Wat er achter de schermen gebeurde rondom de Meidagen van 1940 5 ZATERDAG 19 MAART 1949 ENQIJETE-COMMISSIE ZAGEN HET LICHT In geen 60 jaar maakte de Tweede Kamer gebruik van haar Grondwettelijk recht van enquête. Maar op 6 November 1947 besloot zij, op voorstel van de heer Van der Goes van Naters, een onderzoek in te stellen naar het Regeringsbeleid gedurende de zgru Londense periode, het daarmee verband houdende beleid in 1939 en het beleid van het kabinet-Schermerhorn/ Drees, gedurende de tijd, dat het de teugels in handen had zonder dat er sprake was van een normaal overleg met de Staten-Generaal. De Kamer heeft hiermee een gigan tische taak gelegd op de schouders van de negen leden, die tezamen de En quête-commissie vormen. Zij moeten immers een politieke geschiedschrijving leveren over een van de belangrijkste en meest benarde tijdperken van de ge schiedenis van het Koninkrijk der Ne derlanden. Op het'ogenblik bestaat deze commis sie uit de volgende leden: mr L. A. Donker (arb.), voorzitter; J. Schilthuis (arb.); mr J. Algera (AR); ir C. N. van Dis (SGP); jkvr. mr C. W. I. Wttewaall van Stoetwegen (CH); drs H. A. Kort hals (WD); Th. D. J. M. Koersen (KVP)A. H. J. L. Fiévez (KVP) en mr dr Benno Stokvis (comm.). Uiteraard heeft de Commissie voor het uitgebreide werk, dat zij heeft te ver richten, een staf van medewerkers aan getrokken. In de eerste plaats drie we tenschappelijke medewerkers, nl. de heren dr G. Duisterwinkel, mr W. J. worden gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn echter na afloop van de verhoren over elk punt van het onder zoek uitgebreid in de vergaderingen der gehele commissie besproken en de ge hele commissie heeft de uit te brengen verslagen, zo nodig zin voor zin, vast gesteld. Dientengevolge komen de con clusies voor rekening van de gehele com- e. Op deze wijze kon de oorspron kelijke opzet, waarbij de subcommissies slechts als hulpmiddel werden gezien, wezen toch worden gehandhaafd. Driedelige verslagen De verslagen, die de Commissie over de verschillende punten van de enquête aan de Tweede Kamer uitbrengt, be staan uit drie stukken: het eigenlijke verslag, de bijlagen en verhoren. Het erslag zelf bevat telkens een beschrij ving van de feitelijke gang van zaken, zover de feiten niet vaststaan met eetn uiteenzetting van de verschillende lezingen; vervolgens een uiteenzetting de verschillende opvattingen over beleidsvragen en eindelijk een conclu- der commissie, voorzover zij althans tot een bepaalde conclusie heeft kunnen komen. Onder de bijlagen zijn opgeno- al die stukken, welke voor een goed begrip van het verslag en de ver horen nodig zijn. Eindelijk bevat het deel verhoren alle op het onderwerp het verslag betrekking hebbende verhoren in extetaso. In het verslag wordt telkens verwezen naar de bijla- en naar de verhoren. >orspel. is uit. British .-Varia. t. 19.30 s. 20.03 e be ur men inister ingend terug- >mber- Gerretsen en dr W. J. Schubt. Deze dri heren werden tevens door de Tweede Kamer benoemd tot waarnemend c< mies-griffier om hierdoor mogelijk maken, dat zij kondein deelnemen de vergaderingen, waarin verhoren v den afgenomen. Ook andere wetenschappelijke mede werkers en -werksters werden aange trokken, terwijl daarnaast de Stenogra fische Inrichting der beide Kamers werd ingeschakeld voor het letterlijk opne men van de verhoren. Drie subcommissies Om de werkzaamheden zo veel gelijk te verdelen is de Commissie deeld in drie sub-commissies. In sub commissie I, die in hoofdzaak onderwer pen vam algemeen-politieke aard behan delt, hebben zitting jkvr Wttewaall Stoetwegen en de heren Donker Koersen. Subcommissie II behandelt vraagstukken op militair gebied en staat uit de heren Fiévez Algera Korthals. Het financieel en economisch beleid en de hulpverlening aan gevan genen enz. wordt behandeld door sub commissie III, bestaande uit de heren j Schilthuis, Van Dis en Stokvis. In de loop van de onderzoekingen is geble ken, dat niet al te streng vastgehouden kon worden aan de indeling in groepen van werkzaamheden. Het indelen