VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS ■ft«»TI<WlF De beide klokken van den slechts spaarzaam door bergsteen versierden toren, dragen de jaartallen 1645 en 1775, met de namen Cornclis Ouderogge en Alcx. Petit Behalve verrukkelijke riviergezichten, is daar de wijdschc Biesbosch, het eldorado voor den natuur liefhebber I Johannes twintig (Foto's Rott.) Ücn dog bij het maken van hun rijswerken, die die nen voor den bouw van dijken enz. En hoeveel ken nis hebben zij niet, ook van groote baggerwerken Veel hebben wellicht hun voorvaderen ge«leerd in hun geweldigen kamp tegen^hetjfjjjj thans zijn de wielen daar nog, o.a. de Kerkewiel bij .Werkendam, als zoovelen het teeken van de geslagen wonden. De grootste en bekendste inundatie is de St. Elisa- belhsvloed van 1421, waarbij honderden omkwamen, ontzaglijk veel vee verdronk en 72 dorpen onderlie pen. Een andere was van 1741, toen in April, het pas ge maakte werk in het Hulpgat bij Werkendam, dat nog niet voldoende gereed was, weer geheel werd verwoest En do akkers waren reeds ingezaaid en reeds was het midzomer toen het Land van Altena nog niet droog was. Hoog rees de nood. Zonder hulp van anderen zou den de bewoners van het Land van Altena het niet kunnen redden. Het College van Gecommitteerde Ra den gaf toen duizenden uit voor leeftocht en tonnen gouds voor herstel van dijken. Aangedijkt werd de „Nieuwen Lande van Altena"' een stuk buiten den ouden ringdijk, gelegen naar de zijde van den Biesbosch of 't Bergscheveld, zich uitstrek kend oostwaarts van den zeedijk „nu doorgaans den Ippelschedijk geheeten", zegt een oud schrijver en Zuidwaarts tot den Zuidhollandschen- of Dussen- polder en Westwaarts lot de Bakkerskil en den z.g. Karnemelkspolder. Zoo watert door het Nieuwe Land van Altena het geheele Oud Land van Altena uit door sluizen aan den Ippclschendijk, Nieuwendijk en in het Bergsche veld. Tot ver In den vreemde zijn de Werkendamsche wa terwerken beroemd. Men denke slechts aan wat de Werkendammers tot stand brachten aan havenwer ken in Amerika. Frankrijk, ja zelfg in China t Van de vier Protestantsche kerkgebouwen ia dat der Ned. Herv. Kerk het oudste. Dit dateert uit 1492. Later ia dit gebouw vernieuwd en vergroot, zeer Gesloten wel veilig de deuren Geen vreemde betrede 't vertrek, Datverstorend hun heilig treuren Geen stem de jongeren wekk'. Johannesdoor Jezus verkoren, Die, bij 't maal, aan Zijn harte lag, Stil weende om den Meester verloren, Die Hij lijden en sterven zag. En Petrus de ruige handen Sloeg over zijn heet gelaat En voelde zijn tranen branden Herdenkend zijn laf verraad. En de andren, van schaamte gebogen. Berouwden hun bange vlucht, Het lot van den Meester voor oogen, Voor eigen gevaar beducht. En plots, in hun midden verrezen Uit den dood, dien Hij tarten kwam, Sprekend: „Vrede zij ui" tot hun [vreezen, Stond Christus, een blanke vlam. HéLèNE SWARTH De Ruilbeurs B. H. te Den Haag. Haka hebben wij niet voorradig. M. Z. te Den Haag. Uw tegoed van Niemeyers staat nog geboekt, doch daar deze zeldzaam binnenkomen, moet u nog eonigen tijd geduld hebben alvorens U aan de beurt bent O. K. te Loosduinen. Van de door U aangeboden bons kunnen wij alleen ATks gebruiken, daar wij voor andere door U aangeboden bons geen interesse heb ben. S. V. te Barendrecht. Hartelijk dank voor de door U gezonden boqjgcn. V,. n limi t. "W ij "?.ijn l-i in.rt"» rM'us viiur- zien en kunnen daarom geen gebruik maken van uw aanbieding. T. P. te Schevcnlngcn. Er werd door ons voor U ge noteerd 47 D.E. D. G. V. te'Naaldwijk. Wij zonden U 320 st Haas