VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
■ft«»TI<WlF
De beide klokken van den slechts spaarzaam door
bergsteen versierden toren, dragen de jaartallen 1645
en 1775, met de namen Cornclis Ouderogge en Alcx.
Petit
Behalve verrukkelijke riviergezichten, is daar de
wijdschc Biesbosch, het eldorado voor den natuur
liefhebber I
Johannes twintig
(Foto's Rott.)
Ücn dog bij het maken van hun rijswerken, die die
nen voor den bouw van dijken enz. En hoeveel ken
nis hebben zij niet, ook van groote baggerwerken
Veel hebben wellicht hun voorvaderen ge«leerd in
hun geweldigen kamp tegen^hetjfjjjj
thans zijn de wielen daar nog, o.a. de Kerkewiel bij
.Werkendam, als zoovelen het teeken van de geslagen
wonden.
De grootste en bekendste inundatie is de St. Elisa-
belhsvloed van 1421, waarbij honderden omkwamen,
ontzaglijk veel vee verdronk en 72 dorpen onderlie
pen.
Een andere was van 1741, toen in April, het pas ge
maakte werk in het Hulpgat bij Werkendam, dat
nog niet voldoende gereed was, weer geheel werd
verwoest En do akkers waren reeds ingezaaid en
reeds was het midzomer toen het Land van Altena
nog niet droog was.
Hoog rees de nood. Zonder hulp van anderen zou
den de bewoners van het Land van Altena het niet
kunnen redden. Het College van Gecommitteerde Ra
den gaf toen duizenden uit voor leeftocht en tonnen
gouds voor herstel van dijken.
Aangedijkt werd de „Nieuwen Lande van Altena"' een
stuk buiten den ouden ringdijk, gelegen naar de zijde
van den Biesbosch of 't Bergscheveld, zich uitstrek
kend oostwaarts van den zeedijk „nu doorgaans den
Ippelschedijk geheeten", zegt een oud schrijver en
Zuidwaarts tot den Zuidhollandschen- of Dussen-
polder en Westwaarts lot de Bakkerskil en den z.g.
Karnemelkspolder.
Zoo watert door het Nieuwe Land van Altena het
geheele Oud Land van Altena uit door sluizen aan
den Ippclschendijk, Nieuwendijk en in het Bergsche
veld.
Tot ver In den vreemde zijn de Werkendamsche wa
terwerken beroemd. Men denke slechts aan wat de
Werkendammers tot stand brachten aan havenwer
ken in Amerika. Frankrijk, ja zelfg in China t
Van de vier Protestantsche kerkgebouwen ia dat der
Ned. Herv. Kerk het oudste. Dit dateert uit 1492.
Later ia dit gebouw vernieuwd en vergroot, zeer
Gesloten wel veilig de deuren
Geen vreemde betrede 't vertrek,
Datverstorend hun heilig treuren
Geen stem de jongeren wekk'.
Johannesdoor Jezus verkoren,
Die, bij 't maal, aan Zijn harte lag,
Stil weende om den Meester verloren,
Die Hij lijden en sterven zag.
En Petrus de ruige handen
Sloeg over zijn heet gelaat
En voelde zijn tranen branden
Herdenkend zijn laf verraad.
En de andren, van schaamte gebogen.
Berouwden hun bange vlucht,
Het lot van den Meester voor oogen,
Voor eigen gevaar beducht.
En plots, in hun midden verrezen
Uit den dood, dien Hij tarten kwam,
Sprekend: „Vrede zij ui" tot hun
[vreezen,
Stond Christus, een blanke vlam.
HéLèNE SWARTH
De Ruilbeurs
B. H. te Den Haag. Haka hebben wij niet voorradig.
M. Z. te Den Haag. Uw tegoed van Niemeyers staat
nog geboekt, doch daar deze zeldzaam binnenkomen,
moet u nog eonigen tijd geduld hebben alvorens U
aan de beurt bent
O. K. te Loosduinen. Van de door U aangeboden bons
kunnen wij alleen ATks gebruiken, daar wij voor
andere door U aangeboden bons geen interesse heb
ben.
S. V. te Barendrecht. Hartelijk dank voor de door U
gezonden boqjgcn.
V,. n limi t. "W ij "?.ijn l-i in.rt"» rM'us viiur-
zien en kunnen daarom geen gebruik maken van
uw aanbieding.
T. P. te Schevcnlngcn. Er werd door ons voor U ge
noteerd 47 D.E.
D. G. V. te'Naaldwijk. Wij zonden U 320 st Haas
Brero, de rc3teerende hopen wij spoedig te laten
volgen.