van de commissie in drie sub-commissies is uitsluitend geschied uit practische overwegingen. Met het afnemen der verhoren is nl heel wat gemoeid en wanneer dit allemaal moetein plaats hebben in plenaire zittin gen, was het einde niet te zien. Reeds aanstonds is echter als gedragslijn gesteld, dat zeer belangrijke getuigen slechts in plenaire zitting zullen worden gehoord. Hiermee komen wij op de be langrijke gedragslijn van de Commissie: niet de subcommissies, maar de gehele Commissie is verantwoordelijk vooi gang van zaken. De algemene lijn het onderzoek is steeds door de Com missie in haar geheel bepaald, zo lezen wij in de algemene inleiding thans verschenen eerste verslag. Daartoe I heeft zij talrijke vergaderingen gehou den, waarin de gehele gang van het on- 1 derzoek werd besproken. De subcommis sies hebben uitsluitend ten doel het af nemen van de verhoren. De verslagen der verhoren zijn telkens, zodra zij af gedrukt waren, aan alle leden der com missie uitgedeeld, opdat allen van de werkzaamheden op de hoogte konden blijven. Dat overigens, naarmate het on- derzoek verder voortging, de subcommis sies in feite meer en meer zelfstandig werden bij het bepalen, welke getuigen zouden worden opgeroepen en welke vragen hun gesteld zouden worden, spreekt vanzelf Dit was onvermijdelijk, alleen reeds omdat het niet mogelijk was de verhoren te doen drukken, tel kens voordat nieuwe getuigen moesten Waar de Commissie in haar conclusies niet eenstemmig was, heeft zij dit met een enkel woord doen uitkomen. In het thans verschenen eerste deel is dit ech ter slechts zelden voorgekomen. De Commissie acht het niet wenselijk aan haar verslagen minderheidsnota's toe te voegen, maar meent te kunnen volstaan met een korte vermelding van het af wijkende standpunt ener minderheid. Meer dan 500 verhoren De voorzitter der Enquête-commissie, mr Donker, heeft dezer dagen de parle mentaire pers tijdens een uitstekende persconferentie een en ander verteld over de werkwijze van de Commissie. Op een na waren alle leden der com missie hierbij tegenwoordig. De heer Fiévez, die wegens zijn ernstige ziekte ook niet heeft kunnen meewerken aan de uiteindelijke vaststelling van het eer ste verslag, kon helaas niet aanwezig zijn. Mr Donker vertelde o.a., dat op 17 Februari 1948 met de eerste verhoren is begonnen. Sedertdien zijn er al over de 500 getuigen en deskundigen verhoord. Het kampioen-verhoor is dat geweest van de oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. jhr Tjarda van Star- kenborgh, die van 's morgens tien uur tot 's avonds half acht aan één stuk werd gehoord, met in totaal hoogstens een half uur onderbreking! De heer Van Starkenborgh nam deze krachtproef zeer sportief op en vond het in het ge heel geen „Dauer-Vernehmung"-è-la- Schreieder! Er zijn meer dan 60 plenaire zittingen gehouden. Vooral in de laatste maan den, toen de vaststelling der verslagen aan de orde was, waren deze tijdrovend. Herhaalde malen is vergaderd van morgens half elf tot 's avonds half elf. Verheugd toonde de heer Donker zich over de medewerking, die de Commissie telkens weer ondervindt van allerlei instanties en ook van de getuigen. Slechts in drie gevallen is het tot nu toe nodig geweest, dat getuigen werden ge dagvaard: alle anderen kwamen vrijwil lig op schriftelijke oproep. De oorzaak van het ontslag van gen. Revnders: Gebrek aan vertrouwen en verschil in strategisch inzicht Enquête-commissie acht het ontslag terecht verleend Het grootste deel van het verslag van de parlementaire enquête-commissie over het militair beleid 13391940 houdt zich, In verschillende hoofdstukken, bezig met de conflicten tussen de ministerraad en Generaal Reynders, die tenslotte hebben geleid tot het ontslag van laatstgenoemde als opperbevelhebber van land- en zeemacht. Wanneer wij op het voetspoor van ring was dit volkomen logisch: zij liep de Enquête-commissie deze zaak be- immers rond met plannen, een zodanige kijken, dan treft het al aanstonds, dat ae wijziging van de Oorlogswet tot stand te kern van het verschil