Ék c V.O.-1 DOKTER VELDHUYZEN, ZONDAGSBLAD 28 JANUARI 1950 I^E natuur neemt vaak harde besluiten, maar op een goed schip is alles en iedereen zee vast. Het is een fiks vaarpar- tijtje in het Kanaal; die sterk verwijde zeekloof tussen Enge land en Frankrijk. Ons scheepje kantelt angstig in hoogopstij- gend water. V.O.-l staat er met zwarte letters op het wit van de scheeps- pyp. We varen op een wetenschappelijk schip; het vaartuig van visserij-onder zoek. De witte ijsbloem van één vries- nacht schittert op het glas van de stuur hut en ook het tuig is witbevroren. De „Anthoni van Leeuwenhoek" vaart onder een strakke, heldere, vrieshemel door en komt de nacht uit als een ten toonstellingswerkstuk van een suiker bakker. „Een gekloft schip", zegt schip per Pronk en hij wijst op het touwwerk, dat afgezet is met randjes rijp. Het is een wilde wintcrvaart. Het sop ligt als een brandende uitslag over de water- korst; de hemel is zonnig en het water wit en groen dooraderd. Het is een fan tastisch beeld, dat voor ons oplicht; de zee bespikkeld met flikkerlichtjes, die de vallende zonnenstralen erop aan brengen en al die witte kuifjes op de golfkammen kunnen plots wegvallen in het gat, van de deining. „Er zijn bepaald storingen op de bo dem", meent ook de bioloog, als we over een nieuw dansend duin van ziedend schuim rijden. In driftig water wrikt de scheepsschroef zich een weg. de motor- drijver zegt dat we boven onze kracht uit varen. Als we het dek overschuive- len naar de boeg. kletst het schuim ons om de oren, het zijn werkelijk verre van vlekkeloze dagen die we aan boord slijten en hoofd en handen zijn met Zóutstrepen bedekt. De zee is wat over- spélig, er stort te veel water op ons neer1 om lang aan dek te blijven. Han den en tanden klapperen in de wind als we de golven van heel diep omhoog zien komen. Maar gerust zijn we, als we be merken dat een golfdal ons plaats ge noeg biedt. De stuurwacht geeft leiding aan dit. ons zeewaardig scheepje. De schipper zegt. dat de golven die ons van achter belopen, niet veel kwaad doen. „De beweging van de zee is op recht en op de man af", meent deze man. Voor ogen, die nooit van een berg top af het dal inkeken, is het uitzicht op een woest winters waterlandschap groots en wijd. Dan zijn we mensen m een geheel andere wereld geworden, die varen als in voortdurende staat van op winding. De zeeman leeft in vrijheid en natuurlijkheid: hij heeft een atmosfeer om zich die goed en schoon is om te ade men. Opgestopte waterbergen maken een mens rustig. Doch er is meer dat ons bezighoudt, het is het werk en het doel van dit vis- serij-onderzoekingsvaartuig. Achter de brug zien we dat iemand, door regelma tige lichaamsbuigingen, zijn schaduw naar voren werpt. Er staan daar man nen aan het uitstaande trawlnet, dat nu binnengehaald wordt Het is een bezig- een schip met ambtenaren Haal op de nellen! heid voor harde handen, maar de trek is goed. We zien dat dit biologisch schip dezelfde vissen in zijn netten heeft als een normaal visserschip. Maar de vang sten dienen hier voor een ander doel. De schol komt niet aan de markt, maar in het laboratorium van de bioloog te recht. De bemanning van de „Anthoni van Leeuwenhoek" bestaat uit ambtenaren, die in dienst zijn bij het Rijksinstituut voor Visserijonderzoek Het visruim hoeft niet vol, de onderzoeker moet een groot monster hebben voor zijn werk, ongeveer driehonderd dieren. Hij zoekt gijn buit uit de