G. Z. to Rotterdam. Hartelijk dank voor de gezonden
bons. Wij zullen U als tegenprestatie enkele gevraag
de bons toezenden.
H. K. te Leiden. Wij zullen U 40 Haka toezenden
zoodra wij deze weer voorradig hebben, daar intus-
schcn diverse aanvragen worden afgehandeld en deze
niet meer voorradig waren.
Wie kan ons helpen nan: Ringers, Kwatta soldaatjes,
Haas Brero, „Quaker Oats" Niemeyer, D.E., Ver
gulde Hand, Kwatta winkelicrsbons, Molenaars,
Drosto 7
L. S.
Volgens bovenstaand lijstje worden door ons diverse
bons gevraagd. Mochten er onó'cr U nog zijn die ons
hiermede van dienst kunnen zijn, zoo zouden wij
zulks op hoogen prijs stellen. Momenteel kunnen
wij nog aanbieden Hille bons, Rn<lem»k*ra. Evor-
lasting, Verknde plaatje* m diverse series.
Wip een ruilformuiier wenscht, zende ons even zijn
naam en adres en wij zorgen gaarne voor toezending.
„DE RUILBEURS",
II.I. Ambacht (Z.H.).
P.S. Momenteel worden door ons geen aanvragen
meer aangenomen voor Ringers en D.E. Verkade bons
worden niet meer aangenomen.
De rechte lijn naar Christus
Keizer Nicolaaa I van Rusland gebruikte toen do
spoorweg tusBchen Moskou en St. Petersburg ge
legd zou worden een groot aantal ingenieurs om
plannen t© maken. Vele van hun plannen bekeek
hij en tcns'otte, practisch man als hij was. zei hij:
„Hier, breng mij een lineaal".
Men bracht hem een lineaal; hij nam een pen en
een rechte lijn trekkende, zei hij: Dit is de weg
om het klaar te krijgen wij wenschen geen an
der plan dan een rechte lijn".
Er zijn zeer vele manieren om zielen naar den
hemel te leiden, maar de eenige die jvaard is dat
men er acht op geeft, is deze: Trek in eens een
rechte lijn naar Christus
Eens hoorde ik een ontwaakte zie!, zeggen„Ik
zou gaarne spreken met mijnheer
Goed, best. spreek met hemmaar laat u daardoor
niet ophouden. Ga eerst tot Christus!
ii .g iïiïiLAi:
JBJLL
KAÏN, door Rogier van
Aerde. Uitgave Urbi et
Orbi, Utrecht
GELOOF is één ding, theologie
een ander, en kunst een derde,
hoewel zij alle drie kunnen stoelen
op een gemeenschappelijke wortel.
Dit moeten wij van tevoren duide
lijk vaststellen, als we een boek
willen bespreken als „Kain", een
roman van een jongen, Roomsch-
Katholieken Rotterdamschen auteur,
die zich achter het pseudoniem
Rogier van Aerde verbergt.
Rogier van Aerde heeft de stof
voor zijn verhaal ontleend aan de
eerste hoofdstukken van Genesis,
de vertellingen van Paradijs, Val des
Menschen en Broedermoord, maar
hij heeft ook uit andere bron ge
pot. namelijk uit legenden en theo
logische constructies, zoodat zijn
arbeid niet louter literaire para
frase of ver-beelding van zuiver
Bijbelsche gegevens is. Ook hij
laat. bijvoorbeeld als Bilderdijk,
„het aardsche Paradijs beklaut'ren
langs zijn rotsen", doch dan niet
ten tijde van Noach en den Groo-
ten Vloed, doch door de „Kinderen
der Menschen" onder aanvoering
van Kain. die hun stamvader ge
weest zou zijn, terwijl met „Kin
deren Gods" de afstammelingen
van Seth worden ten tooneele ge
voerd, een opvatting die theolo
gisch gezien wel aanvechtbaar zou
zijn. Doch. gelijk wij reeds zeiden,
den literairen kunstenaar staat vrij
wat den dogmaticus of den exegeet
euvel zou kunnen worden geduid, en
romanstof behoeft niet immer zich te
dekken met „geloofsinhoud".
Dit verder terzijde latende willen wij
aanstonds erkennen, dat Rogier van
Aerde ons een boek heeft geschonken,
waarin op zeer schoone wijze veel is
verwerkt wat wij in de oude en eer
biedwaardige Genesis-verhalen aan
treffen. Ten bewijze hiervan behoeven
wij slechts de eerste bladzijde van zijn
werk over te schrijven
„Een wolk dreef langzaam voort.