steeds heeft ge-lbrengen, dat niet militaire, maar burger lijke autoriteiten met buitengewone be voegdheden zouden worden belast. De Regering was n.l. huiverig voor een al gehele omzetting van de gezagsstructuur, een huiverigheid, die van militaire zijde niet werd gedeeld. Generaal Reynders, hoewel aanvankelijk, zij het niet voet stoots, instemmende niet het gentlemen' agreement, zegde het bij brief van 3 December 1939 op. De Commissie ziet i: deze daad een bewijs van verkeerd inzicht in de staatsrechtelijke verhouding tussen Regering en opperbevelhebber. De Rege ring is immers bevoegd, aan de opper bevelhebber bevelen te geven. Overigens gaat ook de Regering niet vrijuit. Gene raal Reynders immers heeft op een geven ogenblik gevraagd, het artikel de Oorlogswet te mogen toepassen, dat de bevoegdheden van het militair gezag regelt omtrent het vorderen van burger werkkrachten. Op dit verzoek is nimmer antwoord ontvangen. Het is gebleken, dat minister Dijxhoorn wel opdracht heeft gegeven terug te schrijven. De Regering had tegen inwilliging van het verzoek be zwaar. Er is echter vergeten om de opper bevelhebber te antwoorden. De ambte- n wie opdracht was verstrekt, heeft deze niet uitgevoerd. De coi vraagt zich af, hoe het mogelijk dergelijke principiële zaken op op technisch Enquête in cijfers Voor de samenstelling van het ver slag der enquête-commissie over het militair beleid 1939-1940 zijn 79 ge tuigen en deskundigen verhoord in 109 verhoren. Verschillende personen zijn vaker dan eenmaal verhoord. De drie hoofdpersonen in het ..drama" zijn ook het meest verhoord, nl. oud- minister Dijxhoorn, generaal Reyn ders en generaal Winkelman elk 4 keer. De omvang van de letterlijke verhoren is uitgedijd tot 656 bladzijden. Bjj deze verhoren zijn in totaal 31.745 vragen gesteld. Het eigenlijke verslag telt 143 bladzijden, terwijl 88 bijlagen zijn toegevoegd, die deels van zeld zaam karakter zijn. legen in het ontbreken stemming over de staatsrechtelijke positie de opperbevelhebber Aan de ene kant het „militaire" standpunt, dat aan de opperbevelhebber op krijgskundig en strategisch gebied autonomie wil toeken de andere zijde de opvatting, dat de ministerraad, als aan de Staten- Generaal verantwoordelijk orgaan, de opperbevelhebber bepaalde bevelen kan geven- De commissie komt tot de con clusie, dat de laatste opvatting in onze staatsrechtelijke verhoudingen past. Maar zij voegt er dadelijk aan toe, dat het van wijs beleid getuigt, wanneer de ministers de opperbevelhebber een grote mate vrijheid geven, metMf deze autoriteit zich mee militair terrein begeeft. Het spreekt vanzelf, dat deze „vrijheid' slechts verleend wordt, wanneer er eer sfeer van vertrouwen bestaat tussen het kabinet en de opperbevelhebber. Dit v behoort er uiteraard reeds bestaan, wanneer de opperbevelhebber wordt benoemd. Oud-minister J J. C. van Dijk heeft voor de commissie verklaard, zijn mening een opperbevel hebber voldoen moet aan de eis, door tastend te zijn en moed te hebben, ver antwoordelijkheid te dragen. De benoe ming van de heer Reynders heeft plaats gehad, zonder dat van te voren overleg met hem is gepleegd. Minister Dijxhoorn heeft hem voorgedragen, zonder dat hij er over gesproken had met zijn ambts voorganger, dr Van Dijk- De reden, waarom generaal Reijnders werd voor gedragen was, dat hij goed was inge werkt, als chef van de generale staf, in de techniek van de mobilisatie- Naar het getuigenis van oud-minister Albarda ge schiedde de benoeming van de heer Reijnders „bij gebrek aan beter", commissie komt tot de conclusie, dat de heer Reijnders alleen maar is benoemd, omdat het kabinet niet het risico wilde lopen voor een mislukken der mobili satie. Groot enthousiasme voor deze be noeming heeft de commissie bij de Rege ring niet kunnen ontdekken. De missie acht het een grote fout v Regering, dat de basis, waarop z 1939 begon met de nieuwbenoemde opper bevelhebber, niet die was van een groot vertrouwén. Ook dat van tevoren geen overleg met hem was gepleegd acht zij onjuist, omdat het kabinet