SLAKKIE of de mislukte Kerstbout
NIEUWE LEroSCHE COURANT
VRIJDAG 20 DECEMBER 19l|
Neen, als U aan den heer Kees Raapstra
Sr vraagt, of hij nog zoo enthousiast is over
de bevrijding als in Mei 1945, zal hij U mis
schien niet voetstoots, maar toch in z'n hart
moeten zeggen, dat er een schaduw over z'n
geluk gekomen is.
Hij had nooit geloofd, dat het mogelijk
kon zijn.
Zoo fel was de druk op hem en z'n gezin
geweest, dat hij meende: „Wat er ook ge
beuren kan, als we eens bevrijd zijn, ver
driet als wij gekend hebben, is er dan niet
meer."
't Heeft gespannen in huize Raapstra.
Een zoon volop in het verzet, voortdurend
in gevaar, gepakt, bevrijd, gepakt, concen
tratiekamp, ontvlucht, onderduiken, opdui
ken, zwerven, den dans ontspringen, op het
laatste oogenblik toch nog gepakt worden,
ter dood veroordeeld en op 't laatste nip
pertje toch nog terugkeeren, naar vader en
moeder thuis. Genade was het!
Een andere zoon, bij een razzia gepakt,
naar Duitschland gebracht en eerst terug
gekeerd. weken nadat Nederland al lang be
vrijd was
De dochters, twee in getal, waren nog het
meest bij vader en moeder gebleven in die
jaren van onderdrukking, vrees en angst.
Er waren oogenblikken geweest, dat de
vader z'n gezin over heel het land verspreid
wist, als ook de meisjes „in 't werk" zaten.
Hij had dan de zekerheid, alleen nog maar
te kunnen bidden, dat er niets ernstigs ge
beurde.
En het was uitgebleven.
De dood ging zijn huisdeur voorbij. Het
had hem te groot toegeschenen, die eerste
Het had hem een sahok gegeven, te zien,
hoezeer de wereld z'n kinderen aanpakte en
met z'n vrouw had hij ernstig gebeden, dat
ze niet in verzoekingen zouden vallen.
Hij kon niet zeggen, dat z'n zoons kerke
lijk onverschillig waren. Ze gingen trouw
mee, ze bezochten de vereenigingen, ze spra
ken veel en lang over geloofszaken en vader
Raapstra merkte op, dat ze zeer ernstig
waren, veel nadachten over de zaken van
geloof en leven, maar toch anders redeneer
den dan hij.
Met de meisjes was het niet anders.
Als hij er met z'n kinderen over sprak
en dat gebeurde veelvuldig kwamen ze
hem geenszins aan boord met zinlooze argu
menten, dat het allemaal niets gaf, dat ieder
een het deed of iets van dien aard. Neen, ze
beriepen zich op den bijbel. Zij zeiden: „De
wereld is van God, vader. Leest U Psalm 24
maar over de aarde en haar volheid. Daar
valt niets buiten. De kerk en de bioscoop,
de schouwburg en al het andere, het is van
Hem. En waar Hij zelf zegt: „Al het Mijne
is het uwe", willen wij het als gaven van
Zijn hand ook gebruiken, het aanwenden tot
den dienst waartoe het gegeven is".
Als hij z'n kinderen zóó hoorde redeneeren
wist vader Raapstra ziah zelf ver van hen
verwijderd en hij smeekte God hen licht te
schenken, om hun dwalingen te zien.
Hoe ver 'groeiden ze van hem af.
Een oorlogsversohijnsel. zeiden z'n vrien
den.
Maar was er dan niet meer, dat de bevrij
ding had kunnen brengen, dan deze ver
wording en afkeerigheid?
Hij zag z'n gezin met schrik aan het
belandden op een brug. Uitzicht over een breed water. Aan de overzijde
hooge gebouwen
maanden. Dagen van diepe beschaming om
angst, die kleingeloof bleek, had hij gekend.
Toen was er bij hem een gedachte gerijpt:
Er was maar één mogelijkheid: God, na al
het doorstane leed volkomen dienen en alle
wereldzin afzweren.
Hij sprak erover met zijn kinderen, de
eerste avonden na de bevrijding en het was
z'n groote vreugde geweest, begrip bij hen
te vinden, voor zijn standpunt. Hij was zoo
bang geweest, dat de jeugd het contact met
den oudere verloren zou hebben, maar dat
viel mee.
