ouöe qeBRuiken op hemelvAARtsöAQ DODE OGEN NIEUW LICHT 4 ZONDAGSBLAD 13 MEI 1950 Processies, kussen, dauwtrappen en nog andere ceremoniën CX71E de stad Jeruzalem in Oostelijke richting verlaat, het kleine brugge tje over de grillige kerving, die de Ke- dron in het ruige landschap rond de Heilige Stad gemaakt heeft, passeert, be reikt reeds spoedig de top van de Hemël- vaartsberg: de Olijfberg. De weg voert langs een kleine kapel, de „Dominus. flevit", wat de historische plaats moet zijn, waar de Heiland ween de. gedachtig aan het droevig lot, dat de „Godsstad" wachtte. De Olijfberg draagt de moskee der Hemelvaart. Op het plein rond dit bedehuis verheft zich de Hemel- vaartskoepel, die een afdruk .van Chris tus' voet overwelft. Dit zou dan de ge schiedkundige plek zijn, waarop Jezus zegenend afscheid nam van zijn discipe len. Van dit punt verlieten zijn jongeren vol vreugde de berg: het afscheid was immers niet „radicaal", hun Meester kwam weer! Vandaar, dat Lucas de blijd schap van Christus' leerlingen accen- Het feest van de Hemelvaart dateert van vóór het concilie van Nicea (325), waarop de datum van Paseri werd vast gesteld. Met nadruk accentueerde een kerkvergadering te Elvira deze feestdag niet te veronachtzamen. Ende blijd schap over dit volbrachte werk van Christus moest algemeen zijn, voor vrijen en slaven, waarom verordend werd, dat de laatste categorie op Hemelvaaitsöag vrij mogst zijn van arbeid. 'Allerlei ceremonieën In de 17e eeuw vierde men de hemel vaart van Christus met een processie, die dezelfde gang maakte als Christus met zijp jongeren. Zo wilde men 's Heiiands opgang symboliseren. In de kerken, waarin de Paaskaars een spaarzaam licht verspreidde tijdens de godsdienstoefeningen, sinds het Opstan- dingsfeest, werd thans, als symbool van het voltooide Verlossingswerk, de stille vlam gedoofd. bij deze amoureuze zig is. Het gulle stadshoofd beloont immer deze kus met een goudstuk en zijn alter ega is gehouden de kussende dame een passend present te geven. Matineuze tochten Op aan de goden gewijde dagen, ten tijde van de lente enz. maakten onze Germaanse voorvaderen tochten naar het heilig woud, om daar plezier te maken. Na de kerstening door de prediking van het Evangelie en ook nog na de Re formatie bleven deze uittochten uit dorp of stad gehandhaafd. De Amsterdammer spoedde zich, op Hemelvaartsdag, naar de Diemerbrug, waar „verscheide neeringrijké taveernen" waren. In Noord-Brabant bestaat tot op heden nog het „dauwtrappen". Op prille Meimorgen klinken door de stille dieven van de Brabantse dorpen, om drie uur reeds, de tonen der fanfare. De leden der corpsen trekken dan naar een nabu rige plaats, om daar de Vroegmis bij te nog de Koeken, eieren en hagelbroden De Engelsman deelde vroeger, begin Mei, aan de jeugd speciaal gebakken koeken uit ter ere van de komst dezer maand. Elk der kinderen ontving een ei en een cake. Nadat op een heuvel een groot vuur was ontstoken, roosterde elk kind zijn ei, waarna het werd geconsu meerd. De cakes mochten slechts tussen 9 en 10 uur worden gebakken, terwijl het deeg met de hand moest zijn gemo delleerd. Elders werden havermeelkoeken naar de bergen meegenomen, waar men het baksel van de helling liet rollen. Ver brokkelde de koek onder het naar bene den glijden, dan was dat een veeg teken: de eigenaar zou door een ramp getroffen worden. Daarna werd de koek, op een enkel stukje na, opgegeten. De rest was n.l. voor „de koekoek", wat misschien heenwijst naar de aloude heidense offers, die gebracht werden aan de vegetatie geest, welke men dacht te huizen in de bekende vogel. Een ander stuk nam men mede naar huis, stopte dit onder het jioofdkussen, waarna men verzonk in de zoetste