ouöe qeBRuiken
op hemelvAARtsöAQ
DODE
OGEN
NIEUW LICHT
4
ZONDAGSBLAD 13 MEI 1950
Processies, kussen, dauwtrappen en nog andere ceremoniën
CX71E de stad Jeruzalem in Oostelijke
richting verlaat, het kleine brugge
tje over de grillige kerving, die de Ke-
dron in het ruige landschap rond de
Heilige Stad gemaakt heeft, passeert, be
reikt reeds spoedig de top van de Hemël-
vaartsberg: de Olijfberg.
De weg voert langs een kleine kapel,
de „Dominus. flevit", wat de historische
plaats moet zijn, waar de Heiland ween
de. gedachtig aan het droevig lot, dat de
„Godsstad" wachtte. De Olijfberg draagt
de moskee der Hemelvaart. Op het plein
rond dit bedehuis verheft zich de Hemel-
vaartskoepel, die een afdruk .van Chris
tus' voet overwelft. Dit zou dan de ge
schiedkundige plek zijn, waarop Jezus
zegenend afscheid nam van zijn discipe
len. Van dit punt verlieten zijn jongeren
vol vreugde de berg: het afscheid was
immers niet „radicaal", hun Meester
kwam weer! Vandaar, dat Lucas de blijd
schap van Christus' leerlingen accen-
Het feest van de Hemelvaart dateert
van vóór het concilie van Nicea (325),
waarop de datum van Paseri werd vast
gesteld. Met nadruk accentueerde een
kerkvergadering te Elvira deze feestdag
niet te veronachtzamen. Ende blijd
schap over dit volbrachte werk van
Christus moest algemeen zijn, voor vrijen
en slaven, waarom verordend werd, dat
de laatste categorie op Hemelvaaitsöag
vrij mogst zijn van arbeid.
'Allerlei ceremonieën
In de 17e eeuw vierde men de hemel
vaart van Christus met een processie, die
dezelfde gang maakte als Christus met
zijp jongeren. Zo wilde men 's Heiiands
opgang symboliseren.
In de kerken, waarin de Paaskaars een
spaarzaam licht verspreidde tijdens de
godsdienstoefeningen, sinds het Opstan-
dingsfeest, werd thans, als symbool van
het voltooide Verlossingswerk, de stille
vlam gedoofd.
bij deze amoureuze
zig is.
Het gulle stadshoofd beloont immer
deze kus met een goudstuk en zijn alter
ega is gehouden de kussende dame een
passend present te geven.
Matineuze tochten
Op aan de goden gewijde dagen, ten
tijde van de lente enz. maakten onze
Germaanse voorvaderen tochten naar het
heilig woud, om daar plezier te maken.
Na de kerstening door de prediking
van het Evangelie en ook nog na de Re
formatie bleven deze uittochten uit dorp
of stad gehandhaafd.
De Amsterdammer spoedde zich, op
Hemelvaartsdag, naar de Diemerbrug,
waar „verscheide neeringrijké taveernen"
waren. In Noord-Brabant bestaat tot op
heden nog het „dauwtrappen". Op prille
Meimorgen klinken door de stille dieven
van de Brabantse dorpen, om drie uur
reeds, de tonen der fanfare. De leden
der corpsen trekken dan naar een nabu
rige plaats, om daar de Vroegmis bij te
nog
de
Koeken, eieren
en hagelbroden
De Engelsman deelde vroeger, begin
Mei, aan de jeugd speciaal gebakken
koeken uit ter ere van de komst dezer
maand. Elk der kinderen ontving een ei
en een cake. Nadat op een heuvel een
groot vuur was ontstoken, roosterde elk
kind zijn ei, waarna het werd geconsu
meerd. De cakes mochten slechts tussen
9 en 10 uur worden gebakken, terwijl
het deeg met de hand moest zijn gemo
delleerd.
