veRjoeq öe p&ARöen Ds H. HASPER. 4 ZONDAGSBLAD 11 FEBRUARI 1950 ZAL MARS DE V AC ANTIEG ANGERS VAN DE VELUWE VERDRIJVEN? ER ZIJN MENSEN, DIE ER NIETS VAN GELOVEN. MISSCHIEN komt het, doordat hotel Gude een paar honderd meter uit het gebied ligt, dat bij het schietterrein van de legerplaats Oldebroek zal worden gevoegd, maar dèèr is men veel minder pessimistisch over de verdwijning van de Dellen en de bossen er omheen als recreatieoord. Het gastenboek van het hotel is er om te bewijzen, hoe vooral het Westen des lands hier verpozing zoekt. Het huis leent er zich ook zo goed voor. Midden in het dennenbos ligt het en het is op een verhoging gebouwd. Dat werkt geweldig. Als U in de eetzaal staat en het raam uitkijkt is het of U in een^ ravijn staart. Zo diep ligt het Het is bij uitstek een paardensport hotel en er worden, van hieruit tal van rondritten gehouden, juist door het be dreigde gebied. „De militaire autoritei ten werken altijd mee", zegt mevrouw Gude. „De rallye's worden in onderling overleg uitgestippeld en vastgesteld op dagen, dat er niet geschoten wordt. Dat werkt uitstekend. Vele officieren van het schietkamp rijden mee. Er is geen sprake van beperking van het vreem delingenverkeer. De hele maand Augus tus 1949 is er b.v. niet geschoten en er was in dié allerdrukste vacantiemaand dus volop gelegenheid dit prachtige deel van de Veluwe te verkennen." Bij Gude zeggen ze: „Laten de mensen uit het Westen gerust komen. Het wordt wel zo georganiseerd, dat de vacantie- ganger geen storing zal ondervinden." Dat kan men daar zeggen, want hotel Gude ligt buiten de gevarengrens. Maaa Maar erin rin ligt Elisabeth's hoeve, die gedeelte staat. In dat gedeelte huist de bouvier-als-een-leeuw, die in het eerste artikel beschreven werd. Het dier, dat zich door het geopende raam trachtte te wringen om ons te besprin gen en dat nog juist bijtijds aan de ma nen teruggetrokken werd. De bewoonster van Elisabeth's hoeve is van mening, dat de dagen voor de Dellen en voor haar bedrijf als boerderij ge teld zijn. Maar of dat wat te maken heeft met de uitbreiding van het schietterrein is een andere vraag. Later op de dag hoor den we, dat er op de plaats van de ver woeste Elisabeth's hoeve een klein land huis zal komen en dat wijst weer niet op .onbewoonbaarheid. De bewoner van de Brinkenhof, de heer Brink, is evenwel van de onbewoon baarheid van het gebied overtuigd en hij is het meest duidelijke bewijs, dat er hier tussen Epe en Oldebroek wat ver anderen gaat. Want hij verlaat met vrouw en kinde ren de Brinkenhof en emigreert naar Australië. Deze maand gaat hij scheep. Hij bewoont één van die charmante landhuizen, die in Nieuw Tongeren staan en die alle binnen het bedreigde gebied vallen. Iedere dag, dat er geschoten wordt, moeten deze bewoners hun wo ningen verlaten. Ze krijgen er een ver goeding per persoon per dag voor, maar de heer Brink zegt, dat de aardigheid van het wonen er voor hem af is. Trouwens ook van het werken. Want hij placht in deze prachtige omgeving van heide en zand en bossen renpaar den te trainen. Daartoe bouwde hij een moderne paardenstal bij zijn woning, deed hij een stuk heide ontginnen om het tot weide om te vormen en maakte hij van de Brinkenhof eigenlijk een soort trai ningsoord voor de renbanen. Volgens de heer Brink ging het prach tig, tot het zware geschut op Oldebroek kwam, de paarden onrustig begonnen te worden en het op de baan niet meer deden. Hij had duizenden in zijn bedrijf gestoken, hij krijgt er een gedeelte" van .terug en hij gaat het in Australië nog eens proberen. Er zijn hem, zo zegt hij, allerlei beloften gedaan en niet nage komen. Hij gelooft an en is, te midden Meluwe, volkomen g Na