dromen omtrent geliefden en toe- In nauw verband met bovenstaande HOLLANDS LANDSCHAP IN VROEGE LENTE. staat de distributie der hagelbroden: ge bak, dat dient als amulet tegen hagel- schade. Dit gebruik heerst sinas 1559 bij de Gelderse boeren van Hengelo en Zei- hem op Hemelvaartsdag. Ze brengen elk op een bepaalde plaats een brood met een minimum-gewicht van 20 pond. Meestal zijn de broden veel zwaarder. Nadat ze op het gewicht zijn gecohtro- leerd, worden ze, in tegenwoordigheid der dorpsautoriteiten onder de aanwezige behoeftigen verdeeld. Onder dezen tref fen we aan „gebrekkige mannen, vrou- gen nog aan de borst". Moeders met een talrijk kroost hebben de gewoonte al haar nakomelingen mede te brenger dat elk persoonlijk zijn portie krijgt. de broodvoorraad Deze brooddistributie is ook een pracht- amulet tegen het bevriezen der rogge en probaat ook, als men de woorden van een grijsaard wil geloven, die elk jaar al de uitdeling had bijgewoond! brengen voelt, wanneer je tot het besef komt, dat je werkelijk weer ziet! Twee jaar later werd het rechteroog behandeld en numevrouw Keur maakt een gebaar om zich heen, ze sluit in haar blik de gezellige kamer met het kleuterhoekje voor de oudste, met de boe kenplank en het glanzende servies, met de bloemen op tafel en de planten voor het i" ip de Olijlberg. Ook in ons land werden eertijds devote optochten gehouden, zoals te Utrecht, Amsterdam enz., waarin een grote me nigte biddend meeliep. Voorts wierp men Hn de kerken wel ouwels van boven neer op de gemeenteleden, wat symboliseerde het nederdalen van het Brood des- Levens uit de hemel. Eigenaardig was de ceremonie van „water en vuur" sprenkelen, beide ele menten symbolen van de doop. Een kus. die met goud wordt beloond In het Noorden van Engeland heerst met Hemelvaartsdag een eigenaardige pewoonte. Te Newcastle b.v. trekken de nnwoners allen naar de rand der stad, ■waar ze met luidruchtige spanning uit zien naar de kwistig met bloemen ver sierde boten, welke de burgemeester met het stadsbestuur naar buiten varen. Na aankomst stapt de burgervader on der luid gejuich aan wal om zich door een der wachtende dames te laten kussen. Dit delicate prerogatief bezit de Mayor volgens een aloude traditie en staat hij begrijpelijkerwijze niet gaarne af, ondanks het feit, dat zijn echtgenote Zou er in de gehele schepping wel iets schoner bestaan dan het oog van de mens? NELLIE VAN KOL Hoogmoed kost meer dan honger, dorst en koude tezamen. JEFFERSON. MET zorgvuldige gebaren dekt me vrouw L. C Keur-Zwemmer haar baby toe. Ze strijkt het geborduurde la kentje glad en blijft dan nog even staan in aandachtig beschouwen van haar jong ste, een bjozende baby met grote stralende „Zo heb ik' mijn oudste nooit gezien." zegt ze zacht. „Kort na haar geboorte kreeg ik een infeotie. toen ik beter was was mijn gezicht zo achteruit gegaan, dat ik nauwelijks meer iets kon zien. Eerst kreeg ik nog medicijn, maar toen begon nen ze tegen me te praten, dat ik dank baar moest zijn er het leven afgebracht te hebben en maar berusten moest in het verlies van mijn ogen. Het was een vreselijke tijd, ik zat maar wat in een stpel en kon niets meer doen. Langzamerhand ging het wel iels beter, maar het gezichtje van mijn kind kende ik zelfs niet! Toen zijn we naar het ziekenhuis gegaan en onmiddellijk gaf men ons daar hoop Ik zou geduldig moeten zijn, maar alleen al de gedachte aan beterschap hielp me weer op dreef. Ik ben de doktoren zo dankbaar voor hun zorg, hun kunde, maar ook voor hun menselijkheid. Altijd was er weer een bemoedigend woord en wis ten ze je op te beuren. Toen vertelde men mij, dat een operatie, een hoornvlies transplantatie, waarschijnlijk nieuw licht in mijn ogen