juist naar bovengehaal de witvis en gaat daarmede het labora torium binnen. Het is maar een klein vertrekje aan boord van de grote kotter, doch hij vindt er alles wat hij voor zijn werk nodig heeft. De bioloog is in zijn element, hij betast en betuurt het proef exemplaar van alle kanten en plooit het in de vorm waarin by dit wezen zonder longen, het liefst voor zich ziet liggen. Dan snijden zyn mesjes diep weg in het vislijf; het smart ons en het zout in de neusgaten doet ons niezen, we zyn wat weekhartig. Het hoofdje van de vis wordt er af geschud, de onderzoeker leest de gehoorsteentjes af en weet dan van welke leeftijd het dier is, dat^ hij onderhanden heeft. De visstand bedreigd Deze man, die gebogen staat over een vissenlijf tracht nu een oplossing te vinden voor de vele problemen, welke de Noordzee-fauna opwerpt Hy weet men. Het is nog maar gelukkig, dat de groeisnelheid van de vis zo groot is. In de tijd dat de visnetten op zolaer hin gen, in de oorlogsjaren, werd de visstand weer gezond, maar thans zijn bepaal de soorten als tong en bot reeds ernstig aangetast. „De ontluistering van de vis gronden kan slechts worden tegenge gaan door bindende internationale af spraken", meent de onderzoeker. „En in het kader van deze internationale sa menwerking varen wij in met onze hou ten voorposten boot nu uit", besluit hij. Op het ogenblik onderzoeken we de paaiplaatsen van de schol, we concen treren ons dus op de platvis. dat de visstand van deze zee wordt be dreigd door een ware afslachting. De vangsten minderen, de Nederlandse vis ser heeft dit uitroeiingsgevaar dagelijks voor ogen. Er wordt terecht van over- bevissing gesproken. Vele eeuwen haal de de kustbewoner zijn netten door het zeewater, waar en wanneer hij dat wil de. Hij ploegde de zee om zoals de land man zijn akker, en hij oogstte ook. met wisselend resultaat Er wordt de laatste vijftig jaren echter te intensief gevist, waardoor de visgrond uitgeput raakt. En de man van de wetenschap zegt nu dat er regelend opgetreden moet worden, omdat de Noordzee geen „dood"-water worden mag! Het is zijn zorg om de vis ser, eer deze zee kiest, met kennis van de vangstgebieden toe te rusten. Hij houdt zich bezig met de levenswijze der vissen, hun voedsel. gToei, voortplanting e.d. Daarvoor heeft hij een laboratorium en een eigen onderzoekingsvaartuig no dig Het is zijn ideaal de visser een jaarlijkse productie te waarborgen wel ke de zee blijvend opbrengen kan. Hij ziet in het wilde wegvangen- van vis een internationale ramp. En daarom behan delt de zeeonderzoeker het visbroed e.d. als verre verwanten; deze dingen heb ben zijn liefde en achting. Als we samen het kleine onderzock- vertrek verlaten en weer aan dek gaan. beurt een scherpe lichte winterse lucht ons wat op. De hemel, die zwaar van onrust over de visserijwereld hangt, zo als de bioloog ons heeft laten voelen, drukt niet zo erg meer op ons. We tref fen aan dek het inslaap gevallen lichaam van „de meester" aan; „die man schijnt het niet koud te hebben". Het ontstui- mige water stuit nog steeds met kracht tegen „Anthoni's" flanken aan en in rus tige regelmaat duiken we in zeekloven of rijzen op goUbergen. Het is zot. maar er is steeds nieuwe schoonheid om ons. Het wateroppervlak is nu wat kalmer geworden, donker en diepgegroefd. „Je moet in de zee geloven, dan vaar je vei liger". zegt de s chipper ons. We eten met hem onze dagelijks maal: wat ingeblikt eten en