Jobje's Kerstfeest
4
Voor de Jeugd
C. DEWALD J
lOBJE!"
„Ja pappa!"
„Kom 's bij pappa. Ik moet eens met
je praten."
Opeens nieuwsgierig liet Jobje zijn
blokjes en wagentjes in de steek, sleepte
zijn eigen, hoge stoel tot vlakbij pappa
aan tafel en klom erin. Met een ver
hoogde kleur op zijn snoetje keek hij
zijn vader vol verwachting aan.
Deze glimlachte naar hem en legde zijn
rechterhand open voor Jobje neer, die
er dadelijk zijn enigszins vuile kinder
hand in legde. Zó praatten deze twee
altijd samen.
„Jobje, weet jij nog van tante Els?"
„Ja", zei Jobje en knikte heel ernstig.
„Ja? heus? Wat weet je dan?"
„Van tante Els en Elly en Piet en het
mooie prentenboek."
„Prachtig!" lachte zijn vader, „nou,
jij kunt goed onthouden, hoor! 't Is toch
al weer een hele tijd geleden."
Jobje straalde van trots om pappa's lof.
„Ik weet nog véél meer", blufte hy,
„vaneh
„Luister. Ik heb een brief van tante
Els gekregen. Zy vraagt, of jij een
weekje bij haar zoudt willen komen
logeren. Slapen ook, begrijp je? Zou je
dat wel fijn vinden?"
„Sjoleren bij tante Els", overwoog
Jobje, ,,'n paar keer slapen? Of heleboel
keren slapen?"
„Zóveel", zei zijn vader, terwijl hij
Jobje's handjes naast elkaar hield en
van één handje drie vingers bedekte.
„Tante Els is heel lief, en als er 's nachts
iets is, mag je haar roepen, net als je
bij pappa doet. Wil je graag, dan breng
ik je weg in de trein en als je dan zóveel,
zeven nachten geslapen hebt, dan kom
ik ook en blijf ook nog een paar dagen
bij tante Els en oom Bob."
Bij het woord „trein" was Jobje's rode
kort na Kerstmis, na een ziekte van
twee dagen, gestorven was. 't Was best
te begrijpen, dat kleine Jobje meende,
dat zij de Kerstheerlijkheid had mee
genomen.
„Nee, Jobje", was zijn antwoord, „het
Kerstfeest is niet van Moes, maar van
God. Daarom komt het ieder jaar terug;
het kan niet weg, omdat het van God
is. Onthoud dat maar goed: als wij
vinden, dat ons leven kaal en donker
wordt, dan blijft toch altijd het licht van
Kerstfeest. Maar nu moet ik weg. Het
al
ik!"
Jobje liet zich uit zijn stoel glijden, hief
zijn gezicht naar zijn vader om een zoen
en wilde toen vooruit hollen om de deur
voor hem open te doen. Maar vader ving
hem op en stuurde hem terug, de kamer
„Naar binnen! verkouden kip! Zeg me
bij 't raam maar goedendag."
„Dag! dag! dag!" Jobje's beide vuistjes
bonsden op de ruit, toen hij zyn vader
Hij bouwde verder aan zijn trein
Kerstlied t1,,.
Jezus kwam op aarde als kind.
Jezus, d' allerhoogste Koning,
Koos de aarde tot zijn woning;
Zo heeft Jezus ons bemind.
In een stal kwam Hij terneer,
't Was een kribbe, die Hem wachtte.
Als een vreemde, ongeachte,
Lag de Heiland, 's mensen Heer.
Hij kwam neer om al het kwaad,
Dat wij deden alle dagen,
Heel alleen voor ons te dragen,
Om te lijden ónze smaad.
Jezus kwam op aarde als kind,
Om ons, zondaars, na dit leven
D' eeuwige zaligheid te geven:
Zo heeft Jezus ons bemind.
