Jobje's Kerstfeest 4 Voor de Jeugd C. DEWALD J lOBJE!" „Ja pappa!" „Kom 's bij pappa. Ik moet eens met je praten." Opeens nieuwsgierig liet Jobje zijn blokjes en wagentjes in de steek, sleepte zijn eigen, hoge stoel tot vlakbij pappa aan tafel en klom erin. Met een ver hoogde kleur op zijn snoetje keek hij zijn vader vol verwachting aan. Deze glimlachte naar hem en legde zijn rechterhand open voor Jobje neer, die er dadelijk zijn enigszins vuile kinder hand in legde. Zó praatten deze twee altijd samen. „Jobje, weet jij nog van tante Els?" „Ja", zei Jobje en knikte heel ernstig. „Ja? heus? Wat weet je dan?" „Van tante Els en Elly en Piet en het mooie prentenboek." „Prachtig!" lachte zijn vader, „nou, jij kunt goed onthouden, hoor! 't Is toch al weer een hele tijd geleden." Jobje straalde van trots om pappa's lof. „Ik weet nog véél meer", blufte hy, „vaneh „Luister. Ik heb een brief van tante Els gekregen. Zy vraagt, of jij een weekje bij haar zoudt willen komen logeren. Slapen ook, begrijp je? Zou je dat wel fijn vinden?" „Sjoleren bij tante Els", overwoog Jobje, ,,'n paar keer slapen? Of heleboel keren slapen?" „Zóveel", zei zijn vader, terwijl hij Jobje's handjes naast elkaar hield en van één handje drie vingers bedekte. „Tante Els is heel lief, en als er 's nachts iets is, mag je haar roepen, net als je bij pappa doet. Wil je graag, dan breng ik je weg in de trein en als je dan zóveel, zeven nachten geslapen hebt, dan kom ik ook en blijf ook nog een paar dagen bij tante Els en oom Bob." Bij het woord „trein" was Jobje's rode kort na Kerstmis, na een ziekte van twee dagen, gestorven was. 't Was best te begrijpen, dat kleine Jobje meende, dat zij de Kerstheerlijkheid had mee genomen. „Nee, Jobje", was zijn antwoord, „het Kerstfeest is niet van Moes, maar van God. Daarom komt het ieder jaar terug; het kan niet weg, omdat het van God is. Onthoud dat maar goed: als wij vinden, dat ons leven kaal en donker wordt, dan blijft toch altijd het licht van Kerstfeest. Maar nu moet ik weg. Het al ik!" Jobje liet zich uit zijn stoel glijden, hief zijn gezicht naar zijn vader om een zoen en wilde toen vooruit hollen om de deur voor hem open te doen. Maar vader ving hem op en stuurde hem terug, de kamer „Naar binnen! verkouden kip! Zeg me bij 't raam maar goedendag." „Dag! dag! dag!" Jobje's beide vuistjes bonsden op de ruit, toen hij zyn vader Hij bouwde verder aan zijn trein Kerstlied t1,,. Jezus kwam op aarde als kind. Jezus, d' allerhoogste Koning, Koos de aarde tot zijn woning; Zo heeft Jezus ons bemind. In een stal kwam Hij terneer, 't Was een kribbe, die Hem wachtte. Als een vreemde, ongeachte, Lag de Heiland, 's mensen Heer. Hij kwam neer om al het kwaad, Dat wij deden alle dagen, Heel alleen voor ons te dragen, Om te lijden ónze smaad. Jezus kwam op aarde als kind, Om ons, zondaars, na dit leven D' eeuwige zaligheid te geven: Zo heeft Jezus ons bemind. Jobje alleen maar. Verrast en gevleid ver zette Elly de bordjes en bekers alvast ,,'t Mag, hè mam?" 't Mocht, en daarmee was de vriendschap tussen Elly en Jobje bezegeld. Hij wist zelf hiet, de kleine baas, waarom hij zo graag naast haar zat haar fijne gezichtje en glanzige zag wegrijden. Even bleef hij daarna nog te een paar sprongetjes van blijdschap krulhaar keek. staan, maar pr was in Ha Hrniiioa ™;h. u;: a~ iedere dag na het eten las oom Bob dag niet veel te Jobje keerde zich i de druilige mid- bij de duidelijke voorstelling, hoe de trein op de stille laan. reed, steeds harder en harder. Toen liet hij zich weer op handen en knieën vallen njet veel i nog wat te veranderen. Hij nam het het 00k uit de Kinderbijbel. Jobje