een portie vis. Goed eten Ook de bioloog wipt heel wetenschappelijk een pieper uit de pan. Als hij een ge bakken scholletje in handen heeft merkt hij zo terloops op, dat op grond van statistische gegevens mag worden aan genomen dat de Noordzee gemiddeld een 375 millioen kg. aan bodemvis rijk is. Dit jaargemiddelde, wordt er door de visser voor de helft uitgehaald. „Maar. zegt hij, „het ellendige is nu dat deze zee eigenlijk één grote afgesloten vijver is. Een water dus waarin de visstand niet wordt aangevuld uit de oceaan, maar zich zelf op peil houden moet. En als de visser nu maar raak gaat schep pen, is de visstapel snel uitgedund en zullen, als thans reeds het geval is. de dagvangsten per schip kleiner worden. Wij moeten de vis rijp maken voor ae netten, we moeten geduld hebben. En daarom is het zo jammer, dat van de Noordzee bevissende landen alleen Bel gië nog achter blijft de grotere maas- wijdte in te voeren om het vernietigen van jonge, ondermaatse vis te vooiko- Geen politiediensten De vijf vissers, die met ons om de ta fel zitten verrichten geen politie of con- trölewerk; toch moet er een regelmatig contact met de vissers zijn om uitwisse ling van ervaringen mogelijk te maken. We eten wat vruchten en roken ons pijpje. We peinzen nog wat na over de nuchtere woorden van de man van de wetenschap; iemand die zich richt tegen de fouten welke er in de visserij zijn ingeslopen. En we zijn het eens met een Plotseling een schok; als een Eijl die van een ver terugge- aalde handboogpees suist, schiet het schip naar voren. Het was een abuis, maar ons biologisch gesprek vindt er zijn einde door. We maken een dek- wandeling en worden als in een tover tuin binnengeleid; het geluid van water, een zee van tonen om ons. Soms. door rukwinden waait er wat toppenschuim weg van de golven. Boven het schip staat een donkere, maar toch glas heldere hemel, waarin de sterren als vuurvliegjes zwerven. Er gebeurt nog iets. Hoog in de lucht glijdt .brom mend iets weg. Een K.L.M.-machine vliegt tussen de sterren; ergens in de hoek van de hemel. Een nachtvlucht. Ook de vissers staan nu om ons en zeg gen daverende dingen. We liggen stil, de onderzoeker staat met waterscheppers gereed. Van verschillende diepten wordt zeewater met het ingenieuze apparaatje opgehaald. Hiermede worden voedings gehalte en temperatuur van het water onderzocht. Dan gaan de planktonnetten door het water, ook van dit materiaal waar vooral de haring van leeft, worden de voedingszouten onderzocht. De bio loog zegt. dat haring die dichter bij de oorspronkelijke voedselbron, plaktón (microscopisch kleine plantjes en die ren) leeft, veel minder door overbevis- sing wordt bedreigd. Voor de verse vis. dieren die van wormen, schelpdieren en kleine visjes leven, meent hij een zeker voedsel tekort waar te nemen. De vis sen die overschieten en belangrijk voor het onderzoek zijn, worden met de snuit tegen het nokje van de meetplank ge duwd. Zo worden er van de zee en zijn inhoud regelmatig monsters genomen voor verschillende doeleinden. We zijn het Kanaal uit en varen op Scheveningen aan. We gaan langs vaste punten, volgens programma en doen om de drie uur een trek. In het laDorato- num wordt dan o.m. nagegaan of de aangroei van jonge vis aan schommelin gen onderhevig is. Er wordt b.v. gecon stateerd. dat bij vermindering van in zee aanwezige vis, het aantal eieren dat uitkomt, toeneemt. Een bewijs dlatde natuur zo mogelijk