Ving licht.
Ving warmte.
Wierp schaduw en kilte.
Stilte.
En nog stiller werd het. Stil werden
de vogels. Stil alle dieren. Stil werd
de wind. Maar van warm werd hij
1186
koud, ofschoon hij stil bleef. En
alle levende wezens voelden vreem
de ontroering. Om het vreemde dat
geschiedde. De bloesems trilden, de
vruchten hingen zwaar en neigden
de takken. Weelde van bloesem,
weelde van vrucht.
Doch de vlinder, die te bidden had
gestaan boven een lokkend bloem-
hart, boog zich stil met opgestoken
vleugels, die tegen -elkaar aan
stonden.
Aan de boschrand stond stil een
leeuw. Slechts zijn lenden bewogen
zacht, omdat hy ademde. Hij hield
zyn kop geheven en.luisterde.
En zoo roerloos stil stond de tijger
tusschen het riet, dat slechts een
scherp en ervaren oog hem had
kunnen zien in de wemeling van
licht en donker die daar was.
Het was het middaguur, dat Jahve
de koelte van den tuin zocht...."
In dit instantané, dat zoo sober en
zoo scherp is en tevens zoo prachtig
van sfeer en van stemming hebt ge den
schrijver op zyn best, zijn dichterlijk
indringend doorléven van zijn onder
werp, zijn meesterlyk oproepen van
precies d i e beelden, waarvan als het
ware tooverwerking uitgaat.
Luister nu, hoe hy het hart van het
Paradijs en den oorsprong der Rivier
beschrijft
„Dit hart was het oudste deel van
den tuin, een maagdelijk deel, dat
niet was om betreden te worden.
Dit hart was stil. Het water, dat
toch de oorsprong was der groote
rivieren van de Phison en de Ge-
hon, van de Hiddekel en de
Eufraat, dit water was roerloos stil.
Geen bron die opsprong en geen
neerstortende beek, doch het roer
loos water, dat ongeweten en on
zichtbaar welde onder zijn opper
vlak. Zwart was dit water, ondoor
grondelijk zwart. Doch werd een
hand daarin gestoken, zij zou op
lichten als een lelie. Geen men-
schenhand echter beroerde dit wa
ter. Geen hert, geen tijger, die door
drong tot dit hart. Slechts een klein
dier. een boomdier of een vogel, een
hagedis of een insect, en een enkele
snelle visch kon naderen tot dicht
bij dit hart. Bij het hart zelf kwam
geen chepsel.
Nu gleed een rimpel en verbrak die
stille spiegeling.
Zij voer voort, weg van hot hart.
Streelde fluweelige oevers, streelde
de waterbloemen, die te drijven
lagen in hun pracht tusschen het
groen der groote blaren.
De visschen weken, de wieren bo
gen mee en wezen de beweging na
met lichte trilling van hun groen.
De vogel brak zijn lied af en de
tijger in het riet stond stil. Stil
stond de leeuw aan den rand van
bot bosch.
Zij allen kenden den Geest, die over
het water zweefde.
Het was het middaguur, dat Jahve
dc koelte van den tuin zocht."
Rogier van Aerde heeft Kain gezien
als den eersten mensch die buiten het
Paradijs, in dc aardsche ballingschap,
werd geboren, doch die nog zoozeer,
door de afspiegeling van Edcns heer
lijkheid, die hy in dc herinnering van
zyn ouders gewaar werd, werd be-
heerscht dat hij daardoor opgroeide
tot een mensch die achter een norsch
en gesloten wezen door de begeerte
naar wat voor hem als „ontijdig ge
borene" teloor ging, werd getourmen
teerd. Hij beschrijft hem als de stugge
volhardende landbouwer, die worstelt
met weerbarstigen bodem, terwijl
Abel, zonniger en gelijkmoediger, zich
tevreden stelde met het gemakke
lijker werk van het leiden der kudde,
en met de hem toegevallen plaats in
't wereldbestel content was. Dit motief
van „Kain den opstandige" heeft de
auteur psychologisch uitnemend ver
antwoord, doch door hem te maken,
man van omstreeks negen eeuwen oud,
tot den leider van een letterlijken op-
stands-oorlog tegen Jahve, een soort
van wilden veroveringskrijg ^net een
aardsch Paradijs als inzet, heeft hij
o.L deze opstandigheid te veel ver
uiterlijkt en we zouden haast zeggen
veramerikaniseerd, in den trant van
een filmapotheosc. Het is voor ons
gevoel alsof hij hiermee den kring van
het aanvaardbare, het direct mensche-
lyk overtuigende heeft doorbroken;
hiermee verband houdt tevens de ge
waarwording dat in deze episoden zijn
boek niet langer levenswarm en echt
is.