Des Zondags gingen ze weer als gezin naar
de kerk.
Degelijke mepschen met elkaar.
De heer Raapstra met bolhoed, grijze demi,
een witte boord met omgeslagen punten en
een ernstig hoekig gezicht. Bedachtzaamheid
en onverzettelijkheid waren z'n voornaamste
kenmerken.
Mevrouw Raapstra is de vrouwelijke uit
gave van meneer. Zorgvuldig gekleed, met
grijze oogen.
De zoons met grijze pakken, de meisjes
een bont palet. „Kom ga met ons en doe
als wij".
Het waren de groote oogenblikken in
Raapstra's leven, deze wandelingen naar de
kerk. Hij bad God, dat er niets zou zijn, om
te knagen aan dit geluk.
De laatste maanden is hij tot de overtui
ging gekomen, dat er wél zooiets is, dat zijn
zekerheden, de - eenheid in z'n gezin, den
Vrede van den huiselijken haard bedreigt.
De wereld!
't Ging allemaal zoo vanzelf; Voor den
oorlog was de bioscoop contrabande in huize
Raapstra. In den oorlog hadden de kinderen
nooit iets gezien of aan uitgaan beleefd, en
dus was het geen wonder, dat ze, erna, de
oorlogsfilms gingen bekijken.
Raapstra, die er vaak aan dacht, hoe hij,
langzaam maar zeker, terrein verloor, was
er diréct niet voor geweest, dat de kinde
ren aar den bioscoop gingen. Voor den oor
log hoorde je er niet, nu nog minder.
Maar de ^oons hadden hem, speels be
straffend toegesproken en aangekondigd dat
ze tóch gingen, omdat de films niets met den
bioscoop en alles met den oorlog te maken
hadden.
„Gaat U eens mee vader", drongen ze aan.
Maar hij verzette zich tegen de gedachte .en
weigerde beslist.
Zoo gingen ze iedere week.- Naar de oor
logsfilms en de na-oorlogsfilms, de eerste
Fransahe film en de eerste Amerikaansche
en iederen keer was er weer wat anders,
dat niets met den bioscoop te maken had,
maar ze gingen I
lVat kan dat toch voor een
nacht zijn
In een <ler uitgaven van Selma Lagerlöf's
„Christus Legenden" vindt men een afbeel
ding van een herder, die, als Jozef onge
stoord de honden passeert om den herder
vuur te vragen om de stal, waarin zijn
vtouw met een pasgeboren kind ligt, te
verwarmen, dezen bijna woedend, doch met
een van verwondering verstikte stem, toe
voegt: „Wat kan dat toch voor een nacht
zijn, dat de honden niet bijten, de schapen
niet bang worden, de speer niet doodt en
't vuur niet zengt?" Jozef antwoordde: „Ik
kan het U niet zeggen, als gij het zelf niet
ziet". En de* herder zag zelf. Hij zag ook de
engelen, die rondom hem waren! Wat kan
dat toch voor een nacht geweest zyu..,.?
Avondmaal gaan. Hij voelde zich verplicht
met hen over de consequenties van die hei
lige handeling te spreken. Maar hij hoorde
hun stemmen met zooveel overgave en
vreugde psalmen zingen, dat de moed daar
toe hem ontzonk. „Ik begrijp m'n wereld
niet meer", dacht hij herhaaldelijk en hij
legde zich er bij neer, doch berustte nieL
Zoo scheen de Kersttijd hem donkerst- ■-
dan ooit. Zelfs in de meest duistere oorlogs
jaren was het hem niet opgevallen dat de
Decembermaand zoo donker kan zijn. Wol
ken, sneeuw, harde wind door z'n straat.
Het lokte niet om er uit te gaan.
Maar den avond vóór Kerstmis had z'n
jongste zoon gezegd: „Kom vader, ik moet
er nog op uit, hebt U zin met me mee te
loopen?"
Hij voelde er niet bijster veel voor, maar
hij schoot z'n jas aan en stapte met den jon
gen mee, de stad in.
Ze sprdken weinig. Daarvoor was het te
druk in de straten. Menschen, die snel huis
waarts gingen.
Hij dacht aan vroegere Kerstdagen. Volop
verlichte winkels, gezellig kon zoo'n stad
dan zijn op zoo'n avond. Niets daarvan nu.