hoorde an de bijbelverhalen. Hij had druk, vooral met kijken naar bij zijn oortje. Ja, de kostbare kenrek nam en dan doodstil bleef, totdat inhoud was er nog. Jobje opende het het boek dichtgeklapt werd, Tante Steef was binnengekomen en baar op zijn handje rollen: knipte het schemerlicht aan. Fijn, nu had stukje kleurkrijt, hij mooi licht in zijn speelgoedhoek. Job- Hij had dit eens gekregen voorzichtig ge- me^ een onderdrukte opluchtingsblaf sprong nam over ooms schoot en Jobje's benen heen. Ook het einde van iedere dag was voor je wist al, dat tante Steef hem altijd der kind op zijn kleuterschool, zomaar, jQbje een feest. De eerste avond had rustig zijn gang liet gaan. Haar zigheid stoorde zijn spelletjes nooit. Zijn te lui hoofd vol nieuwe gedachten keerde hij zich naar zijn speelgoedhoekje. omdat het kind zijn doos al dicht had t Bob Jobje met een zwaai op zijn schou- Juffrouw Stevensen was ongeveer jaar geleden, na de dood van Jobje's ir der, hier in huis gekomen. Zij was dankbaar voor de taak, die zij hier - r het vergeten stukje in te derg gezet en hem naar boven gedragen, doen. Maar Jobje had het aanvaard als al zjngen(i- „En heb je 'm wel gezien, dat kostbaar geschenk. Zó prachtig vond hele Rleine kereitje." Tante en Elly gin- kon. Lila heette deze kleur; dat had tan- vajse tonen doorheen blies. Alle avonden te Steef gezegd. Lila. lila kregen had. Niemand Wist, hoe gelukkig herhaalde het woord met proevende lip- het haar gemaakt had, toen Jobje enige Jes! ,hlJ wlst_ niet- wat hlJ, mnmpr vnnrl tijd geleden uit zichzelf het „juffrouw de kleur of de Stevensen" door „tante Steef" vervangen had. een trein maken.... de trein Els. Bruun, ik ga naar tante Els! Wil je mee?Pappa! O nee, pappa is weg vanavond zullen we aan pappa vragen, of jij ook in de trein mag, in de echte trein, van tante Els." lila. Het leven had Jobje al geleerd, dat men niet alles delen kan, dat men soms iets helemaal alleen hebben moet. Hij eesDeeia en aken Ha P* het Stukje klTkr? VadeT SSSeS - kwamen Piet en Jobje laten zien, maar deze had alleen maar gezellige huiskamer om een bekertje Jobje werd kleine feest nu herhaald. Jobje begon zich te voelen, nu hij al door zo het middelpunt was. Er werd veel om hem gelachen. Maar dat was niet altijd prettig. Op een middag ze hadden in de gang gespeeld en waren wat koud ge hoor" gezegd om eraf te zyn. En tante (Steef zag in kleurkrijt niets anders dan eén bedreiging voor het vloerkleed. chocolademelk te drinken. Tante had juist de schemerlichten aangedaan. In een hoekje van de divan zat Elly Zó praatten deze twee altijd mondje opengesprongen in sprakeloze verrukking. „Jéaa", fluisterde hij nu, zijn ogen groot en stralend. Zijn vader glimlachte en liefkoosde het pootje, dat zich weer in zijn hand ge borgen had. „En als we bij tante Els gekomen zijn en pappa gaat terug en jij blijft daar, gaat Jobje dan niet huilen?" „Nee". Jobje schudde zijn bol vol overtuiging. „Ik ga spelen met Piet." „Dat is best, Jobje. Zal ik dan maar aan tante Els schrijven, dat je héél graag komen wilt?" „Ja pappa, en dat jij me brengt met de trein." „Prachtig. Met Kerstfeest zijn we dan samen bij tante Els en oom Bob." „Kerstfeest?!" riep Jobje uit, „komt Kerstfeest dan terug?! En jy hebt ge zegd, dat Moes voor èltijd naar de hemel gegaan was!" Jobje's ernstige ogen vorsten in die van zijn vader. „Maar myn jongen", zei deze, verwon derd en ontroerd, „ja, Moes is voor altijd in de hemel, maar het Kerstfeest komt iedere keer terug. Net als je ver jaardag. Je bent nu pas jarig geweest, hè? Toen werd je zes jaar. Maar je weet immers ook nog van je vorige verjaardag, toen je vijf