de heer Brink spreekt de snuffe laar nog een stuk of wat belanghebben den, waar hij niet veel wijzer uit wordt, omdat ze zich tamelijk op de vlakte hou den en dan besluit hij de oorzaak van alle ellende en narigheid: het schietkamp zélf, te gaan bezoeken en de autoriteiten daar naar hun mening te vragen. Zo de Brinkenhof uit,zwaait de auto de weg op. Hij gaat over de „Knobbel" het hoge punt in de Legerplaats Oldebroek en daar, even aan de Oostzijde van de Knobbel is het commandantshuis en te vens d e verrassing van de reis. Wandel- en ruiterconsul Want er staan twee A.N.W.B.-bord- jes op het hek, dat toegang geeft tot het commandantshuis, Het ene ver telt, dat hier de ruiterconsul woont van de A.N.W.B. En het ander, dat hier de wandelconsul woont van de A.N.W.B, Wandelsport en ruitersport. Wandelen en paardrijden. Dat zijn de twee mo gelijkheden, die op en om de Dellen het best tot haar recht komen, gedu rende de zomermaanden. Wie dus de toeristische kant van het vraagstuk bespreken wil is hier meteen terecht. T T. Nahuisen, comman- rtelt dat hij de A.N W.B. zelf gevraagd heeft i beide consulaten belast te mogen worden, juist in verband met de netelige kwestie der „gebiedsuit breiding". Hij kent niet al leen het terrein door en door, hij weet ook wat het voor de vacantie- ganger waard is. „Ik doorkruis het vooral gedurende de weekeinden nog al veel met Lui kol Nahuise„. m n jeep zo zegt hij, „en het merkwaardige feit doet zich voor, dat er dan, op dagen dat er beslist niet geschoten wordt en iedereen dat weet, maar heel weinig vreemdelingen vertoeven. Gedurende de vacanties is dat uiteraard anders, maar juist dan streeft men er naar schietdagen te kiezen, die het minst De schietheirle. Motto: op de pandjes blijven, want in de hei liggen onontplojle projectielen. schadelijk zijn. Daarom is er de hele maand Augustus 1949 niet geschoten." „U moet niet vergeten," zegt de over ste, „dat we hier in Oldebroek al schieten van 1870 af. En in al die jaren hebben we gedurende de schietdagen de terreinen gesloten gehouden voor het verkeer. Het is een kwestie van voortschrijden der techniek, dat er nu een groter gebied ge durende de schietdagen wordt afgesloten, maar als er geen oefeningen zijn, blijft dit geweldige gebied geheel ter beschik king van de vacantieganger. Met de restrictie evenwel, dat hij uit de terrei nen als zodanig blijft en zich beperkt tot de onmiddellijke om geving van de paden, want er liggen daar overal nogal wat niet ontplofte granaten. Niet alleen van het eigen geschut; ook de Duitsers hebben hier vrij roekeloos rond geschoten en het is niet doenlijk alle rommel uit de schietheide op te sporen". Voor de belangen van fietsers, wande laars, ruiters en an dere toeristen staat de heer Nahuisen als consul op de bres. Eigenlijk moest de toerist niet aan de toekomst van de Del len als vacantie-oord twijfelen, omdat hij de meeste bewoners, die er zitten, zich helemaal niet zo onprettig voelen. Ze moeten wel is waar op papier 50 dagen per jaar naar elders trekken» maar in de praktijk komt men nog lang niet aan dat aantal dagen toe. Het vorig jaar wa- Maar 7.50 per persoon per dag is voor een enigszins uitgebreid gezin een wel kom douceurtje. Daar heeft men graag een dag familiebezoek in Epe of Heerde voor over. Want dat komt er best weer uit. En wat die paarden van Brinkenhof betreft: er is altijd geschoten en ook getraind. Waarom de paarden vroeger wel tegen de legerplaats konden en nu niet meer, ja. dat weet men op Olde broek ook niet. Waartegenover staat, dat op een basis van 50 evacuatiedagen per jaar natuur lijk geen bedrijf opgericht kan worden. En 's heren Brinks uittocht, in dat licht bezien, dus begrijpelijk