het evenwi matisch herstellen wil! Zo b<fl voornamelijk het Noordelijk dl Noordzee om een oogje op king van deze visgronden te Zoals gezegd vormt de bevolking deze visvijver een gesloten kolonie de bewoners hebben tijd nodig om volgroeien, en te gedijen. We hebben genoeg met de „Anthoni van Leeuwenhoek" rondgeplast. Als we de thuishaven bereiken geselen Sr°Je regendroppels de golven. Dan is ons een ding duidelijk; dat er voor elke visser uit die zee nog wel een behoorlijke bo terham is te halen; mits hij verstandig te werk gaat. En dat bij uitbreiding van de Nederlandse vissersvloot, de nieuwbouw gericht moet zijn op grote sterke schepen, die de verre visserij be oefenen kunnen. vijs dlat de ■olking II C/2 h4 ZONDAGSBLAD 28 JANUARI 1950 Bekende landgenoten J AANVOERDER VAN KANKERBESTRIJDERS „één vin öe zevert steRfqevAllen is kanker)" jyOKTER W. F. Veldhuyzen, genees heer-directeur van het Antoni van Leeuwenhoekhuis in Amsterdam (Sar- phatistraat 108) is een lange, grijze zeventiger. Zijn ogen weerspiegelen de vele gedachten, die in z'n hoofd op komen en die z'n smalle dunne lippen uitspreken. Gedachten, die zich nu concentreren op de kankerbestrijding in Nederland. Zoals zij zich, tot aan z'n pensionnering op 65-jarige leeftijd, bezighielden met de belangen van het Wilheljninag asthuis in Amsterdam, waarvan hij eveneens geneesheer directeur was. Kanker, zegt dokter Veldhuyzen, is een ziekte met een gevaarlijke naam. Vroe ger durfden de mensen die amper uit te spreken. Het was rond het jaar dertien, toen het Nederlandse Kankerinstituut werd opgericht, ter nauwernood moge lijk het met die naam te betitelen. Later is dan wat gemakkelijker geworden, maar de vrees voor kanker is toch nog Het is geen wonder, want één van de zeven sterfgevallen in ons land wordt veroorzaakt door kanker. De schrik voor kanker is bij veel mensen nog zó groot, dat zij er niet naar laten kijken als zij verdachte verschijnselen bij zich bemer ken. En dat kan funest zijn. En toch is kankerbestrijding helemaal geen verloren zaak. Het merendeel van de gezwellen is n.l. vroegtijdig te her kennen en de grote meerderheid is te jjenezen met de middelen, die er thans geeft dokter Veldhuyzen een ^^^^H|^z>pziienbarende cijfers. Opzien- ^^Bjvoor ons. die dus ook tot de ^^^^HRensen schijnen te behoren, die ^^^BRinderstellen, dat tegen kanker geen ^^^fruid gewassen is. Maar zie hier dokter Veldhuyzen's geruststellende cijfers. Bij vroegtijdig herkennen is 97 pet. van de lipkanker- gevallen te genezen; 53 pet. van de endeldarmkanker, 98 pet. van de huid kanker, 90 pet. van de borstkanker, 52 pet. van de maagkanker en 65 pet. van de baarmóederkanker. Verwaar loost men evenwel de verschijnselen en wordt er te laat ingegrepen, dan zijn de cijfers direct veel ongunstiger. Dan geneest van lipkanker slechts 33 pet., endeldarm 25 pet. (het percen. tage ligt nu iets hoger), huidkanker 4ÊQ& pet., borstkanker 48 pet., maag- fljwiker 20 pet. en baarmoederkanker ^IRet komt er dus inderdaad op aan vroegtijdig de ziekte te onderkennen. Om het grote publiek daarbij behulp zaam te zijn dient het Antoni van Leeu- wénhoekhuis. Het herbergt een labora torium, waar men langs wetenschappe lijke.weg de kanker benadert en de mid delen, die b.v. uit Amerika naar Amster dam komen, bestudeert. Waar men ook 12.000 muizen houdt om de reacties van die dieren na te gaan en de ontwikke ling -van de kanker in de verschillende geselecteerde muizenstammen. 