kon brengen, ik zou wel een bril moeten dragen, omdat door de in fectie niet alleen vlekken op het hoorn vlies waren ontstaan, maar ook het net vlies had geleden. In 1946 werd mijn lin keroog geopereerd Midden in de nacht ging de telefoon of ik onmiddellijk naar het ziekenhuis wilde komen. Ik ver wachtte dit al lang en mijn koffertje stond gepakt. Het hoornvlies moet immers bin nen een bepaald aantal uren overgeplant zijn. Het zijn dagen van enorme spanning geworden, want het leek mij nog steeds een wonder, waarin ik bijna niet geloven kon. Het is moeilijk te zeggen, wat je „Ik heb geleerd wat dankbaarheid is," Deze dankbaarheid gaat ook uit naar hen, die op het ogenblik van hun diepste verdriet toch nog hebben kunnen voelen voor het leed van anderen Het is met het afstaan van het hoorn vlies der ogen van.de gestorvenen dikwijls zo, dat menigeen zegt: „Ik vind het best, wanneer na mijn .dood het hoornvlies weggenomen wordt." Maar in de practijk is het nu eenmaal niet mogelijk om bij leven zijn ogen te vermaken. Er zijn daar verschillende bezwaren tegen. Bijv. de ingreep moet. onmiddellijk na overlijden geschieden, terwijl een dergelijke beschik king bij testament zou moeten geschieden en dit niet onmiddellijk na het intreden van de dood geopend wordt. Ook moet het overlijden in een ziekenhuis gebeuren daar de operatie moeilijk aan huis kan gebeuren. Vervolgens is niet ieder oog geschikt. Het moet gezond zijn, het mag niet afkomstig zijn van een lijder aan een infectieziekte en meer zulke factoren. Daarom moet ook niet de vraag gesteld worden: „Wilt gij uw ogen na uw dood afstaan?", doch dient men zich te bezin nen op de vraag: „Wilt ge de ogen van die u dierbaar zijn na de dood laten ver wijderen?" Dan gaan dikwijls de senti menten een rol spelen. Maar wie met hart en Vbrstand even wil nadenken, zal geen bezwaar kunnen vinden. De ingreep geschiedt zo, dat men aan het gelaat hier niets van bemerkt en danhebben wij niet allen de drang in ons om gelukkig te maken? Mogen we, om eigen verdriet te koesteren, een ander een levensgeluk onthouden? Niet de vraag: „Wilt gij uw ogen na de dood afstaan," geldt, maar „Beseft gij dat door de dode ogen van een die u lief is, nieuw licht, nieuwe vreugde en nieu we levensmoed geschonken kan worden?" Dit te weten kan hnmerr ,-j- 4 brengen? Hoornvliestransplantatie nieuw, reeds vele-gevallen zijn behan deld, doch men kan slechts helpen, wan neer voldoende materiaal aanwezig is. Het is daarom goed, dat ieder zich bezint: „Wat is mijn antwoord, wr een beroep op mij wordt gedaan?" slechts troost s al r ZONDAGSBLAD 13 MEI 1950 5 ^oUanneó cAnaótaóiuó <=Veiuanuó weqBGReiöeR öêr heRVORminq op öe veLuwe WIE het dorpje Garderen op de Ve- luwe wel eens bezocht, heeft na tuurlijk op een heuvel even ten Noorden van de rijksweg AmersfoortApeldoorn de oude Hervormde Kerk gezien. De to ren dateert uit 1050, de kerk brandde in 1571 af en werd enige jaren daarna herbouwd. Als men zo gelukkig is het interieur van dit kerkje in ogenschouw te kun nen nemen, dan ziet men ook een een voudig gedenkteken in marmer en hard steen uitgevoerd. Het vermeldt de naam van Jan Gerritsz. Versteghe, meer be kend onder zijn Latijnse naam Johan nes Anastasius Veluanus. Deze man werd omstreeks 1520 te Stroe geboren en overleed in 1570 te Bacharach. In 1544 is hij pastoor te Garderen geweest. Het gedenkteken werd vervaardigd door August Falise en in 1912 onthuld. De belangstelling voor deze plechtigheid was zeer groot. Prof. F. Pijper van Lei den hield de feestrede en tot de vele vooraanstaande persoonlijkheden, die hierbij tegenwoordig waren, behoorde ook Prins Hendrik der Nederlanden. Dit alles wijst er óp, dat deze Jan Gerritsz. Versteghe