is. .En wat gebeurt er nu met de huizen?" Het rijk betaalt dus, voor die perio dieke schiet-evacuatie een lieve som. Het loopt zo tegen de ton aan schadever goedingen per jaar. Als het Rijk het ter rein dus koopt tegen een bepaald bedrag is het van die schadevergoeding af. Dat moet op den duur dus besparend werken. Wie in de huizen op Nieuw Tongeren woont kan er blijven tegen een zeer lage huur. wat natuurlijk wel aantrek kelijk is. Verlaat één van de tegenwoor dige bewoners zijn huis, dan komen er geen nieuwe burgers in, maar personnel van het schietkamp, dat om dergelijke woonruimte zit te seringen. Voor de families geldt natuurlijk ook het perio dieke ontruimingsbevel. Nieuw Tongeren is in 1949 zeven dagen ontruimd geweest. Dat mag dus inder daad geen naam hebben. Maar het wordt, met het toenemen van de oefen- noodzaak natuurlijk wel meer! De com mandant had van de burgemeester van Epe en Oldebroek meer medewerking in deze kwestie verwacht. Maar U en wij kunnen ons dat standpunt wel indenken. schietkamp-comman dant, een waarborg heeft. Dat geeft de natuurliefhebber moed. „En de woonhuizen in Nieuw Tongeren dan?" „Het is een kwestie van verstandig be leid, dat het Rijk poogt die over te nemen." De overste weet te vertellen, dat De stallen van Brinkenhof. Nu al leeg. Souvereiniteitsoverdracht was nooit een prettige bezigheid. Zo spraken dus de belanghebbenden, In een slotartikel komen nog enkele des kundigen over deze kwestie aan het kunnen p&peqö^ien sPReken? Eeuwen lang is deze vraag niet alleen door leken maar ook door geleerden met een overtuigd „ja" beantwoord. En de voortreffelijke Brehm, wie wij zo veel te danken hebben, somt trouwhartig in zijn „Het leven der dieren" een menigte anecdoten op van sprekende papegaaien, zonder aan het spreekvermogen dezer dieren enigszins te twijfelen. De moderne natuurwetenschap heeft een ander antwoord op deze vraag, n.L een even overtuigd „neen!" Zeker* zijn wij, met dit antwoord, in een veiliger verhouding tot de waarheid dan Brehm en zijn tijdgenoten. Immersnapraten is geen spreken. De papegaai neemt woor den over, of lievermaakt ze na, en ge bruikt ze, is hij goed „opgevoed" bij dezelfde gelegenheden en omstandig heden, als waarbij hij ze heeft opge vangen. Dat is een kwestie van geheugen, ook vele eencellige diertjes eigen, doen niet van inzicht en intellect. De papegaai zou eerst in hoe ge ringe mate dan ook kunnen spreken, als hij uit de woorden, die hij Kent, zelfstandig woord-combinaties, primit ive zinnen wist te vormen en juist gebruiKen. Zoals het jonge kind. Volgens de laatste „Brehm"-bewerking kan hij dat niet. Volgens Dr Th. Zeil echter is een vraagteken achter deze uit spraak niet ongepast. In zijn „Tierbeo- bachtungen" vertelde hij van een hem bekende papegaai, die in een huisgezin leeft, dat uit een oude moeder en twee dochters bestaat. Altijd is hij even praat ziek. Hij „babbelt" de hele dag door. 's Middags echter, als de oude dame rust, is nij niet alleen doodstil, maar waar schuwt ook ieder, die de rust met enig geluid verstoort, met de woorden: Pst! gute Mutter schlaft(Stde goede moeder slaapt Men kan zeggen aldus dr Zeil dat de papegaai de mensen op dezelfde wijs hun naam geeft als wij de dieren. Wij immers noemen de vogel, die „koekoek" roept, „koekoek". Zp noemt de papegaai hem, die zich als „Jacob" voorstelt, „Jacob", en de jongen, die hem vanaf de weg „Lausbub" (straatjongen) toeschreeuwt, „Lausbub". Voor onze vogel ben ik „Jacob", en mijn vrouw, die hem „vogeltje" noemt, heet derhalve bij hem „vogeltje". Het woord „Lausbub" gebruikt hij afwisselend met het woord „Lump" (lomperd) als scheldwoord. Op een goede dag echter verraste hij ons, door