daardoor niet op de hoogte was van de opvattingen ma generaal Reynders. De desillusie, welke de benoeming de heer Reynders voor de Regering geworden, kan de commissie dan ook niet anders beschouwen dan als een voorzienbaar gevolg van de wijze waarop de omstandigheden waaronder deze benoeming heeft plaats gevonden. De reeds aan het einde van 1939 duidelijk geworden breuk tussen de minister van Defensie en de opperbevelhebber is naar het oordeel der commissie mede veroor zaakt door het weinig vooruitziende en niet doortastende beleid van de Regering in Augustus 1939- de geschilpunten tussen gene raal Reynders en de Regering ging over de toepassing van de Oorlogswet 1899. De Regering kondigde op 28 Augustus 1939 de algemene mobilisatie af en daar bij K. B op I September 1939 de staat van oorlog voor het gehele grond gebied des Rijks. Generaal Reynders wil de liever, dat de veel verder gaande staat beleg zou worden afgekondigd, doch kon dit niet gedaan krijgen. Integendeel, de Regering kondigde wel de staat oorlog af, dooh ging met generaal Reyn ders een gentlemen's agreement aan, oir niet van alle bevoegdheden, hem toe komende op grond van de staat var oorlog gebruik te maken. IB. In de gedachtengang van de Rege-I Toen de datum van 19 April 1940 niet op de juiste wijze gebruik heeft gemaakt zjjn bevoegdheden tot internering staatsgevaarlijke personen. De drager Ihet militair gezag wenste slechts te op grond van „feiten en ge dragingen" en niet op grond van poli tieke gezindheid. Zodoende werden er slechts 21 personen geïnterneerd. Hierbij werd o.a. besloten Mussert niet te inter neren, daar hij „te onbenullig" werd ge- De grootst mogelijke meerderheid der commissie (kennelijk neemt het com munistische lid de heer Stokvis een an der standpunt in) meent dat het militair gezag een criterium voor internering had behoren aan te nemen, waardoor het mogelijk zou zijn geweest, ook in bepaal de gevallen personen gevangen te nemen op grond van politieke gezindheid. De commissie rekent voorts de Rege ring ernstig aan, dat de opperbevelheb ber niet meer vrijheid is -gelaten ten aan- het mogen opruimen van be lemmeringen voor de versterkingen. Vooral bij de gevechten rond de Grebbe is dit van nadelige invloed geweest, daar de Duitsers gebruik hebben gemaakt van boomgaarden, die niet mochten worden opgeruimd, omdat zij buiten het geïnun deerde gebied lagen. Een of twee linies De grote botsing tussen de Regering en de opperbevelhebber kwam naar aanlei ding van de opdracht van 9 September 1939, betrekking hebbende op het voorge- krijgsbeleid ten noorden van de grote rivieren. Het zou ons te ver voe- i, hierover in den brede uit te weiden. Naar de mening van de Regering moest het hoofddoel van het krijgsbeleid zijn het verdedigen van het hart des lands. Zij heeft, tot op zekere hoogte, generaal Reynders vrijgelaten in de keuze van zijn stellingen. Minister Dijxhoorn prefereerde de verdediging van de Hollandse water linie, generaal Reynders die van de Grebbelinie. Het principiële punt, waar ging, was, dat generaal Reynders met dezelfde troepen achtereenvolgens de Grebbelinie en het oostfront van de vesting Holland wenste te verdedigen, ter wijl de minister van Defensie op het standpunt stond, dat in verband met het aantal beschikbare troepen tussen deze beide linies een keuze moest worden ge daan. Het kon aan generaal Reynders duidelijk zijn, dat de Regering slechts in één stelling hardnekkige verdediging wilde voeren en dat de Regering niet kon instemmen met een beleid, waarbij deze verdediging zou worden gevoerd met troe pen, die tevoren in een andere stelling vaar hebben gestreden. Achteraf de zaak beoordelende, meent commissie, dat de Regering, toen bleek, dat de strategische inzichten van de Re gering en de opperbevelhebber tegen el kaar botsten, generaal Reynders dadelijk had moeten ontslaan. De verdere botsing der opvattingen kwam naar aanleiding van een nieuwe opdracht der Regering, die van 7 Januari 1940. Generaal Reynders wilde in de eer ste plaats de Grebbelinie verdedigen