Elders werden havermeelkoeken naar
de bergen meegenomen, waar men het
baksel van de helling liet rollen. Ver
brokkelde de koek onder het naar bene
den glijden, dan was dat een veeg teken:
de eigenaar zou door een ramp getroffen
worden. Daarna werd de koek, op een
enkel stukje na, opgegeten. De rest was
n.l. voor „de koekoek", wat misschien
heenwijst naar de aloude heidense offers,
die gebracht werden aan de vegetatie
geest, welke men dacht te huizen in de
bekende vogel. Een ander stuk nam men
mede naar huis, stopte dit onder het
jioofdkussen, waarna men verzonk in de
zoetste dromen omtrent geliefden en toe-
In nauw verband met bovenstaande
HOLLANDS LANDSCHAP IN VROEGE LENTE.
staat de distributie der hagelbroden: ge
bak, dat dient als amulet tegen hagel-
schade. Dit gebruik heerst sinas 1559 bij
de Gelderse boeren van Hengelo en Zei-
hem op Hemelvaartsdag. Ze brengen elk
op een bepaalde plaats een brood met
een minimum-gewicht van 20 pond.
Meestal zijn de broden veel zwaarder.
Nadat ze op het gewicht zijn gecohtro-
leerd, worden ze, in tegenwoordigheid
der dorpsautoriteiten onder de aanwezige
behoeftigen verdeeld. Onder dezen tref
fen we aan „gebrekkige mannen, vrou-
gen nog aan de borst". Moeders met een
talrijk kroost hebben de gewoonte al
haar nakomelingen mede te brenger
dat elk persoonlijk
zijn portie krijgt.
de broodvoorraad
Deze brooddistributie is ook een pracht-
amulet tegen het bevriezen der rogge en
probaat ook, als men de woorden
van een grijsaard wil geloven, die elk
jaar al de uitdeling had bijgewoond!
brengen
voelt, wanneer je tot het besef komt, dat
je werkelijk weer ziet!
Twee jaar later werd het rechteroog
behandeld en numevrouw Keur
maakt een gebaar om zich heen, ze sluit
in haar blik de gezellige kamer met het
kleuterhoekje voor de oudste, met de boe
kenplank en het glanzende servies, met
de bloemen op tafel en de planten voor
het i"
ip de Olijlberg.
Ook in ons land werden eertijds devote
optochten gehouden, zoals te Utrecht,
Amsterdam enz., waarin een grote me
nigte biddend meeliep. Voorts wierp men
Hn de kerken wel ouwels van boven neer
op de gemeenteleden, wat symboliseerde
het nederdalen van het Brood des- Levens
uit de hemel.
Eigenaardig was de ceremonie van
„water en vuur" sprenkelen, beide ele
menten symbolen van de doop.
Een kus. die met goud
wordt beloond
In het Noorden van Engeland heerst
met Hemelvaartsdag een eigenaardige
pewoonte. Te Newcastle b.v. trekken de
nnwoners allen naar de rand der stad,
■waar ze met luidruchtige spanning uit
zien naar de kwistig met bloemen ver
sierde boten, welke de burgemeester met
het stadsbestuur naar buiten varen.
Na aankomst stapt de burgervader on
der luid gejuich aan wal om zich
door een der wachtende dames te laten
kussen. Dit delicate prerogatief bezit de
Mayor volgens een aloude traditie en
staat hij begrijpelijkerwijze niet gaarne
af, ondanks het feit, dat zijn echtgenote
Zou er in de gehele schepping wel
iets schoner bestaan dan het oog van
de mens?
NELLIE VAN KOL
Hoogmoed kost meer dan honger,
dorst en koude tezamen.
JEFFERSON.
