COUS COUS EN MECHOUl
@1 aim <:lx)eizmani\^
Adventskind
4
ZONDAGSBLAD 3 DECEMBER 1949
Op bezoek bij Algerijnse Sheik
jyjET een diepe buiging overhandigde de bode van de burgemeester
van Oran me in mqn hotelkamer een gecalligrafeerd briefje,
waarop ik naast een aantal onbegrüpelgke Arabische lettertekens in
het Frans de volgende uitnodiging las:
„Monsieur le basjacha DJILALI HAKIKI AMAR OULD ABD-el-KADER
de Nouvion (par Serrégaux, provence Oran),
Grand officier de Légion d'honneur,
heeft de eer, de Hollanders, die met hun Piper-Cub de Middellandse Zee
trotseerden om een bezoek te brengen aan het schone land van Algiers,
uit te nodigen tot een bezoek aan zijn residentie.
Morgenochtend half negen staat er voor Uw hotel een autobus klaar,
om U, met enkele andere genodigden, naar Nouvion te brengen."
GA jij maar mee", zei Joe Barend-
sen", toen hij het briefje gele
zen had, „ik moet morgen bij het
vliegtuig blijven voor reparatiesEn
zo vertrok ik de volgende dag met die
beloofde autobus. Ik had het idee,
dat ik helemaal niet gekleed was voor
een officieel bezoek: er zat een grote
scheur in mijn broek, een nog grotere
olievlek op mijn jasje en een das had
ik niet meer, want daar hadden we
onderweg de jerrycan mee vastgebon
den aan een paar stangen in de cabi
ne. „Maak je maar niets bezorgd", zei
een van de personen, die de tocht
naar de basjacha zou meemaken. Het
was de bekende Engelsman Jack
Rice, die in zijn 58-jarig leven aan
bijna alle vliegralles heeft deelgeno
men. Ook hij had geen officiële kle
ding aangetrokken, net zo min als zijn
vrouw (53 jaar) die haar echtgenoot
altijd vergezelt. „Maak je maar niets
bezorgd, want je ziet er altijd nog
beter verzorgd uit dan je gastheren,
dat is voldoende".
Rice had gelijk; zelfs de burgemees
ter van Oran, de heer H. Fouques
Dupark (ook al een enthousiast sport
vlieger) en de andere personen die in
de autobus hadden plaats genomen,
hebben hun daagse kleding aan. Een
van hen leende me een stropdas en
toen was ik helemaal gerustgesteld.
TTIA de mooie lanen van Oran snort
de autobus naar de rand van
deze Spaans aandoende stad. Dat de
chauffeur zo nu en dan bijna een
bedelaar omver rijc^t, dat er op een
gegeven moment een vrouw zonder
benen, die zich met haar handen over
straat voortbeweegt (zittend duwt ze
zich achteruit in een bepaalde rich
ting), bijna door de wielen verplet
terd wordt, schijnt de chauffeur niet
te deren. „Moeten ze maar uit de weg
gaan", vindt hij blijkbaar. En zo
schijnen alle Fransen er hier over te
denken. „Die lui horen eigenlijk in
een gesticht thuis", vertelt me een
van de burgemeesters, die de tocht
meemaakt. „Alle blinden, kreupelen
en andere gebrekkigen worden onder
gebracht in grote tehuizen, waar ze
het goed kunnen hebben. Ze geven
echter de voorkeur aan het vrye leven
en, dat vooral, aan bedelen. Dat is
hier nu eenmaal geen schande. Om de
zoveel tijd houdt de politie een razzia
en dan zitten de tehuizen weer een
tijdlang vol".
Schapenvlees eet je by de Arabieren
staande. Je pakt maar een stuk vlees
en dan maar kluiven!
