Ék
c
V.O.-1
DOKTER VELDHUYZEN,
ZONDAGSBLAD 28 JANUARI 1950
I^E natuur neemt vaak harde
besluiten, maar op een goed
schip is alles en iedereen zee
vast. Het is een fiks vaarpar-
tijtje in het Kanaal; die sterk
verwijde zeekloof tussen Enge
land en Frankrijk. Ons scheepje
kantelt angstig in hoogopstij-
gend water. V.O.-l staat er met
zwarte letters op het wit van de scheeps-
pyp. We varen op een wetenschappelijk
schip; het vaartuig van visserij-onder
zoek. De witte ijsbloem van één vries-
nacht schittert op het glas van de stuur
hut en ook het tuig is witbevroren.
De „Anthoni van Leeuwenhoek" vaart
onder een strakke, heldere, vrieshemel
door en komt de nacht uit als een ten
toonstellingswerkstuk van een suiker
bakker. „Een gekloft schip", zegt schip
per Pronk en hij wijst op het touwwerk,
dat afgezet is met randjes rijp. Het is
een wilde wintcrvaart. Het sop ligt als
een brandende uitslag over de water-
korst; de hemel is zonnig en het water
wit en groen dooraderd. Het is een fan
tastisch beeld, dat voor ons oplicht; de
zee bespikkeld met flikkerlichtjes, die
de vallende zonnenstralen erop aan
brengen en al die witte kuifjes op de
golfkammen kunnen plots wegvallen in
het gat, van de deining.
„Er zijn bepaald storingen op de bo
dem", meent ook de bioloog, als we over
een nieuw dansend duin van ziedend
schuim rijden. In driftig water wrikt de
scheepsschroef zich een weg. de motor-
drijver zegt dat we boven onze kracht
uit varen. Als we het dek overschuive-
len naar de boeg. kletst het schuim ons
om de oren, het zijn werkelijk verre
van vlekkeloze dagen die we aan boord
slijten en hoofd en handen zijn met
Zóutstrepen bedekt. De zee is wat over-
spélig, er stort te veel water op ons
neer1 om lang aan dek te blijven. Han
den en tanden klapperen in de wind als
we de golven van heel diep omhoog zien
komen. Maar gerust zijn we, als we be
merken dat een golfdal ons plaats ge
noeg biedt. De stuurwacht geeft leiding
aan dit. ons zeewaardig scheepje.
De schipper zegt. dat de golven die
ons van achter belopen, niet veel kwaad
doen. „De beweging van de zee is op
recht en op de man af", meent deze
man. Voor ogen, die nooit van een berg
top af het dal inkeken, is het uitzicht op
een woest winters waterlandschap
groots en wijd. Dan zijn we mensen m
een geheel andere wereld geworden, die
varen als in voortdurende staat van op
winding. De zeeman leeft in vrijheid en
natuurlijkheid: hij heeft een atmosfeer
om zich die goed en schoon is om te ade
men. Opgestopte waterbergen maken
een mens rustig.
Doch er is meer dat ons bezighoudt,
het is het werk en het doel van dit vis-
serij-onderzoekingsvaartuig. Achter de
brug zien we dat iemand, door regelma
tige lichaamsbuigingen, zijn schaduw
naar voren werpt. Er staan daar man
nen aan het uitstaande trawlnet, dat nu
binnengehaald wordt Het is een bezig-
een schip met ambtenaren
Haal op de nellen!
heid voor harde handen, maar de trek
is goed. We zien dat dit biologisch schip
dezelfde vissen in zijn netten heeft als
een normaal visserschip. Maar de vang
sten dienen hier voor een ander doel.
De schol komt niet aan de markt, maar
in het laboratorium van de bioloog te
recht.
De bemanning van de „Anthoni van
Leeuwenhoek" bestaat uit ambtenaren,
die in dienst zijn bij het Rijksinstituut
voor Visserijonderzoek Het visruim
hoeft niet vol, de onderzoeker moet een
groot monster hebben voor zijn werk,
ongeveer driehonderd dieren. Hij zoekt
gijn buit uit de juist naar bovengehaal
de witvis en gaat daarmede het labora
torium binnen. Het is maar een klein
vertrekje aan boord van de grote kotter,
doch hij vindt er alles wat hij voor zijn
werk nodig heeft. De bioloog is in zijn
element, hij betast en betuurt het proef
exemplaar van alle kanten en plooit het
in de vorm waarin by dit wezen zonder
longen, het liefst voor zich ziet liggen.