MET zorgvuldige gebaren dekt me
vrouw L. C Keur-Zwemmer haar
baby toe. Ze strijkt het geborduurde la
kentje glad en blijft dan nog even staan
in aandachtig beschouwen van haar jong
ste, een bjozende baby met grote stralende
„Zo heb ik' mijn oudste nooit gezien."
zegt ze zacht. „Kort na haar geboorte
kreeg ik een infeotie. toen ik beter was
was mijn gezicht zo achteruit gegaan, dat
ik nauwelijks meer iets kon zien. Eerst
kreeg ik nog medicijn, maar toen begon
nen ze tegen me te praten, dat ik dank
baar moest zijn er het leven afgebracht
te hebben en maar berusten moest in
het verlies van mijn ogen.
Het was een vreselijke tijd, ik zat maar
wat in een stpel en kon niets meer doen.
Langzamerhand ging het wel iels beter,
maar het gezichtje van mijn kind kende
ik zelfs niet!
Toen zijn we naar het ziekenhuis gegaan
en onmiddellijk gaf men ons daar hoop
Ik zou geduldig moeten zijn, maar alleen
al de gedachte aan beterschap hielp me
weer op dreef. Ik ben de doktoren zo
dankbaar voor hun zorg, hun kunde, maar
ook voor hun menselijkheid. Altijd was
er weer een bemoedigend woord en wis
ten ze je op te beuren. Toen vertelde men
mij, dat een operatie, een hoornvlies
transplantatie, waarschijnlijk nieuw licht
in mijn ogen kon brengen, ik zou wel een
bril moeten dragen, omdat door de in
fectie niet alleen vlekken op het hoorn
vlies waren ontstaan, maar ook het net
vlies had geleden. In 1946 werd mijn lin
keroog geopereerd Midden in de nacht
ging de telefoon of ik onmiddellijk naar
het ziekenhuis wilde komen. Ik ver
wachtte dit al lang en mijn koffertje stond
gepakt. Het hoornvlies moet immers bin
nen een bepaald aantal uren overgeplant
zijn. Het zijn dagen van enorme spanning
geworden, want het leek mij nog steeds
een wonder, waarin ik bijna niet geloven
kon. Het is moeilijk te zeggen, wat je
„Ik heb geleerd wat dankbaarheid is,"
Deze dankbaarheid gaat ook uit naar
hen, die op het ogenblik van hun diepste
verdriet toch nog hebben kunnen voelen
voor het leed van anderen
Het is met het afstaan van het hoorn
vlies der ogen van.de gestorvenen dikwijls
zo, dat menigeen zegt: „Ik vind het best,
wanneer na mijn .dood het hoornvlies
weggenomen wordt." Maar in de practijk
is het nu eenmaal niet mogelijk om bij
leven zijn ogen te vermaken. Er zijn daar
verschillende bezwaren tegen. Bijv. de
ingreep moet. onmiddellijk na overlijden
geschieden, terwijl een dergelijke beschik
king bij testament zou moeten geschieden
en dit niet onmiddellijk na het intreden
van de dood geopend wordt. Ook moet
het overlijden in een ziekenhuis gebeuren
daar de operatie moeilijk aan huis kan
gebeuren. Vervolgens is niet ieder oog
geschikt. Het moet gezond zijn, het mag
niet afkomstig zijn van een lijder aan een
infectieziekte en meer zulke factoren.
Daarom moet ook niet de vraag gesteld
worden: „Wilt gij uw ogen na uw dood
afstaan?", doch dient men zich te bezin
nen op de vraag: „Wilt ge de ogen van
die u dierbaar zijn na de dood laten ver
wijderen?" Dan gaan dikwijls de senti
menten een rol spelen. Maar wie met
hart en Vbrstand even wil nadenken, zal
geen bezwaar kunnen vinden. De ingreep
geschiedt zo, dat men aan het gelaat hier
niets van bemerkt en danhebben wij
niet allen de drang in ons om gelukkig
te maken? Mogen we, om eigen verdriet
te koesteren, een ander een levensgeluk
onthouden?
Niet de vraag: „Wilt gij uw ogen na de
dood afstaan," geldt, maar „Beseft gij
dat door de dode ogen van een die u lief
is, nieuw licht, nieuwe vreugde en nieu
we levensmoed geschonken kan worden?"