is hy eigenaar van uitgestrekte gebie
den. Duizenden schapen bezit hij en
rijke wyngaarden. Zijn woning is de
enige in het dorp, waar men zonder
angst voor ongedierte enzovoorts
durft binnentreden. Het is een wit
gepleisterd gebouwtje met een grote
binnenplaats, waar enkele bedienden
(of heten die hier nog slaven?) bezig
zyn het eten te bereiden. Ik zie, hoe
enkele mannen vier schapen aan een
spit boven een kolenvuurtje rooste
ren en even verder staat een grote
pot boven het vuur te pruttelen. Een
heerlijke geur van gebraden vlees
sinaasappelbladeren, neerleggen. Dan
kunnen we beginnen, staande: eerst
wat schutterig, maar dan steeds gre
tiger. U pakt maar een mes en snijdt
maar een stuk weg. Nee, vorken en
borden komen er niet bij te pas. Ruk
desnoods maar een rib uit het dier,
dat U lijkt, of grijp zo maar met Uw
volle hand een vette kluif. Waarom
zich hier te schamen? Iedereen kluift
en smakt en breekt en graaft met de
vingers in het malse vlees. Wat is dat
dunne vlaesje tussen die ribben ver
rukkelijk! Mijn gastheer plukt zelf
stukjes voor mij weg. „Lust U niet
een stukje van de kop?" vraagt een
burgemeester van een naburig dorp
gul.
Als de schapen niet meer als zoda
nig te herkennen zijn en onze eetlust
is bevredigd, gaan we weer aan tafel
zitten, vermoeid als na een lange
wandeling. In ons land zou men zeg-
Het land heeft een bruin-grijze
kleur. De zon schroeit er venijnig op
alles wat leven wil. En toch, dit Al-
gierse land behoort tot de belangrijk
ste koloniën van Frankrijk. Want al
staan die diepe rivierbeddingen nu
droog („ouds" of „wadis", noemt men
die hier) als het geregend heeft ver
anderen zij in bruisende stromen en
slechts de moderne stuwdammen kun
nen het water dan temmen en ervoor
zorgen, dat dit schijnbaar onvrucht
bare land tot één van de rijkste gebie
den ter wereld wordt. Dat er in dit
land per jaar 13000 ton kurk wordt
geproduceerd, kun je wel zien, alles
ziet er even dood en droog uit. Maar
dat hier de heerlijke Algierse wijn
vandaan komt (we kennen de echte
in ons land niet) en de fijnste vruch
ten en heerlijke groenten, dat weten
velen niet.
De vrouwen, die we onderweg
tegenkomen haasten zich hun sluier
voor te doen. Door een klein gaatje,
dat ze openhouden, bespieden ze de
vreemdelingen, die de rust in haar
stille dorpjes komen verstoren. Maar
met die verstoring kan er wel eens
een aalmoes op overschieten, dus ko
men ze toch nog even nieuwsgierig
kijken.
De kleine kinderen hebben het niet
erg op die buitenlanders voorzien. En
als ik mijn fototoestel voor de dag
haal, rennen ze schreeuwend weg. Erg
gewend aan touristen zijn ze hier niet,
maar daardoor is het bezoek aan deze
streek de moeite waard.
TUE ze daar lopen, die slecht geklede
bewoners van dit land. Slecht,
maar pittoresk. Slechts een tiende van
de ruim 6 millioen inwoners van Al-
gerie is Europeaan. Voor het overige
zijn de inheemsen Berbers of Arabie
ren, twee stammen, die zich sterk met
elkaar hebben vermengd. De Berbers
hebben de Islamietische godsdienst
overgenomen. Ook zijn er heel wat
Moren en negers. En de kledij van
deze lieden is al even afwisselend als
de huidskleur. De meest fantastische
hoofddeksels wedijveren in schilder
achtigheid met de zonderlingste ge
waden. Maar de hoofdkleuren die
men ziet, zijn toch rood en bruin, ter
wijl de mantels, vooral bij de Marok
kanen, overheersend wit zijn (ofwel
behoren te zijn, want ze zijn over het
algemeen walgelijk vuil).
T7INDELIJK komen we in 't dorpje,
waar de man woont die ons de uitno
diging stuurde. Hij heeft een vooraan
staande positie in deze streek: hij ver
tegenwoordigt het Franse eezag. 7.elf
Onze verslaggever neemt afscheid van
Hakiki (middelste figuur). Bij het
vertrek had de Arabier speciaal een
rood statiekleed omgehangen.
hangt hier enna onze lange tocht
zal een hapje zeker smaken.
Onze gastheer komt ons met uitge
stoken handen tegemoet. Hij draagt
een witte, ronde hoofdbedekking, die
met een brede, gouden rand is afge
zet. Naast hem lopen dorpshoofden, die
de plaatsen in de omgeving regeren.
„Salaam, salem aleikoem", zo klinkt
telkens weer hun groet en plechtig
begeleiden ze ons naar de bovenzaal.
Wat herinnert dit alles aan de geschie
denissen, die we uit de Bijbel kennen.