Temeer is zulks te betreuren, daar de
auteur er op zoo menige bladzijde zoo
uitnemend in geslaagd is ons dingen
heel na te brengen, die ons oorspron
kelijk vreemd moeten liggen, zooals
Abels drang om aan Jahve te offeren.
Hoe zuiver menschkundig en fijn weet
hij hier een kloof van veertig eeuwen
te overbruggen f Zijn boek is dan ook,
schoon als geheel niet overal gaaf,
ook stylistisch vertoont het inzinkin
gen, waar de stijlmiddelen van den
auteur tot een manier worden. een
mooie aanwinst voor de Nederlandsche
litteratuur, waarvan door zeer velen,
ook in onze kringbn, werkelijk genoten
zal kunnen worden. Men leze bijvoor
beeld hoe één uit de „Kinderen Gods"
tot de stad van de „Kinderen der Men
schen" komt. hoe hij daarvan de at
mosfeer ondergaat en tenslotte daaraan
zichzelf verliest. Dit alles is zeer mooi
rn zeer menschkundig en toont aan,
dat de jonee auteur over een resDecta-
bel talent beschikt. Moee het hem ge
geven ziin, daarvan binnen niet te
langen tijd nieuwe proeven aan den
dag te leggen: wij zullen ze met war
me belangstelling tegemoet treden
G. J. L.
door H. Bron
RIKKETIK, rikketik deden do wielen van den trein
over de eindeloos rechte spoorstaven. Voort
snelde dc lange sliert, voort langs groene weiden
niet droomerige koeien, voort langs telegraafdraden
die steeds weer bij iedere paal onibooR gingen.
Ongeduldig zag Gré van Maar'e door het raampje.
Wat duurde die tocht naar huis lang. Rikketik,
rikketik, denderde de trein voort, alsof hij zich van
Gés ongeduld niets aantrok. In Gé's hoofd weer
klonk het steeds: rikketik, dat bctcekcnde voor hem:
toch geslaagd, toch geslaagd I
Daarom was Gé zoo vol ongeduld, en daarom ging
d'e trein hem niet snel genoeg. Hij moest het grooto
nieuws gaan vertellen Het nieuws, dat hij wan ge
slaagd voor zijn hoofdakte.
Wat bail hij er \oor gezwoegd! Maandcn'ang had
hij zich elke ontspanning en ieder genoegen ont
zegd I Avond aan avond had hd b-*»u««h
gezeten lettere verslonden, formules er in ge
dampt.* nope loos had hij er voor gestaan, voor zoo'n,
berg werk Wat men ook od zoo'n hoofdacte-exameu
al niet kan vragen I Mnnr nu Nu mocht hij alles
vergeten 1 Zijn ijver was thans bekroond. In zijn
taach wist hij het papier, waarop stond: akte van
bekwaamheid als hoofdonderwijzer Heerlijk en zon
nig was alles nu ineens I De toekomst kreeg voor
Gé weer bekoring. En straks, straks mogen ze thuis
doelen in mijn vreugde
Met onpeilbare zekerheid vervolgde de trein zijn
ijzeren weg, steeds nader, naar dc in spanning
wachtende huisgenoten van Gé. Rikketik, toch ge
slaagd. Het eindstation kwam in zicht. Gó pakte
al vast zijn tasch met het belangrijke stuk papier
beet en verrees van de houten derde-klas bank.
Zou er iemand me opwachten 7 flilsto het door zijn
brein. Weldra zou hij de zeke-heid er van ont
vangen. Uiterst langzaam rikketikte de trein nog.
Boem I
Een schok enportieren vlogen open. Haas
tige reizigers spoed'd'en zich naar de controle. Gé
van Maarle had zijn halve p'aatsknartje gereed en
wierp intusschen een speurende hl'k naar den uit
gang. Neen, geen bekend gezicht I ontdekte hij een
weinig teleurgesteld. Nog maar enkele straten door
en dan was hij bij het kleine woninkje '•an de fa
milie van Maoj-le aangekomen. Fijn. nu kan ik ze
toch eens echt verrassen en tegelijkertijd draaide
hij den sleutel In het slot om.