'Daarnaast werkt de kliniek, die uitge groeid is tot een compleet ziekenhuis met. in 1948 in totaal 972 patiënten met 15167 verpleegdagen. Het aantal consul ten bedroeg er 10656, het aantal Róntgen- béstralingen 26426 en het aantal radium- bestralingen 647.703. Voor de eerste maal werd in dat jaar het weefsel van 1290 patiënten onderzocht. Maar niet alleen daartoe dient deze kliniek. Zij onderzoekt ook de waarde van de. door het laboratorium aanbevo len genezingsmethoden en controleert dus de theorie aan de hand van de praktijk. Er gaan geschriften en voorlichting uit van het Instituut, bestemd voor art sen, studenten, specialisten, verpleegsters en er worden jaarlijks „Anthoni van Leeuwenhoekdagen" gehouden, waarin de onderzoekers van het Instituut de re sultaten van Hun experimenten mee delen. Tot die voorlichting behoort ook het foldertje, dat het publiek attent maakt op de zeven kenmerken waaraan kanker te onderkennen is en waarvoor men dus op z'n hoede moet zijn, d.w.z. de dokter moet raadplegen. Hier zijn ze: 1. Elke verdikking in huid, tong, lippen en slijmvliezen, die groeit of gaat zweren. 2. Elke verandering of jeuk in een wrat of moedervlek. 3. Elke ki0bbel in de borst. 4. Elk abnormaal bloedverlies. 5. Elke heesheid of hoest, die niet binnen enkele weken over is. 6. Elke aanhoudende slechte spijs- iiertering of moeilijkheid bij het slikken. 7. Na het veertigste jaar optreden de verandering in de stoelgang. „Dat behoeft allemaal geen kanker te zijn", zegt dokter Veldhuyzen. „Maar het kan kanker zijn. Beginnende kan ker doet als regel geen pijn. Vroegtijdig ingrijpen kan. de cijfers-wijzen het uit, een belangrijke kans op genezing ge- Dat neemt niet weg. dat dokter Veld huyzen voorzichtig is met het wekken van verwachtingen. Zelfs ten aar.zien van de mogelijkheid om de ziekte te be strijden. Het is n.l. nog lang niet zo, dat het Kankerinstituut alle gevallen aan kan, die het voorgelegd krijgt. Het aller mooiste zou zijn, als in het hele land periodieke onderzoekingen zouden plaats vinden. Maar daar is een zo uitgebreide staf van specialisten voor nodig, dat men zich tot enkele centra en daar in de eer ste plaats de echte zieken, beperken moet. Kanker is n.l. geen ziekte die zich overal gelijk openbaart. Het is een ver zamelnaam voor een hele reeks gezwel len, die in allerlei organen van het lichaam kunnen zitten. De huisartsen zijn daarin niet gespecialiseerd. En de specialisten hebben bepaalde onderdelen van het menselijk organisme binnen hun belangstelling betrokken, de een dit en de ander dat. Bij een volledig onder zoek moeten zij dus allemaal in actie komen. Daar Is een hele organisatie voor nodig. In Amerika laten de verzekerings maatschappijen periodieke onderzoekin gen verrichten, maar in ons land schij nen dae maatschappijen er minder be- Dokler Veldhu langstelling voor te hebben. Zo moet het Antoni van Leeuwenhoekhuis zich be perken tot diegenen, die er om vragen onderzocht te worden. Anders kan het de belangstelling onmogelijk verwerken en komen de echte zieken in het ge drang. Er is bij de kankerbestrijding steeds een, wat men in Amsterdam noemt „verloren periode". Het is de tijd, die er verloopt tussen het ontdekken van de verschijnselen en de beslissing naar de dokter te gaan. En daarna nog de tijd, die er ligt tussen de diagnose van de huisarts en diens behandelingsmethode en zijn beslissing de zieke naar een spe cialist