En zijn de gewoonten, die hier heer
sen, tot zelfs de kleding van deze
mensen zelfs niet terug te brengen
tot de tijd van vader Abram?
Mijn schoenen schijnen wat stoffig
te zijn, want een van de bedienden
(hoeveel lopen er hier rond van die
mannen?) zit vóór dat ik weet wat
er aan de hand is, met een doek mijn
schoeisel te poetsen. Een ander komt,
geholpen door een derde, een grote
schaal aandragen. Ik moet mijn han
den ophouden en men giet uit een
prachtig bewerkte, koperen ketel
water over mijn handen. De gastheer
brengt zelf een geurige zeep en reikt
me een handdoek aan.
Nee, hier laat men zijn gasten
niet lang op een droogje zitten.
Nauwelijks zitten we aan tafel (we
zijn hder blijkbaar gekomen om
eens flink te eten) of de schitte
rendste Algierse wijn fonkelt al in
de glazen. De gastheer zelf bedient;
zelf mag hij geen druppel alcohol
drinken van de Mohammedaanse
wet, maar toch weet hij blijkbaar
wel wat lekker is. Hij vult even
later onze borden met een kruidige
soep, die wel wat op tomatensoep
lijkt en die „cheurba" heet.
Ons gezelschap ziet verwonderd, dat
Hakiki, zoals onze gastheer hier ge
woon genoemd wordt, nog niets eet.
Eerst moeten wij verzadigd zijn. Wat
er over bluft van het eten, gaat naar
de arme dorpsbewoners, die reeds bij
onze aankomst met pannetjes gereed
stonden. En als zij hun portie zullen
hebben ontvangen, zal Hakiki zelf wat
eten, al dan niet met zijn vrouw
(-en?).
MA de „cheurba" komt de „me-
choui", of wel de „mouton". Acht
mannen dragen aan geblakerde palen
vier geroosterde schapen binnen. Vier
uur lang zijn die dieren boven een
vuur gehouden, steeds maar draaiend
zorgden de „koks" ervoor, dat het vet
niet wegliep. Het zijn schapen, die
speciaal voor de gelegenheid zijn be
waard, zwaar en vet en jong. Wij
moeten van onze plaatsen opstaan
terwijl de mannen, die het vlees bin
nenbrachten, de schapen op grote
koperen schalen, die bedekt zyn met
gen: ,.Nu nog een kopje koffie, een
sigaretje en dan slapen, heel lang en
lui slapen". Maar daar staat Hakiki
al weer klaar met nieuwe verrassin
gen. Enorme schalen met een typisch
Arabisch voedsel worden binnenge
dragen: vier schalen van 80 cm door
snede voor tien personen! Mijn bord
is vol vóór ik het weet. „Vol" betekent,
dat het bedekt is met een 15 cm. hoge
portie cous-cous, een soort graanpro
duct, dat gekookt is in een pittige
saus van sohapenbouillon, waarin
grote stukken vet vlees zyn verwerkt
en waarop halve eieren zijn uitge
spreid. De Arabieren strooien er nog
wat suiker over, maar dat doe ik
maar niet: ik vind het zo al byna
niet om te eten. 's Lands wijs, 's lands
eer, dus worstel ik myn diep bord
naar binnen en dan, juist als ik on
gemerkt mijn broekriem wat wil los
maken, smakt mijn gastheer een
nieuwe lading op mijn bord. Ook de
andere gasten krijgen er zo van langs.
Mevrouw Rice begint eerst zenuwach
tig te lachen en dan snikt ze het bijna
uit, dat ze het erg lekker vindt, maar
dat ze geen hap meer naar binnen
kan krijgen. „Horrible" zegt ze in het
Engels, niet wetende dat iedereen dit
woord in het Frans begrijpt.
\X7IJN heeft intussen plaats gemaakt
voor champagne: net op tijd,
want juist heeft iemand verteld, dat
men volgens de gewoonte drie borden
cous-cous moet eten om zijn gastheer
te bewijzen, dat het erg lekker is. Ik
ben mijn bordje op slinkse wijze aan
een hond kwyt geraakt.
Tot slot komen er vruchten op
tafel. Niet zo maar een banaantje of
een appeltje, nee, manden vol drui
ven, schalen vol sinaasappels enz.