De kinderen wisten amper wat een echt
ouderwetsch Kerstfeest was. Aan den ande
ren kant: hij had het niet op die etalages
met rood licht. Leidden de gedachten maar
af van de hoofdzaak. Wat dat betreft was
het misschien wel goed, dat er geen licht
verbrand mocht worden.
„Kijk", hoorde hij de jongemannen-stem
naast hem, „in dat café,hebben ze een kerst
boom".
De oudere snoof verachtelijk. „De dwaas
heid ten top. Kerstfeest en kroegen, twee
dingen, die elkaar uitsluiten. Dat is de kerk
en de wereld, jong."
De jongen naast hem zweeg. Er was een
scherpe trek op z'n gezicht gekomen. De
vader, die schuin naar hem opkeek, betreur
de dat. „Mijn schuld", dacht hij. „Maar
sprak ik onwaarheid?"
Ze liepen over een groot plein. Er stond
een reuzen kerstboom opgesteld. Spaarzaam
brandde hier en daar een kaars, maar het
was een lichte plek in het schemerdonker
van de omgeving. Heilssoldaten zongen er
kerstliederen bij. Een groote kring men
schen rondom. „Vrede op aarde, in men
schen een welbehagen".
Ze stonden verteederd te luisteren, vader
en zoon. Hoorden „S.terre van 't Oosten"
zingen en neurieden „Nu sijt wellecomen"
mee. Toen men „Stille Nacht" ging zingen,
viel de jonge stem naast hem mee in. De
menschen rondom keken hem aan, maar hij
zong onverstoorbaar verder en de vader ging
helpen Natuurlijk, waarom zouden ze niet
samen meezingen? bedacht hij. Het was
maar een simpele handeling. Een gebeurte
nis, nauwelijks de moeite van het noemen
waard.
Maar zooals ze daar zongen., vader en zoon,
voelden ze zich, onder de critische blikken
van de omstanders, nauw verbonden.
Toen ze doorgingen merkte de jongen op.
„Ze vonden ronduit, dat we gek deden." De
vader antwoordde niet. Hij dacht aan een
vlammend Bijbelwoord: „Hij zal het hart
des Vaders wederbrengen tot dat der kinde
ren". Dit was toch Kerstmis?
Ze belandden op een brug. Uitzicht ovei
een breed water. Aan de overzijde hooge
gebouwen. Tegen den donkeren hemel een
rood kruis, boven op een kerk. En daar-
daarnaast een Neonverlichting. De eenige
die brandde. „God heeft U lief", riepen
groene letters, rood onderstreept den kijkers
toe.
Ze zagen het niet voor de eerste maal,
maar het trof hen nu bijzonder.
In een verlicht cafétje ginigen ze een kop
chocolade drinken. Het was er behaaglijk.
Er zaten veel menschen en er was weer een
kerstboom. Er omheen zat een klein orkest.
Het zette het concert in met het spelen van
„Stille nacht". Dat klonk hier anders dan
Ook ln het helder verlichte cafétje stegen
de bekende klanken op van het
„Stille Nacht"
straks op het plein, maar het was even innig
en vol stille wijding. Er was stilte aan de
tafeltjes rondom bij deze eeuwenoude klan
ken, die verhaalden van het Kind, geboren
om „millioenen te zaligen".
„Vind U nu ook niet", zei de jongen bij
het naar huis wandelen, „dat de wereld toch
wel van God is? Zoo'n kerstboom mag dan
om zakelijke redenen in een café geplant
worden, je kunt er dan toch maar aan zien,
dat Christus koning over de heele wereld
is. Overal hoor je vandaag Zijn lof verkon
digen. Onbewust en ongewild, maar het ge
beurt. Dat bedoelen wij nu vader, als wij
zeggen, dat de wereld van Hem is. Je ont
komt er niet aan met geen vroome en met
geen wereldsche critiek. Jezus is niet voor
niets geboren. Dat zie je toch om je heen?"
Vader Raapstra zweeg, ontroerd, verbaasd.
Er glipte iets als een harde steen uit hem
weg en hij vond niet, als anders, het woord,
dat dezen mond zou moeten snoeren, waar
in Godzelf lof gelegd had
H.GREVEN.