Brero, de rc3teerende hopen wij spoedig te laten volgen. G. Z. to Rotterdam. Hartelijk dank voor de gezonden bons. Wij zullen U als tegenprestatie enkele gevraag de bons toezenden. H. K. te Leiden. Wij zullen U 40 Haka toezenden zoodra wij deze weer voorradig hebben, daar intus- schcn diverse aanvragen worden afgehandeld en deze niet meer voorradig waren. Wie kan ons helpen nan: Ringers, Kwatta soldaatjes, Haas Brero, „Quaker Oats" Niemeyer, D.E., Ver gulde Hand, Kwatta winkelicrsbons, Molenaars, Drosto 7 L. S. Volgens bovenstaand lijstje worden door ons diverse bons gevraagd. Mochten er onó'cr U nog zijn die ons hiermede van dienst kunnen zijn, zoo zouden wij zulks op hoogen prijs stellen. Momenteel kunnen wij nog aanbieden Hille bons, Rn<lem»k*ra. Evor- lasting, Verknde plaatje* m diverse series. Wip een ruilformuiier wenscht, zende ons even zijn naam en adres en wij zorgen gaarne voor toezending. „DE RUILBEURS", II.I. Ambacht (Z.H.). P.S. Momenteel worden door ons geen aanvragen meer aangenomen voor Ringers en D.E. Verkade bons worden niet meer aangenomen. De rechte lijn naar Christus Keizer Nicolaaa I van Rusland gebruikte toen do spoorweg tusBchen Moskou en St. Petersburg ge legd zou worden een groot aantal ingenieurs om plannen t© maken. Vele van hun plannen bekeek hij en tcns'otte, practisch man als hij was. zei hij: „Hier, breng mij een lineaal". Men bracht hem een lineaal; hij nam een pen en een rechte lijn trekkende, zei hij: Dit is de weg om het klaar te krijgen wij wenschen geen an der plan dan een rechte lijn". Er zijn zeer vele manieren om zielen naar den hemel te leiden, maar de eenige die jvaard is dat men er acht op geeft, is deze: Trek in eens een rechte lijn naar Christus Eens hoorde ik een ontwaakte zie!, zeggen„Ik zou gaarne spreken met mijnheer Goed, best. spreek met hemmaar laat u daardoor niet ophouden. Ga eerst tot Christus! ii .g iïiïiLAi: JBJLL KAÏN, door Rogier van Aerde. Uitgave Urbi et Orbi, Utrecht GELOOF is één ding, theologie een ander, en kunst een derde, hoewel zij alle drie kunnen stoelen op een gemeenschappelijke wortel. Dit moeten wij van tevoren duide lijk vaststellen, als we een boek willen bespreken als „Kain", een roman van een jongen, Roomsch- Katholieken Rotterdamschen auteur, die zich achter het pseudoniem Rogier van Aerde verbergt. Rogier van Aerde heeft de stof voor zijn verhaal ontleend aan de eerste hoofdstukken van Genesis, de vertellingen van Paradijs, Val des Menschen en Broedermoord, maar hij heeft ook uit andere bron ge pot. namelijk uit legenden en theo logische constructies, zoodat zijn arbeid niet louter literaire para frase of ver-beelding van zuiver Bijbelsche gegevens is. Ook hij laat. bijvoorbeeld als Bilderdijk, „het aardsche Paradijs beklaut'ren langs zijn rotsen", doch dan niet ten tijde van Noach en den Groo- ten Vloed, doch door de „Kinderen der Menschen" onder aanvoering van Kain. die hun stamvader ge weest zou zijn, terwijl met „Kin deren Gods" de afstammelingen van Seth worden ten tooneele ge voerd, een opvatting die theolo gisch gezien wel aanvechtbaar zou zijn. Doch. gelijk wij reeds zeiden, den literairen kunstenaar staat vrij wat den dogmaticus of den exegeet euvel zou kunnen worden geduid, en romanstof behoeft niet immer zich te dekken met „geloofsinhoud". Dit verder terzijde latende willen wij aanstonds erkennen, dat Rogier van Aerde ons een boek heeft geschonken, waarin op zeer schoone wijze veel is verwerkt wat wij in de oude en eer biedwaardige Genesis-verhalen aan treffen. Ten bewijze hiervan behoeven wij slechts de eerste