veRjoeq öe p&ARöen
Ds H. HASPER.
4
ZONDAGSBLAD 11 FEBRUARI 1950
ZAL MARS DE V AC ANTIEG ANGERS VAN
DE VELUWE VERDRIJVEN?
ER ZIJN MENSEN, DIE ER NIETS VAN
GELOVEN.
MISSCHIEN komt het, doordat hotel
Gude een paar honderd meter uit
het gebied ligt, dat bij het schietterrein
van de legerplaats Oldebroek zal worden
gevoegd, maar dèèr is men veel minder
pessimistisch over de verdwijning van
de Dellen en de bossen er omheen als
recreatieoord. Het gastenboek van het
hotel is er om te bewijzen, hoe vooral
het Westen des lands hier verpozing
zoekt. Het huis leent er zich ook zo goed
voor. Midden in het dennenbos ligt het
en het is op een verhoging gebouwd.
Dat werkt geweldig. Als U in de eetzaal
staat en het raam uitkijkt is het of U
in een^ ravijn staart. Zo diep ligt het
Het is bij uitstek een paardensport
hotel en er worden, van hieruit tal van
rondritten gehouden, juist door het be
dreigde gebied. „De militaire autoritei
ten werken altijd mee", zegt mevrouw
Gude. „De rallye's worden in onderling
overleg uitgestippeld en vastgesteld op
dagen, dat er niet geschoten wordt. Dat
werkt uitstekend. Vele officieren van
het schietkamp rijden mee. Er is geen
sprake van beperking van het vreem
delingenverkeer. De hele maand Augus
tus 1949 is er b.v. niet geschoten en er
was in dié allerdrukste vacantiemaand
dus volop gelegenheid dit prachtige deel
van de Veluwe te verkennen."
Bij Gude zeggen ze: „Laten de mensen
uit het Westen gerust komen. Het wordt
wel zo georganiseerd, dat de vacantie-
ganger geen storing zal ondervinden."
Dat kan men daar zeggen, want hotel
Gude ligt buiten de gevarengrens.
Maaa
Maar erin
rin ligt Elisabeth's hoeve, die
gedeelte staat. In dat gedeelte
huist de bouvier-als-een-leeuw, die in
het eerste artikel beschreven werd. Het
dier, dat zich door het geopende raam
trachtte te wringen om ons te besprin
gen en dat nog juist bijtijds aan de ma
nen teruggetrokken werd.
De bewoonster van Elisabeth's hoeve is
van mening, dat de dagen voor de Dellen
en voor haar bedrijf als boerderij ge
teld zijn.
Maar of dat wat te maken heeft met
de uitbreiding van het schietterrein is
een andere vraag. Later op de dag hoor
den we, dat er op de plaats van de ver
woeste Elisabeth's hoeve een klein land
huis zal komen en dat wijst weer niet
op .onbewoonbaarheid.
De bewoner van de Brinkenhof, de
heer Brink, is evenwel van de onbewoon
baarheid van het gebied overtuigd en
hij is het meest duidelijke bewijs, dat er
hier tussen Epe en Oldebroek wat ver
anderen gaat.
Want hij verlaat met vrouw en kinde
ren de Brinkenhof en emigreert naar
Australië. Deze maand gaat hij scheep.
Hij bewoont één van die charmante
landhuizen, die in Nieuw Tongeren staan
en die alle binnen het bedreigde gebied
vallen. Iedere dag, dat er geschoten
wordt, moeten deze bewoners hun wo
ningen verlaten. Ze krijgen er een ver
goeding per persoon per dag voor, maar
de heer Brink zegt, dat de aardigheid
van het wonen er voor hem af is.
Trouwens ook van het werken. Want
hij placht in deze prachtige omgeving
van heide en zand en bossen renpaar
den te trainen. Daartoe bouwde hij een
moderne paardenstal bij zijn woning, deed
hij een stuk heide ontginnen om het tot
weide om te vormen en maakte hij van
de Brinkenhof eigenlijk een soort trai
ningsoord voor de renbanen.