jaar werd en toen je de plaat boven je bed gekregen hebt? Iedere keer als de zomer voorbij is, en de kachel moet weer branden en de lamp moet weer zo vroeg aan, dan komt je verjaardag weer en dan komt ook het Kerstfeest weer." „O", zei het kind, nog verwonderd, en herhaalde voor zichzelf: „Kerstfeest komt terug, maar Moes niet." „Wéét jij dat nog zo goed van Moes?" vroeg de vader, terwijl zyn hand teder langs Jobje's hoofd en hals op en neer ging. ,,'t Is verschrikkelijk lang geleden", vond Jobje en kneep zijn oogjes dicht om aan zijn woorden meer kracht bij te zetten, „maar ik weet het nog best. Ik \*ht, dat Kerstfeest van Moes was." De vader dacht er weer met ontroering gan, dat z\jn vrouw werleden jaar zó Alleen kinderogen kunnen bij zo'n be lofte enige blijdschap waarnemen op het domme gezicht van een speelgoedbeer tje. Bruun wou verschrikkelijk graag, dat zag Jobje. Hij gaf Bruun een plaatsje dichtbij hem en begon van de blokken een trein te maken. N Jobje huilde „ie, toen pappa ,B„ tante Els is Piet vertelde hll wegging en hU alleen bij tapte en oora S bleef. Er waren veel prettige dingen, die hem over het afscheid heen hielpen. Jobjes handjes lieten de blokken los Het werden heerlijke dagen. Jobje en zijn ogen staarden in de verte. Kerst- voelde zich blij en gelukkig bij tante Els, feest.het woord vulde zijn hartje met die hem met warme liefde omringde. Hij verwarde, heerlijke herinneringen: geur speelde de gehele dag met de achtjarige dennegroen en mandarijntjes, stra lend kaarsenlicht, fondantkransjes, mooie liederen door zijn moeder gezongen, maar vooral: de nog weinig begrepen, maar daarom niet minder bekorende verhalen van het Kindje in de kribbe, de Engelen- zuchtte zang en de ster. De tijd dat zijn moeder nog leefde, was al sterk vervaagd in Job je's herinnering, maar enkele kleine ge beurtenissen herinnerde hij zich nog pre cies. Zij had zitten naaien bij de mach* ne en hij had daarbij gezongen. Hij was naast haar komen staan om naar de ma chine te kyken en toen had Moes ge zegd: Luister goed, Jobje, dit hebben de Engelen gezongen, toen het Kindje in db kribbe lag. Moes had gezongen: Ere zij God. Jobje wist het nog heel goed. Wat dat „ere" betekende, kon hij zich niet indenken, maar dat hinderde hem hele maal niet. 't Was in ieder geval heerlijk. Zou tante Els ook kunnen zingen, wat de engelen gezongen hadden? Of kon Moes dat alleen maar? Als tante Els nu ook dat kon zingen, dan kon hij het van haar leren. Dat kon hy best! Op de kleu terschool kon hij beter zingen dan alle andere kinderen. Daarom moest hij tel kens alleen zingen en soms kwamen de andere juffrouwen luisteren. Laatst had hij gezongen van „Maantje tuurt, maan tje gluurt" en toen hadden de juffrou wen gezegd: Wat 'n schat! Dat vond Job je wel een beetje gek, want hij was een grote jongen en grote jongens zijn geen schatten. Ook was het wel een beetje gek geweest, dat die ene blonde juffrouw natte ogen had gehad. Waarom? Deze vraag hield Jobje niet lang bezig. Eigenlijk was alles in de wereld wonder lijk en grote mensen kon je nu eenmaal niet begrijpen. Zijn trein.... daar bouw de hij aan verder. Daar mocht Bruun zitten. Maar de locomotief was niet mooi, daar moest nog iets op. Wacht.... Jobje had wel wat. Hij zocht in een rommel- doos en bracht een pillendoosje te voor schijn. Dat deed dienst als de grote ko peren helm op de locomotief. Prachtig was die nu! Nu kon de trein rydenl Tuuuuuül Jobje was gaan staan en maak- Als Jobje naar tante^Els ^ging.