Dit te weten kan hnmerr ,-j- 4
brengen?
Hoornvliestransplantatie
nieuw, reeds vele-gevallen zijn behan
deld, doch men kan slechts helpen, wan
neer voldoende materiaal aanwezig is.
Het is daarom goed, dat ieder zich
bezint: „Wat is mijn antwoord, wr
een beroep op mij wordt gedaan?"
slechts troost
s al r
ZONDAGSBLAD 13 MEI 1950
5
^oUanneó cAnaótaóiuó <=Veiuanuó
weqBGReiöeR öêr heRVORminq op öe veLuwe
WIE het dorpje Garderen op de Ve-
luwe wel eens bezocht, heeft na
tuurlijk op een heuvel even ten Noorden
van de rijksweg AmersfoortApeldoorn
de oude Hervormde Kerk gezien. De to
ren dateert uit 1050, de kerk brandde
in 1571 af en werd enige jaren daarna
herbouwd.
Als men zo gelukkig is het interieur
van dit kerkje in ogenschouw te kun
nen nemen, dan ziet men ook een een
voudig gedenkteken in marmer en hard
steen uitgevoerd. Het vermeldt de naam
van Jan Gerritsz. Versteghe, meer be
kend onder zijn Latijnse naam Johan
nes Anastasius Veluanus. Deze man
werd omstreeks 1520 te Stroe geboren
en overleed in 1570 te Bacharach. In
1544 is hij pastoor te Garderen geweest.
Het gedenkteken werd vervaardigd
door August Falise en in 1912 onthuld.
De belangstelling voor deze plechtigheid
was zeer groot. Prof. F. Pijper van Lei
den hield de feestrede en tot de vele
vooraanstaande persoonlijkheden, die
hierbij tegenwoordig waren, behoorde
ook Prins Hendrik der Nederlanden.
Dit alles wijst er óp, dat deze Jan
Gerritsz. Versteghe een belangrijk man
moet zijn geweest, die na vier eeuwen
nog niet vergeten is. Er zijn dan ook
heel wat studies aan hem gewijd, waar
onder we bijdragen vinden van kopstuk
ken op 't terrein der kerkgeschiedenis.
In enkele trekken willen we dit merk
waardige leven hier schetsen.
Jeugd en studie
Versteghe werd geboren op de boer
derij „De Steeg" in de buurtschap Stroe
in de omgeving van Barneveld. Zijn va
der en grootvader waren echte Veluwse
landbouwers, dienaren van de Hertog
van Gelre, wie zij jaarlijks hun tieade
penning moesten afstaan. In tijd van
oorlog moesten zij hun vorst tevens met
een z.g.n. wapenpaard volgen.
Op nog jonge leeftijd overleed Jans
vader. Zijn grootvader, die niet onbe
middeld was, stuurde hem naar een der
beste scholen van Harderwijk, waar
«spoedig bleek, dat de jonge boerenzoon
een zeer scheip verstand had. Na het
verlaten dezer school zette hij zijn stu
die in Deventer voort en op 20-jarige
leeftijd, in 1540, ging hij naar de Univer
siteit te Leuven. Daar maakte hij een
speciale studie van de leerstukken der
Hervorming.
In 1544 afgestudeerd zijnde, bleek al
ras, dat hij een eigen, zeer afwijkende
opvatting over de verkondiging van het
Evangelie bezat. Nog dit zelfde jaar
deed de jonge geestelijke zijn intrede te
Garderen. Hjj onderscheidde zich door
grote ijver en besteedde vooral veel
zorg aan zijn sermoenen (preken).
Versteghe was een welsprekend re
denaar, zodat van hem al spoedig een
grote roep uitging. In het stille Garde
ren werd de studie voortgezet en steeds
meer koos de jonge pastoor de zijde der
Hérvorming, die dan ook op de Veluwe
sterk in aanhang toenam.