Het is alsof er geen eind komt aan
de lekkernijen. Tot tenslotte de koffie
wordt opgediend: geurige mokka, zo
als je die bij ons zelden krijgt. Tege
lijkertijd wordt thee rondgoschonken.
Versuft kijken we elkander na de
overvloedige maaltijd aan. De een na
de ander houdt een speech en de gast
heer beantwoordt aan het eind van
het feest iedere spreker op verbluf
fend vlotte wijze. Hij had gehoord,
dat in Nederland geen champagne
werd gemaakt, dat er geen sinaas
appelen groeiden, dat er weinig soor
ten wijn bekend zijn. En zonder zich
af te vragen of dat allemaal wel met
een vliegtuig kan worden meegeno
men, liet hij zijn bedienden een fles
champagne, een kistje wijn en een
mand sinaasappelen voor me in de
autobus dragen. Ten afscheid geeft hy
mij een traditionele stevige pakkert.
Een. die ik nooit zal vergeten
Met zijn beste wensen voor een
goede thuisreis zijn we uit het dorpje
vertrokken. Op de terugweg heeft
bijna niemand iets kunnen zeggen,
niet alleen omdat we sprakeloos wa
ren door de gulle ontvangst van
Hakiki. maar omdat we zoveel gege
ten hadden, dat we zonder elkaar
welterusten te zeggen in de hossende
autobus in slaap vielen!"
ZONDAGSBLAD 3 DECEMBER 1949
5
Een leven, gewij d aan het Zionisme
Voorzichtig
lijk verklaart, dat er na de verwerping
van de Messias geen plaats meer ts
voor een nationaal Israël, „waarin de
aloude verhouding tot God als zijn
bijcaonder eigendamsvolk wondt voort
gezet of vernieuwd". Met de vervulling
van de profetie houdt de stichting van
de staat dus gelen enkel verhand,
hetgeen echter volgens prof. Aalders
ons niet verhindert, de vorming van de
staat Israël met beflangsteLling te be
schouwen als een merkwaardig gebeuren
in het historische proces.
On tzagwekkend
A.LS men de autobiografie van dr. Chaim Weizmann, de eerste presi
dent van de staat Israël, die gisteren 75 jaar oud werd, heeft gelezen,
blijven de gedachten zich bezighouden met verschillende indrukken.
In het boek van dr. Weizmann, getiteld: „In dienst van mijn volk"
vindt men slechts een bevestiging van de in onze kringen levende
mening, dat de vorming van de tegenwoordige staat Israël geen ver
band houdt met de Bijbelse profetieën.
Men komt voorts onder de indruk van de ontzagwekkende prestaties
van de president, die practisch zijn gehele leven in dienst van het
Zionisme heeft gesteld. Hij doorleefde alle hoogte- en dieptepunten
en mocht op hoge leeftijd zijn levenswerk bekroond zien.
Geen vervulling van
de profetie
Onwillekeurig rijst de vraag, welke
motieven bij Weicamainn geleid hebben
tot het openen en volhouden van de
strijd voor een Joods Nationaal Tehuis
in Palestina. De schrijver zegt hierover
zeilf: „De wezenlijke oorzaak van
het Zionisme was en is het onuitroei
bare verlangen van de Joden naar een
eigen huis, een nationaal centrum, een
nationaal tehuis met een nationaal
Joods leven". Hij verwerpt de gedachte,
aat het reeds uit het Tsaristische Rus
land stammende antisemitisme de stoot
zou hebben gegeven tot oprichting van
Zionistische organisaties. Evenwel zegt
hij op blz. 435, wanneer de Britten in
1937 m Palestina een Arabische meer
ei ei berd sregervng in het leven willen
roepen: „Alle hier (in Palestina) vol
brachte arbeid, alle hier gebrachte
offers, hebben hun bezieling slechts aan
één dong te danken: aan het geloof, dat
dit werk nu eindelijk vrijheid zal be
tekenen en het einde van het ghetto".
De Joden waren toen met van plan
het ontvluchte Duitse of Poolse ghetto
voor een Arabisch te verwisselen. Men
ontkomt dan ook niet aan de indruk,
dat voor hen, doe naar Palestina ge
ïmmigreerd zyro, ht% dreigende amüit
semitisme van doorslaggevende be
tekenis is ge/weest.