Jobje alleen maar. Verrast en gevleid ver
zette Elly de bordjes en bekers alvast
,,'t Mag, hè mam?" 't Mocht, en daarmee
was de vriendschap tussen Elly en Jobje
bezegeld. Hij wist zelf hiet, de kleine
baas, waarom hij zo graag naast haar zat
haar fijne gezichtje en glanzige
zag wegrijden. Even bleef hij daarna nog te een paar sprongetjes van blijdschap krulhaar keek.
staan, maar pr was in Ha Hrniiioa ™;h. u;: a~ iedere dag na het eten las oom Bob
dag niet veel te
Jobje keerde zich
i de druilige mid- bij de duidelijke voorstelling, hoe de trein
op de stille laan. reed, steeds harder en harder. Toen liet
hij zich weer op handen en knieën vallen njet veel
i nog wat te veranderen. Hij nam het het 00k
uit de Kinderbijbel. Jobje hoorde
an de bijbelverhalen. Hij had
druk, vooral met kijken naar
bij zijn oortje. Ja, de kostbare kenrek nam en dan doodstil bleef, totdat
inhoud was er nog. Jobje opende het het boek dichtgeklapt werd,
Tante Steef was binnengekomen en baar op zijn handje rollen:
knipte het schemerlicht aan. Fijn, nu had stukje kleurkrijt,
hij mooi licht in zijn speelgoedhoek. Job- Hij had dit eens gekregen
voorzichtig ge- me^ een onderdrukte opluchtingsblaf
sprong nam over ooms schoot en Jobje's
benen heen.
Ook het einde van iedere dag was voor
je wist al, dat tante Steef hem altijd der kind op zijn kleuterschool, zomaar, jQbje een feest. De eerste avond had
rustig zijn gang liet gaan. Haar
zigheid stoorde zijn spelletjes nooit. Zijn te lui
hoofd vol nieuwe gedachten keerde hij
zich naar zijn speelgoedhoekje.
omdat het kind zijn doos al dicht had t
Bob Jobje met een zwaai op zijn schou-
Juffrouw Stevensen was ongeveer
jaar geleden, na de dood van Jobje's ir
der, hier in huis gekomen. Zij was
dankbaar voor de taak, die zij hier
- r het vergeten stukje in te derg gezet en hem naar boven gedragen,
doen. Maar Jobje had het aanvaard als al zjngen(i- „En heb je 'm wel gezien, dat
kostbaar geschenk. Zó prachtig vond hele Rleine kereitje." Tante en Elly gin-
kon. Lila heette deze kleur; dat had tan- vajse tonen doorheen blies. Alle avonden
te Steef gezegd. Lila.
lila
kregen had. Niemand Wist, hoe gelukkig herhaalde het woord met proevende lip-
het haar gemaakt had, toen Jobje enige Jes! ,hlJ wlst_ niet- wat hlJ, mnmpr vnnrl
tijd geleden uit zichzelf het „juffrouw de kleur of de
Stevensen" door „tante Steef" vervangen
had.
een trein maken.... de trein
Els. Bruun, ik ga naar tante Els! Wil je
mee?Pappa! O nee, pappa is weg
vanavond zullen we aan pappa vragen,
of jij ook in de trein mag, in de echte
trein, van tante Els."
lila.
Het leven had Jobje al geleerd, dat
men niet alles delen kan, dat men soms
iets helemaal alleen hebben moet. Hij eesDeeia en
aken Ha P* het Stukje klTkr? VadeT SSSeS - kwamen Piet en Jobje
laten zien, maar deze had alleen maar gezellige huiskamer om een bekertje
Jobje werd kleine feest nu herhaald.
Jobje begon zich te voelen, nu hij al
door zo het middelpunt was. Er werd
veel om hem gelachen. Maar dat was niet
altijd prettig.