Dan snijden zyn mesjes diep weg in het
vislijf; het smart ons en het zout in de
neusgaten doet ons niezen, we zyn wat
weekhartig. Het hoofdje van de vis
wordt er af geschud, de onderzoeker
leest de gehoorsteentjes af en weet dan
van welke leeftijd het dier is, dat^ hij
onderhanden heeft.
De visstand bedreigd
Deze man, die gebogen staat over een
vissenlijf tracht nu een oplossing te
vinden voor de vele problemen, welke
de Noordzee-fauna opwerpt Hy weet
men. Het is nog maar gelukkig, dat de
groeisnelheid van de vis zo groot is. In
de tijd dat de visnetten op zolaer hin
gen, in de oorlogsjaren, werd de visstand
weer gezond, maar thans zijn bepaal
de soorten als tong en bot reeds ernstig
aangetast. „De ontluistering van de vis
gronden kan slechts worden tegenge
gaan door bindende internationale af
spraken", meent de onderzoeker. „En in
het kader van deze internationale sa
menwerking varen wij in met onze hou
ten voorposten boot nu uit", besluit hij.
Op het ogenblik onderzoeken we de
paaiplaatsen van de schol, we concen
treren ons dus op de platvis.
dat de visstand van deze zee wordt be
dreigd door een ware afslachting. De
vangsten minderen, de Nederlandse vis
ser heeft dit uitroeiingsgevaar dagelijks
voor ogen. Er wordt terecht van over-
bevissing gesproken. Vele eeuwen haal
de de kustbewoner zijn netten door het
zeewater, waar en wanneer hij dat wil
de. Hij ploegde de zee om zoals de land
man zijn akker, en hij oogstte ook. met
wisselend resultaat Er wordt de laatste
vijftig jaren echter te intensief gevist,
waardoor de visgrond uitgeput raakt. En
de man van de wetenschap zegt nu dat
er regelend opgetreden moet worden,
omdat de Noordzee geen „dood"-water
worden mag! Het is zijn zorg om de vis
ser, eer deze zee kiest, met kennis van
de vangstgebieden toe te rusten. Hij
houdt zich bezig met de levenswijze der
vissen, hun voedsel. gToei, voortplanting
e.d. Daarvoor heeft hij een laboratorium
en een eigen onderzoekingsvaartuig no
dig Het is zijn ideaal de visser een
jaarlijkse productie te waarborgen wel
ke de zee blijvend opbrengen kan. Hij
ziet in het wilde wegvangen- van vis een
internationale ramp. En daarom behan
delt de zeeonderzoeker het visbroed e.d.
als verre verwanten; deze dingen heb
ben zijn liefde en achting.
Als we samen het kleine onderzock-
vertrek verlaten en weer aan dek gaan.
beurt een scherpe lichte winterse lucht
ons wat op. De hemel, die zwaar van
onrust over de visserijwereld hangt, zo
als de bioloog ons heeft laten voelen,
drukt niet zo erg meer op ons. We tref
fen aan dek het inslaap gevallen lichaam
van „de meester" aan; „die man schijnt
het niet koud te hebben". Het ontstui-
mige water stuit nog steeds met kracht
tegen „Anthoni's" flanken aan en in rus
tige regelmaat duiken we in zeekloven
of rijzen op goUbergen. Het is zot. maar
er is steeds nieuwe schoonheid om ons.