Zachtjes s'oop Gé den gang door. Wat zou hij voor
gezichten zien 7 Zijn hart begon te kloppen, toen
hij de kamerdeur opendeed want nu zou het ge
beuren. nu zou hij het middelpunt van alle geluk-
wenschen worden En hij was die felicitaties nu
ook eens waard, vond hij, hij was immers hoofd
onderwijzer I
,.Jij hier, jongen 7" ontving zijn moeder hem. „en..7"
Maar Gé gaf zijn moeder geen antwoord. „Waar zijn
de anderen, waar is vader en Prien. en... 7 vroeg
hij verbaasd.
„Vertel me eerst maar eens. hoe het met Jou af-
geloopen is-" drong moeder aan. Maar Gé merkt®
wel. dat moeder vreemd deed, dat er Iets haperde.
Toch wilde hij zlin zorgzame moede, niet langer
laten wachten. „Geslaagd, modeer, toch geslaagd,
maar
Moeder was van haar stoel opgestaan .en drukto
een kus van dankbaarheid hem op het "voorhoofd.
„Zoo Gé, zie Je nu wel. dat de Heere ook Jou niet
vergeet I"
Gé hoorde die woorden aan, maar ze drongen niet
diep tot hem door. „Moeder, waar zijn ze 7" her
haalde hij ongeduldig. Moeder evenwel ontweck
hot antwoord en zei„Nu heb je wel een fijn kopjo
thee verdiend', Gé", en hnnr nijvere handen hadden
terstond een kopje met thee gevuld.
Toch genoot Gé er niet zoo van als hij hnd gewild.
Hen» hield dc onzekerheid gevangen over het af
wezig zijn van zijn vader en Prien cn Rep.
„En luister nu eens. mijn jongen", ging moeder
voort, „vanavond zullen we wel geen feestje heb
ben, want
„Is er iets gebeurd 7" vroeg Gó ontsteld, half ver
moedend dat er i^ts ernstigs had plaats gegrepen.
„Ja. Gé. er is iets gebeurd 1 Met Prien
„Wat dan moeder 7 Toch niet heel erg 7"
„Och, jongen, of het erg Is. moeten we nog afwach
ten, maar ze ligt in het ziekenhuis, aangereden door
een auto. Vader en Bep zijn er nu heen".
„Wat zegt u. moeder, in het ziekenhuis 7 Onze
Prien 7 Neen. maar hoe is dat gekomen 7"
„Ik weef er zelf nog niet» van. Gé, ik' moet- ook
maar geduldig afwachten tot vader terugkomt. Wat
jammer, hé. dat dit nu juist vandaag moest ge
beuren. nu jij zoo gelukkig bent I"
„Ik heb het u al zoo vaak gezegd, moeder, dat mij
alles tegenloopt I"
„Gé, Ik heb je al even vaak gezegd, dat de tegen
spoed Je godu'dTg moet maken, omdat 'God je op
dien weg leidt en vandaag heb Je toch ook reden
om dankbaar te zijn voor je succes I"
En zeker. Gé van Maarle wns ook Godc dankbaar
voor zijn succes; maar, zoo vroejj hli zich afWaar
om nu eens niet een geluk zonder onge/uk 7 Waar
om moesten er nu weer zulke donkere wolken om
den glans van zijn succes zijn Kon God hem nu
nóóit onvermengde vreugde schonken 7 Wat moest
hij nu doen 7 Ja, kón hij nu wel iets doen 7
..Moeder, zal ik bi| u bliiven 7" vroeg de geslaagde
hoofdonderwijzer om toch wat te zeggen.
„Ja, Gé blijf jij mij maar gezelschap houden Dan
kun je meieen iets over je oxnmcn verte Men".
Gé voldeed aan zijns moeders wensch maar hi|
vond, dat je tegenover Je moeder die zooveel ouder
is en die tórh geen verstand van al dio dingen
heeft, eigenlijk nooit goed kon vertellen, wat do
mocilifkheden van zoo'n examen waren. Aan ziin
vrienden was d'it beier 1e doen. Die begrepen je. dis
kenden de kneepies. die konden Je bewonderen om
je slagvaardigheid. Fn dan de onrust, do onzeker
heid'. die er bij kwam, over Prien. Enfin. Gó ver
teld©
tfwencn. Dat was maar een korte opfleur geweest
uit zijn alledaagsche vreugdeloosheid. Want zeker.
Gé kende weinig \reugde en niet gehéel ten onrechto
uitte hij de klacht, aat hem alles tegenliep, al was
dat „allesv natuurlijk overdreven. Maar Gé zag den
tijd donker in. de toekomst was voor hem zwart. En
zu« hij -rug op jet verladen dan constateerde hij
jaren van grauwe werkloosheid. De school had' voor
hem do deuren gesloten. Wel was hij enkele malen
de schooldeuren binnengetreden en had hij les mo
gen geven, maar het was bij enkele keeren gebleven.