Op een middag ze hadden in de
gang gespeeld en waren wat koud ge
hoor" gezegd om eraf te zyn. En
tante (Steef zag in kleurkrijt niets anders
dan eén bedreiging voor het vloerkleed.
chocolademelk te drinken. Tante had
juist de schemerlichten aangedaan. In
een hoekje van de divan zat Elly
Zó praatten deze twee altijd
mondje opengesprongen in sprakeloze
verrukking.
„Jéaa", fluisterde hij nu, zijn ogen
groot en stralend.
Zijn vader glimlachte en liefkoosde het
pootje, dat zich weer in zijn hand ge
borgen had.
„En als we bij tante Els gekomen zijn
en pappa gaat terug en jij blijft daar,
gaat Jobje dan niet huilen?"
„Nee". Jobje schudde zijn bol vol
overtuiging. „Ik ga spelen met Piet."
„Dat is best, Jobje. Zal ik dan maar
aan tante Els schrijven, dat je héél graag
komen wilt?"
„Ja pappa, en dat jij me brengt met
de trein."
„Prachtig. Met Kerstfeest zijn we dan
samen bij tante Els en oom Bob."
„Kerstfeest?!" riep Jobje uit, „komt
Kerstfeest dan terug?! En jy hebt ge
zegd, dat Moes voor èltijd naar de hemel
gegaan was!"
Jobje's ernstige ogen vorsten in die
van zijn vader.
„Maar myn jongen", zei deze, verwon
derd en ontroerd, „ja, Moes is voor
altijd in de hemel, maar het Kerstfeest
komt iedere keer terug. Net als je ver
jaardag. Je bent nu pas jarig geweest,
hè? Toen werd je zes jaar. Maar je weet
immers ook nog van je vorige verjaardag,
toen je vijf jaar werd en toen je de
plaat boven je bed gekregen hebt?
Iedere keer als de zomer voorbij is, en
de kachel moet weer branden en de
lamp moet weer zo vroeg aan, dan komt
je verjaardag weer en dan komt ook
het Kerstfeest weer."
„O", zei het kind, nog verwonderd,
en herhaalde voor zichzelf: „Kerstfeest
komt terug, maar Moes niet."
„Wéét jij dat nog zo goed van Moes?"
vroeg de vader, terwijl zyn hand teder
langs Jobje's hoofd en hals op en neer
ging.
,,'t Is verschrikkelijk lang geleden",
vond Jobje en kneep zijn oogjes dicht
om aan zijn woorden meer kracht bij te
zetten, „maar ik weet het nog best. Ik
\*ht, dat Kerstfeest van Moes was."
De vader dacht er weer met ontroering
gan, dat z\jn vrouw werleden jaar zó
Alleen kinderogen kunnen bij zo'n be
lofte enige blijdschap waarnemen op het
domme gezicht van een speelgoedbeer
tje. Bruun wou verschrikkelijk graag, dat
zag Jobje. Hij gaf Bruun een plaatsje
dichtbij hem en begon van de blokken
een trein te maken. N Jobje huilde „ie, toen pappa
,B„ tante Els is Piet vertelde hll wegging en hU alleen bij tapte en oora
S bleef. Er waren veel prettige dingen, die
hem over het afscheid heen hielpen.
Jobjes handjes lieten de blokken los Het werden heerlijke dagen. Jobje
en zijn ogen staarden in de verte. Kerst- voelde zich blij en gelukkig bij tante Els,
feest.het woord vulde zijn hartje met die hem met warme liefde omringde. Hij
verwarde, heerlijke herinneringen: geur speelde de gehele dag met de achtjarige
dennegroen en mandarijntjes, stra
lend kaarsenlicht, fondantkransjes, mooie
liederen door zijn moeder gezongen, maar
vooral: de nog weinig begrepen, maar
daarom niet minder bekorende verhalen
van het Kindje in de kribbe, de Engelen- zuchtte
zang en de ster. De tijd dat zijn moeder
nog leefde, was al sterk vervaagd in Job
je's herinnering, maar enkele kleine ge
beurtenissen herinnerde hij zich nog pre
cies. Zij had zitten naaien bij de mach*
ne en hij had daarbij gezongen. Hij was
naast haar komen staan om naar de ma
chine te kyken en toen had Moes ge
zegd: Luister goed, Jobje, dit hebben de
Engelen gezongen, toen het Kindje in db
kribbe lag. Moes had gezongen: Ere zij
God. Jobje wist het nog heel goed. Wat
dat „ere" betekende, kon hij zich niet
indenken, maar dat hinderde hem hele
maal niet. 't Was in ieder geval heerlijk.