Het wateroppervlak is nu wat kalmer
geworden, donker en diepgegroefd. „Je
moet in de zee geloven, dan vaar je vei
liger". zegt de s chipper ons. We eten met
hem onze dagelijks maal: wat ingeblikt
eten en een portie vis. Goed eten Ook
de bioloog wipt heel wetenschappelijk
een pieper uit de pan. Als hij een ge
bakken scholletje in handen heeft merkt
hij zo terloops op, dat op grond van
statistische gegevens mag worden aan
genomen dat de Noordzee gemiddeld
een 375 millioen kg. aan bodemvis rijk
is. Dit jaargemiddelde, wordt er door de
visser voor de helft uitgehaald. „Maar.
zegt hij, „het ellendige is nu dat deze
zee eigenlijk één grote afgesloten vijver
is. Een water dus waarin de visstand
niet wordt aangevuld uit de oceaan,
maar zich zelf op peil houden moet. En
als de visser nu maar raak gaat schep
pen, is de visstapel snel uitgedund en
zullen, als thans reeds het geval is. de
dagvangsten per schip kleiner worden.
Wij moeten de vis rijp maken voor ae
netten, we moeten geduld hebben. En
daarom is het zo jammer, dat van de
Noordzee bevissende landen alleen Bel
gië nog achter blijft de grotere maas-
wijdte in te voeren om het vernietigen
van jonge, ondermaatse vis te vooiko-
Geen politiediensten
De vijf vissers, die met ons om de ta
fel zitten verrichten geen politie of con-
trölewerk; toch moet er een regelmatig
contact met de vissers zijn om uitwisse
ling van ervaringen mogelijk te maken.
We eten wat vruchten en roken ons
pijpje. We peinzen nog wat na over de
nuchtere woorden van de man van de
wetenschap; iemand die zich richt tegen
de fouten welke er in de visserij zijn
ingeslopen. En we zijn het eens met een
Plotseling een schok; als een
Eijl die van een ver terugge-
aalde handboogpees suist,
schiet het schip naar voren.
Het was een abuis, maar ons
biologisch gesprek vindt er zijn
einde door. We maken een dek-
wandeling en worden als in een tover
tuin binnengeleid; het geluid van water,
een zee van tonen om ons. Soms. door
rukwinden waait er wat toppenschuim
weg van de golven. Boven het schip
staat een donkere, maar toch glas
heldere hemel, waarin de sterren als
vuurvliegjes zwerven. Er gebeurt nog
iets. Hoog in de lucht glijdt .brom
mend iets weg. Een K.L.M.-machine
vliegt tussen de sterren; ergens in de
hoek van de hemel. Een nachtvlucht.
Ook de vissers staan nu om ons en zeg
gen daverende dingen. We liggen stil, de
onderzoeker staat met waterscheppers
gereed. Van verschillende diepten wordt
zeewater met het ingenieuze apparaatje
opgehaald. Hiermede worden voedings
gehalte en temperatuur van het water
onderzocht. Dan gaan de planktonnetten
door het water, ook van dit materiaal
waar vooral de haring van leeft, worden
de voedingszouten onderzocht. De bio
loog zegt. dat haring die dichter bij de
oorspronkelijke voedselbron, plaktón
(microscopisch kleine plantjes en die
ren) leeft, veel minder door overbevis-
sing wordt bedreigd. Voor de verse vis.
dieren die van wormen, schelpdieren en
kleine visjes leven, meent hij een zeker
voedsel tekort waar te nemen. De vis
sen die overschieten en belangrijk voor
het onderzoek zijn, worden met de snuit
tegen het nokje van de meetplank ge
duwd. Zo worden er van de zee en zijn
inhoud regelmatig monsters genomen
voor verschillende doeleinden.
We zijn het Kanaal uit en varen op
Scheveningen aan. We gaan langs vaste
punten, volgens programma en doen om
de drie uur een trek. In het laDorato-
num wordt dan o.m. nagegaan of de
aangroei van jonge vis aan schommelin
gen onderhevig is. Er wordt b.v. gecon
stateerd. dat bij vermindering van in
zee aanwezige vis, het aantal eieren dat
uitkomt, toeneemt. Een bewijs dlatde
natuur zo mogelijk het evenwi
matisch herstellen wil! Zo b<fl
voornamelijk het Noordelijk dl
Noordzee om een oogje op
king van deze visgronden te
Zoals gezegd vormt de bevolking
deze visvijver een gesloten kolonie
de bewoners hebben tijd nodig om
volgroeien, en te gedijen.