en de tweede plaats de Hollandse Water linie. De Regering maakte echter bezwaar tegen zijn plan, waarin de verdediging van de Vesting Holland was gebaseerd op een slagen van een terugtrekking der troepen van de Grebbelinie. Zij meende, dat deze opzet te veel risico met zich brengen. Dit verschil vam inzicht waarbij de commissie zich stelt aan de kant van de regering (met name minister Dijxhoorn, die destijds de portefeuille kwestie stelde) is de eigenlijke oorzaak geworden van het ontslag vam de heer Reynders. De verdediging van Brabant Er waren ook nog allerlei andere oor zaken, die de verhouding tussen de Rege ring en generaal Reynders hebben beïn vloed, hoewel minder van principieel be lang. Hiervan noemen wij als voornaam ste het krijgsbeleid t.a.v. de Peel-Raam- s telling. Generaal Reynders stond op het stand punt, dat deze stelling hardnekkig moest worden verdedigd. De Regering dacht er anders over en meende, dat in Brabant slechts vertragende gevechten moesten worden geleverd. Zij meende dit, omdat de PeelRaamstelling niet sterk genoeg was en bovendien in het Zuiden niet aansloot aan de Belgische verdediging. Bovendien was uit berichten van de Ne derlandse militaire attaché te Parijs, de toemalige majoor D. van Voorst Evekink, dat gebleken, dat de Fransen niet van plan n, bij een Duitse inval in Nederland te doen aan verdediging van deze zwakke stelling. Ir Ringers „maar een ingenieur". Verdere punten van verschil, waarop wij mogelijk later terugkomen, hebben betrekking op de totstandkoming van de socialistische) mobilisatieclubs, richt lijnen aan de pers, de paraatheid van de luchtstrijdkrachten tegen schendingen luchtgebied, het verstrekken van inlichtingen aan de Regering, de positie de militaire attaché te Berlijn en het aanleggen van versterkingen en het beschikbaar stellen van gelden daar- VEEL LOF EN WEINIG CRITIEK VOOR GEN. WINKELMAN Commandant Vesting Holland alarmeerde troepen niet voldoende „Tenslotte wil de commissie niet na laten, als haar mening uit te spreken, dat generaal Winkelman zich met zyn volle persoon heeft ingezet voor de taak, wel ke hem was opgedragen. Ondanks de grote achterstand op defensiegebied hier te lande heeft hü getracht met beschik bare middelen het uiterste te bereiken, dat bereikt kon worden. In het bijzon der heeft de commissie grote waardering voor de beheerste beleidvolle wüze, waar op hij in de oorlogsdagen zijn boven matig zware taak heeft vervuld," aldus vat het rapport der Enquête-commissie over het militair beleid 1939'40 haar oordeel over de opperbevelhebber samen. De gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 Mei 1940. toen de waarschuwing van generaai-majoor Sas uit Berlijn ont vangen waren, geeft haar aanleiding tot verschillende ernstige opmerkingen: N.a.v. de al dan niet op dat H.K. in de avond van 9 Mei genomen maatrege- critiek geoefend op de opperbevel hebber. Gebleken is echter, dat de op perbevelhebber wel degelijk rekende op een aanval. Men heeft het hem kwalijk genomen, dat hij te middernacht na alle bevelen te hebben gegeven, is gaan sla pen, terwijl de sous-chef staf landmacht op het A.HJC. bleef. Hij vond het ook niet nodig, dat de chef staf landmacht en de chef operatdën bleven, daar de volgende dagen zeer veel van hun mo reel en physiek zouden eisen. Hij meen de, dat de alarmering van het leger vol doende was, daar aan de onder-comman danten was medegedeeld, dat van de grens zeer verontrustende berichten bin nengekomen waren. Hij achtte het on nodig, aan de commandant veldleger en commandant vesting Holland voor te schrijven in welke graad van strijdvaar digheid hun troepen moesten verkeren D.i. wel gebeurd t.a.v. bepaalde troepen- delen aan de Oostgrens. De commandant veldleger maakte in de nacht zeer tijdig zijn troepen gevechtsvaardig. De mandant vesting Holland heeft niet zien, op hoe grote schaal de landingen der parachutisten zouden geschieden. Hij meende, dat zijn gebied niet onmiddellijk aanmerking kwam voor een recht streekse aanval. Ook de leiding op het A.H.K. heeft aar dat