Zou tante Els ook kunnen zingen, wat
de engelen gezongen hadden? Of kon
Moes dat alleen maar? Als tante Els nu
ook dat kon zingen, dan kon hij het van
haar leren. Dat kon hy best! Op de kleu
terschool kon hij beter zingen dan alle
andere kinderen. Daarom moest hij tel
kens alleen zingen en soms kwamen de
andere juffrouwen luisteren. Laatst had
hij gezongen van „Maantje tuurt, maan
tje gluurt" en toen hadden de juffrou
wen gezegd: Wat 'n schat! Dat vond Job
je wel een beetje gek, want hij was een
grote jongen en grote jongens zijn geen
schatten. Ook was het wel een beetje
gek geweest, dat die ene blonde juffrouw
natte ogen had gehad. Waarom?
Deze vraag hield Jobje niet lang bezig.
Eigenlijk was alles in de wereld wonder
lijk en grote mensen kon je nu eenmaal
niet begrijpen. Zijn trein.... daar bouw
de hij aan verder. Daar mocht Bruun
zitten. Maar de locomotief was niet mooi,
daar moest nog iets op. Wacht.... Jobje
had wel wat. Hij zocht in een rommel-
doos en bracht een pillendoosje te voor
schijn. Dat deed dienst als de grote ko
peren helm op de locomotief. Prachtig
was die nu! Nu kon de trein rydenl
Tuuuuuül Jobje was gaan staan en maak-
Als Jobje naar tante^Els ^ging.^dan zou tijdschrift te bekijken. Ze had een jurkje
-»»■» a« -A- yan grjjs fiuweel aan met een takje
hulst erop en haar haren, extra glan
zend in het zachte licht, hingen wat ver
ward om haar gezichtje.
Jobje grabbelde onhandig in zijn broek
zak en zei tegen Elly: „Ik heb iets, dat
op jou lijkt."
„Laat kijken", zei Elly nieuwsgierig.
Zij verwachtte een plaatje.
Maar Jobje bracht te voorschijn....
het pillendoosje, deed er het deksel af
en toonde Elly ernstig de inhoud.
„Waar lijk ik nu op?" vroeg zij ver
baasd.
„Op dit", zei Jobje en liet het kleur-
geweldig vond. Piet krijtje heen en weer rollen. Elly lachte;
haar hoog welluidend lachje.
„Wat is het?" vroeg tante, ook nieuws
gierig.
„Een stukje paars kleurkrijt, daar lijk
ik op", lachte Elly.
„Paars!" riep Jobje verontwaardigd,
Jobje's ogen wel héél groot. De „het is lila!" Ik zal jou Lila noemen. Dat
Piet, die hij groot
zei telkens: „Jóh, kijk 's wat ik durf!"
En zijn kunsten waren voor Jobje een
sterke prikkel om ook te durven. „Keu-
Piet dan eigenwijs en Jobje
in trots en geluk.
Dan was er Elly! Twaalfjarige Elly
aan tante Els gevraagd: „Mag ik naast tegen.
Elly zitten?" „Waarom?" vroeg tante Neen, Elly was niet lila en toch moest
lachend. „Dat wou ik zo èrg graag," wist zij Lila heten. Dat was wel wonderlijk.
Wie lost deze rebus vlug op?