We hebben genoeg met de „Anthoni
van Leeuwenhoek" rondgeplast. Als we
de thuishaven bereiken geselen Sr°Je
regendroppels de golven. Dan is ons een
ding duidelijk; dat er voor elke visser
uit die zee nog wel een behoorlijke bo
terham is te halen; mits hij verstandig
te werk gaat. En dat bij uitbreiding
van de Nederlandse vissersvloot, de
nieuwbouw gericht moet zijn op grote
sterke schepen, die de verre visserij be
oefenen kunnen.
vijs dlat de
■olking
II C/2 h4
ZONDAGSBLAD 28 JANUARI 1950
Bekende landgenoten
J
AANVOERDER VAN KANKERBESTRIJDERS
„één vin öe zevert steRfqevAllen is kanker)"
jyOKTER W. F. Veldhuyzen, genees
heer-directeur van het Antoni van
Leeuwenhoekhuis in Amsterdam (Sar-
phatistraat 108) is een lange, grijze
zeventiger. Zijn ogen weerspiegelen de
vele gedachten, die in z'n hoofd op
komen en die z'n smalle dunne lippen
uitspreken. Gedachten, die zich nu
concentreren op de kankerbestrijding
in Nederland. Zoals zij zich, tot aan
z'n pensionnering op 65-jarige leeftijd,
bezighielden met de belangen van het
Wilheljninag asthuis in Amsterdam,
waarvan hij eveneens geneesheer
directeur was.
Kanker, zegt dokter Veldhuyzen, is een
ziekte met een gevaarlijke naam. Vroe
ger durfden de mensen die amper uit te
spreken. Het was rond het jaar dertien,
toen het Nederlandse Kankerinstituut
werd opgericht, ter nauwernood moge
lijk het met die naam te betitelen. Later
is dan wat gemakkelijker geworden,
maar de vrees voor kanker is toch nog
Het is geen wonder, want één van de
zeven sterfgevallen in ons land wordt
veroorzaakt door kanker. De schrik voor
kanker is bij veel mensen nog zó groot,
dat zij er niet naar laten kijken als zij
verdachte verschijnselen bij zich bemer
ken. En dat kan funest zijn.
En toch is kankerbestrijding helemaal
geen verloren zaak. Het merendeel van
de gezwellen is n.l. vroegtijdig te her
kennen en de grote meerderheid is te
jjenezen met de middelen, die er thans
geeft dokter Veldhuyzen een
^^^^H|^z>pziienbarende cijfers. Opzien-
^^Bjvoor ons. die dus ook tot de
^^^^HRensen schijnen te behoren, die
^^^BRinderstellen, dat tegen kanker geen
^^^fruid gewassen is.
Maar zie hier dokter Veldhuyzen's
geruststellende cijfers. Bij vroegtijdig
herkennen is 97 pet. van de lipkanker-
gevallen te genezen; 53 pet. van de
endeldarmkanker, 98 pet. van de huid
kanker, 90 pet. van de borstkanker,
52 pet. van de maagkanker en 65 pet.
van de baarmóederkanker. Verwaar
loost men evenwel de verschijnselen
en wordt er te laat ingegrepen, dan
zijn de cijfers direct veel ongunstiger.
Dan geneest van lipkanker slechts 33
pet., endeldarm 25 pet. (het percen.
tage ligt nu iets hoger), huidkanker
4ÊQ& pet., borstkanker 48 pet., maag-
fljwiker 20 pet. en baarmoederkanker
^IRet komt er dus inderdaad op aan
vroegtijdig de ziekte te onderkennen.
Om het grote publiek daarbij behulp
zaam te zijn dient het Antoni van Leeu-
wénhoekhuis. Het herbergt een labora
torium, waar men langs wetenschappe
lijke.weg de kanker benadert en de mid
delen, die b.v. uit Amerika naar Amster
dam komen, bestudeert. Waar men ook
12.000 muizen houdt om de reacties van
die dieren na te gaan en de ontwikke
ling -van de kanker in de verschillende
geselecteerde muizenstammen.