door te zenden. De Amerikaanse kankerinstituten pas sen een andere methode toe om deze „verloren periode" zo kort mogelijk te maken. Zij geven boekjes uit, waarin precdes staat wat de dokter doen moet om van een bepaald geval te zeggen of het kanker is. Die handleidingen zeggen tegen de patiënt: „De dokter zal je zó en zó onderzoeken om dat resultaat te be reiken." Met die wetenschap gewapend gaat de patiënt op z'n dokter at en die heeft dan het programma maar af te werken. Eerder is de patiënt toch niet gerust. Dokter Veldhuyzen voelt er niets voor. „Wij hebben het systeem van huis arts" zegt hij en dat moet vertrouwen wekken, zoals het steeds vertrouwen ge wekt heeft. Hij kan niet alles weten. Maar de publicaties van het Instituut en de ..artsendagen", die worden georgani seerd. hebben een grote invloed op het vroegtijdig herkennen van kanker door de huisarts Of de kanker toeneemt in Nederland? „Ja kyk eens, er zijn meer oude men sen. De gemiddelde leeftijd is veel ho ger dan vroeger. En aangezien er onder oudere mensen méér kankergevallen voorkomen, dan onder jongere, zijn er dus meer kankergevallen in Nederland. Maar verontrustend is die toename niet. Het is alleen een uitvloeisel van het „langer leven" van ons volk. Verschillende kankersoorten daaren tegen zijn geheel verdwenen. Vroeger bestond er een, onder schoor steenvegers veel voorkomende, kanker. Zij moesten de schoorstenen lijfelijk in kruipen en hun huid kwam daardoor in aanraking met roet. De schoorstenen werden niet alleen zo gebouwd, dat de man er niet meer inhoeft. maar men ontdekte bovendien, dat bepaalde teer stoffen kanker opwekten. Hoe. weet nog niemand, maar het staat vast dat het ge schiedt. Dat is op muizen proefondervin delijk vastgesteld. Sindsdien heeft men een mogelijkheid én voor schoorsteen vegers, én voor katoenspinners (die met parafine in aanraking komen) alsmede voor arbeiders in de piekmijncn de kan ker verleden tijd te maken. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de longkanker (die men voorheen vaak voor t b.c. versleet) is toegenomen. Het is nu maar op te sporen waaraa>i dat ligt. En overigens: de medicus geeft voor vele sterfgevallen kanker als doodsoor zaak aan. Maar het staat voor het Insti tuut in Amsterdam niet vast of de diag nose inerdaad goed of fout was. Door lichting en foto's spelen hier een zeer belangrijke rol. Het is zeer interessant dokter Veld huyzen te horen spreken over „zijn" muizen, die een zekere wereldfaam heb ben om hun „stamzuiverheid" en de uit stekende proeven die er mee genomen zijn. Bij die muizen maar dokter Veldhuyzen vestigt er nadrukkelijk de aandacht op, dat dit alleen voor de mui zen geldt en dat, wat de mensen betreft waarschijnlijk heel andere factoren in het spel zijn en het dus daarvoor niet geldt bij de muizen is vastgesteld, dat er in de muizenmoedermelk van bepaal de stammen een smetstof zit, die kanker overbrengt. Door de jonge muizen ter stond na de geboorte te isoleren en door andere muizen te doen zogen heeft men merkwaardige resultaten bereikt. Uiteraard neemt het Nederlandse Kan kerinstituut op ruime schaal deel aan de onderzoekingen, die in andere landen, vooral in Amerika worden ingesteld. Er is radio-actieve jodium gearriveeid en radio-actieve fosfor, die beide ten doel hebben de aangetaste weefsels gunstig te beïnvloeden en de zieke plekken met radioactieve stralen te „bombarderen". De resultaten zijn nog gering. Een