^dan zou tijdschrift te bekijken. Ze had een jurkje -»»■» a« -A- yan grjjs fiuweel aan met een takje hulst erop en haar haren, extra glan zend in het zachte licht, hingen wat ver ward om haar gezichtje. Jobje grabbelde onhandig in zijn broek zak en zei tegen Elly: „Ik heb iets, dat op jou lijkt." „Laat kijken", zei Elly nieuwsgierig. Zij verwachtte een plaatje. Maar Jobje bracht te voorschijn.... het pillendoosje, deed er het deksel af en toonde Elly ernstig de inhoud. „Waar lijk ik nu op?" vroeg zij ver baasd. „Op dit", zei Jobje en liet het kleur- geweldig vond. Piet krijtje heen en weer rollen. Elly lachte; haar hoog welluidend lachje. „Wat is het?" vroeg tante, ook nieuws gierig. „Een stukje paars kleurkrijt, daar lijk ik op", lachte Elly. „Paars!" riep Jobje verontwaardigd, Jobje's ogen wel héél groot. De „het is lila!" Ik zal jou Lila noemen. Dat Piet, die hij groot zei telkens: „Jóh, kijk 's wat ik durf!" En zijn kunsten waren voor Jobje een sterke prikkel om ook te durven. „Keu- Piet dan eigenwijs en Jobje in trots en geluk. Dan was er Elly! Twaalfjarige Elly aan tante Els gevraagd: „Mag ik naast tegen. Elly zitten?" „Waarom?" vroeg tante Neen, Elly was niet lila en toch moest lachend. „Dat wou ik zo èrg graag," wist zij Lila heten. Dat was wel wonderlijk. Wie lost deze rebus vlug op? Ly e l 3 d v ~i n a sy 3 x De actuele booclsckap van ket Kerstfeest hoe vier ik in dit jaar 1947 het Kerst feest? Hoe wordt die oude boodschap, die met al z'n overbekende en vertrouw de klanken elk jaar weer verrassend nieuw is, voor mij zó actueel, dat ze my de tijding brengt, die ik juist nu, hier in Nederland of ver in Indië, in de intimiteit van den huiselijken kring of in de een zaamheid van de rimboe nodig heb? Hoe spreekt het kerstwoord tot mij temidden van de geweldige wereldspanning en in de crisis van ons eigen nationale leven? Wat doe ik met dit evangelie van vrede op aarde in een tyd, waarin de botsingen tussen de grote mogendheden zich bij den dag verscherpen, en door de donker heden in het Oosten geen lichtstraal schijnt te kunnen doorbreken? Met deze vragen vermoeien we ons, omdat wy „kinderen van dezen tyd" wnien zijn en er zelf op uit zijn het oude kerstwoord actueel te maken. We willen, en dat is begrijpelijk, er nu iets aan hebben, en speuren naar een woord, een trek in de sobere tekening, een beeld in dit tafereel, een gedachte, die ons bijzonder in deze situatie toe spreekt, en we zijn niet eerder tevreden voor we een kerstklank horen, die naar ons oordeel precies past op dezen tyd. Dit is voor velen een niet-gemakkelyk We kunnen wel beginnen met de te genstelling Rome-Bethlehem, Augustus- Christus, de keizerlijke troon-de schamele kribbe, maar was er één kerstfeest waar op dit contrast geen betekenis had? en we kunnen wel eindigen met de schrij nende tweespalt tussen het Vrede op aarde uit het engelenlied en de verwar ring en onrust, die thans de wereld teis tert, maar is ook dit conflict niet oud en verouderd en ligt hierin een heel aparte boodschap voor 1947? Hoe moet ik dan nu mijn kerstfeest vieren? Door, en dat is het antwoord dat, neen niet de aarde maar de hemel ons geeft, uit al onze gezochte en ge maakte actualiteiten uit te korhen, en te luisteren naar de verkondi ging van Gods engel, welke pre diking altijd nieuw blijft. De actuele boodschap van het kerstfeest is, dat u heden geboren is de Zaligmaker, en het woord, dat door alle eeuwen heen niets van zijn glans verliest en ook in deze gedachtenis van Christus' geboorte straalt in onverzwakt licht, is het woord van het Kindeke, dat kwam „om zalig te maken op aard"; een woord, dat wij nodig hebben als brood, of we nu hier met de gemeente den kerstzang kunnen jubelen, of dat we ergens onder den tro- pischen hemel in een klein, ongeoefend