'Daarnaast werkt de kliniek, die uitge
groeid is tot een compleet ziekenhuis
met. in 1948 in totaal 972 patiënten met
15167 verpleegdagen. Het aantal consul
ten bedroeg er 10656, het aantal Róntgen-
béstralingen 26426 en het aantal radium-
bestralingen 647.703. Voor de eerste maal
werd in dat jaar het weefsel van 1290
patiënten onderzocht.
Maar niet alleen daartoe dient deze
kliniek. Zij onderzoekt ook de waarde
van de. door het laboratorium aanbevo
len genezingsmethoden en controleert
dus de theorie aan de hand van de
praktijk.
Er gaan geschriften en voorlichting
uit van het Instituut, bestemd voor art
sen, studenten, specialisten, verpleegsters
en er worden jaarlijks „Anthoni van
Leeuwenhoekdagen" gehouden, waarin
de onderzoekers van het Instituut de re
sultaten van Hun experimenten mee
delen.
Tot die voorlichting behoort ook het
foldertje, dat het publiek attent maakt
op de zeven kenmerken waaraan kanker
te onderkennen is en waarvoor men dus
op z'n hoede moet zijn, d.w.z. de dokter
moet raadplegen.
Hier zijn ze:
1. Elke verdikking in huid, tong,
lippen en slijmvliezen, die groeit of
gaat zweren.
2. Elke verandering of jeuk in een
wrat of moedervlek.
3. Elke ki0bbel in de borst.
4. Elk abnormaal bloedverlies.
5. Elke heesheid of hoest, die niet
binnen enkele weken over is.
6. Elke aanhoudende slechte spijs-
iiertering of moeilijkheid bij het
slikken.
7. Na het veertigste jaar optreden
de verandering in de stoelgang.
„Dat behoeft allemaal geen kanker te
zijn", zegt dokter Veldhuyzen. „Maar
het kan kanker zijn. Beginnende kan
ker doet als regel geen pijn. Vroegtijdig
ingrijpen kan. de cijfers-wijzen het uit,
een belangrijke kans op genezing ge-
Dat neemt niet weg. dat dokter Veld
huyzen voorzichtig is met het wekken
van verwachtingen. Zelfs ten aar.zien
van de mogelijkheid om de ziekte te be
strijden. Het is n.l. nog lang niet zo, dat
het Kankerinstituut alle gevallen aan
kan, die het voorgelegd krijgt. Het aller
mooiste zou zijn, als in het hele land
periodieke onderzoekingen zouden plaats
vinden. Maar daar is een zo uitgebreide
staf van specialisten voor nodig, dat men
zich tot enkele centra en daar in de eer
ste plaats de echte zieken, beperken
moet. Kanker is n.l. geen ziekte die zich
overal gelijk openbaart. Het is een ver
zamelnaam voor een hele reeks gezwel
len, die in allerlei organen van het
lichaam kunnen zitten. De huisartsen
zijn daarin niet gespecialiseerd. En de
specialisten hebben bepaalde onderdelen
van het menselijk organisme binnen hun
belangstelling betrokken, de een dit en
de ander dat. Bij een volledig onder
zoek moeten zij dus allemaal in actie
komen. Daar Is een hele organisatie voor
nodig. In Amerika laten de verzekerings
maatschappijen periodieke onderzoekin
gen verrichten, maar in ons land schij
nen dae maatschappijen er minder be-
Dokler Veldhu
langstelling voor te hebben. Zo moet het
Antoni van Leeuwenhoekhuis zich be
perken tot diegenen, die er om vragen
onderzocht te worden. Anders kan het
de belangstelling onmogelijk verwerken
en komen de echte zieken in het ge
drang.
Er is bij de kankerbestrijding steeds
een, wat men in Amsterdam noemt
„verloren periode". Het is de tijd, die er
verloopt tussen het ontdekken van de
verschijnselen en de beslissing naar de
dokter te gaan. En daarna nog de tijd,
die er ligt tussen de diagnose van de
huisarts en diens behandelingsmethode
en zijn beslissing de zieke naar een spe
cialist door te zenden.