Ly e l 3 d v ~i n a sy 3 x
De actuele booclsckap van ket Kerstfeest
hoe vier ik in dit jaar 1947 het Kerst
feest? Hoe wordt die oude boodschap,
die met al z'n overbekende en vertrouw
de klanken elk jaar weer verrassend
nieuw is, voor mij zó actueel, dat ze my
de tijding brengt, die ik juist nu, hier in
Nederland of ver in Indië, in de intimiteit
van den huiselijken kring of in de een
zaamheid van de rimboe nodig heb? Hoe
spreekt het kerstwoord tot mij temidden
van de geweldige wereldspanning en in
de crisis van ons eigen nationale leven?
Wat doe ik met dit evangelie van vrede
op aarde in een tyd, waarin de botsingen
tussen de grote mogendheden zich bij
den dag verscherpen, en door de donker
heden in het Oosten geen lichtstraal
schijnt te kunnen doorbreken?
Met deze vragen vermoeien we ons,
omdat wy „kinderen van dezen tyd"
wnien zijn en er zelf op uit zijn het oude
kerstwoord actueel te maken.
We willen, en dat is begrijpelijk, er
nu iets aan hebben, en speuren naar een
woord, een trek in de sobere tekening,
een beeld in dit tafereel, een gedachte,
die ons bijzonder in deze situatie toe
spreekt, en we zijn niet eerder tevreden
voor we een kerstklank horen, die naar
ons oordeel precies past op dezen tyd.
Dit is voor velen een niet-gemakkelyk
We kunnen wel beginnen met de te
genstelling Rome-Bethlehem, Augustus-
Christus, de keizerlijke troon-de schamele
kribbe, maar was er één kerstfeest waar
op dit contrast geen betekenis had? en
we kunnen wel eindigen met de schrij
nende tweespalt tussen het Vrede op
aarde uit het engelenlied en de verwar
ring en onrust, die thans de wereld teis
tert, maar is ook dit conflict niet oud en
verouderd en ligt hierin een heel aparte
boodschap voor 1947?
Hoe moet ik dan nu mijn kerstfeest
vieren?
Door, en dat is het antwoord dat,
neen niet de aarde maar de hemel ons
geeft, uit al onze gezochte en ge
maakte actualiteiten uit te korhen,
en te luisteren naar de verkondi
ging van Gods engel, welke pre
diking altijd nieuw blijft. De actuele
boodschap van het kerstfeest is, dat u
heden geboren is de Zaligmaker, en het
woord, dat door alle eeuwen heen niets
van zijn glans verliest en ook in deze
gedachtenis van Christus' geboorte
straalt in onverzwakt licht, is het woord
van het Kindeke, dat kwam „om zalig te
maken op aard"; een woord, dat wij
nodig hebben als brood, of we nu hier
met de gemeente den kerstzang kunnen
jubelen, of dat we ergens onder den tro-
pischen hemel in een klein, ongeoefend
koor proberen het Ere zij God te zingen;
de actuele kerstpreek heeft altijd weer
hetzelfde thema, dat God zo lief de in
schuld verloren wereld had, dat Hij Zijn
eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat
een ieglijk, die in Hem gelooft, niet ver-
derve maar het eeuwige leven hebbe.
Het is geen overbodige weelde ons zelf
en anderen aan die actualiteit te her-
Wij zijn veel te veel bezig om met onze
eigen ornamenten en illustraties van het
„oude" kerstfeit iets nieuws te maken,
en de „moderne" mens, ook de moderne
christenmens in deze moderne wereld
zoekt het sobere gebeuren op te sieren
met zijn inventies; we zyn in onze be
lustheid op sensatie met het „gewone",
het „bekende", het naar onze kortzichtig
heid „verouderde" niet tevreden, en we
hunkeren er naar het wonder van Bethle
hem in een door ons ontstoken nieuw
licht te plaatsen. En wij vergeten dan,
dat niemand ter wereld in waarachtige
blijdschap het kerstfeest vieren kan, die
niet in het verootmoedigend besef van
zijn zondigheid, arm en ellendig in zich
zelf tot de kribbe gekomen is om in het
Kindeke zijn Zaligmaker, den Verlosser
van zijn zonden te vinden en te aan
bidden.