een belangrijk man moet zijn geweest, die na vier eeuwen nog niet vergeten is. Er zijn dan ook heel wat studies aan hem gewijd, waar onder we bijdragen vinden van kopstuk ken op 't terrein der kerkgeschiedenis. In enkele trekken willen we dit merk waardige leven hier schetsen. Jeugd en studie Versteghe werd geboren op de boer derij „De Steeg" in de buurtschap Stroe in de omgeving van Barneveld. Zijn va der en grootvader waren echte Veluwse landbouwers, dienaren van de Hertog van Gelre, wie zij jaarlijks hun tieade penning moesten afstaan. In tijd van oorlog moesten zij hun vorst tevens met een z.g.n. wapenpaard volgen. Op nog jonge leeftijd overleed Jans vader. Zijn grootvader, die niet onbe middeld was, stuurde hem naar een der beste scholen van Harderwijk, waar «spoedig bleek, dat de jonge boerenzoon een zeer scheip verstand had. Na het verlaten dezer school zette hij zijn stu die in Deventer voort en op 20-jarige leeftijd, in 1540, ging hij naar de Univer siteit te Leuven. Daar maakte hij een speciale studie van de leerstukken der Hervorming. In 1544 afgestudeerd zijnde, bleek al ras, dat hij een eigen, zeer afwijkende opvatting over de verkondiging van het Evangelie bezat. Nog dit zelfde jaar deed de jonge geestelijke zijn intrede te Garderen. Hjj onderscheidde zich door grote ijver en besteedde vooral veel zorg aan zijn sermoenen (preken). Versteghe was een welsprekend re denaar, zodat van hem al spoedig een grote roep uitging. In het stille Garde ren werd de studie voortgezet en steeds meer koos de jonge pastoor de zijde der Hérvorming, die dan ook op de Veluwe sterk in aanhang toenam. Dat trok natuurlijk vooral ook de aandaoht van de roomse geestelijkheid, 't Is eigenlijk een wonder, dat r zes jaar z'n gang liet gaan zonder in te grijpen. Maar eindelijk trok de inqui siteur Sonnius uit Arnhem naar Garde- ren om een onderzoek in te stellen. In de pastorie vond hjj een aantal verboden boeken en ook een manuscript van de hand van pastoor Versteghe, dat een felle critiek op het pausdom bleek te zijn. Dit alles was meer dan genoeg om de jonge pastoor als gevangene naar Arnhem mee te nemen (1 Jan. 1550). In gevangenschap Dit werden bange dagen voor. Jan Gerritsz. Versteghe. De kettermeesters .Sonnius en Gruwel lieten hem geen ogenblik met rust. Aan de verhoren en disputen kwam schier geen einde en de pastoor werd geestelijk geradbraakt. Na een maand was zijn weerstand gebroken en in de audiëntiezaal van het hof heeft hij toen ten aanhore van een grote me nigte zijn „dwalingen" herroepen en be loofd weer een trouwe zoon der roomse kerk te zullen zijn. Wie de gang van dit proces met aandacht volgt, moet telkens denken aan Merula, de pastoor van Heenvliet, die op gelijke wijze werd „ge ëxamineerd" en tot inkeer gebracht. Nadat Versteghe zijn boetedoening nog eens herhaald had in een stamp volle Gfote Kerk, werd hij van Arnhem overgebracht naar een torenkamer van het kasteel te Hattem. Hij was veroor deeld daar levenslang te verblijven. Zijn voedsel bestond uit water en brood. Hij behoefde de dag niet werkeloos door te brengen, want hij was verplicht weer aan een manuscript te werken, waarin hijhet pausdom moest verdedigen! Zijn vele vrienden zaten echter niet stil;- zij richtten zich tot landvoogdes Maria van Hongarije en hun smeekbeden hadden tenslotte het gewenste succes. Tegen een losgeld van vierhonderd gul den werd Jan Gerritsz. Versteghe vrij gelaten, nadat hij beloofd had het land te zullen verlaten en weer naar Leuven te gaan om daar „pauselicke theology" te studeren. De Herv. Kerk van Garde re: 10S0. dus dit jaar negen geleden, voltooid waai Genifsz. Versteghe in J5- Deze tocht is voor hem een bange kwelling geweest. De