse
academie in Kampen heeft weten te
„Beroemde hoogleraren uit mijn tijd?
Ik ben een leerling van de grote klini-
cus prof. Nolen. Zijn portret hangt hier
aan de wand. Verder heb ik scheikunde
gehad van Schreinemakers en Franchi
mont, chirurgie van Zaayer. Prof. Carp
in Leiden en prof. J. van Lookeren
Campagne te Groningen zijn studie
genoten van mij."
Dokter Adr. Bogaards te Kampen legde op 1 April 1920 te Leiden
zijn artsexamen af.