Dat trok natuurlijk vooral ook de
aandaoht van de roomse geestelijkheid,
't Is eigenlijk een wonder, dat r
zes jaar z'n gang liet gaan zonder in
te grijpen. Maar eindelijk trok de inqui
siteur Sonnius uit Arnhem naar Garde-
ren om een onderzoek in te stellen. In
de pastorie vond hjj een aantal verboden
boeken en ook een manuscript van de
hand van pastoor Versteghe, dat een
felle critiek op het pausdom bleek te
zijn. Dit alles was meer dan genoeg om
de jonge pastoor als gevangene naar
Arnhem mee te nemen (1 Jan. 1550).
In gevangenschap
Dit werden bange dagen voor. Jan
Gerritsz. Versteghe. De kettermeesters
.Sonnius en Gruwel lieten hem geen
ogenblik met rust. Aan de verhoren en
disputen kwam schier geen einde en de
pastoor werd geestelijk geradbraakt. Na
een maand was zijn weerstand gebroken
en in de audiëntiezaal van het hof heeft
hij toen ten aanhore van een grote me
nigte zijn „dwalingen" herroepen en be
loofd weer een trouwe zoon der roomse
kerk te zullen zijn. Wie de gang van dit
proces met aandacht volgt, moet telkens
denken aan Merula, de pastoor van
Heenvliet, die op gelijke wijze werd „ge
ëxamineerd" en tot inkeer gebracht.
Nadat Versteghe zijn boetedoening
nog eens herhaald had in een stamp
volle Gfote Kerk, werd hij van Arnhem
overgebracht naar een torenkamer van
het kasteel te Hattem. Hij was veroor
deeld daar levenslang te verblijven. Zijn
voedsel bestond uit water en brood. Hij
behoefde de dag niet werkeloos door te
brengen, want hij was verplicht weer
aan een manuscript te werken, waarin
hijhet pausdom moest verdedigen!
Zijn vele vrienden zaten echter niet
stil;- zij richtten zich tot landvoogdes
Maria van Hongarije en hun smeekbeden
hadden tenslotte het gewenste succes.
Tegen een losgeld van vierhonderd gul
den werd Jan Gerritsz. Versteghe vrij
gelaten, nadat hij beloofd had het land
te zullen verlaten en weer naar Leuven
te gaan om daar „pauselicke theology"
te studeren.
De Herv. Kerk van Garde re:
10S0. dus dit jaar negen
geleden, voltooid waai
Genifsz. Versteghe in J5-
Deze tocht is voor hem een bange
kwelling geweest. De gedachte, dat hfl
zijn overtuiging verloochend had, liet
hem geen ogenblik met rust en na drie
dagen in Leuven te zijn geweest, nam
hg de vlucht naar Duitsland.
..Der leken wechwyser"
Daar ontmoette hij verschillende
vrienden met wie hij zijn geloofsmoei-
lijkheden uitvoerig besprak. En weer
kwam de drang in hem op een „brochu
re" té schrijven, zoals men dat in onze
tijd zou noemen. Dit boekje verscheen
op 12 April 1554 en droeg de titel „Der
Leken Wechwyser". Om begrijpelijke
redenen noemde de schrijver zijn naam
niet, maar bediende zich van een pseu
doniem: Anastasius Veluanus de ver-
rezene). Dit geschrift werd depr hem
opgedragen aan,,de Edele ridder
schap en steden van het. vorstendom
Gelre en Graafschap Zutphen". Het
was het eerste boek, dat in het Gelder
se dialect van die tijd werd geschreven.
In Augustus van hetzelfde jaar ver
scheen het op de markt te Harderwijk,
en werd zó snel over de Veluwe ver
spreid, dat het reeds 6 September bg
plakkaat werd verboden. Echter volgde
in 1555 een herdruk in het Nederlands,
en hierna nog een negental edities. In
de aanvang der Reformatie behoorde 't
tot de meest gelezen geschriften. In
1906 verscheen een herdruk in de Bi-
bliotheca Reformatica Neerlandica.