tegen mijn vrouw te gaan uitvaren, doen niet met de woorden „Lump" of „Lausbub", maar met „Lausvogele", een woord, dat ik nog nooit gehoord had en dat zeker ook geen mens hem Kan hebben voorgezegd, mijn vrouw in geen Men ziet. er is wel wat in te brengen tegen het niet-kunnen-spreken van pape gaaien Er zijn nog meerdere voorbeel den, die op intellectuele woordvorming en -toepassing wijzen. Het verbaast ons niet. Het dier. dat géén menselijke rede bezit, heeft daarom nog wél dierlijk „verstand", en waarom zou dit hem niet tot een primitieve „taal" kunnen brengen? -1' 4- - ZONDAGSBLAD 11 FEBRUARI 1950 Bekende landgenoten thuis Zanger en zoeker van het oude nieuwe lied Zielszorg werd aanleiding tot groots werh ÏN de woning van ds- H. Hasper aan de BenoordenhoutSe weg 250 te Den Haag slaat men op een bronzen gong als er bezoek voor de boven werkende predikant is. Het geluid rolt, als de galm van een kerkklok, door het huis en met de tril lingen ervan stijgt u mee, de trap op, die u naar de werkkamer van ds. Has- Daar komt de kerk u in allerlei vor men tegemoet. Er is een crucifix aan de wand. En er staan boeken in de rekken, die handelen over dogmatiek en kerk geschiedenis, Schrift en belijdenis. In het midden van de kamer een grote tafel, die bedekt is met knipselboeken, met oude uitgaven van psalm- en ge zangbundels, met Griekse nieuwe testa menten uit de zestiende eeuw en La tijnse uit de vijftiende. Het middenstuk vormt een lamp, die voorstellingen van kerkramen bevat. De man die hier werkt is klein van stuk, gezet, blozend en grijs behaard. Zijn naam komt niet voor in „Wie is dat?", het boek dat de naamlijst heet te bevatten van bekende personen op elk gebied iri het koninkrijk der Nederlan den. Maar, het zal u duidelijk worden, zo het u nog niet duidelijk is, ds. Has per moet een geleerde, een dichter, een systematisch zoeker en een uitplui zer zijn. Hoe anders hadden uit deze kamer dikke bundels geestelijke liede ren, een reformatorisch kerkboek en een nieuwe psalmberijming naar buiten kun nen komen? De literatuur en de muziek liggen in dit huis dicht naast elkaar, de bijbel en het woordenboek. Als de dominee spreekt, klinkt er, uit een andere kamer in het huis, door een der huisgenoten gespeeld, het thema van een beroemd pianoconcert uit een vleugel. Wij waren nog jong en ter catechisa tie bij de Zwolse ds. H. A. Munnik, toen de naam Hasper voor ons al klonk als die van de gong in zijn gang. Wij leerden hem rangschikken onder hen, die psalmen berijmen en we wisten het wel: dat zijn er velen geweest. Marnix van St. Aldegonde faalde- Datheen slaagde en de overigens onbekende he ren Johannes Eusebius Voet en Hendrik Ghysen en de nog onbekender leden van het gezelschap „Laus Deo Salus Populo" werden, dank zij het feit, dat hun namen voor in elk Nederlands psalmboek staan, min of meer beroemd. Wat zal het lot van ds. Hasper zijn? Zijn psalmberijming is nu aanvaard door de Gereformeerde Kerken in ons land. Maar het is de tragiek van zijn werk, dat het, juist nu het op het punt staat bekroning te vinden, leidt tot verdeeld heid in het Nederlandse protestantisme, terwijl bet juist werd opgezet om de kerk, die niet in staat is „samen te pra ten" samen zingen te leren. Hoe ds. Hasper tot dit werk kwam? Hij was indertijd predikant in Schier monnikoog en in de stilte van dit eiland is de verscheurdheid van de kerk als een spookbeeld over het water heen tot hem gekomen. Hij heeft toen de gedachte geponeerd een liederenbundel samen te stellen van 200 of 300 liederen, die door de leden van alle kerken konden worden gezongen. Wij zingen immers vrijwel iedere Zondag: U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde? Welnu: ds. Hasper wilde dat dan wel eens horen. En ds. Hasper niet alleen. "^e dichters, op wie hij gehoopt had, heten verstek gaan. De musicologen, die "net werk, samen met de dichters hadden moeten aanpakken eveneens, op een en kele uitzondering na. Toen is de dominee van Schiermonnikoog zelf aan het werk gegaan. Struikelblokken Een zeer belangrijk struikelblok op zijn weg bleek het auteursrecht dat de uitgeversfirma Brandt op het evangeli sche gezangboek heeft. Ds. Hasper be studeerde er alle vroegere en tegenwoor dige auteurswetten op. Het bleek onaan tastbaar. Het was evenwel voor ds. Hasper's werk van grote betekenis, dat dit auteursrecht bestond. Hij werd toen ge roepen, de honderden geestelijke liede ren die er zijn, tot op de bronnen na te gaan, ze opnieuw te vertalen en te be werken, van nieuwe harmonisaties te voorzien of te doen voorzien en ze zo uit Frauenkirche Ie Dresden In ons Zondagsblad van 21 Januari j.l. (pag. 1) namen wij een foto op van de Frauenkirche te Dresden. De heer A. H. R. te Den Haag deelt ons mede, dat tijdens de oorlog deze kerk totaal verwoest werd. Zij be hoorde tot de prachtigste protestantse kerken in Duitsland. Toen de heer R. jaren geleden in Dresden was, bezocht hij ook deze kerk, die een zeer diepe indruk op hem maakte. te geven. Hij verloste ze daarmee met een van de ban, die er op lag, want ds. Hasper ds van mening, dat er op een geestelijk lied nimmer een recht mag drukken. Dat moet men overal altijd vrij kunnen verspreiden en zingen. Hij dook dn bibliotheken en archieven, in oude kerkboeken en vergeelde mu ziekuitgaven, en hij vond de oorspronke lijke teksten. Hij bracht ze zelf in zing bare vorm en zo ontstond de bundel „Geestelijke liederen uit de schat van de kerk der eeuwen", waarvan de twee de verzameling thans het licht zag. Om zijn werk mogelijk te maken en later voort te zetten vormde ds. Hasper twee stichtingen: de stichting geestelijke liederen uit de schat van de kerk der eeuwen en de stichting tot verbreiding van het geestelijk lied. Zij zijn beide ten huize van ds. Has per gevestigd. Ds. Hasper's weg is niet over rozen gegaan. Hij heeft van allerlei kant veel tegenwerking ondervonden en velen hebben zijn pogen, om de kérk door het lied tot meer eenheid te brengen, misver- Wat zouden de aalmoezeniers en de dominees blij geweest zijn, als zij nu in Indonesië de beschikking over een der gelijke bundel gehad zouden hebben. Mensen als ds. Hasper laten zich niet ontmoedigen. De bundel komt er wel. Op hem zijn de woorden uit Werumeüs Buning"s ballade van de merel van toe passing: De wereld zal ons altijd zon en stenen zijn, maar Gij zult ons altijd te min bezongen zijn. Nieuwe psalmberijming Dat bleek later, toen de stemmen om nu toch eindelijk eens te komen tot een nieuwe psalmberijming al sterker wer- Iedereen zei het. Ds. Hasper deed het. Hij gaf in 1936 zijn proefbundel uit, waaraan later geweldig gedokterd is door hemzelf en anderen. Maar, zegt ds. Has per, dat was ook de bedoeling: het was een proefbundel. Het is een geweldig werk. Wij zien alleen de buitenkant. Het bundeltje, kant en klaar met de „honderd en vijftig psal men van Israël op de oorspronkelijke melodieën uit de zestiende eeuw, op nieuw naar het hebreeuws bewerkt en voorzien van aantekeningen". Maar wat er voor ds. Hasper aan vast zit ds verbazingwekkend. Hij heeft com mentaren op iedere psalm geschreven. Iedere psalm werd daardoor tot een apart dossier. Drie dikke boeken met commen taren op de psalmen zouden het worden. Twee er van verslond het oorlogsgeweld. Dal werk zou opnieuw gedaan moeten worden. Een exemplaar is nog over. Dit is de inhoud die geldt voor iedere psalm: de hebreeuwse tekst, een