Volgens de heer Brink ging het prach
tig, tot het zware geschut op Oldebroek
kwam, de paarden onrustig begonnen te
worden en het op de baan niet meer
deden. Hij had duizenden in zijn bedrijf
gestoken, hij krijgt er een gedeelte" van
.terug en hij gaat het in Australië nog
eens proberen. Er zijn hem, zo zegt hij,
allerlei beloften gedaan en niet nage
komen. Hij gelooft
an en is, te midden
Meluwe, volkomen g
Na de heer Brink spreekt de snuffe
laar nog een stuk of wat belanghebben
den, waar hij niet veel wijzer uit wordt,
omdat ze zich tamelijk op de vlakte hou
den en dan besluit hij de oorzaak van
alle ellende en narigheid: het schietkamp
zélf, te gaan bezoeken en de autoriteiten
daar naar hun mening te vragen.
Zo de Brinkenhof uit,zwaait de auto de
weg op. Hij gaat over de „Knobbel" het
hoge punt in de Legerplaats Oldebroek
en daar, even aan de Oostzijde van de
Knobbel is het commandantshuis en te
vens d e verrassing van de reis.
Wandel- en ruiterconsul
Want er staan twee A.N.W.B.-bord-
jes op het hek, dat toegang geeft tot
het commandantshuis, Het ene ver
telt, dat hier de ruiterconsul woont van
de A.N.W.B. En het ander, dat hier de
wandelconsul woont van de A.N.W.B,
Wandelsport en ruitersport. Wandelen
en paardrijden. Dat zijn de twee mo
gelijkheden, die op en om de Dellen
het best tot haar recht komen, gedu
rende de zomermaanden. Wie dus de
toeristische kant van het vraagstuk
bespreken wil is hier meteen terecht.
T T. Nahuisen, comman-
rtelt dat hij
de A.N W.B. zelf gevraagd heeft i
beide consulaten
belast te mogen
worden, juist in
verband met de
netelige kwestie
der „gebiedsuit
breiding".
Hij kent niet al
leen het terrein
door en door, hij
weet ook wat het
voor de vacantie-
ganger waard is.
„Ik doorkruis het
vooral gedurende
de weekeinden
nog al veel met Lui kol Nahuise„.
m n jeep zo zegt
hij, „en het merkwaardige feit doet zich
voor, dat er dan, op dagen dat er beslist
niet geschoten wordt en iedereen dat
weet, maar heel weinig vreemdelingen
vertoeven.
Gedurende de vacanties is dat uiteraard
anders, maar juist dan streeft men er
naar schietdagen te kiezen, die het minst
De schietheirle. Motto: op de pandjes
blijven, want in de hei liggen onontplojle
projectielen.
schadelijk zijn. Daarom is er de hele
maand Augustus 1949 niet geschoten."
„U moet niet vergeten," zegt de over
ste, „dat we hier in Oldebroek al schieten
van 1870 af. En in al die jaren hebben we
gedurende de schietdagen de terreinen
gesloten gehouden voor het verkeer. Het
is een kwestie van voortschrijden der
techniek, dat er nu een groter gebied ge
durende de schietdagen wordt afgesloten,
maar als er geen oefeningen zijn, blijft
dit geweldige gebied geheel ter beschik
king van de vacantieganger. Met de
restrictie evenwel, dat hij uit de terrei
nen als zodanig blijft en zich beperkt tot
de onmiddellijke om
geving van de paden,
want er liggen daar
overal nogal wat niet
ontplofte granaten.
Niet alleen van het
eigen geschut; ook
de Duitsers hebben
hier vrij roekeloos
rond geschoten en
het is niet doenlijk
alle rommel uit de
schietheide op te
sporen".
Voor de belangen
van fietsers, wande
laars, ruiters en an
dere toeristen staat
de heer Nahuisen als
consul op de bres.