A.Ie scholen had hij- afgeloopen in zijn woonplaats,
om te vragen, of er ook een plaatsje voor hem
was. En veel goede woorden had hij dan ontvangen:
woo.rden van spijt, woorden van meHelijden. woor
den van troost. Soms harde woorden ook Zoo iets
als: Maar meneer, ik heb u toch niet geroepen t Of:
Ik heb c.een tijd voor u of: vooruit dan één minuui.
Gé had dit alles aangehoord en aanvankelijk mank
ten die goede woorden indruU op hom maar' later,
lot®. «<i» nij bitter geworden begon van goedo
woorden genoeg, ja, te veel te krijgen. Woorden zijn
goedkoop maar daden I" zei hij dan thuis en tegen
zijn vrienden. En zijn zorgzame moeder voelde het
mee aan dat haar jongen onder dezen last gebukt
ging en zij bad', of de Heere hem toch voor opstan
dige gedachten wilde betvaren.
En het leek wel. of de Heere haar gebed niet ver
hoorde. want Gé wérd onstandig en uitte scherpe
woorden, neen, niet tegen God. maar tegen de
menschen. en tegen dé Kerk, ja jui6t tegen de men
schen van de Kerk. tegen hen. die je „broeders en
zusters" noemt. En vaak moest zijn moeder het aan-
hooren „Wat komt er nu terecht van de gemeen
schap der heiligen 7 Niemand, die zich om mij be
kommert Dat is het wat ze do€n en zeggen; Ga
heen en wordt warm En zelf genieten ze van het
vette der aarde en klagen nog dat hun salaris
toch nog niet zoo hoog isMoeder zijn dat nu
onze broeders, zijn dat nu christenen 7"
En moeder besefte, dat die woorden Gé's ziel ver
tolkten en ze begreep ook, ja heel goed zelfs, hoe
en waarom die Gé zoo 6prak. Ze toonde medelijden,
neen. medeleven. Maar toch voelde moeder, dat ze
niet bij machte was om iets van het schrijnende
in Gé's gedachten weg te nemen. Er was ook zoo
veel teleurstelling voor hem I En er waren ook
kerkmen6chen, die hun hart achter een geldbuidel
hadden toegesloten I Er waren ook anderen, die
wel een positie kregen - Maar tóch had moeder zoo
begeerd, dat Gé het anders had gezien, dat hij zou
zien het te eerbiedigen beleid Gods. Machteloos 7
Neen. één wapen bleef haar over. het wapen, dat
veel vermag het gebed. En zou dat gebed van die
rechtvaardige nu niet veel vermogen 7 Zou dan
Gods Woord liegen 7
Met angst had' moeder het zieleproces van haar
jongen gadegeslagen en daarom was ze verheugd
geweest, dat Gé &ucceo had gehad op het examen. Nu
immers was er een lichtpunt op Gé's weg gekomen
misschien wierp dat licht wel een bundel 6tralen in
de toekomst. Hoofdakte, dat was immers een aan
beveling bij het solliciteeren I
Nu wns het vier weken geleö'en van zijn examen,
maar ook vier weken van Prien. Gé stond op het
punt om zijn zu6ter te gaan bezoeken. Half één wees
de klok aan. en één uur was het bezoekuur van 't
groote ziekenhuis. Alle dagen ondernam Gé den
zelfden tochi. Hij had er immers toch den tijd voor
En. hij vond het fijn. dat hii op die wijze zijn zuster
wat verpoozing kon brengen. Want die lag daar
maar. Leed veel pijn en zou voorloopig het zieken
huis nog niet kunnen \erlaten.
Die geregelde ziekenhuisgang had indruk op Gé ge
maakt. ..Zij is er toch eigenlijk maar ongelukkig aan
toe", vond hij. „Steeds heb ik gedacht, dat mijn
bestnan6wijze zoo ts betreuren is. maar zij, Prien,
heeft meer leed te dragen".