Waarom is nu dit actueel?
Omdat de zonde zo benauwend actueel
is.
Zy moge zich in de verschillende tij
den in onderscheidene vormen openba
ren; ze moge nu een andere gestalte aan
nemen dan in de dagen van Jezus' ge
boorte; zij moge in dezen apocalyptische
tijd haar hoogtij vieren in tyït onder het
mom van vredesgezindheid verborgen
imperialisme der wereldmachten en in
de beangstigende stuwing der revolu-
tionnaire ideologieën; zij moge straks
haar zenith bereiken in de manifestatie
van den antichrist en de triomfen van
„het beest", zij blijft zichzelve in iederen
tijd in haar wezen gelijk en zy is oud
en nieuw tegelijk, ook in eiken mens,
ook in ons. Wat ons leven tot een
woestijn maakt zijn ten diepste niet de
internationale omstandigheden en de
economische moeilijkheden, die voor den
vurig begeerden vrede de deuren toe
grendelen, maar is de zonde, die tussen
God en ons scheiding teweeg brengt en
onzen weg voert naar den afgrond. Op
den bodem aller vragen, heeft Da Costa
eens gezongen, ligt der wereld "zonde
schuld, en in haar vinden we de ver
klaring van alle levensbenauwing. Ach
ter de oorlogsrampen der laatste jaren
was de donkere macht der zonde. In den
weedom van den bezettingstijd leden we
de pijn, die de zonde veroorzaakt. In de
dreiging, die na de bevrijding als een
zwarte wolk over de wereld hangt is de
schaduw van den zondenacht. In onze
eigen levensverbreking en onrust en
vrees en onverschilligheid en moedeloos
heid werkt diezelfde zonde, en ze is
actueel, meer en dieper actueel dan welke
moderniteit we ook maar noemen kunnen.
Wat de wereld, wat de mens, wat ieder
van ons dan ook voor en boven alle din
gen behoeft, is verlossing van zonde, en
dit is juist de ellendige onmacht van ons
geslacht, dat wij die niet geven kunnen.
Zeker, de wereld buiten Christus, ook
in ons eigen leven, zoekt ook niet naar
deze redding en begeert ze niet.
Zij is vreemd aan waarachtige zonde
kennis, die het hart verbreekt, omdat zij
nog gelooft in den goeden, humanen,
sterken, vredelievenden, vurig-willenden
mens, en God, zoals wij Hem uit Zijn
Woord kennen, uitgeschakeld heeft uit
haar gedachten.
Zij ziet niet de kloof, de vijandschap,
den stryd, de haat zelfs, die er is tussen
ons en God, en wil, wanneer zij nog van
God spreekt, alleen een God naar haar
model en naar haar gedachte.
Maar daarom komt zij ook nimmer ge
lovig tot de kribbe van Bethlehem, want
wie geen zonde belijdt, heeft geen Zalig
maker nodig, en daarom is zij, ook in
1947, ten enenmale vreemd aan het grote
wonder van het kerstfeest.
Zij kan geen kerstfeest vieren; zij
maakt er doorgaans maar wat van; zij
verliest zich op z'n best in wat devotie
en wijding en stemming, maar het ge
heim van het feest ontsluit zich voor
haar niet, en wij allen blyven voor de
gesloten poorten van de feestzaal staan,
hoe mooi we onze viering ook maken,
f Door Prof. Dr. K. Dijk*]
wanneer wij niet geleerd hebben te luis
teren, met heel onze ziel te luisteren
naar de machtige actuele boodschap, die
nooit veroudert: Ziet ik verkondig a
grote blijdschap, dat u heden geboren is
de Zaligmaker.