Eigenlijk moest de
toerist niet aan de
toekomst van de Del
len als vacantie-oord
twijfelen, omdat hij
de meeste bewoners, die er zitten, zich
helemaal niet zo onprettig voelen. Ze
moeten wel is waar op papier 50 dagen
per jaar naar elders trekken» maar in
de praktijk komt men nog lang niet aan
dat aantal dagen toe. Het vorig jaar wa-
Maar 7.50 per persoon per dag is voor
een enigszins uitgebreid gezin een wel
kom douceurtje. Daar heeft men graag
een dag familiebezoek in Epe of Heerde
voor over. Want dat komt er best weer
uit.
En wat die paarden van Brinkenhof
betreft: er is altijd geschoten en ook
getraind. Waarom de paarden vroeger
wel tegen de legerplaats konden en nu
niet meer, ja. dat weet men op Olde
broek ook niet.
Waartegenover staat, dat op een basis
van 50 evacuatiedagen per jaar natuur
lijk geen bedrijf opgericht kan worden.
En 's heren Brinks uittocht, in dat licht
bezien, dus begrijpelijk is.
.En wat gebeurt er nu met de huizen?"
Het rijk betaalt dus, voor die perio
dieke schiet-evacuatie een lieve som.
Het loopt zo tegen de ton aan schadever
goedingen per jaar. Als het Rijk het ter
rein dus koopt tegen een bepaald bedrag
is het van die schadevergoeding af. Dat
moet op den duur dus besparend werken.
Wie in de huizen op Nieuw Tongeren
woont kan er blijven tegen een zeer
lage huur. wat natuurlijk wel aantrek
kelijk is. Verlaat één van de tegenwoor
dige bewoners zijn huis, dan komen er
geen nieuwe burgers in, maar personnel
van het schietkamp, dat om dergelijke
woonruimte zit te seringen. Voor de
families geldt natuurlijk ook het perio
dieke ontruimingsbevel.
Nieuw Tongeren is in 1949 zeven dagen
ontruimd geweest. Dat mag dus inder
daad geen naam hebben. Maar het
wordt, met het toenemen van de oefen-
noodzaak natuurlijk wel meer! De com
mandant had van de burgemeester van
Epe en Oldebroek meer medewerking in
deze kwestie verwacht. Maar U en wij
kunnen ons dat standpunt wel indenken.
schietkamp-comman
dant, een waarborg
heeft.
Dat geeft de natuurliefhebber moed.
„En de woonhuizen in Nieuw Tongeren
dan?"
„Het is een kwestie van verstandig be
leid, dat het Rijk poogt die over te
nemen." De overste weet te vertellen, dat
De stallen van Brinkenhof. Nu al leeg.
Souvereiniteitsoverdracht was nooit een
prettige bezigheid.
Zo spraken dus de belanghebbenden,
In een slotartikel komen nog enkele des
kundigen over deze kwestie aan het
kunnen p&peqö^ien sPReken?
Eeuwen lang is deze vraag niet alleen
door leken maar ook door geleerden met
een overtuigd „ja" beantwoord. En de
voortreffelijke Brehm, wie wij zo veel
te danken hebben, somt trouwhartig in
zijn „Het leven der dieren" een menigte
anecdoten op van sprekende papegaaien,
zonder aan het spreekvermogen dezer
dieren enigszins te twijfelen.
De moderne natuurwetenschap heeft
een ander antwoord op deze vraag, n.L
een even overtuigd „neen!" Zeker* zijn
wij, met dit antwoord, in een veiliger
verhouding tot de waarheid dan Brehm
en zijn tijdgenoten. Immersnapraten is
geen spreken. De papegaai neemt woor
den over, of lievermaakt ze na, en ge
bruikt ze, is hij goed „opgevoed" bij
dezelfde gelegenheden en omstandig
heden, als waarbij hij ze heeft opge
vangen. Dat is een kwestie van geheugen,
ook vele eencellige diertjes eigen, doen
niet van inzicht en intellect.