Godsdienst
De religie heeft in Weiamanin's boek
wel een zeer kleine plaats gekregen;
dit is dan waarschijnlijk ook inhét leven
van de schrijver het geval geweest. In
dit opzicht ziet dé toekomst van de
jonge staat ex ook niet rooskleurig tut,
want Weizmann schrijft ui zyn boek,
dat gedurende de opbouw van de staat
de godsdienst vele vragen zal doen
rijzen. „Er zijn in Palestina sterke reli
gieuze gemeenschappen, die nu onder
een democratisch bewind voor hun
rechten zuilen opkomen. Ik méén, dat
het onze plicht is", zo zegt de schrijver,
„hun van stonde af aan duidelijk te
maken, dat de staat de oprechte reli
gieuze gevoelens der gemeenschap met
het meeste respect zal bejegenen, maar
dat hij de klok niet kan terugzetten
door de godsdienst tot het leidende be
ginsel van de staat te maken. De gods
dienst moet worden verwezen", zo gaat
hij verder, „naar de synagoge en de
huizen van hen. die er rvriis op stellen.
zeiden reecK dat Weizmann's
ruiim 50 jaren ontzagwek
kend zijn. Als Russisch Jodenjongetje
(hij zou later de Britse nationaliteit ver
werven). kwam hij reeds onder de indruk
van het verlangen naar Palestina, dat
onder de in Tsaristisch Rusland ver
drukte Joden leefde Toen de jonge
Chaim een universiteit wilde bezoeken,
moest hij zich clandestien naar Duits
land begeven, waardoor hij in contact
kwam met het Westen, waar hij spoedig
naast zijn studie ook actief deelnam aan
de in 1897 opgerichte Zionistische be
weging. Weldra lcwum hij in conflict
met Herzl. die dacht, dat Palestina
wel voor een zacht prijsje Van worden
over,genomen van de Turkse sultan. die
altiid geld te kort kiwaim: Engeland en
Duitsland zouden hierbij (omstreeks
1900) hun invloed moeten aanwenden.
Hand's grote fout was. dat hij de Joden
een Britse kolonie in Afrika. Oeganda
genaamd, wilde opdringen. Wenzmvamn
trad op als leider van het verzet hier
tegen en kreeg tenslotte ziin zin. Herzl
bewees de Zionistische zaak echter on
schatbare diensten, zodat ook Weizmann
hem is blijven beschouwen als de klas
sieke figuur van het Zionisme.
In tegenstelling tot Herzl, die het
..politieke" Zionisme predikte verkon
digde Weizmann het ..practische" Zio
nisme. n.l.: hard werken in Palestina,
ondanks de moeilijkheden met de
Turken; het organiseren en mobiliseren
van de massa's, die dreigden te zullen
assimileren; en vooral het zorgdragen
voor de volksopvoeding.
Balloui
Tijdens zijn verblijf in Engeland had
hij een onderhoud met Lord Balfour,
wtene naam latex zou worden gegeven
aan een verklaring, waarin de Britse
regering dé stichting van een Joods
nationaal tehuis in Palestina beloofde te
zullen bewerkstelligen (1917). By dat
onderhoud (in 1906), vroeg Balfour,
waarom de Joden Oeganda niet wen
sten. Weuzmann zeide daarop: .Mijnheer
Balfour, gesteld dat ik U Parijs aan
bood inpLaats van Londen, zooi U het
dam aannemen?". „Maar", zei Balfour,
„wij hebben LondenWeizmann ant
woordde: „Dat is waar, maar wij had
den Jeruzalem, toen Londen nog een
Bij zijn eerste bezoek aan Museolirw,
die reeds enige schuine blikken op het
door Engeland bezette Palestina had ge
worpen, kreeg Weizmann te horen: „U
weet wel, dat niet alle Joden Zionisten
zijnwaarop hij zeer terecht ant
woordde: „Natuurlijk, dat weet ik maar
al te goed; en niet aflle Italianen zijn
fascistenEven latex zei de dictator:
,Wij kunnen Uw staat jen toute piece"
(in één slag) opbouwen": Weaemann
reageerde als volgt: *-~i
dat de Romeinen her
hebben vernietied".
Behalve -wat Engeland betreft heeft
die schrijver alle voorzichtigheid be
tracht, waar het gevoeligheden betreft.