gedachte, dat hfl zijn overtuiging verloochend had, liet hem geen ogenblik met rust en na drie dagen in Leuven te zijn geweest, nam hg de vlucht naar Duitsland. ..Der leken wechwyser" Daar ontmoette hij verschillende vrienden met wie hij zijn geloofsmoei- lijkheden uitvoerig besprak. En weer kwam de drang in hem op een „brochu re" té schrijven, zoals men dat in onze tijd zou noemen. Dit boekje verscheen op 12 April 1554 en droeg de titel „Der Leken Wechwyser". Om begrijpelijke redenen noemde de schrijver zijn naam niet, maar bediende zich van een pseu doniem: Anastasius Veluanus de ver- rezene). Dit geschrift werd depr hem opgedragen aan,,de Edele ridder schap en steden van het. vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen". Het was het eerste boek, dat in het Gelder se dialect van die tijd werd geschreven. In Augustus van hetzelfde jaar ver scheen het op de markt te Harderwijk, en werd zó snel over de Veluwe ver spreid, dat het reeds 6 September bg plakkaat werd verboden. Echter volgde in 1555 een herdruk in het Nederlands, en hierna nog een negental edities. In de aanvang der Reformatie behoorde 't tot de meest gelezen geschriften. In 1906 verscheen een herdruk in de Bi- bliotheca Reformatica Neerlandica. Jan Gerritsz. Versteghe heeft later nog meer geschreven, maar „Der Leken Wechwyser" is ongetwijfeld zijn belang rijkste geschrift. Hij .gaf hierin zijn be lijdenis van onverzwakte trouw aan de gereformeerde beginselen en het bewijs van opstaan na zijn val. Tot 1557 was hij voorganger van de Protestantse gemeente te Bacharach aan de Rijn. Hier schreef hij ook zijn tweede boekje „Vom Nachmal Christi", waarin hij scherp ageerde tegea de Lu therse Avondmaalsopvatting. Aanv in- kelijk moest hij zich van schuilnamen bedienen, maar toen Frederik III keur vorst geworden was, trad Versteghe meer voor het voetlicht. Hij nam deel aan vergaderingen en synodes te Hei delberg en naar 't algemeen gevoelen had hij grote invloed op 't tot stand ko men van de catechismus, die onlosma kelijk aan de naam van genoemde statf verbonden is. Op sommige punten stemt deze Catechismus merkwaardig overeen met „Der Leken Wechwyser". Vervolg op pag. 6) De boerderij „De Steeg", w Gerritsz. Versteghe omstreeks 1520 geboren werd. Op zoek naar een moeder gehakt en zijn er met een paar dozijn ziekelijke hum mels op uit getrokken, de vrije natuur in. Volgens de kalender had het mooi Weer moeten wezen. Vol gens de statistieken be hoorde er geen sprake te zijn van griepjes en ver koudheden. En volgens mijn ervaren berekeningen zouden onze vrienden waartoe wij u, lezers van de Volkswijk, vanzelfspre kend in de eerste plaats rekenen toel zorgen voor de vierhonderd gul den welke we tekort kwa men en die we ook uit de lege wijkkas viet konden opduikelen. Dut dit alles anders uitpakte konden we natuurlijk niet voor zien: er lag wel geen pak Mei sneeuw meer in de bossen, maar het was er nat en koud', de griep slingerde dreujnes na dreu mes met 40 graden koorts in het ziekenzaaltje; de heet begeerde giften kwa men niet binnen en dus zitten we met de ge buk ken peren. Maar deson danks toe zouden het wéér doen. Al ivus het alleen om dat ene hum meltje, dat zo zeldzaam genoot. 