De papegaai zou eerst in hoe ge
ringe mate dan ook kunnen spreken,
als hij uit de woorden, die hij Kent,
zelfstandig woord-combinaties, primit ive
zinnen wist te vormen en juist gebruiKen.
Zoals het jonge kind.
Volgens de laatste „Brehm"-bewerking
kan hij dat niet. Volgens Dr Th. Zeil
echter is een vraagteken achter deze uit
spraak niet ongepast. In zijn „Tierbeo-
bachtungen" vertelde hij van een hem
bekende papegaai, die in een huisgezin
leeft, dat uit een oude moeder en twee
dochters bestaat. Altijd is hij even praat
ziek. Hij „babbelt" de hele dag door.
's Middags echter, als de oude dame rust,
is nij niet alleen doodstil, maar waar
schuwt ook ieder, die de rust met enig
geluid verstoort, met de woorden: Pst!
gute Mutter schlaft(Stde goede
moeder slaapt
Men kan zeggen aldus dr Zeil
dat de papegaai de mensen op dezelfde
wijs hun naam geeft als wij de dieren.
Wij immers noemen de vogel, die
„koekoek" roept, „koekoek". Zp noemt
de papegaai hem, die zich als „Jacob"
voorstelt, „Jacob", en de jongen, die hem
vanaf de weg „Lausbub" (straatjongen)
toeschreeuwt, „Lausbub". Voor onze
vogel ben ik „Jacob", en mijn vrouw,
die hem „vogeltje" noemt, heet derhalve
bij hem „vogeltje". Het woord „Lausbub"
gebruikt hij afwisselend met het woord
„Lump" (lomperd) als scheldwoord. Op
een goede dag echter verraste hij ons,
door tegen mijn vrouw te gaan uitvaren,
doen niet met de woorden „Lump" of
„Lausbub", maar met „Lausvogele",
een woord, dat ik nog nooit gehoord had
en dat zeker ook geen mens hem Kan
hebben voorgezegd, mijn vrouw in geen
Men ziet. er is wel wat in te brengen
tegen het niet-kunnen-spreken van pape
gaaien Er zijn nog meerdere voorbeel
den, die op intellectuele woordvorming
en -toepassing wijzen. Het verbaast ons
niet. Het dier. dat géén menselijke rede
bezit, heeft daarom nog wél dierlijk
„verstand", en waarom zou dit hem niet
tot een primitieve „taal" kunnen brengen?
-1' 4- -
ZONDAGSBLAD 11 FEBRUARI 1950
Bekende landgenoten thuis
Zanger en zoeker van het oude nieuwe lied
Zielszorg werd aanleiding tot groots werh
ÏN de woning van ds- H. Hasper aan
de BenoordenhoutSe weg 250 te Den
Haag slaat men op een bronzen gong
als er bezoek voor de boven werkende
predikant is.
Het geluid rolt, als de galm van een
kerkklok, door het huis en met de tril
lingen ervan stijgt u mee, de trap op,
die u naar de werkkamer van ds. Has-
Daar komt de kerk u in allerlei vor
men tegemoet. Er is een crucifix aan de
wand. En er staan boeken in de rekken,
die handelen over dogmatiek en kerk
geschiedenis, Schrift en belijdenis. In
het midden van de kamer een grote
tafel, die bedekt is met knipselboeken,
met oude uitgaven van psalm- en ge
zangbundels, met Griekse nieuwe testa
menten uit de zestiende eeuw en La
tijnse uit de vijftiende. Het middenstuk
vormt een lamp, die voorstellingen van
kerkramen bevat.
De man die hier werkt is klein van
stuk, gezet, blozend en grijs behaard.