Voor Bevm, die hij ruw, grof, aanmati
gend en twistziek vindt, heeft hij geen
goed woond over. Over de houding van
de staat Israël ten opzichte van de
Sow jet-Unie en haar satellieten wondt
mets gezegde hetzelfde is het geval met
de Arabische kwestie Het voornaamste
doet van het boek lijkt ons dan ook:
het kweken van goodwill voor de jonge
Hij sprak met bijna alle grote staats
lieden van deze eeuw en levende be
langrijke wetenschappelijke prestaties
gedurende en tussen de beide wereld
oorlogen; want Weizmann is ook che
micus. Allerwegpn wekte hij cnizag.
In vele hachelijke situaties wist hij
het Zionisme van een dreigende onder
gang te redden, veelal door bezoeken
aan gezaghebbende staatslieden. De
grootste teleurstellingen kreeg hij echter
te vend uren van Joodse zijde. Vaalk
wilde men de weg van de minste weer
stand kiezen en soms verlangde men
het onderste uit de kan, wanneer dit nu
juist niet moest gebeuren. Hij verloor
zijn jongste zoon Michael in de tweede
wereldoorlog: Michaël had dienst ge
nomen als R.AF.-piloot en sneuvelde
bij een aanval op de „Scharuhorst" en
de „Gneisenau".
Het is een voortreffelijk boek. waarin
op boeiende wijze de ge6<hiedenas van
het Zionisme, ofwel het leven van dr.
Weizmann voor onze geest wordt ge
tekend.
Uit;;. Born, Assen. j
Jcden bij de klaagt
Dr. Chaim Weizt
Hij moet op de scholen een bijzondere
positie innemen; maar op de rcgerings-
departeiricnrten mag hij het heft niet m
handen nemen,". Weizmann zegt dan,
dat er een felle strijd zal ontbranden
De religieuze overtuiging van Weiz
mann, die tevens de .geestelijke zijde
van het Zionisme" ls. gaat, zoals hij
zegt, „gekleed in moderne politieke vor
men". Dc innerlijke betekenis van het
Zionisme is volgens hem „het construc
tieve moreel-ethisch-sociale karakter" er
van, dat het karakter van het Joodse
Palestina moet weerspiegelen.
All met al vormt ook Weizmann's
biografie een nieuw bewijs vooor de stel
ling, die onlangs nog door prof. dr. G.
Ch. Aalders van de Vrije Universiteit
werd verdedigd, nJl.: dot jde stelling
onaantastbaar is, dat de tegenwoordige
staat Israël niet de trekken vertoont,
die in het herstelde Israël volgens de
profetne zichtbaar zouden moeten zijn".
Dit stemt volgens de hoogleraar wederom
overeen met de profetic, due uitdrukke-
£R staat een meisje van
'n jaar of acht op de
tochtige straathoek. Het
regent; het heeft heel de
middag al geregend en ze
is druipnat geworden. De
eigenwijze watergolf is
helemaal uit haar haar ge
zakt door zoveel zware
watergolven; haar veel te
kleine manteltje is door
weekt en het groezelige
jurkje daaronder drijft al
evenzeer. Om maar te
zwijgen van haar kousen.
voor zover de regenvlagen,
die niet bereiken konden,
hebben haar versleten
schoentjes en de opsprin
gende spetters wel gezorgd
dat daar ook geen droge
draad meer aan bleef. Zo
staat ze daar dus en zo nu
en dan veegt ze met 'n
driftig gebaartje de drop
pels uit haar ogen en van
haar neuspuntje. Maar veel
tijd daarvoor heeft ze niet,
want ze is druk nan het
werk; ze verkoopt klets
natte bonnetjes tegen vijf
cent per stuk. Voor Kerse-
mis. Voor het Zondag
school. En daarvoor houdt
ze iedereen aan, die ze
maar ziet en haar schrale
stemmetje soebat: „Meheir,
willu ook een bonnetje
kopen voor Kersemis?"
Jammer dat het zo regent,
wgnt nu hebben de meeste
meneren geen tijd om een
portemonnaie voor de dag
vissen en de mevrouwen
maar by navraag blijkt
dat ze hier overigens al
heel wat langer heeft staan
schooieren, en dat de op
brengst dichter bij een
dubbeltje per uur dan bij
een kwartje ligt. Het is
echter niet alleen deze
doorweekte toewijding, die
me wat verbijstert. Méér
verbaas ik me over het feit
dat ze weer in zulke slech
te schoentjes loopt en dat
ze weer dit afgedragen
jurkje aan
heeft. Want
er staat me
iets voor de I
peest over I
schoentjes en over een
mooi jurkje dat dit ge
zin onlangs gekregen moet
hebben. En dus infor
meer ik daarnaar; een
beetje omzichtig, want ik
kan me tenslotte vergissen.