ander gevolg van de nieuwste ont dekkingen is. dat radium een afvalpro duct van de atoom-energie geworden is. Het uranium, waarin het voorkomt, wordt thans gebruikt voor het vrijma ken van andere stoffen .en de prijs van radium daalde daardoor tot 60 per mil ligram. Het hebben van een gram ra dium blijft dus nog altijd een dure ge schiedenis. En dat is eigenlijk de tragiek van het kankeronderzoek: het permanent gebrek aan geld. Er zouden in Nederland drie vier volledige instituten moeten zijn, waar alle soorten van patiënten met ra dium en Röntgenstralen behandeld zou den kunnen worden. En daarnaast: con- sultatiebureaux in nog meerdere plaat sen. Maar het vergt allemaal geweldige bedragen. Om de hoge investeringen laat men het dus na. Rotterdam heeft een Radio therapeuthisch Instituut, dat ge lijksoortige arbeid verricht, Deventer heeft een begin van een sub-centrum en Eindhoven krijgt er een, maar het is allemaal nog te weinig. Vandaar dat dokter Veldhuyzen twee dingen nadrukkelijk vroeg: m de eerste plaats, dat men zichzelf con troleert en in de gaten houdt. Vooral moeders in drukke gezinnen, die niet veel tijd hebben aan zichzelf te den ken moeten dat doen. En daarnaast: dat men zich zal bezinnen op de eigen mogelijkheden het kankerinstituut naar vermogen te steunen. Eén op de zeven sterfgevallen veroorzaakt door kanker: het is te veel. Te meer daar er zoveel voor komen kan worden! Succesnummer '•ja' kijkt u eens hief', zegt de meneer en ik kijk mijn beide ogen uit, maar ik zie niets bijzon ders, want hij heeft dit verzoek alleen maar zo bij wijze van spreken gedaan. 'Dat is een bittere teleur stelling voor me, aangezien ik ditmaal helemaal niet in de Volkswijk op stap ben, doch ver daarbuiten ten bate van die Volks wijk. Feitelijk is da; geen opdracht: men moest pre dikanten ruimschoots in staat stellen óm hun ar beid te verrichten zonder dat zij zich om de pennin gen behoefden te beko n- meren. Maar ja, het feit ligt er nu eenmaal en als de wijkkas voor de zoveel ste keer leeg is heb ik al leen maar de keus tussen thuis blijven z.tten met de arremoei in mijn beurs en mijn hart, óf te gaan schooien. Eén mogelijk heid is in elk geval uitge sloten: armen te bezoeken met geen ander doel dan om hen on geholpen weer alleen te laten. Zodoende ben ik dus bij deze me neer aangeland, die me verzoekt te kijken: „Ja, kijkt u eens hier; ik zou best wat willen geven en ikke... eh.... kan dat ook wel doen, maar ik heb eigenlijk zo het gevoel dat het toch allemaal wegge, gooid geld is en daarom heb ik er niet zo veel animo in, weet u. U ver telt me nu wel die verhaal tjes van al die narigheid en van al dat werk, maar heeft uw arbeid nu tuel eh succes, zal ik maar zeg gen?" Ziezo, de vraag is gedaan en meneer kijkt triomfantelijk als een op haalbrug, die net naar bo ven ging toen je er over Ondertussen zit ik met de gebakken peren: heeft mijn werk succes? Gesteld dat ik er nu eens boeken van kon bijhouden en er rekeningen voor kon uit schrijven, wat zou ik dan precies te noteren hebben? Ik zie me at bezig: één huwelijk gesoldeerd, nieu we koppeling aangebracht idem zoveel; één gerepa trieerd mili- fair volledig uitgeboend en nagekeken enkele onder delen ver nieuwd idem zoveel; één gezinnetje drie meter op getakeld en met liefde-olie gesmeerd idem zoveel; één stuk sjagrijnig mens, die alles beter weet: mondlek gedicht en hart weer op gang gebracht nog eens idem