'T PRINSELIJK PAAR 10 JAAR GELEDEN IN ONDERTROUW,
Gisteren was het alweer overigens had de aanteeke-
10 jaar geleden dat Prinses ning
Juliana en Prins Bernhard
ondertrouw werden
De
werd nog even een kijkje
gewone wijze genomen in de trouwzaal
onderteekening van het stadhuis, waar op 7
plaats.
van de acte van ondertrouw Januari 1937 het burgerlijk
genomen. Het was toen nog geschiedde met de gouden huwelijk zou worden ge-
maar heel kort geleden, dat veder, die door het comité sloten.
het „eenzaam was om den voor de luisterrijke viering Tusschen een dicht samen-
troon van Nederland", een van het vorstelijk huwelijk gepakte, luid jubelende me-
eenzaamheid, die zoo moge- was aangeboden. In de Bur- nigte, werd langs den kort-
lijk de liefde nog inniger genneesterakamer, waar deze sten weg naar het Paleis te-
maakte. Totdat in Septem- korte en toch zoo hoogst be- ruggekeerd. Voor het Paleis
langrijke plechtigheid plaats Noordeinde vond direct
vond, was alleen nog aan-
ber 1936 eensklaps een
vloedgolf van enthousiasme
ons volk pakte: de Prinses wezig de assisteerende amb-
daarna een grootsche zang-
hulde onder leiding van den
heer J. D. Ramshorst plaats,
verloofd. Hoe waren wij tenaar, de heer P. C. Wesse-
allen ontroerd, toen daags ling. Toen de handteekening Hiermede was tevens een be-
na de verloying H. M. de
Koningin, H. K. H. Prinses
Juliana en Prins Bernhard
door de radio tot ons spraken.
geplaatst was begonnen de gin gemaakt met de lange
klokken te luiden en deden reeks van feestelijkheden die
twaalf herauten, opgesteld
voor het Stadhuis, hun fan-
De groote dag, het begin fares schallen. Het moet voor
van den bruidstijd, viel op
de bruidsdagen zouden vul
len. In den namiddag van
den 19den December werd
Zaterdag 19 December.
Een heldere Oranjezon ver
hoogde de algemeene feest
vreugde. En toch, 't ging zoo
heel eenvoudig toe! Precies
de kleinkinderen van onzen door den Prins eigenhandig
burgemeester wel een nooit het vuur ontstoken bij het
te vergeten oogenblik zijn
geweest, toen zij de eersten
waren, die het Prinselijk
Bruidspaar bloemen moch-
monument op het Juliana van
Stolbergplein (opgericht ter
nagedachtenis van de ge
boorte van de Prinses). Het
elf uur stopte één Koninklijke ten aanbieden. Namens den vuur heeft gebrand tot het
hofauto voor het bordes van Gemeenteraad werd Prins
het Haagsche Stadhuis. Geen
groot, noch klein ceremonieel.
Het leek een simpele parti
culiere aangelegenheid. Wel
was voor deze speciale aan
gelegenheid burgemeester de
Monchy persoonlijk tot Amb-
en Prinses een fraaie oor
konde van gelukwensch,
door jhr mr dr E. A. van
Beresteijn ontworpen, aan-
gebodeii. Nadat het jonge
paar nog een exemplaar in
prachtband van „Het Ne-
tenaar van den Burgerlijken derlandsch Gezinsboek" in
Stand aangewezen, maar ontvangst had genomen, Handen.
huwelijk was voltrokken.
Op Zondag den 20en De
cember is in zeker alle ker
ken en synagogen door da
aanwezigen in gebed, God9
zegen over het Bruidspaap
afgesmeekt. En Hij laat nim
mer varen het werk Zijner
Al mijn culinaire Kerstgeneugten waren ge
concentreerd op Slakkie. Reeds twee maan
den voor den dubbelen feestdag had ik Slak
kie op den kop getikt. Hij liep toen nog
naamloos en onpecultiveerd rond op een
boerderijtje in gezelschap van zijn echtvrien
din. Hij waggelde boersoh, naar echte gan
zenmanier, rond, nog onbewust van den heil
staat, die hij bij mij zou krijgen en zonder
een zweem van trots, hoewel ik ettelijke pe-
geltjes moest neertellen voor zijn onvol
groeid lichaam.
„Ganzen mesten is een koud kunstje", ver
telde mij deze doorgewinterde boer, „en de
bout is dubbel lekker als je hem zelf op
fokt".