Maar neen, dat is niet het
geval. Ze geeft direct de
gevraagde inlichtingen:
„Me zussie heb vandaag
me schoenen aan; die had
helemaal niks meer en in
deze hiero kan ze niet
inHet laatste is dui
delijk, want zussie is een
jaar ouder en in deze hiero
kan ook de huidige draag
ster feitelijk op geen stuk
ken meer: dat zie je wel
aan een ontsnapte grote
teen, die even parmantig
als vuil naar buiten gluurt.
«««- JStUSt
Uit de
VOLKSWIJK
naakbaar.
Toch, als ze me ziet, doet
ze enthousiast verslag dat
ze al zes bonnetjes kwijt
is en al vijfendertig centen
heeft, want één klant heeft
zo maar een dubbeltje ge
geven. „Een fijn uur loon
tje, niet?" glundert ze,
Ze haalt even haar schou
dertjes op: „Dat mos in de
wasverklaart ze dan
en schiet meteen weer op
een nieuwe prooi af: ,.Me-
frau, een bonnetje kopen
voor Kersemis?" Me
vrouwtje hoort dat ove
rigens niet eens die
heeft het te druk met
Sinterklaasinkopen voor
beter gesitueerde kinder
tjes, die niet met lekke
schoenen en drijfnatte
manteltjes op straat lopen
te leuren. Maar laat ik
zelf nu eerlijk zeggen dat
er in het relaas van dit
kind ook iets niet klopt,
want het is ten hoogste on
waarschijnlijk dat haar
moeder nu, vandaag, op
Zaterdag voor Sinterklaas,
jurkjes zal
uitwassen. En
dus besluit ik
maar om eens
poolshoogte
te gaan
nemen bij de hoogste auto
riteit in deze zaak: bij
moeder zelf.
Het is geen lange tocht,
al mag het dan een natte
zijn. Maar als ik binnen
kom, is het me of ik van
de regen in de drup ben
beland, want zo nat als het
buiten is, zo nat is het bin
nen in die ene kamer wel
ke dit gezin bewoont. Want
moeder i$ dan wel niet aan
de was, maar ze schrobt
de vloer en ze doet dat op
haar manier. Ze doet
dat door een emmer met
water in dit haar hok
want méér kun je het niet
noemen óm te kieperen
en door het dan weer op
te dweilen met een.Ja
waarmee eigenlijk? Niet
met een dweil. Dweilen
houden er geen b loeme-
tjespatnoontjes op na.
Maar waar zag ik die bloe
metjes eerder? En dan in
eens weet ik het: Moeder
dweilt de vloer aan met
dat nieuwe, keurige jurkje,
dat immers toch in de was
moet en dan meteen op
twee manieren dienstbaar
gemaakt is. Vloer en jurk
je, te samen zyn ze vuil ge
worden en te samen moe
ten ze maar weer schoon
zien te komen. Maar voor
ge daarover uw oordeel
velt, moet ge één ding
goed begrijpen. By Moeder
thuis ging dat vroeger pre
cies zo en ook deze vrouw
heeft eens bonnetjes voor
Kersemis verkocht. En er
is nooit iemand geweest,
die zich de inspanning ge
troost heeft om deze ge
zinnen omhoog te helpen.
Als ik buiten sta, zucht
ik diep en dat is niet alleen
vanwege de verstikkende
stank binnen. Het is hier
om: dit meisje zal van 't
jaar wel Kerstfeest vieren
dank zij haar eigen ge
bedel, maar het zal een
Kerstfeest blijven, dat los
de lucht hangt. Werke-
heel dit gezin zouden
kunnen uitstrekken, aller
eerst over Moeder zelf en
over haar man. Daar be
staan wegen genoeg toe
maar die kosten ook weer
geld. En geld krijg je nu
eenmaal nergens: op straat
niet en by de thuiszitters
ook niet. Ik zucht nog eens
en denk ook aan de smeek
beden in dit blad om 50
cent per lezer en aan het
schrale resultaat. Maar
misschien, misschien dat
het naderende Kerstfeest
u toch nog iets zegt en
misschien dat U toch nog
wat stuurt? U weet het
wel: op het gironummer,
dat in de kop van dit blad
staat. Een gave voor het
werk van uw
Wijkpredikant