Nu weten wy het antwoord op de
vraag: hoe vier ik in dit jaar 1947 het
kerstfeest? hoe is deze boodschap ac
tueel voor mij? hoe heb ik er wat aan
in mijn bijzondere situatie? We hebben
er wat, neen alles aan, wanneer wij door
den Geest Gods. overtuigd van zonde
schuchter genaderd zijn tot Hem, Die
voor ons vlees werd om onze zonde te
dragen en te verzoenen, en Die in Zyn
heilige ontvangenis en geboorte mijn
zonde, waarin ik ontvangen en geboren
ben voor Gods aangezicht bedekt. Menen
we, dat we eerst iets anders nodig heb
ben? Wij in de verwarring, waarin ons
leven bij den dag enger beklemd raakt?
Wij, en nu denk ik bijzonder aan onze
mannen en jongens in Indië, die temid
den van verraad en vijandschap, van ons
leven geen ogenblik zeker zijn en ver
van huis in een armelijke entourage
kerstfeest moeten vieren? Wij, die ergens
op de wijde zee zwalken, of die in koes
terende gezelligheid gelukkig thuis het
„Stille Nacht" zingen? Wij moeten allen
doordringen tot het middenpunt van het
machtig gebeuren in de volheid der ty-
den, en dit middenpunt is Jezus, is de
Zaligmaker, want Hij zal Zijn volk zalig
maken van hun zonden, en dit midden
punt is de verzoerdng met God.
Neem dit centrale uit het kerstfeit weg
en de schoonheid is verloren.
Dan zou geen heerlijkheid des Heren
de eenvoudige, vrezende herders om
schenen hebben; dan zou geen engel
gejubeld hebben van grote blijdschap;
dan had geen engelenzang over Efrata's
velden geklonken, en zou er voor nie
mand ter wereld kerstfeest zyn.
Er is alleen feest voor den Zaligmaker.
Ook nu in 1947.
Ja feest, temidden van alle oorlogs
rumoer en doodsdreiging, van alle stor-
felijke noden en levensbenauwing, want
het is vrede bij God door onzen Here
Jezus Christus.
En vanuit dit middenpunt straalt het
blijde licht naar alle zijden tot in de
verste schuilhoeken van ons donker be
staan, en zoals het in den kerstnacht de
bergweide van Efrata doopte in hemel-
sen schijn, verheugt het ieders leven,
omglanst het het ziekbed van den moe
den lijder, dringt het door tot in de sol
datenbarak in het verre Oosten, werpt
het z'n vertroosting over matrozen, voor
wie de afstand van huis al groter wordt,
maakt het den ruwen arbeid tot een
z
9-
vreugdewerk, en heft het ons op boven
de moeiten en zorgen van dezen tijd; wie
in Jezus, den Zaligmaker gelooft, ont
vangt uit de kersthistorie het antwoord
ook op de vragen van vandaag en vindt
vrede, al veranderde ook de aarde haar
plaats en al werden de bergen verzet in
het hart der zee.
Maar geldt dit alles niet even goed
voor 1946 als voor 1947 en kunnen we het
volgende jaar niet precies hetzelfde zeg
gen?
Mag ik deze vraag met een tegenvraag
beantwoorden: is Lukas 2:114. om bij
dit gedeelte te blyven, bij het vorige jaar
veranderd en zullen we het volgend jaar
een nieuw evangelie beluisteren? Is de
mens, zijn wy veranderd en zouden wij
in 1948 een andere boodschap van genade
behoeven? Is dit niet de rijkdom van -
Gods liefde, dat Zijn goedertierenheden
eiken morgen en Zijn barmhartigheden
in Christus elk jaar nieuw zyn?
Augustus is verdwenen en er heersen
andere machten; de herders zijn heen
gegaan en andere pelgrims komen om
Jezus te aanbidden; de gedaante der
wereld is nu een andere dan toen Jezus
geboren werd en straks staan wij voor
geheel andersoortige vragen dan nu, maar
Jezus Christus is gisteren, dat is in den
kerstnacht, en heden, dat is op het kerst
feest 1947, en in der eeuwigheid Dezelfde,
de Zaligmaker, in en uit Wien wij onze
zaligheid hebben, en Wiens zaligheid ons
feest tot een feest maakt.