'Ik heb de indruk dat genietentot nu toe een vrijwel onbekend begrip in haar toch al zo miniem- kleine woordenboekje is geweest. Thuis liggen de dingen een beetje te raar om bij te dragen tot le vensgenot. Allereerst na tuurlijk weer omdat de diverse broertjes en zusjes slechts met zeer geringe banden des b loeds aan haar, verbonden zijn. Broer- Uit de VOLKSWIJK tje Jan bijvoorbeeld is een kind uit vaders eerste huwelijk; zus Sjaan uit moeders eerste dito;'ukje Willy is van vader en moeder samen, maar van wie is Fientje zelf? Vol gens een geheimzinnig en viezig brief je is ze van moeder alleen, want moe der was toen van haar eerste rtian dj en de twee de had ze nog niet ont moet. Daarom heet ze ook niet (laten we zeggen) Jansen zoals deze vader en Willy en Jan, en even min (laten We weer zeg gen) Pietersen zoals Sjaan, maar (nog eeris wijzigend) Kareisen. Ze is bij haar weten zelfs de enige mens, die die naam draagt want moeders moeder heet bijvoorbeeld tegenwoordig Finsen. En toch moet er ergens een soortement Oom rondlopen in de we reld, die iets met Fientje zelf te maken heeftMaar hij is ver weg in een land waar een vreemde taal ge sproken wordt en hij laat maar hoogstzelden iets van zich horen- Soms mis schien twee keer per jaar komt er 'n pakje voor Fientje en dat is dan van die Oom. Er zit nooit veel bijzonders in: een paar sokjes of een prulletje. Als haar huidige vader er naar kijkt, zegt hij iets over „rotmoffeyi", hetgeen Fientje niet precies snapt en moeder zegt: H\j kan zijn rommel houden; was tie maar nooit hier geko men". Raak daar maar eens toijs uit. Er zijn meer dingen zonderling in het gezin. Om iets te noemen: Vader werkt zelden of nooit; hij loopt al'lijd in de onge vallenwet en scheldt op de maatschappij, die je met een hon gerloontje af scheept. Muar soms komen er mannen boven en ddn is er ineens erg veel geld voor ijs en gebak en bor rels, en het eind is dat er gevochten wordt. Dat is niet zo heel erg, want geen mens kan wat stuk maken in huis, maar het is toch ook weer niet leuk. Als die mannenstemmen al*Jiarder en harder klin ken, kruipen Fientje, Jan, Sjaan en Willy in de bed- s f.ee dicht tegen elkaar aan, maar dat houdt weer c0's jn, xvant Jan kan zo t vals knijpen dat je bijna' moet gillen van de pijn, terwijl je aan de andere kant weet dat je dan nog meer last krijgt. Ach neen, genieten komt niet in Fientje's schamele woordenschat voor. En nu heeft ze dan toch genoten,, tien dagen aan een. Ze heeft zich niets aangetrokken van regen vlagen, grieprillvngen en kastekorten. Fientje heeft voor het eerst in haar leventje misschien ook voor het laatst iets be speurd van een ander be staan. Een bestaan van orde want om zeven uur lig je in bed en je moet slapen en om zeven uur moet je weer opstaan je moet op bepaalde tijden, aan tafel zijn en naar lustenwordt niet ge ïnformeerd; je moet je handen wassen en je tan den poetsen en al zulke gekke dingen meer Een bestaan van tucht want ze blaffen je wel niet af als een straathond, zoals ze thuis doen, maar ze zeggen de dingen ook geen twee keer Een be staan van liefde, want je wordt geknuffeld en lek ker toegestopt en je mag een schone jurk aan en je krijgfr niet op je duk als je 's morgens je bed uit drijftHet is gewoon een andere wereld, waar je in verkeertJe hebt een eigen bed en er zijn ein deloos veel juffrouwen, die dag en nacht voor je klaar staan als je in de penarie zitEen volmaakte wereld zonder Jannen en mannen, zonder vloeken en slaag. Tien dagen zijn gauw om. Er komt een avond dat de leidsters zeggen: ,JVog één nachtje slapen, dan gaan we weer naar huisVinden jullie dat niet jyn?" Een paar dozijn kindersnoetjes kijken hen aan. Hei gedweëe pukje, dat alles beaamt, knikt meteen in stemmend en verzekert: „Ja hoor...." De anderen zwijgen; een paar schoudertjes worden veelzeggend opgehaald en de Robbedoes informeert: „Wanneer gaan we nou weer hierheen?" - Maar Fientje bewaart haar oor deel tot het laatst, tot ze in haar bedje ligtDan slaat ze ineens haar armen om de hals van Juf en zucht zachtjes: ,Jk toou dat jij mijn moeder was ik heb nog nooit zó'n moe der gehad W ijkpredikant.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 12