gevaar niet gedacht. Het mag niet verantwoord worden geacht, dat de com mandant vesting Holland zijn troepen niet heeft gewaarschuwd en niet heeft medegedeeld, dat de volgende ochtend de inval kon worden verwacht. Vast staat, dait hij zijn ondergeschikte troepencom mandanten had moeten waarschuwen. Hiervan kan men echter de opperbevel- toestand voldoende uit de bevelen ge bleken was. Dat de commandant van de vesting Holland de laatste waarschuwing doorgaf, had tengevolge, dat de daardoor noodzakelijke maatregelen achterwege bleven, had tengevolge, dat zich gerustgesteld voelde door een des middags uitgegeven order, waarbij bepaalde zeer bijzondere verloven wer den toegestaan. Noch oud-minister Dijx hoorn noch generaal Winkelman kunnen zich herinneren, hoe deze order in wereld kwam. Dat bij het geven van bevelen zeer gegaan, blijkt wel uit de maohtiging van de minister van Defensie om beoos ten Maas en IJssel bepaalde vernielingen uit te voeren. nacht van 9 op 10 Mei slechts de sous-chef 'van de staf land macht op het AH.K. aanwezig en slechts één officier van de sectie operatiën. die mocht slapen. Voorts bij de inlichtingen dienst slechts twee subalterne officieren. Een stroom van berichten kwam binnen, op wezen dat belangrijke Duitse troepenonderdelen dicht bij de grens stonden opgesteld. Om 3 uur ontving men de berichten van de eerste grensover schrijdingen. De souschef gelastte, de eigen afdeling en de officier van opera tiën te waarschuwen. Het commando luchtverdediging werd niet ingelicht. Het is voorts onbegrijpelijk, dat niet alle ondercommandanten onmiddellijk den gewaarschuwd. Dan zou rr troepenonderdelen in de vesting Holland de vliegvelden hebben kunnen alar- parlement onafgedaan biyvcn liggen. Een dergelijke gang van zaken geeft haar de indruk, dat de organisatie van departement van Defensie in elk opzicht de toets van een redelijke critiek kon doorstaan. Anderzijds verwondert het de commissie, dat de opperbevelhebber, die het niet beantwoorden van zyn ve nog al hoog heeft opgenomen, nimmer navraag heeft gedaan: liy heeft er zelfs telefoontje aan gewaagd, komt ten aanzien van door de Regering gevolgde lijn bij het afkondigen van de staat van oorlog, later gevolgd door de staat van beleg tot de conclusie, dat het niet goed mogelijk na een tijdsverloop van bijkans tien jaren, hierover een goed gefundeerd oor deel te vellen. Zij kan echter niet bewon deren, dat de Regering, ondanks de steeds meer dreigende toestand op internationaal gebied tot 19 April 1940 heeft gewacht met het afkondigen van de staat beleg over het gehele land generaal Reynders reeds Wat dit laatste betreft hier slechts, dat ir Ringers, zij het op ietwat informele wijze, van de Regering opdracht had gekregen, samen te ken met generaal Reynders, voor waterstaatkundige belangen bij het leggen van versterkingen en inundaties betrokken waren. Het merkwaardige hierbij is. dat generaal Reynders ir Rin gers nimmer heeft ontvangen: hij bracht het nooit verder dan tot de chef staf van de landmacht, generaai-majoor Carstens. Generaal Reynders heeft klaard en hieruit blijkt een zekere „militaire mentaliteit", dat ingenieur Ringers op het hoofdkwartier werd be schouwd als „een hoogstaand ingenieur, maar een ingenieur". De commissie heef! weinig bewondering voor de informele wijze, waarop de Regering de heer Rin gers opdrachten heeft gegeven, maai anderzijds acht de commissie, dat de houding van generaal Reynders tegen over een man van het formaat als dc heer Ringers te betreuren. Al deze dingen hebben er toe geleid, dat generaal Reynders, op aanraden de voorzitter van de Raad van Ministers (de gehele ministerraad stelde zich deze achter minister Dijxhoorn) H.M. de Koningin ontslag heeft gevraagd, hetwelk hem werd verleend met ingang van 6 Februari 1940. De commissie meent, dat, gezien het gebrek aan vertrouwen dat de Regering had in het beleid generaal Reynders, dat deze terecht ontslagen. Als opvolger van generaal Reynders werd de gepensionneerde generaal Win kelman benoemd tot opperbevelhebber. Hierover