Jan Gerritsz. Versteghe heeft later
nog meer geschreven, maar „Der Leken
Wechwyser" is ongetwijfeld zijn belang
rijkste geschrift. Hij .gaf hierin zijn be
lijdenis van onverzwakte trouw aan de
gereformeerde beginselen en het bewijs
van opstaan na zijn val.
Tot 1557 was hij voorganger van de
Protestantse gemeente te Bacharach
aan de Rijn. Hier schreef hij ook zijn
tweede boekje „Vom Nachmal Christi",
waarin hij scherp ageerde tegea de Lu
therse Avondmaalsopvatting. Aanv in-
kelijk moest hij zich van schuilnamen
bedienen, maar toen Frederik III keur
vorst geworden was, trad Versteghe
meer voor het voetlicht. Hij nam deel
aan vergaderingen en synodes te Hei
delberg en naar 't algemeen gevoelen
had hij grote invloed op 't tot stand ko
men van de catechismus, die onlosma
kelijk aan de naam van genoemde statf
verbonden is. Op sommige punten stemt
deze Catechismus merkwaardig overeen
met „Der Leken Wechwyser".
Vervolg op pag. 6)
De boerderij „De Steeg", w
Gerritsz. Versteghe omstreeks 1520
geboren werd.
Op zoek naar een moeder
gehakt en zijn er met een
paar dozijn ziekelijke hum
mels op uit getrokken, de
vrije natuur in. Volgens
de kalender had het mooi
Weer moeten wezen. Vol
gens de statistieken be
hoorde er geen sprake te
zijn van griepjes en ver
koudheden. En volgens
mijn ervaren berekeningen
zouden onze vrienden
waartoe wij u, lezers van
de Volkswijk, vanzelfspre
kend in de eerste plaats
rekenen toel zorgen
voor de vierhonderd gul
den welke we tekort kwa
men en die we ook uit de
lege wijkkas viet konden
opduikelen. Dut dit alles
anders uitpakte konden
we natuurlijk niet voor
zien: er lag wel geen pak
Mei sneeuw meer in de
bossen, maar het was er
nat en koud', de griep
slingerde dreujnes na dreu
mes met 40 graden koorts
in het ziekenzaaltje; de
heet begeerde giften kwa
men niet binnen en dus
zitten we met de ge buk
ken peren. Maar deson
danks toe zouden het
wéér doen. Al ivus het
alleen om dat ene hum
meltje, dat zo zeldzaam
genoot.
'Ik heb de indruk dat
genietentot nu toe een
vrijwel onbekend begrip
in haar toch al zo miniem-
kleine woordenboekje is
geweest. Thuis liggen de
dingen een beetje te raar
om bij te dragen tot le
vensgenot. Allereerst na
tuurlijk weer omdat de
diverse broertjes en zusjes
slechts met zeer geringe
banden des b loeds aan
haar, verbonden zijn. Broer-
Uit de
VOLKSWIJK
tje Jan bijvoorbeeld is een
kind uit vaders eerste
huwelijk; zus Sjaan uit
moeders eerste dito;'ukje
Willy is van vader en
moeder samen, maar van
wie is Fientje zelf? Vol
gens een geheimzinnig en
viezig brief je is ze van
moeder alleen, want moe
der was toen van haar
eerste rtian dj en de twee
de had ze nog niet ont
moet. Daarom heet ze ook
niet (laten we zeggen)
Jansen zoals deze vader
en Willy en Jan, en even
min (laten We weer zeg
gen) Pietersen zoals Sjaan,
maar (nog eeris wijzigend)
Kareisen. Ze
is bij haar
weten zelfs
de enige
mens, die die
naam draagt
want moeders moeder heet
bijvoorbeeld tegenwoordig
Finsen. En toch moet er
ergens een soortement
Oom rondlopen in de we
reld, die iets met Fientje
zelf te maken heeftMaar
hij is ver weg in een land
waar een vreemde taal ge
sproken wordt en hij laat
maar hoogstzelden iets van
zich horen- Soms mis
schien twee keer per jaar
komt er 'n pakje voor
Fientje en dat is dan van
die Oom. Er zit nooit veel
bijzonders in: een paar
sokjes of een prulletje. Als
haar huidige vader er
naar kijkt, zegt hij iets
over „rotmoffeyi", hetgeen
Fientje niet precies snapt
en moeder zegt: H\j kan
zijn rommel houden; was
tie maar nooit hier geko
men". Raak daar maar
eens toijs uit.