En het was bij Gé waarlijk niet alleen bij een in
druk gebleven, het had Gé tot het inzicht gebracht,
dat hij verkeerd, ja zondig d'eed met zoo ontevreden
te zijn. Vaak had hij met een zweem van spot do
gezangwoorden „Wees tevreden met uw lot" op
de lippen genomen. Maar nu. nu drong het langza
merhand tot hcni door. dat die woorden niet om
Rpot. maar dm beleving vragen. Eén vraag klemde
hem zeer: Tevreden zijn. goed I Maar altijd 7 Ook
als er tegenspoed is. ook al6 je onrecht ziet 7 Zei
moeder dat niet anders? Die sprak van: in tegen
spoed geduldig Moesf hij. ja mocht hij zelfs tevre
den zijn zoolang hij geen positie had om in eigen
onderhoud te kunnen voorzien Maar dat kan toeh
nietIeder had toch recht op werk Ieder, dus ook
hij, Gé van Maarle. met ziin hoofdakte Met deze en
dengeliike gedachten vervuld, stapte Gé op de fiets
en peddelde naar de Nieuwe Gracht, om daar in do
rij der wachtenden zijn beurt af te warhfen om in
do ziekenhtiiszalen te worden binnengelaten.
Abels dood
En Eva hoorde een kreet En roerloos vond
Ze in bloeiend gras haar meest geliefden knaap.
En purper droop uit zijn doorkloofden slaap,
Als uit een rijpe vrucht. Haar moedermond,
Die wilde kussend wekken hem uit slaap,
Bang proefde bloed als van een dier. De wond
Verbond zij met haar hoofddoek. Abels hond
Omsloop hem huilend, klagend blaatte een
[schaap.
Zijn oogen staarden, wijd van schrik, zijn wang
Bleef koud Haar knaap sliep nooit zoo
[vreemd, zoo lang.
Voor 't eerst bleef Abel voor haar roepstem doof.
Zij hoorde een ritslend ruisen 't Werd haar
[bang
En, de oogen opslaand, hoog naar 't boomeloof
Zag fel zij flonkren de oogen van de slang.
HéLèHE SWARTH
k i~--:- - i
i maar zijt Gij er de Bouwheer van,
zoo zal het staande blijden.
Gij legt een eeuwig fundarpent;
Gij hecht de steencn met cement
waar Gij alleen 't geheim van kent....
Wie 't huis door U, Heer, bouwen laat,
weet dat zijn huis onwrikbaar staat.
t NELLIE VAN KOL,
Gelukkig I De deur ging open. Dc filo dunde. Ook
Gé verdween door de gangen. Zaal 27. béd 8
„Alstublielt, juffrouw „Dunk je I" en Gé stapte
weer op de fiets. Een eindje verder: afstappen,
krant pakkeai. en door de brievenbus laten ver
dwijnen. Zoo deed Gó herhaalde melen Wat deed
Gé dan 7 Och. dut kon jc
bracht kranten rond enda mi* oi'UcndB
bmw zeven centen voor iedere tien kranten, dio
or de brievenbus hun be> au.ing bereikten!
A v >nd aan avond kon je Gé dit werk zien doen,
maar "os avond aan avon dacht Gé: Daar heb ik
nu \oor gestudeerd, daar moet je hoofdakte voor
hebben om zoo'n krant op kunstige wijze door een
nauw gleufje te stoppen, dat kan jo nu echt paeda-
gogisch doen. met takt I Neen. Gé was niet tevreden
met deze positie. Maar hij moést, moest, omdat do
broodzorgen in het huisgezin va-i de van Maarles
groeiden. En ook Gé moest een 6tecntjo bijdragen,
om het financieel gebouw in stand tc houden En
hoe graag had hij dit willen dben I Hoe gaarne zou
hij een deel vai. zijn salaris hebben afgestaan om
de zorgen to heln,»n bestrijden I Smalend kon Gé
nu zeggen: „Moeder, hier hebt u mijn salaris mijn
krantcnloon I"
Toch was er In die Gé iets veranderd: zijn onte
vredenheid was een andere dan die van jaren ge
leden. Toen was zijn ontevredenheid vrucht van
opstandige gedachten cn van ondankbaarheid nu
was zijn ontevredenheid een streven naar lotsverbe
tering, een reactie op de groote tegenstelling, die
er bestond tu66chen wat hii dééd en wat hij zou
kunnen prestoeren. De jaren hadden deze wijziging
in hem voltooid. De jaren hadden hem geduldig
gemaakt. Want. meer dan zes laar was het nu ge
leden sinds hij zich voor het eerst onderwijzer mocht
noemen. Of noemen 7 Ja, noemen moch hii zich
ook nu nog onderwjjrer. ninn.r daarom wés hi| het
nog niet I Hij was krantenbezorger "s avonds en
overdag, nu ja, wat men „student" noemt. Student
zonder geld om te studeeren. Maar de wil was er,
die taaie wil, die van doorzetten wist. ondanks
allen tegenstand.