koor proberen het Ere zij God te zingen; de actuele kerstpreek heeft altijd weer hetzelfde thema, dat God zo lief de in schuld verloren wereld had, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieglijk, die in Hem gelooft, niet ver- derve maar het eeuwige leven hebbe. Het is geen overbodige weelde ons zelf en anderen aan die actualiteit te her- Wij zijn veel te veel bezig om met onze eigen ornamenten en illustraties van het „oude" kerstfeit iets nieuws te maken, en de „moderne" mens, ook de moderne christenmens in deze moderne wereld zoekt het sobere gebeuren op te sieren met zijn inventies; we zyn in onze be lustheid op sensatie met het „gewone", het „bekende", het naar onze kortzichtig heid „verouderde" niet tevreden, en we hunkeren er naar het wonder van Bethle hem in een door ons ontstoken nieuw licht te plaatsen. En wij vergeten dan, dat niemand ter wereld in waarachtige blijdschap het kerstfeest vieren kan, die niet in het verootmoedigend besef van zijn zondigheid, arm en ellendig in zich zelf tot de kribbe gekomen is om in het Kindeke zijn Zaligmaker, den Verlosser van zijn zonden te vinden en te aan bidden. Waarom is nu dit actueel? Omdat de zonde zo benauwend actueel is. Zy moge zich in de verschillende tij den in onderscheidene vormen openba ren; ze moge nu een andere gestalte aan nemen dan in de dagen van Jezus' ge boorte; zij moge in dezen apocalyptische tijd haar hoogtij vieren in tyït onder het mom van vredesgezindheid verborgen imperialisme der wereldmachten en in de beangstigende stuwing der revolu- tionnaire ideologieën; zij moge straks haar zenith bereiken in de manifestatie van den antichrist en de triomfen van „het beest", zij blijft zichzelve in iederen tijd in haar wezen gelijk en zy is oud en nieuw tegelijk, ook in eiken mens, ook in ons. Wat ons leven tot een woestijn maakt zijn ten diepste niet de internationale omstandigheden en de economische moeilijkheden, die voor den vurig begeerden vrede de deuren toe grendelen, maar is de zonde, die tussen God en ons scheiding teweeg brengt en onzen weg voert naar den afgrond. Op den bodem aller vragen, heeft Da Costa eens gezongen, ligt der wereld "zonde schuld, en in haar vinden we de ver klaring van alle levensbenauwing. Ach ter de oorlogsrampen der laatste jaren was de donkere macht der zonde. In den weedom van den bezettingstijd leden we de pijn, die de zonde veroorzaakt. In de dreiging, die na de bevrijding als een zwarte wolk over de wereld hangt is de schaduw van den zondenacht. In onze eigen levensverbreking en onrust en vrees en onverschilligheid en moedeloos heid werkt diezelfde zonde, en ze is actueel, meer en dieper actueel dan welke moderniteit we ook maar noemen kunnen. Wat de wereld, wat de mens, wat ieder van ons dan ook voor en boven alle din gen behoeft, is verlossing van zonde, en dit is juist de ellendige onmacht van ons geslacht, dat wij die niet geven kunnen. Zeker, de wereld buiten Christus, ook in ons eigen leven, zoekt ook niet naar deze redding en begeert ze niet. Zij is vreemd aan waarachtige zonde kennis, die het hart verbreekt, omdat zij nog gelooft in den goeden, humanen, sterken, vredelievenden, vurig-willenden mens, en God, zoals wij Hem uit Zijn Woord kennen, uitgeschakeld heeft uit haar gedachten. Zij ziet niet de kloof, de vijandschap, den stryd, de haat zelfs, die er is tussen ons en God, en wil, wanneer zij nog van God spreekt, alleen een God naar haar model en naar haar gedachte. Maar daarom komt zij ook nimmer ge lovig tot de kribbe van Bethlehem, want wie geen zonde belijdt, heeft geen Zalig maker nodig, en daarom is zij, ook in 1947, ten enenmale