bladzijde van zijn werk over te schrijven „Een wolk dreef langzaam voort. Ving licht. Ving warmte. Wierp schaduw en kilte. Stilte. En nog stiller werd het. Stil werden de vogels. Stil alle dieren. Stil werd de wind. Maar van warm werd hij 1186 koud, ofschoon hij stil bleef. En alle levende wezens voelden vreem de ontroering. Om het vreemde dat geschiedde. De bloesems trilden, de vruchten hingen zwaar en neigden de takken. Weelde van bloesem, weelde van vrucht. Doch de vlinder, die te bidden had gestaan boven een lokkend bloem- hart, boog zich stil met opgestoken vleugels, die tegen -elkaar aan stonden. Aan de boschrand stond stil een leeuw. Slechts zijn lenden bewogen zacht, omdat hy ademde. Hij hield zyn kop geheven en.luisterde. En zoo roerloos stil stond de tijger tusschen het riet, dat slechts een scherp en ervaren oog hem had kunnen zien in de wemeling van licht en donker die daar was. Het was het middaguur, dat Jahve de koelte van den tuin zocht...." In dit instantané, dat zoo sober en zoo scherp is en tevens zoo prachtig van sfeer en van stemming hebt ge den schrijver op zyn best, zijn dichterlijk indringend doorléven van zijn onder werp, zijn meesterlyk oproepen van precies d i e beelden, waarvan als het ware tooverwerking uitgaat. Luister nu, hoe hy het hart van het Paradijs en den oorsprong der Rivier beschrijft „Dit hart was het oudste deel van den tuin, een maagdelijk deel, dat niet was om betreden te worden. Dit hart was stil. Het water, dat toch de oorsprong was der groote rivieren van de Phison en de Ge- hon, van de Hiddekel en de Eufraat, dit water was roerloos stil. Geen bron die opsprong en geen neerstortende beek, doch het roer loos water, dat ongeweten en on zichtbaar welde onder zijn opper vlak. Zwart was dit water, ondoor grondelijk zwart. Doch werd een hand daarin gestoken, zij zou op lichten als een lelie. Geen men- schenhand echter beroerde dit wa ter. Geen hert, geen tijger, die door drong tot dit hart. Slechts een klein dier. een boomdier of een vogel, een hagedis of een insect, en een enkele snelle visch kon naderen tot dicht bij dit hart. Bij het hart zelf kwam geen chepsel. Nu gleed een rimpel en verbrak die stille spiegeling. Zij voer voort, weg van hot hart. Streelde fluweelige oevers, streelde de waterbloemen, die te drijven lagen in hun pracht tusschen het groen der groote blaren. De visschen weken, de wieren bo gen mee en wezen de beweging na met lichte trilling van hun groen. De vogel brak zijn lied af en de tijger in het riet stond stil. Stil stond de leeuw aan den rand van bot bosch. Zij allen kenden den Geest, die over het water zweefde. Het was het middaguur, dat Jahve dc koelte van den tuin zocht." Rogier van Aerde heeft Kain gezien als den eersten mensch die buiten het Paradijs, in dc aardsche ballingschap, werd geboren, doch die nog zoozeer, door de afspiegeling van Edcns heer lijkheid, die hy in dc herinnering van zyn ouders gewaar werd, werd be- heerscht dat hij daardoor opgroeide tot een mensch die achter een norsch en gesloten wezen door de begeerte naar wat voor hem als „ontijdig ge borene" teloor ging, werd getourmen teerd. Hij beschrijft hem als de stugge volhardende landbouwer, die worstelt met weerbarstigen bodem, terwijl Abel, zonniger en gelijkmoediger, zich tevreden stelde met het gemakke lijker werk van het leiden der kudde, en met de hem toegevallen plaats in 't wereldbestel content was. Dit motief van „Kain den opstandige" heeft de auteur psychologisch uitnemend ver antwoord, doch door hem te maken, man van omstreeks negen eeuwen oud, tot den leider