is overleg gepleegd met de oud minister J. J. C. van Dijk. Hierbij werd o.a. overwogen, dat generaal Winkelman e Meidagen van 1940. Rookwolken I kringelen tegen de lentelucht. En I soldaten zyn op de wegen... I Na het uitbreken der vijandelijk heden hebben de opperbevelhebber en de chef staf landmacht zich zo snel mogelijk het A.H.K. begeven. De berichten >u de opperbevelhebber, die in Was senaar sliep, niet de beschikking hebben gehad over een auto en een chauffeur, zijn onjuist. De chauffeur was ingekwar tierd te Wassenaar en telefonisch met d« opperbevelhebber bevonden. Toevalli gerwijs had echter de buurman een auto gereed staan en bracht de generaal over. In de opvatting van generaal Winkel man, waarbij niet gerekend werd op een parachutisten-aanval op zo grote schaal de geringe bezetting van het A.H.K. en hgt rust nemen thuis te ver dedigen. Men heeft de opperbevelhebber het bevel verweten, dat de Moerdijkbrug na de verovering niet mocht worden stuk geschoten, terwijl aan de andere kant de versperringen aan de Belgische grene niet mochten weggeruimd. Men wist ia de ochtend van 10 Mei echter ndet hoe snel mogelijke Franse hulp zou komen. De commissie betreurt het dat bepaalde subalterne officieren na de capitulatie voor een officierscommissaris hebben me degedeeld. dat het beleid van de opper bevelhebber onvoldoende was. Zij meent, dat de heer Winkelman zeer duidelijk heeft uiteengezet, waarom verschillend# maatregelen wel of niet genomen zijn. Zij, die critiek hebben uitgeoefend op zijn beleid voor 10 Mei en in de nacht van 9 op 10 Mei hebben geen aanmer kingen op zijn houding in de volgend# dagen. Het rapport van dr J M. Somer te Londen heeft een ongemotiveerd wan trouwen veroorzaakt Tegen de heer Somer. die ten deze ernstig is te kort geschoten in zijn plicht als officier, zijn geen maatregelen genomen, wegens a« grote verdiensten gedurende de oorlog. De publicatie van 't Englandspiel in September te wachten Wat de Enquête-commissie zoal nog te doen heeft Vandaag bereikte de Tweede Kamer gin, het prinselijk gezin en de Regering, het eerste verslag van de Enquête-cc missie Regeringsbeleid 19391940v Dit verslag handelt over punt A van het enquête-besluit, nl. het militaire beleid gedurende de Meidagen van 1940 en, voor zover daarmee in onmiddellijk ver band staande, voordien. Het is de bedoeling van de commissie, dat er om de twee maanden een verslag wordt uitgebracht. Zekerheid, dat deze bedoeling werkelijkheid wordt, is er echter niet. Er wordt echter hard ge werkt en het eerstvolgende verslag, dat omstreeks Mei kan worden verwacht, hebber geen verwijt maken. Heeft deze I handelt over de punten b, echter zijn andercommandanten voldoen- van het enquête-besluit. In dit verslag de gewaarsohuwd, dat er elk ogenblik wordt licht geworpen op het bekende inval kon worden verwacht? De Venlo-incident, de handhaving van de nissie meent, dat de ernst van de 'neutraliteit, het vertrek van de Konin- De inlichtingen van gen.-majoor Sas, militair attaché te Berlijn Das Schivein is abgefahreti, jetzt ist es aus ing door. Op 3 Mei 1940 ontving hij van Oster bericht dat de mogelijkheid be stond van een overval op Nederland. In de daarop volgende dagen werden ir Berlijn verschillende berichten ontvan gen. In een codetelegram waarschuwde hij Nederland voor een mogelijke inval op 8 Mei. Op 9 Mei 's avonds half tibn er een laatste ontmoeting tussen Sas Oster. Deze zeide: „Mein lieber Freund. jetzt ist es wirklich aus. Es sind keine Gegenbefehle gegeben. Das Schwein is abgefahren zur Westfront, jetzt ist es endgültich aus". Sas waarschuwde daarop de Belgische attaché, belde Den Haag op en zeide tegen de marine-adjudant van de minister van Defensie: „Ik heb je nog maar één ding te zeggen: morgen vroeg by het aanbreken van de dag; houd je taai". Aan het slot zeide de adjudant: ,Dus brief 210 is ontvangen", ingevolge ien afspraak, dat „brief 200" invasie be tekende en dat de laatste cijfers de datum zouden aangeven. Dit was om 8 uur 55 Nederlandse tijd Na anderhalf uur belde