Er zijn meer dingen
zonderling in het gezin.
Om iets te noemen: Vader
werkt zelden of nooit; hij
loopt al'lijd in de onge
vallenwet en scheldt op de
maatschappij, die je met
een hon gerloontje af
scheept. Muar soms komen
er mannen boven en ddn
is er ineens erg veel geld
voor ijs en gebak en bor
rels, en het eind is dat er
gevochten wordt. Dat is
niet zo heel erg, want
geen mens kan wat stuk
maken in huis, maar het
is toch ook weer niet leuk.
Als die mannenstemmen
al*Jiarder en harder klin
ken, kruipen Fientje, Jan,
Sjaan en Willy in de bed-
s f.ee dicht
tegen elkaar
aan, maar dat
houdt weer
c0's jn, xvant
Jan kan zo t vals knijpen
dat je bijna' moet gillen
van de pijn, terwijl je aan
de andere kant weet dat
je dan nog meer last krijgt.
Ach neen, genieten komt
niet in Fientje's schamele
woordenschat voor.
En nu heeft ze dan toch
genoten,, tien dagen aan
een. Ze heeft zich niets
aangetrokken van regen
vlagen, grieprillvngen en
kastekorten. Fientje heeft
voor het eerst in haar
leventje misschien ook
voor het laatst iets be
speurd van een ander be
staan. Een bestaan van
orde want om zeven
uur lig je in bed en je
moet slapen en om zeven
uur moet je weer opstaan
je moet op bepaalde tijden,
aan tafel zijn en naar
lustenwordt niet ge
ïnformeerd; je moet je
handen wassen en je tan
den poetsen en al zulke
gekke dingen meer
Een bestaan van tucht
want ze blaffen je wel
niet af als een straathond,
zoals ze thuis doen, maar
ze zeggen de dingen ook
geen twee keer Een be
staan van liefde, want je
wordt geknuffeld en lek
ker toegestopt en je mag
een schone jurk aan en je
krijgfr niet op je duk als
je 's morgens je bed uit
drijftHet is gewoon
een andere wereld, waar je
in verkeertJe hebt een
eigen bed en er zijn ein
deloos veel juffrouwen,
die dag en nacht voor je
klaar staan als je in de
penarie zitEen volmaakte
wereld zonder Jannen en
mannen, zonder vloeken
en slaag.
Tien dagen zijn gauw
om. Er komt een avond
dat de leidsters zeggen:
,JVog één nachtje slapen,
dan gaan we weer naar
huisVinden jullie dat
niet jyn?" Een paar dozijn
kindersnoetjes kijken hen
aan. Hei gedweëe pukje,
dat alles beaamt, knikt
meteen in stemmend en
verzekert: „Ja hoor...."
De anderen zwijgen; een
paar schoudertjes worden
veelzeggend opgehaald en
de Robbedoes informeert:
„Wanneer gaan we nou
weer hierheen?" - Maar
Fientje bewaart haar oor
deel tot het laatst, tot ze
in haar bedje ligtDan
slaat ze ineens haar armen
om de hals van Juf en
zucht zachtjes: ,Jk toou
dat jij mijn moeder was
ik heb nog nooit zó'n moe
der gehad
W ijkpredikant.