Zijn naam komt niet voor in „Wie is
dat?", het boek dat de naamlijst heet te
bevatten van bekende personen op elk
gebied iri het koninkrijk der Nederlan
den. Maar, het zal u duidelijk worden,
zo het u nog niet duidelijk is, ds. Has
per moet een geleerde, een dichter,
een systematisch zoeker en een uitplui
zer zijn. Hoe anders hadden uit deze
kamer dikke bundels geestelijke liede
ren, een reformatorisch kerkboek en een
nieuwe psalmberijming naar buiten kun
nen komen?
De literatuur en de muziek liggen in
dit huis dicht naast elkaar, de bijbel en
het woordenboek. Als de dominee
spreekt, klinkt er, uit een andere kamer
in het huis, door een der huisgenoten
gespeeld, het thema van een beroemd
pianoconcert uit een vleugel.
Wij waren nog jong en ter catechisa
tie bij de Zwolse ds. H. A. Munnik, toen
de naam Hasper voor ons al klonk als
die van de gong in zijn gang. Wij
leerden hem rangschikken onder hen,
die psalmen berijmen en we wisten het
wel: dat zijn er velen geweest. Marnix
van St. Aldegonde faalde- Datheen
slaagde en de overigens onbekende he
ren Johannes Eusebius Voet en Hendrik
Ghysen en de nog onbekender leden van
het gezelschap „Laus Deo Salus Populo"
werden, dank zij het feit, dat hun namen
voor in elk Nederlands psalmboek staan,
min of meer beroemd.
Wat zal het lot van ds. Hasper zijn?
Zijn psalmberijming is nu aanvaard door
de Gereformeerde Kerken in ons land.
Maar het is de tragiek van zijn werk,
dat het, juist nu het op het punt staat
bekroning te vinden, leidt tot verdeeld
heid in het Nederlandse protestantisme,
terwijl bet juist werd opgezet om de
kerk, die niet in staat is „samen te pra
ten" samen zingen te leren.
Hoe ds. Hasper tot dit werk kwam?
Hij was indertijd predikant in Schier
monnikoog en in de stilte van dit eiland
is de verscheurdheid van de kerk als
een spookbeeld over het water heen tot
hem gekomen. Hij heeft toen de gedachte
geponeerd een liederenbundel samen te
stellen van 200 of 300 liederen, die door
de leden van alle kerken konden worden
gezongen. Wij zingen immers vrijwel
iedere Zondag: U looft uw kerk alom,
waar Gij die ook vergaarde? Welnu: ds.
Hasper wilde dat dan wel eens horen.
En ds. Hasper niet alleen.
"^e dichters, op wie hij gehoopt had,
heten verstek gaan. De musicologen, die
"net werk, samen met de dichters hadden
moeten aanpakken eveneens, op een en
kele uitzondering na. Toen is de dominee
van Schiermonnikoog zelf aan het werk
gegaan.
Struikelblokken
Een zeer belangrijk struikelblok op
zijn weg bleek het auteursrecht dat de
uitgeversfirma Brandt op het evangeli
sche gezangboek heeft. Ds. Hasper be
studeerde er alle vroegere en tegenwoor
dige auteurswetten op. Het bleek onaan
tastbaar.
Het was evenwel voor ds. Hasper's
werk van grote betekenis, dat dit
auteursrecht bestond. Hij werd toen ge
roepen, de honderden geestelijke liede
ren die er zijn, tot op de bronnen na te
gaan, ze opnieuw te vertalen en te be
werken, van nieuwe harmonisaties te
voorzien of te doen voorzien en ze zo uit
Frauenkirche Ie Dresden
In ons Zondagsblad van 21 Januari
j.l. (pag. 1) namen wij een foto op
van de Frauenkirche te Dresden.
De heer A. H. R. te Den Haag deelt
ons mede, dat tijdens de oorlog deze
kerk totaal verwoest werd. Zij be
hoorde tot de prachtigste protestantse
kerken in Duitsland. Toen de heer R.
jaren geleden in Dresden was, bezocht
hij ook deze kerk, die een zeer diepe
indruk op hem maakte.
te geven. Hij verloste ze daarmee met
een van de ban, die er op lag, want ds.