het hoofd van de afdeling inlichtingen dienst hem op uit Den Haag en zeide: „Ik heb zulke slechte berichten van je over die operatie van je vrouw. Wat is dat beroerd. Heb je nu wel alle dokters ge zien?" Daarop heeft Sas geprikkeld ge antwoord: „Ja, ik begrijp niet, dat je mij onder deze omstandigheden nog lastig valt. Je weet het nu. De operatie, daar is niets meer aan te doen. Ik heb alle dokters gezien. Morgen vroeg bij het aan breken van de dag vindt het plaats". Veertien dagen voor de inval zond Sas het bericht door. dat er een pantserdivi sie gereed stond om op te rukken richting Den Bosch-Laingstraat-Moerdyk-Rotter- dam. De commissie acht het zeker, dat dit bericht het hoofdkwartier heeft be reikt. doch het is niet ter kennis van de opperbevelhebber gekomen, waaruit een ernstige nalatigheid op het Algemeen Hoofdkwartier blijkt De parlementaire enquête-commissie heeft ook gehoord de generaai-majoor G. J. Sas. destijds militair attaché te Ber lijn. Toen hij werd verhoord, was hy militair attaché te Washington. Men zal ich nog herinneren, dat juist de ge gevens, die deze militaire attaché in de eerste Mei-dagen van 1940 gaf, van betekenis zijn geweest. Helaas heeft generaai-majoor Sas het verschy- dit enquête-verslag niet meer kunnen meemaken. Hij kwam immers n het leven bij de afschuwelijke vlieg- ligramp bjj het vliegveld Prestwlck in Schotland. De militair attaché in Berlijn, generaal- majoor G. J. Sas rapporteerde Augustus 1939 herhaaldelijk, dat er een oorlog op komst was en dit heeft wellicht mede gewerkt aan de tijdige afkondiging der mobilisatie. Op 28 September 1939 rap porteerde hij, dat het plan-Von Sehlieffen worden uitgevoerd met een sterke rechtervleugel door België en Nederland. Kolonel Oster van de Duitse contra- spionnage deelde hem in October mede. dat de Duitse generale staf een plan uit werkte om Nederland te bezetten met de woorden: „Mein lieber Freund. du hast Recht gehabt; jetzt ist auch Holland die Reihe". Op 3 April 1940 ontving hij van Oster de waarschuwing voor de inval in Noorwegen en Denemarken en wellicht in het Westen. Hij zelf gaf de waarschu- destyds, tezamen met generaal Reynders, op de nominatie had gestaan voor de be noeming tot chef van de generale staf. De commissie meent, dat deze benoe ming op verantwoorde wijze is geschied, temeer, daar de Regering zich te v had overtuigd van de strategische zichten van generaal Winkelman, aanmerkelijk dichter bij de opvattingen der Regering lagen dan die van generaal Reynders. de overdracht van het gezag aan gene- Winkelman, de capitulatie, da kwestie van de Indische gijzelaars, de mislukte reis van minister de Geer naar Iudië en het aftreden van jhr. de Geer. In Juli zal dan (althans dit is de be doeling) punt k. verschijnen, dat han- het financiële beleid, daaron der begrepen het aankoopbeleid. Vervolgens is in September de ver schijning te verwachten van het verslag omtrent punt f (de verbindingen met het bezette Nederlandse gebied, in het bij zonder de militaire en civiele inlichtin gendiensten), waarin volledig licht zal opgaam over het beruchte England- Spiel Daarna komen verschillende andere onderwerpen successievelijk aan de orde. Over de meeste zaken zijn de verhoren, reeds gaande, maar aan enkele moet nog worden begonnen. Bijv. de punten en i, die handelen over het geven leiding en voorlichting aan ambte- a en burgers in de bezette gebieden, het contact met de politiek t.a.v. de ver zetsbeweging in Nederland en het beleid de organisatie van de Nederlands® binnenlandse strijdkrachten. Ook nog begonnen worden aan punt n: het beleid betreffende de overzeese ge biedsdelen. daaronder begrepen het be leid der Nederlands- Indische Regering. Zoals men ziet: er is nog werk genoeg aan de winkel voor de Enquète-commis- Het lijdt dan ook geen twijfel of d® reeds met een jaar verlengde termijn, waarbinnen het onderzoek moet zijn af gelopen zal nog wel eens moeten wor den .verlengd, vermoedelijk wel vaker dan een keer!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1949 | | pagina 3