vreemd aan het grote wonder van het kerstfeest. Zij kan geen kerstfeest vieren; zij maakt er doorgaans maar wat van; zij verliest zich op z'n best in wat devotie en wijding en stemming, maar het ge heim van het feest ontsluit zich voor haar niet, en wij allen blyven voor de gesloten poorten van de feestzaal staan, hoe mooi we onze viering ook maken, f Door Prof. Dr. K. Dijk*] wanneer wij niet geleerd hebben te luis teren, met heel onze ziel te luisteren naar de machtige actuele boodschap, die nooit veroudert: Ziet ik verkondig a grote blijdschap, dat u heden geboren is de Zaligmaker. Nu weten wy het antwoord op de vraag: hoe vier ik in dit jaar 1947 het kerstfeest? hoe is deze boodschap ac tueel voor mij? hoe heb ik er wat aan in mijn bijzondere situatie? We hebben er wat, neen alles aan, wanneer wij door den Geest Gods. overtuigd van zonde schuchter genaderd zijn tot Hem, Die voor ons vlees werd om onze zonde te dragen en te verzoenen, en Die in Zyn heilige ontvangenis en geboorte mijn zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben voor Gods aangezicht bedekt. Menen we, dat we eerst iets anders nodig heb ben? Wij in de verwarring, waarin ons leven bij den dag enger beklemd raakt? Wij, en nu denk ik bijzonder aan onze mannen en jongens in Indië, die temid den van verraad en vijandschap, van ons leven geen ogenblik zeker zijn en ver van huis in een armelijke entourage kerstfeest moeten vieren? Wij, die ergens op de wijde zee zwalken, of die in koes terende gezelligheid gelukkig thuis het „Stille Nacht" zingen? Wij moeten allen doordringen tot het middenpunt van het machtig gebeuren in de volheid der ty- den, en dit middenpunt is Jezus, is de Zaligmaker, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden, en dit midden punt is de verzoerdng met God. Neem dit centrale uit het kerstfeit weg en de schoonheid is verloren. Dan zou geen heerlijkheid des Heren de eenvoudige, vrezende herders om schenen hebben; dan zou geen engel gejubeld hebben van grote blijdschap; dan had geen engelenzang over Efrata's velden geklonken, en zou er voor nie mand ter wereld kerstfeest zyn. Er is alleen feest voor den Zaligmaker. Ook nu in 1947. Ja feest, temidden van alle oorlogs rumoer en doodsdreiging, van alle stor- felijke noden en levensbenauwing, want het is vrede bij God door onzen Here Jezus Christus. En vanuit dit middenpunt straalt het blijde licht naar alle zijden tot in de verste schuilhoeken van ons donker be staan, en zoals het in den kerstnacht de bergweide van Efrata doopte in hemel- sen schijn, verheugt het ieders leven, omglanst het het ziekbed van den moe den lijder, dringt het door tot in de sol datenbarak in het verre Oosten, werpt het z'n vertroosting over matrozen, voor wie de afstand van huis al groter wordt, maakt het den ruwen arbeid tot een z 9- vreugdewerk, en heft het ons op boven de moeiten en zorgen van dezen tijd; wie in Jezus, den Zaligmaker gelooft, ont vangt uit de kersthistorie het antwoord ook op de vragen van vandaag en vindt vrede, al veranderde ook de aarde haar plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zee. Maar geldt dit alles niet even goed voor 1946 als voor 1947 en kunnen we het volgende jaar niet precies hetzelfde zeg gen? Mag ik deze vraag met een tegenvraag beantwoorden: is Lukas 2:114. om bij dit gedeelte te blyven, bij het vorige jaar veranderd en zullen we het volgend jaar een nieuw evangelie beluisteren? Is de mens, zijn wy veranderd en zouden wij in 1948 een andere boodschap van genade behoeven? Is dit niet de rijkdom van - Gods liefde, dat Zijn goedertierenheden eiken morgen en Zijn barmhartigheden in Christus