Hasper ds van mening, dat er op een
geestelijk lied nimmer een recht mag
drukken. Dat moet men overal altijd vrij
kunnen verspreiden en zingen.
Hij dook dn bibliotheken en archieven,
in oude kerkboeken en vergeelde mu
ziekuitgaven, en hij vond de oorspronke
lijke teksten. Hij bracht ze zelf in zing
bare vorm en zo ontstond de bundel
„Geestelijke liederen uit de schat van
de kerk der eeuwen", waarvan de twee
de verzameling thans het licht zag.
Om zijn werk mogelijk te maken en
later voort te zetten vormde ds. Hasper
twee stichtingen: de stichting geestelijke
liederen uit de schat van de kerk der
eeuwen en de stichting tot verbreiding
van het geestelijk lied.
Zij zijn beide ten huize van ds. Has
per gevestigd.
Ds. Hasper's weg is niet over rozen
gegaan. Hij heeft van allerlei kant veel
tegenwerking ondervonden en velen
hebben zijn pogen, om de kérk door het
lied tot meer eenheid te brengen, misver-
Wat zouden de aalmoezeniers en de
dominees blij geweest zijn, als zij nu in
Indonesië de beschikking over een der
gelijke bundel gehad zouden hebben.
Mensen als ds. Hasper laten zich niet
ontmoedigen. De bundel komt er wel.
Op hem zijn de woorden uit Werumeüs
Buning"s ballade van de merel van toe
passing: De wereld zal ons altijd zon en
stenen zijn, maar Gij zult ons altijd te
min bezongen zijn.
Nieuwe psalmberijming
Dat bleek later, toen de stemmen om
nu toch eindelijk eens te komen tot een
nieuwe psalmberijming al sterker wer-
Iedereen zei het. Ds. Hasper deed het.
Hij gaf in 1936 zijn proefbundel uit,
waaraan later geweldig gedokterd is door
hemzelf en anderen. Maar, zegt ds. Has
per, dat was ook de bedoeling: het was
een proefbundel.
Het is een geweldig werk. Wij zien
alleen de buitenkant. Het bundeltje, kant
en klaar met de „honderd en vijftig psal
men van Israël op de oorspronkelijke
melodieën uit de zestiende eeuw, op
nieuw naar het hebreeuws bewerkt en
voorzien van aantekeningen".
Maar wat er voor ds. Hasper aan vast
zit ds verbazingwekkend. Hij heeft com
mentaren op iedere psalm geschreven.
Iedere psalm werd daardoor tot een apart
dossier. Drie dikke boeken met commen
taren op de psalmen zouden het worden.
Twee er van verslond het oorlogsgeweld.
Dal werk zou opnieuw gedaan moeten
worden. Een exemplaar is nog over. Dit
is de inhoud die geldt voor iedere psalm:
de hebreeuwse tekst, een vertaling in pro
za, de oorspronkelijke melodie, een ge
heel nieuwe berijming of een herziening
van de berijming van 1936, de openba
ringsgedachte van elke psalm, verklaren
de opmerkingen, wenken voor de predi
king, aantekeningen over berijming en
een historische en analytische beschou
wing van de melodie.
Behalve de bovengenoemde commen
taren gingen van ds. Hasper nog verlo
ren: 350 geestelijke liederen, drie preken
bundels, een literatuurgeschiedenis en
een geschiedenis van de dogmenhistorie.
En al dit werk is in de loop van de jaren
(ds. Hasper is nu 63) klaar gekomen tus
sen het gewone ambtelijke werk door.
Ds. Hasper heeft des Zondags altijd
tweemaal gepreekt. Hij deed dagelijks
huisbezoek en hield zijn catechisaties als
iedere andere dominee.
Vandaar dat hij vijftien tot zestien
uren per dag werkte.
Zielszorg
Maar de zielszorg was dan ook aan
leiding zich te verdiepen in gezangen
en psalmen. Achter ieder lied staat een
gezicht van een gemeentelid, van een
kind, een zieke of een oude in een van
de gemeenten, die Hasper diende.