Kennen wij Hem?
Dit is de actuele vraag van ons kerst
feest?
Kunnen wij zingen, vandaag zingen:
'k Lag machteloos gebonden.
Gij komt en maakt my vrij,
Ik lag bedekt met zonden,
Gij komt en reinigt mij?
Indien we op die vraag het antwoord
des geloofs mogen geven, zullen we,
waar we ook in deze wereld zijn, thuis
of in de eenzaamheid, blijde ons kerst
lied kunnen zingen.
Den actuelen zang der zaligheid.
Onzen psalm: Hij heeft ook mij van
mijn zonden verlost.
De componist van „Stille nacht"
Het mooie, gevoelvolle lied, „Stille
nacht", het meest populaire kerstlied,
danken wy aan een eenvoudig Duits orga
nist, Franz Gruber geheten. Deze werd 25
Nov. 1787, als zoon van een paar arme
boerenmensen, die met moeite op hun
zwaar belaste hoeve in hun onderhoud
konden voorzien, in het Beierse stadje
Burghausen geboren. Het liefst hadden
zijn ouders gezien, dat de begaafde Jongen
geestelyke was geworden. Daar deze wens
evenwel niet in vervulling kon gaan, waren
zij reeds meer dan tevreden, toen de mo
gelijkheid zich aanbood om Franz, die aan
leg voor toonkunst had, tot musicus te la
ten opleiden. De strenge Hartdobler In
Burghausen werd zjjn leermeester en aan
hem dankte de knaap dat hy een grondig
onderricht kreeg in de muziek, waarin hy
door eigen studie zich later een zelfstan
dige positie kon verwerven. Na zijn leer
jaren voleind te hebben, werd hij tot mu
ziekonderwijzer benoemd aan het Semina
rium te Arnshof, in het Salzburgse, waar
hij zich metterwoon vestigde. Weldra werd
hij als organist aangesteld in het naburige
Oberndorf. Hier knoopte hy trouwe vriend
schap aan mot de voorganger der ge
meente, Josef Mohr, een bejaard man, die
zijn vrije tijd wijdde aan de beoefening dier
dichtkunst.
Op zekere dag stelde deze Mohr aan zjjn
organist de tekst van een Kerstlied ter
hand, om er muziek op te maken. Gruber
had juist (het was in het jaar 1818) zyn
vrouw naar haar laatste rustplaats ge
bracht. Hy was ontroostbaar. De woorden
van Josef Mohr, de geesteiyke, vonden,
hoe teer en begrypend ze waren, geen
weerklank in zijn gemoed. Mohrs kerstlied
bleef liggen.
In de treurende ziel van de jonge toon
kunstenaar ontkiemde geen melodie,
welke do eenvoudige woorden van het lied
waardig was. Tot Kerstavond aanbrak!
Deelneimende buren hadden voor Grubers
zoontje, nu zyn vader door het groot ver
driet doof was geworden voor de troost der
Biyde Boodschap, de kerstboom versierd
en de lichtjes ontstoken. Hoe biy was het
kind! En toen het de beide handjes naar
de geschenken aan de kerstboom uit
strekte, loste de haat en de verbittering
in Grubers hart zich plotseling op in een
stortvloed van tranen. Het kinderlijke ge
baar van zyn zoontje had zyn gedachten
eensklaps omgewend naar dat andere
Kindje, dat ook voor hèm in Bethlehem
geboren was, ook voor hèm alle smart en
smaad op zich genomen had
Hy zette zich aan het klavier en nu
klonik in de gowyde kerstavond-stilte dc
melodie van het „Stille nacht heilige
nacht"de moloilie, die sindsdien in
alle landen dor wereld door milHoenen kin
deren en grote mensen gezongen wordt.