Daar ik ontvankelijk ben voor goede raad
gevingen en ik mijn wellicht sluimerende
mesttalenten gaarne wilde ontwikkelen, ver
huisde het dier dus uit zijn plattelandsomge
ving naar mijn stadswoning, om daar, naar
mijn volle overtuiging, in acht weken zijn
vereischte molligheid geheel te voltooien. En
ik noemde hem Slakkie in de hoop, dat zijn
vetheidstoestand, die van dit weekdier zou
benaderen.
In mijn toch leege garage gaf ik mijn wag
gelende Kerstbout zooveel mogelijk comfort
en hij behoefde het terrein slechts te deelen
met de huiskat. Het boterde echter niet tus»
schen deze twee. Mijn gevederde vriend
kreeg van al dat gemiauw de zenuwen op
den krop en dies gedijde hij slecht.
Eiken avond hing Ik mijn aanstaand Kerst
diner aan den ulster, maar de wijzer ging
telkens een streep naar boven in plaats van
naar beneden en voor dat laatste behoort een
ordentelijke -mestgans toch te zorgen.
Deze steeds toenemende slankheid beviel
mij niet, als zijnde in strijd met alle Kerst-
disch-illusies en in dit stadium trof ik een
kennis, die een kippenfokker in de familie
heeft.
„Het dier moet gekooid worden", luidde
zijn deskundig oordeel. „De gans moet zijn
spijze in alle rust kunnen verteren. Al dat
getippel door de garage en dat gestoei met
dien kater werken gelijk anti-vetboonen. Ga
naar je slager, vraag een kist, waar „Meat
amid Vegetables" hebben ingezeten, vervang
het deksel door een strookje gaas en je
hebt een mesthok, dat van elke bleekneus
kip het vetste hapje maakt".
Weliswaar stond ik eerst tamelijk scep
tisch tegenover dit advies, daar het immers
stamde uit een aanverwant bedrijf men.
kan kippen en ganzen toch niet over één kam
scheren maar tenslotte liet Ük mij door
zijn kennis van zaken overtuigen, dat het
mesten van kippen en ganzen één pot nat is.
.en dies gedijde hij slecht.
Daar mijn vrouw alle vleeschbonnen bij
één slager inlevert, was het niet moeilijk
van dezen vleeschleverancier de bewuste kist
af te troggelen, al verzweeg ik wijselijk,
waarvoor het ding diende, want op deze
wijze werkte de man er zelf aan mede, dat
hij dit jaar zijn gebruikelijke bestelling van
een Kerstrollade niet kreeg.
Slakkie werd dus in z'n kooitje gestopt.
„Beul", sprak hij met zijn zwijgzame gan-
zeblik, maar ik deed of ik het niet merkte en
ik trachtte me zelf schoon te pleiten met de
vergelijking, dat ik toch zeker niet minder
was dan de huisvestingscommissie, die ons
menschen ook in de kleinste hoekjes samen
drukt.
Ook in zijn nieuwe home kon Slakkie ech
ter zijn slankheidscomplex niet vaarwel zeg
gen. Ik stopte hem, oogenschijnlijk geheel
onbaatzuchtig, de lekkerste hapjes toe, maar
het hielp niets. De ulster bleef stijgen.
Zoo naderden de Kerstdagen en tot mijn
steeds groeiende ergernis leed het dier nul
een bepaald kwijnend bestaan. Doch mijn
besluit stond vast: vet of niet, het zal er
aan gelooven.
De executie werd bepaald op 24 December.
Gewapend met een frisch geslepen mes na
derde ik Slakkie's eng verblijf en ik nam
het hem op dezen ochtend niet eens kwalijk,
dat hij me geen snaterend welkom toeriep.
Maar ik vergeef het hem nimmer, dat hij
juist dezen nacht had uitgezocht om zijn na
tuurlijken dood te sterven. Zielloos lag hij
terneer in zijn huls, dat zijn doodkist was
geworden.
„Gestorven aan helmwee", concludeerde
mijn buurman, de veearts, na een vluohtigen
blik op het gevogelte-kadaver te hebben ge
worpen.
„Je had hem niet bij dat ganze-Grietje
moeten weghalen", vervolgde hij met kennis
van zaken doordringend tot de diepste roer
selen va n een ganzeziel
Zoo kwam Slakkie aan zijn ontijdig einde,
aldus zijn luisterrijke uitvaart op mijn Kerst-
disch misloopend.
Ik heb den slager toch maar een rollade
besteld. Ik kan geen ganzen meer zien. On
dankbaar tuig! A. KAMPING