Ds. H. Hasper in zijn werkkamer.
Er waren ook andere grote momenten.
Zo, toen de kinderen van een r.k, actoool
in Voorburg voor het eerst de psalmen
zongen. Want in de roomse kring is d/=*
belangstelling voor ds. Haspers' werk
Zijn liederenbundels werden in het
maleis vertaald en er komen nog meer
vertalingen. Voor de scholen op Oost-
Soemba staat een kin der-liederenbundel
op stapel, waarvoor ds. W. van Dijk, de
bekende missionaire predikant, tekenin
gen maakte. Tal van uitgaven wachten
nog. Een mensenleven schijnt te kort
voor zoveel arbeid die nog wacht.
En dat alles staat nog los van de strijd.
Want vergissen we ons niet, dan zijn de
eerste tekenen van een psalmenstrijd op
het protestantse erf al te bespeuren. Er
zal veel geestkracht, veel gebed en veel
geduld nodig zijn.
Maarde herder is vaker soldaat
geworden en geweest. Pastor Hasper ook.
Hij kent de strijd en de Helper erin.
Dat zegt hij zelf in een strijdlied van
zijn hand uit 1935:
Beef niet mijn ziel.
Al gaat de strijd ook tegen millioenen,
Dan heeft de Heer dien gij belijdt
Toch ook Zijn legioenen.
Gij schapen van één stal
In groten druk wilt u verenen.
Staat voor het Godsrijk pal.
God zendt Zijn en'glen om u henen.
„„Doopt bij beurten
JMEEN, neen vandaag
gaat het niet over
doopbeurten. Daar valt
natuurlijk ook het nodige
van te vertellen, maar dat
komt later wel eens aan
de orde. Voor het heden
hebben we het over die
ene, zeer bepaalde juf
frouw, die er een totaal
eigensoortige doopspractijk
op na heeft gehouden in
de dagen dat haar nakroost
nog uit kleine kinder,
kens" bestond. Dat tijdperk
is overigens al lang achter
de rug, want haar oudste
zonen en dochteren zijn
zelf alweer in de buurt van
het grootvaderschap, of
schoon dat niet zo heel veel
zegt wanneer je een paar
generaties lang tussen de
16 en 17 lentes trouwt.
Als ik haar kamer bin
nenkom is mijn eerste ge
dachte: ik tref het hier.
Daarbij is mijn aandacht
niet zozeer gericht op de
kennelijke verzorgdheid
van het vertrek dat
maakt men ook wel eens
anders mee maar spe
ciaal op de aanwezigheid
van diverse nakomelingen.
En de blijdschap daarover
spruit nu weer niet voort
uit een soort predikanten
psychose, die hunkert naar
grote gehoren al geef
ik toe dat lege stoelen en
banken in een avonddienst
ook niet mijn ideaal vor
men doch veelmeer uit
het feit dat een gesprek
met een gezin altijd grote
kansen biedt. De mensen
spelen zo vaak verstopper
tje voor elkaar en dan is
het goed wanneer ze ge
zamenlijk geconfronteerd
worden met het Evangelie:
daaruit groeit menigmaal
een verrassende openheid.
Helaas, er wordt terstond
een domper op mijn voor
barige vreugde gezet, want
de aanwezigen reageren
zeer verschillend op mijn
komst. Weliswaar reikt
Moeke, die te stevig is om
zich uit haar fauteuil te
kunnen opsjorren, mij een
welwillende hand en wel
iswaar volgt een zeker per
centage van de dramatis
personae haar voorbeeld
minderheid
heeft slechts
even opge
keken bij
mijn binnen.
komst om zich daarna met
verdubbelde energie te
storten op de onderhan
den zijnde levenstaak.