De Amerikaanse kankerinstituten pas
sen een andere methode toe om deze
„verloren periode" zo kort mogelijk te
maken. Zij geven boekjes uit, waarin
precdes staat wat de dokter doen moet
om van een bepaald geval te zeggen of
het kanker is. Die handleidingen zeggen
tegen de patiënt: „De dokter zal je zó en
zó onderzoeken om dat resultaat te be
reiken." Met die wetenschap gewapend
gaat de patiënt op z'n dokter at en die
heeft dan het programma maar af te
werken. Eerder is de patiënt toch niet
gerust. Dokter Veldhuyzen voelt er niets
voor. „Wij hebben het systeem van huis
arts" zegt hij en dat moet vertrouwen
wekken, zoals het steeds vertrouwen ge
wekt heeft. Hij kan niet alles weten.
Maar de publicaties van het Instituut en
de ..artsendagen", die worden georgani
seerd. hebben een grote invloed op het
vroegtijdig herkennen van kanker door
de huisarts
Of de kanker toeneemt in Nederland?
„Ja kyk eens, er zijn meer oude men
sen. De gemiddelde leeftijd is veel ho
ger dan vroeger. En aangezien er onder
oudere mensen méér kankergevallen
voorkomen, dan onder jongere, zijn er
dus meer kankergevallen in Nederland.
Maar verontrustend is die toename niet.
Het is alleen een uitvloeisel van het
„langer leven" van ons volk.
Verschillende kankersoorten daaren
tegen zijn geheel verdwenen.
Vroeger bestond er een, onder schoor
steenvegers veel voorkomende, kanker.
Zij moesten de schoorstenen lijfelijk in
kruipen en hun huid kwam daardoor in
aanraking met roet. De schoorstenen
werden niet alleen zo gebouwd, dat de
man er niet meer inhoeft. maar men
ontdekte bovendien, dat bepaalde teer
stoffen kanker opwekten. Hoe. weet nog
niemand, maar het staat vast dat het ge
schiedt. Dat is op muizen proefondervin
delijk vastgesteld. Sindsdien heeft men
een mogelijkheid én voor schoorsteen
vegers, én voor katoenspinners (die met
parafine in aanraking komen) alsmede
voor arbeiders in de piekmijncn de kan
ker verleden tijd te maken.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de
longkanker (die men voorheen vaak voor
t b.c. versleet) is toegenomen. Het is nu
maar op te sporen waaraa>i dat ligt.
En overigens: de medicus geeft voor
vele sterfgevallen kanker als doodsoor
zaak aan. Maar het staat voor het Insti
tuut in Amsterdam niet vast of de diag
nose inerdaad goed of fout was. Door
lichting en foto's spelen hier een zeer
belangrijke rol.
Het is zeer interessant dokter Veld
huyzen te horen spreken over „zijn"
muizen, die een zekere wereldfaam heb
ben om hun „stamzuiverheid" en de uit
stekende proeven die er mee genomen
zijn. Bij die muizen maar dokter
Veldhuyzen vestigt er nadrukkelijk de
aandacht op, dat dit alleen voor de mui
zen geldt en dat, wat de mensen betreft
waarschijnlijk heel andere factoren in
het spel zijn en het dus daarvoor niet
geldt bij de muizen is vastgesteld, dat
er in de muizenmoedermelk van bepaal
de stammen een smetstof zit, die kanker
overbrengt. Door de jonge muizen ter
stond na de geboorte te isoleren en door
andere muizen te doen zogen heeft men
merkwaardige resultaten bereikt.
Uiteraard neemt het Nederlandse Kan
kerinstituut op ruime schaal deel aan de
onderzoekingen, die in andere landen,
vooral in Amerika worden ingesteld. Er
is radio-actieve jodium gearriveeid en
radio-actieve fosfor, die beide ten doel
hebben de aangetaste weefsels gunstig te
beïnvloeden en de zieke plekken met
radioactieve stralen te „bombarderen".
De resultaten zijn nog gering.
Een ander gevolg van de nieuwste ont
dekkingen is. dat radium een afvalpro
duct van de atoom-energie geworden is.