„Ziezoo", dacht Gé, „nu nog vier stuks, cn don
heb ik voor vanavond mijn plicht weer voldaan".
Met opgewekt gezicht volbracht hij deze taak en
zag weldra zijn krantentasch leeg. „En nu fijn
gauw naar huis om nog wat t« studeeren I" over
legde Gé bij zichzglL Maar neen. pech. er was be
zoek, en een eigen kamer om te fitudeerea had Gé
wel, maar zie je: de kolen en het licht I Dus was
hij op de huiskamer aangewezen.
Wie was dat bezoek 8 Een oude kennis, neen. niet
van Gé. maar van zijn vado.Zoo één- of tweemaal
per Jaar kwam die man eens, om de oude kennis
niet te vergeten.
Gé groette: „Dag meneer Leones" en meneer Lwne»
beantwoordde zijn groet en informeerde onmitfdd-
lijk wat Gó deed. en of hij al een school had.
„Ik 7" vroeg Gé ..ze kunnen mij in de school niet
gebruiken, er zijn immers zoovéél gegadigden f"
„Jn, ja. dat begrijp ik I Maarje kunt toch
wel ergens als volontair terecht, dat doen ®r zoo
veel tegenwoordig en bovendien: je leert nog wat".
„Neen. meneer Leones. mij krijgen ze niet. om voor
niets te gaan werken, dan geniet ik liever maar den
heelen dag van do vrije natuur, dan dat ik me
druk maak om een stel vervelen 'e longens".
„Zoo. zoo. je hebt nogal een luchtige opvatting van
jo pHeb'sbesef". zette meeneer Leones zijn bes
toog voort „ik zou je toe», aanraden, om mijn woor
den in overweging te nenpen en bovendien je weet
het: „Vest op prinsen geen betrouwen" Dat moet
jc ook hierin bedenken. Je moet 'c betrouwen niet
op een schoolbestuur of op een hoofd tan een school
stellen. Alleen op God vertrouwen, man - Je toe
komst in Zijn handen leggen, dar komt alles goed!"
„Mag ik u ook ecna iets zeggen, meneer Leones
Het is d'it: ik heb er een geweldige heke aa om
direct met een bijbeltekst aan te komen. U zegt mij.
dat ik op prinsen niet moet vertrouwen Eigenlijk
moet ik even lachen, want. al bent u K»k lid van
een schoolbestuur*, ik ach. u nog geen prins. F.n dan
vertrouwen 1 Neen. meneer Leones. ik vertrouw niet
op prinsen. Ik vertrouw ze zelfs niet een6 altijd 1
Gelukkig mag ik u zeggen dat ik. ondanks al mijn
rtioeite. mijn vertrouwen In God niet heb verli>-
ren Hii is mijn Steun en daarom schaam ik me
niet om -alfs avond aan avond de krant tc bezor
gen. Geloof u mii. meneer I eonr ik heb s'rijrt ge
kend' om mijn lot en leven zoo te loeren zien als ik
nu doe. Maar God beeft mil duidelijke tnal doen
hnoren toen ik ondnnkbnnr w nstoen heeft- Hi]
mij doen zien, dat ik nog geen reden om te klagen
had. Hij wees mii on P.'i die zoo ongelukk.r is.
Hnnr ongeluk is mijn gel.il- gewerden En mo t ik
er nne veel aan t03 voeeen Ik streef naar voor
uitgang, ik wil een hetere positie veroveren, maar
verre er vnn dat ik on leden van een bestuur mijn
vertrouwen stel. Wel heb ik z« noodlg Mnnr dat is
wat anders dan vertrouwen 1"
Meneer Leones voelde d woorden van Gé eenies-
zins in ziin onren Prikken en achtte het randzanm
om een ander onderwerp aan te sniiden. Of hu nc-
leedltrd' was? Na een Ha'f u rfie stond meneer Leo
nes on om te vertrekken Ze gaven elkaar een
h-.M,i m met een vreemd lnrhie vertrok meneer
...Tongen, waf sprav Ie weer hond merkte moeder
on. maar toeh was ze hlii om wat -.e had gehoord.
Nu hnd hii hot immers uitgesproken, dat hH «reen
onstandiep gednrhten meer koesterde, rioeh o-ofinifg
was geworden om ziin kmis te torsen. Dat hnd en
<lo iaron gedaan, neen dnf had God /»«dann v d
hnd liet gebed van moedor verhoord. Het krach" iff
gebed van een rechtvaardige vermag veel....
187