elk jaar nieuw zyn? Augustus is verdwenen en er heersen andere machten; de herders zijn heen gegaan en andere pelgrims komen om Jezus te aanbidden; de gedaante der wereld is nu een andere dan toen Jezus geboren werd en straks staan wij voor geheel andersoortige vragen dan nu, maar Jezus Christus is gisteren, dat is in den kerstnacht, en heden, dat is op het kerst feest 1947, en in der eeuwigheid Dezelfde, de Zaligmaker, in en uit Wien wij onze zaligheid hebben, en Wiens zaligheid ons feest tot een feest maakt. Kennen wij Hem? Dit is de actuele vraag van ons kerst feest? Kunnen wij zingen, vandaag zingen: 'k Lag machteloos gebonden. Gij komt en maakt my vrij, Ik lag bedekt met zonden, Gij komt en reinigt mij? Indien we op die vraag het antwoord des geloofs mogen geven, zullen we, waar we ook in deze wereld zijn, thuis of in de eenzaamheid, blijde ons kerst lied kunnen zingen. Den actuelen zang der zaligheid. Onzen psalm: Hij heeft ook mij van mijn zonden verlost. De componist van „Stille nacht" Het mooie, gevoelvolle lied, „Stille nacht", het meest populaire kerstlied, danken wy aan een eenvoudig Duits orga nist, Franz Gruber geheten. Deze werd 25 Nov. 1787, als zoon van een paar arme boerenmensen, die met moeite op hun zwaar belaste hoeve in hun onderhoud konden voorzien, in het Beierse stadje Burghausen geboren. Het liefst hadden zijn ouders gezien, dat de begaafde Jongen geestelyke was geworden. Daar deze wens evenwel niet in vervulling kon gaan, waren zij reeds meer dan tevreden, toen de mo gelijkheid zich aanbood om Franz, die aan leg voor toonkunst had, tot musicus te la ten opleiden. De strenge Hartdobler In Burghausen werd zjjn leermeester en aan hem dankte de knaap dat hy een grondig onderricht kreeg in de muziek, waarin hy door eigen studie zich later een zelfstan dige positie kon verwerven. Na zijn leer jaren voleind te hebben, werd hij tot mu ziekonderwijzer benoemd aan het Semina rium te Arnshof, in het Salzburgse, waar hij zich metterwoon vestigde. Weldra werd hij als organist aangesteld in het naburige Oberndorf. Hier knoopte hy trouwe vriend schap aan mot de voorganger der ge meente, Josef Mohr, een bejaard man, die zijn vrije tijd wijdde aan de beoefening dier dichtkunst. Op zekere dag stelde deze Mohr aan zjjn organist de tekst van een Kerstlied ter hand, om er muziek op te maken. Gruber had juist (het was in het jaar 1818) zyn vrouw naar haar laatste rustplaats ge bracht. Hy was ontroostbaar. De woorden van Josef Mohr, de geesteiyke, vonden, hoe teer en begrypend ze waren, geen weerklank in zijn gemoed. Mohrs kerstlied bleef liggen. In de treurende ziel van de jonge toon kunstenaar ontkiemde geen melodie, welke do eenvoudige woorden van het lied waardig was. Tot Kerstavond aanbrak! Deelneimende buren hadden voor Grubers zoontje, nu zyn vader door het groot ver driet doof was geworden voor de troost der Biyde Boodschap, de kerstboom versierd en de lichtjes ontstoken. Hoe biy was het kind! En toen het de beide handjes naar de geschenken aan de kerstboom uit strekte, loste de haat en de verbittering in Grubers hart zich plotseling op in een stortvloed van tranen. Het kinderlijke ge baar van zyn zoontje had zyn gedachten eensklaps omgewend naar dat andere Kindje, dat ook voor hèm in Bethlehem geboren was, ook voor hèm alle smart en smaad op zich genomen had Hy zette zich aan het klavier en nu klonik in de gowyde kerstavond-stilte dc melodie van het „Stille nacht heilige nacht"de moloilie, die sindsdien in alle landen dor wereld door milHoenen kin deren en grote mensen gezongen wordt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1947 | | pagina 9