zoveel. Ja, werkelijk-v ik zie me zelf al in de weer met al die akkefiet jes: ik sta in mijn wijk- winkeltje en de juffrouw, die ten einde raad, haar man bij me ter reparatie bracht, staat vrolijk in de deur en informeert: „Is- ie-al-klaar?" Waarop ik, monter als een rijwielher steller verzeker: „Jawel, juffrouw, hij staat in box zeven en hier is de nota: remmen bijgesteld en stuur vastgezetWanneer ik de dingen zo bekijk, heb ik immers even wezenlijk succes als ieder ander eerlijk ambachtsman. Of schoon die toch ook voor de nare mogelijkheid staat, dat de juffrquw na een half uur of na een maand terug komt om hem te ver tellen dat hij toch maar een prulbaas is en dat de hele reparatie geen zier Uit de VOLKSWIJK geholpen heeft. Ja, mijn risico is welbekeken nog veel groter dan dat. van een zakenman, aangezien levende mensen nóg on redelijker en nog dwarser zijn dan machines, nog eigenzinniger en nog ei genwijzer: zo kan men denken dat alles in orde is en zo bewijzen ze metter daad dat je niets bereikte. Daar komt nog wat bij: mijn werk mag dan al iets te maken hebben met huwelijks- en gezinsmoei lijkheden, met sociale en economische problemen, maar dat alles is toch in den grond vers twee. Iets anders gaat voorop misschien kan ik beter zeggen: iets anders speelt in ditzelfde lied de eerste stem de verkondiging van het Evangelie. En er is toch wel nimmer een mens geweest, die daarin arbeidde en dan over „suc ces" kon spreken? Predi kanten en zendelingen zijn in hun soort wel jagers op groot wild, maar nimmer hangen ze de geweien van gevelde tegenstan ders aan hun wand, noch bedekken ze de vloer van hun vertrek met de huiden van bekeerlingen. Nog anders zelfs: ze zijn getuigen van Gods wonde ren en zij weten heel wel dat niet zij zelf iemand tot bekering brachten, maar dat Gods Heilige Geest dat werk tot stand doet komen. Zij zijn zich bewust dat er wel een methode bestaat om iemand schrij ven, lezen, rekenen of aardrijkskunde te leren, maar dat er geen methodes zijn aan te wijzen, waar door men zielen toebrengt. Succes? Het woord alleen misstaat tn deze sfeer: het is een leugen; het is een meten van het geestelijke met de maten van het stoffelijke. Het is evengek om over een kilo melk te spreken als over het suc ces van de prediking. Al weer: nog daargelaten dat je hierover nu juist niet spreken kunt. Op de dag dat je dat doen zoudt, kun nen ze je gerust naar Ne- bukadnezar in de wei laten lopen om gras te eten. Het meneertje voor me zit ondertussen te wach ten: hij heeft me toch maar kennelijk vast gezet. Ja hoor, hij heeft het wel by het rechte eind: al dat ge praat is maar klets en hij kan zijn bijdrage beter in zijn zak houden. Voor Lieftinck. Voor een extra borrel en een dito-sigaar. Maar als ik hem zo zie zitten, weet ik plotseling dat ik nochtans succes heb geboekt: ik heb zelf wat geleerd. „Ja", zeg ik dan, ,Ja, ik heb reuze succes gehad, al is dat anders dan u bedoelt. Ik heb wat men senkennis opgedaan. Ik heb de oerinstincten leren kennen, die door nette mensen gemaskeerd wor den. In de wijk zegt iemand, die een ander niet helpen w i l, „Stik-de- moord" en dan wrijft hij zich in zijn handen en ge niet van andermans ver driet. Het is jammer voor u, meneer Dinges, maar uw handen, weet u: uw han den, die hebben u verra den. En dat zou ik vroeger nooit gezien hebben. Ja, ik heb véél succes gehad WIJKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1950 | | pagina 10