vertaling in pro za, de oorspronkelijke melodie, een ge heel nieuwe berijming of een herziening van de berijming van 1936, de openba ringsgedachte van elke psalm, verklaren de opmerkingen, wenken voor de predi king, aantekeningen over berijming en een historische en analytische beschou wing van de melodie. Behalve de bovengenoemde commen taren gingen van ds. Hasper nog verlo ren: 350 geestelijke liederen, drie preken bundels, een literatuurgeschiedenis en een geschiedenis van de dogmenhistorie. En al dit werk is in de loop van de jaren (ds. Hasper is nu 63) klaar gekomen tus sen het gewone ambtelijke werk door. Ds. Hasper heeft des Zondags altijd tweemaal gepreekt. Hij deed dagelijks huisbezoek en hield zijn catechisaties als iedere andere dominee. Vandaar dat hij vijftien tot zestien uren per dag werkte. Zielszorg Maar de zielszorg was dan ook aan leiding zich te verdiepen in gezangen en psalmen. Achter ieder lied staat een gezicht van een gemeentelid, van een kind, een zieke of een oude in een van de gemeenten, die Hasper diende. Ds. H. Hasper in zijn werkkamer. Er waren ook andere grote momenten. Zo, toen de kinderen van een r.k, actoool in Voorburg voor het eerst de psalmen zongen. Want in de roomse kring is d/=* belangstelling voor ds. Haspers' werk Zijn liederenbundels werden in het maleis vertaald en er komen nog meer vertalingen. Voor de scholen op Oost- Soemba staat een kin der-liederenbundel op stapel, waarvoor ds. W. van Dijk, de bekende missionaire predikant, tekenin gen maakte. Tal van uitgaven wachten nog. Een mensenleven schijnt te kort voor zoveel arbeid die nog wacht. En dat alles staat nog los van de strijd. Want vergissen we ons niet, dan zijn de eerste tekenen van een psalmenstrijd op het protestantse erf al te bespeuren. Er zal veel geestkracht, veel gebed en veel geduld nodig zijn. Maarde herder is vaker soldaat geworden en geweest. Pastor Hasper ook. Hij kent de strijd en de Helper erin. Dat zegt hij zelf in een strijdlied van zijn hand uit 1935: Beef niet mijn ziel. Al gaat de strijd ook tegen millioenen, Dan heeft de Heer dien gij belijdt Toch ook Zijn legioenen. Gij schapen van één stal In groten druk wilt u verenen. Staat voor het Godsrijk pal. God zendt Zijn en'glen om u henen. „„Doopt bij beurten JMEEN, neen vandaag gaat het niet over doopbeurten. Daar valt natuurlijk ook het nodige van te vertellen, maar dat komt later wel eens aan de orde. Voor het heden hebben we het over die ene, zeer bepaalde juf frouw, die er een totaal eigensoortige doopspractijk op na heeft gehouden in de dagen dat haar nakroost nog uit kleine kinder, kens" bestond. Dat tijdperk is overigens al lang achter de rug, want haar oudste zonen en dochteren zijn zelf alweer in de buurt van het grootvaderschap, of schoon dat niet zo heel veel zegt wanneer je een paar generaties lang tussen de 16 en 17 lentes trouwt. Als ik haar kamer bin nenkom is mijn eerste ge dachte: ik tref het hier. Daarbij is mijn aandacht niet zozeer gericht op de kennelijke verzorgdheid van het vertrek dat maakt men ook wel eens anders mee maar spe ciaal op de aanwezigheid van diverse nakomelingen. En de blijdschap daarover spruit nu weer niet voort uit een soort predikanten psychose, die hunkert naar grote gehoren al geef ik toe dat lege stoelen en banken in een avonddienst ook niet mijn ideaal vor men doch veelmeer uit het feit dat een gesprek met een gezin altijd grote kansen biedt. De mensen spelen zo vaak verstopper tje voor elkaar en dan is het goed wanneer ze ge zamenlijk geconfronteerd worden met het Evangelie: daaruit groeit menigmaal een verrassende openheid. Helaas, er wordt terstond een domper op mijn voor barige vreugde gezet, want