Een taak, die bestaat
in het verslinden van
vele sportbladen omdat
het Maandag 'is en in
het dito dito van evenveel
dik-beworste boterham
men omdat een mens
nu eenmaal leeft om te
eten. Sommigen verrichten
deze beide bezigheden
zelfs zo hartstochtelijk dat
het me niet zou verbazen
wanneer ze plotseling een
compleet voetbalrelaas
méé naar binnen zouden
werken. Slechts in één op-
zicht zijn alle aanwezigen
gelijk: er heerst een sfeer
van vriendelijke (of min-
der-vriendelijke) afwach
ting naar wat deze indrin
ger in het huiselijk tafereel
wel te zeggen zou hebben.
En juist die sfeer maakt
hét moeilijk om een begin
te vinden. Enthousiaste
begroetingen of vijandig
afwijzen zijn oneindig be
ter dan dit blanke zwijgen,
dat gelijkt op de interesse
van iemand, die z'n radio
aanzet zonder luistergids;
die het vurige oog ziet
aangloeien en dan gelaten
afwacht „of er wat is"
met het zeer tastbare voor
nemen om ook meteen
weer de luidspreker te
snoeren als het gebodene
hem niet zint. Maar wat
doe je er aan? Je bent in
het' water van het huisbe
zoek gevallen en je moet
zwemmenvooruit dus
maar. Waar
bij de toe
schouwer niet
vergete dat ik
kj vier trappen
achter de rug
onbekende
„Dat is hier 'n hele fa.
milie, geloof ik," probeer
ik te beginnen. Moe knikt
en de familieleden knik
ken ten dele mee. Dan
zegt Moe trots als een
pauw: „Me man en ik
hebben veertien .kinderen
en dit zijn er zes van." En
nu bega ik een kapitale
fout. In mijn onderbewust
zijn zit nog een voorgaand
gesprek met het moedertje
van een eersteling, die ge
doopt moet worden en het
woord „kinderen" ver
leidt me om het ijs verder
te breken met de in dit
geual wat overjarige in
formatie: „En allemaal
gedoopt?" als of ik van
plan ben daar onmiddel
lijk toe over te gaan voor
het geval men op dit punt
nalatig zou zijn geweest.
Althans, zo moet het de
ze onbekenden toeschij
nen en wat stugger ant
woordt Moeke: „Zes wel
en acht nietIk meen
dat te begrijpen en meen
óók, langs deze weg door
te dringen tot een levens
geheim. Dus informeer ik
verder: „En waarom bent
u daar zo opeens mee op
gehouden?" En dan komt
de verrassing, want Moeke
is er helemaal niét mee
opgehouden: „Nee," zegt
ze, „Nee, ik ben er nooit
mee opgehouden, ze zijn
alleen maar zowat om de
ander gedoopt. Hier Sjaan-
tje," en ze wijst een
struise vrouw aan die ik
nooit SjaanTJE zou dur-
Sjaantje is wel gedoopt".
Sjaantje lacht vriende
lijk en knikt „Maar Piet
daar niet" Piet hapt in
ziin krant en zijn worst.
„En Teunie weer wel"
lachen, knikken 'van Teu
nie „Maar Jan ook
niet" hap-hap van Jan.
„Maar Bep wel" alsvo.
ren bij Teunie en Bep
„En Kees niet" kran
tenworst bij Kees. En om
dat mijn gelaat nu één en
al vraagteken is, wordt de
explicatie voortgezet: ,.Ja,
hoe gaat dat. Toen Sjaantje
geboren werd. had ik een
vriendin en die voelde er
zo veel voor, maar toen
kwam Piet en toen had ik
net wat met haar gekre
gen en toen deden we het
natuurlijk niet. En met
Teunie was er hier zo'n
beste predikant inde wijk
en die wou dat zo graag,
maar bij Jans geboorte
was hij net van kant. Nou
en zo was er altijd wat,
weettu? En ik houd er
niet van om zo'n stelletje
kiiiders tegelijk te dopen,
want dan lijk je wel hei
denen en dat zijn we hele
maal niet
Wijkpredikant.