Het uranium, waarin het voorkomt,
wordt thans gebruikt voor het vrijma
ken van andere stoffen .en de prijs van
radium daalde daardoor tot 60 per mil
ligram. Het hebben van een gram ra
dium blijft dus nog altijd een dure ge
schiedenis.
En dat is eigenlijk de tragiek van het
kankeronderzoek: het permanent gebrek
aan geld. Er zouden in Nederland drie
vier volledige instituten moeten zijn,
waar alle soorten van patiënten met ra
dium en Röntgenstralen behandeld zou
den kunnen worden. En daarnaast: con-
sultatiebureaux in nog meerdere plaat
sen. Maar het vergt allemaal geweldige
bedragen. Om de hoge investeringen laat
men het dus na. Rotterdam heeft een
Radio therapeuthisch Instituut, dat ge
lijksoortige arbeid verricht, Deventer
heeft een begin van een sub-centrum en
Eindhoven krijgt er een, maar het is
allemaal nog te weinig.
Vandaar dat dokter Veldhuyzen
twee dingen nadrukkelijk vroeg: m de
eerste plaats, dat men zichzelf con
troleert en in de gaten houdt. Vooral
moeders in drukke gezinnen, die niet
veel tijd hebben aan zichzelf te den
ken moeten dat doen.
En daarnaast: dat men zich zal
bezinnen op de eigen mogelijkheden
het kankerinstituut naar vermogen te
steunen. Eén op de zeven sterfgevallen
veroorzaakt door kanker: het is te
veel. Te meer daar er zoveel voor
komen kan worden!
Succesnummer
'•ja' kijkt u eens hief',
zegt de meneer en ik
kijk mijn beide ogen uit,
maar ik zie niets bijzon
ders, want hij heeft dit
verzoek alleen maar zo bij
wijze van spreken gedaan.
'Dat is een bittere teleur
stelling voor me, aangezien
ik ditmaal helemaal niet
in de Volkswijk op stap
ben, doch ver daarbuiten
ten bate van die Volks
wijk. Feitelijk is da; geen
opdracht: men moest pre
dikanten ruimschoots in
staat stellen óm hun ar
beid te verrichten zonder
dat zij zich om de pennin
gen behoefden te beko n-
meren. Maar ja, het feit
ligt er nu eenmaal en als
de wijkkas voor de zoveel
ste keer leeg is heb ik al
leen maar de keus tussen
thuis blijven z.tten met de
arremoei in mijn beurs en
mijn hart, óf te gaan
schooien. Eén mogelijk
heid is in elk geval uitge
sloten: armen te bezoeken
met geen ander doel dan
om hen on geholpen weer
alleen te laten. Zodoende
ben ik dus bij deze me
neer aangeland, die me
verzoekt te kijken: „Ja,
kijkt u eens hier; ik zou
best wat willen geven en
ikke... eh.... kan dat ook
wel doen, maar ik heb
eigenlijk zo het gevoel dat
het toch allemaal wegge,
gooid geld is en daarom
heb ik er niet zo veel
animo in, weet u. U ver
telt me nu wel die verhaal
tjes van al die narigheid
en van al dat werk, maar
heeft uw arbeid nu tuel eh
succes, zal ik maar zeg
gen?" Ziezo, de vraag is
gedaan en meneer kijkt
triomfantelijk als een op
haalbrug, die net naar bo
ven ging toen je er over
Ondertussen zit ik met
de gebakken peren: heeft
mijn werk succes? Gesteld
dat ik er nu eens boeken
van kon bijhouden en er
rekeningen voor kon uit
schrijven, wat zou ik dan
precies te noteren hebben?