de aanwezigen reageren zeer verschillend op mijn komst. Weliswaar reikt Moeke, die te stevig is om zich uit haar fauteuil te kunnen opsjorren, mij een welwillende hand en wel iswaar volgt een zeker per centage van de dramatis personae haar voorbeeld minderheid heeft slechts even opge keken bij mijn binnen. komst om zich daarna met verdubbelde energie te storten op de onderhan den zijnde levenstaak. Een taak, die bestaat in het verslinden van vele sportbladen omdat het Maandag 'is en in het dito dito van evenveel dik-beworste boterham men omdat een mens nu eenmaal leeft om te eten. Sommigen verrichten deze beide bezigheden zelfs zo hartstochtelijk dat het me niet zou verbazen wanneer ze plotseling een compleet voetbalrelaas méé naar binnen zouden werken. Slechts in één op- zicht zijn alle aanwezigen gelijk: er heerst een sfeer van vriendelijke (of min- der-vriendelijke) afwach ting naar wat deze indrin ger in het huiselijk tafereel wel te zeggen zou hebben. En juist die sfeer maakt hét moeilijk om een begin te vinden. Enthousiaste begroetingen of vijandig afwijzen zijn oneindig be ter dan dit blanke zwijgen, dat gelijkt op de interesse van iemand, die z'n radio aanzet zonder luistergids; die het vurige oog ziet aangloeien en dan gelaten afwacht „of er wat is" met het zeer tastbare voor nemen om ook meteen weer de luidspreker te snoeren als het gebodene hem niet zint. Maar wat doe je er aan? Je bent in het' water van het huisbe zoek gevallen en je moet zwemmenvooruit dus maar. Waar bij de toe schouwer niet vergete dat ik kj vier trappen achter de rug onbekende „Dat is hier 'n hele fa. milie, geloof ik," probeer ik te beginnen. Moe knikt en de familieleden knik ken ten dele mee. Dan zegt Moe trots als een pauw: „Me man en ik hebben veertien .kinderen en dit zijn er zes van." En nu bega ik een kapitale fout. In mijn onderbewust zijn zit nog een voorgaand gesprek met het moedertje van een eersteling, die ge doopt moet worden en het woord „kinderen" ver leidt me om het ijs verder te breken met de in dit geual wat overjarige in formatie: „En allemaal gedoopt?" als of ik van plan ben daar onmiddel lijk toe over te gaan voor het geval men op dit punt nalatig zou zijn geweest. Althans, zo moet het de ze onbekenden toeschij nen en wat stugger ant woordt Moeke: „Zes wel en acht nietIk meen dat te begrijpen en meen óók, langs deze weg door te dringen tot een levens geheim. Dus informeer ik verder: „En waarom bent u daar zo opeens mee op gehouden?" En dan komt de verrassing, want Moeke is er helemaal niét mee opgehouden: „Nee," zegt ze, „Nee, ik ben er nooit mee opgehouden, ze zijn alleen maar zowat om de ander gedoopt. Hier Sjaan- tje," en ze wijst een struise vrouw aan die ik nooit SjaanTJE zou dur- Sjaantje is wel gedoopt". Sjaantje lacht vriende lijk en knikt „Maar Piet daar niet" Piet hapt in ziin krant en zijn worst. „En Teunie weer wel" lachen, knikken 'van Teu nie „Maar Jan ook niet" hap-hap van Jan. „Maar Bep wel" alsvo. ren bij Teunie en Bep „En Kees niet" kran tenworst bij Kees. En om dat mijn gelaat nu één en al vraagteken is, wordt de explicatie voortgezet: ,.Ja, hoe gaat dat. Toen Sjaantje geboren werd. had ik een vriendin en die voelde er zo veel voor, maar toen kwam Piet en toen had ik net wat met haar gekre gen en toen deden we het natuurlijk niet. En met Teunie was er hier zo'n beste predikant inde wijk en die wou dat zo graag, maar bij Jans geboorte was hij net van kant. Nou en zo was er altijd wat, weettu? En ik houd er niet van om zo'n stelletje kiiiders tegelijk te dopen, want dan lijk je wel hei denen en dat zijn we hele maal niet Wijkpredikant.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 12