Ik zie me at bezig: één
huwelijk gesoldeerd, nieu
we koppeling aangebracht
idem zoveel; één gerepa
trieerd mili-
fair volledig
uitgeboend
en nagekeken
enkele onder
delen ver
nieuwd idem zoveel; één
gezinnetje drie meter op
getakeld en met liefde-olie
gesmeerd idem zoveel; één
stuk sjagrijnig mens, die
alles beter weet: mondlek
gedicht en hart weer op
gang gebracht nog eens
idem zoveel. Ja, werkelijk-v
ik zie me zelf al in de
weer met al die akkefiet
jes: ik sta in mijn wijk-
winkeltje en de juffrouw,
die ten einde raad, haar
man bij me ter reparatie
bracht, staat vrolijk in de
deur en informeert: „Is-
ie-al-klaar?" Waarop ik,
monter als een rijwielher
steller verzeker: „Jawel,
juffrouw, hij staat in box
zeven en hier is de nota:
remmen bijgesteld en stuur
vastgezetWanneer ik
de dingen zo bekijk, heb
ik immers even wezenlijk
succes als ieder ander
eerlijk ambachtsman. Of
schoon die toch ook voor
de nare mogelijkheid staat,
dat de juffrquw na een
half uur of na een maand
terug komt om hem te ver
tellen dat hij toch maar
een prulbaas is en dat de
hele reparatie geen zier
Uit de
VOLKSWIJK
geholpen heeft. Ja, mijn
risico is welbekeken nog
veel groter dan dat. van
een zakenman, aangezien
levende mensen nóg on
redelijker en nog dwarser
zijn dan machines, nog
eigenzinniger en nog ei
genwijzer: zo kan men
denken dat alles in orde is
en zo bewijzen ze metter
daad dat je niets bereikte.
Daar komt nog wat bij:
mijn werk mag dan al iets
te maken
hebben met
huwelijks- en
gezinsmoei
lijkheden,
met sociale
en economische problemen,
maar dat alles is toch in
den grond vers twee. Iets
anders gaat voorop
misschien kan ik beter
zeggen: iets anders speelt
in ditzelfde lied de eerste
stem de verkondiging
van het Evangelie. En er
is toch wel nimmer een
mens geweest, die daarin
arbeidde en dan over „suc
ces" kon spreken? Predi
kanten en zendelingen zijn
in hun soort wel jagers op
groot wild, maar nimmer
hangen ze de geweien
van gevelde tegenstan
ders aan hun wand,
noch bedekken ze de vloer
van hun vertrek met de
huiden van bekeerlingen.
Nog anders zelfs: ze zijn
getuigen van Gods wonde
ren en zij weten heel wel
dat niet zij zelf iemand tot
bekering brachten, maar
dat Gods Heilige Geest
dat werk tot stand doet
komen. Zij zijn zich bewust
dat er wel een methode
bestaat om iemand schrij
ven, lezen, rekenen of
aardrijkskunde te leren,
maar dat er geen methodes
zijn aan te wijzen, waar
door men zielen toebrengt.
Succes? Het woord alleen
misstaat tn deze sfeer: het
is een leugen; het is een
meten van het geestelijke
met de maten van het
stoffelijke. Het is evengek
om over een kilo melk te
spreken als over het suc
ces van de prediking. Al
weer: nog daargelaten dat
je hierover nu juist niet
spreken kunt. Op de dag
dat je dat doen zoudt, kun
nen ze je gerust naar Ne-
bukadnezar in de wei laten
lopen om gras te eten.
Het meneertje voor me
zit ondertussen te wach
ten: hij heeft me toch maar
kennelijk vast gezet. Ja
hoor, hij heeft het wel by
het rechte eind: al dat ge
praat is maar klets en hij
kan zijn bijdrage beter in
zijn zak houden. Voor
Lieftinck. Voor een extra
borrel en een dito-sigaar.
Maar als ik hem zo zie
zitten, weet ik plotseling
dat ik nochtans succes heb
geboekt: ik heb zelf wat
geleerd. „Ja", zeg ik dan,
,Ja, ik heb reuze succes
gehad, al is dat anders dan
u bedoelt. Ik heb wat men
senkennis opgedaan. Ik
heb de oerinstincten leren
kennen, die door nette
mensen gemaskeerd wor
den. In de wijk zegt
iemand, die een ander niet
helpen w i l, „Stik-de-
moord" en dan wrijft hij
zich in zijn handen en ge
niet van andermans ver
driet. Het is jammer voor
u, meneer Dinges, maar uw
handen, weet u: uw han
den, die hebben u verra
den. En dat zou ik vroeger
nooit gezien hebben. Ja, ik
heb véél succes gehad
WIJKPREDIKANT.