van een letterlijken op- stands-oorlog tegen Jahve, een soort van wilden veroveringskrijg ^net een aardsch Paradijs als inzet, heeft hij o.L deze opstandigheid te veel ver uiterlijkt en we zouden haast zeggen veramerikaniseerd, in den trant van een filmapotheosc. Het is voor ons gevoel alsof hij hiermee den kring van het aanvaardbare, het direct mensche- lyk overtuigende heeft doorbroken; hiermee verband houdt tevens de ge waarwording dat in deze episoden zijn boek niet langer levenswarm en echt is. Temeer is zulks te betreuren, daar de auteur er op zoo menige bladzijde zoo uitnemend in geslaagd is ons dingen heel na te brengen, die ons oorspron kelijk vreemd moeten liggen, zooals Abels drang om aan Jahve te offeren. Hoe zuiver menschkundig en fijn weet hij hier een kloof van veertig eeuwen te overbruggen f Zijn boek is dan ook, schoon als geheel niet overal gaaf, ook stylistisch vertoont het inzinkin gen, waar de stijlmiddelen van den auteur tot een manier worden. een mooie aanwinst voor de Nederlandsche litteratuur, waarvan door zeer velen, ook in onze kringbn, werkelijk genoten zal kunnen worden. Men leze bijvoor beeld hoe één uit de „Kinderen Gods" tot de stad van de „Kinderen der Men schen" komt. hoe hij daarvan de at mosfeer ondergaat en tenslotte daaraan zichzelf verliest. Dit alles is zeer mooi rn zeer menschkundig en toont aan, dat de jonee auteur over een resDecta- bel talent beschikt. Moee het hem ge geven ziin, daarvan binnen niet te langen tijd nieuwe proeven aan den dag te leggen: wij zullen ze met war me belangstelling tegemoet treden G. J. L. door H. Bron RIKKETIK, rikketik deden do wielen van den trein over de eindeloos rechte spoorstaven. Voort snelde dc lange sliert, voort langs groene weiden niet droomerige koeien, voort langs telegraafdraden die steeds weer bij iedere paal onibooR gingen. Ongeduldig zag Gré van Maar'e door het raampje. Wat duurde die tocht naar huis lang. Rikketik, rikketik, denderde de trein voort, alsof hij zich van Gés ongeduld niets aantrok. In Gé's hoofd weer klonk het steeds: rikketik, dat bctcekcnde voor hem: toch geslaagd, toch geslaagd I Daarom was Gé zoo vol ongeduld, en daarom ging d'e trein hem niet snel genoeg. Hij moest het grooto nieuws gaan vertellen Het nieuws, dat hij wan ge slaagd voor zijn hoofdakte. Wat bail hij er \oor gezwoegd! Maandcn'ang had hij zich elke ontspanning en ieder genoegen ont zegd I Avond aan avond had hd b-*»u««h gezeten lettere verslonden, formules er in ge dampt.* nope loos had hij er voor gestaan, voor zoo'n, berg werk Wat men ook od zoo'n hoofdacte-exameu al niet kan vragen I Mnnr nu Nu mocht hij alles vergeten 1 Zijn ijver was thans bekroond. In zijn taach wist hij het papier, waarop stond: akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer Heerlijk en zon nig was alles nu ineens I De toekomst kreeg voor Gé weer bekoring. En straks, straks mogen ze thuis doelen in mijn vreugde Met onpeilbare zekerheid vervolgde de trein zijn ijzeren weg, steeds nader, naar dc in spanning wachtende huisgenoten van Gé. Rikketik, toch ge slaagd. Het eindstation kwam in zicht. Gó pakte al vast zijn tasch met het belangrijke stuk papier beet en verrees van de houten derde-klas bank. Zou er iemand me opwachten 7 flilsto het door zijn brein. Weldra zou hij de zeke-heid er van ont vangen. Uiterst langzaam rikketikte de trein nog. Boem I Een schok enportieren vlogen open. Haas tige reizigers spoed'd'en zich naar de controle. Gé van Maarle had zijn halve p'aatsknartje gereed en wierp intusschen een speurende hl'k naar den uit gang. Neen, geen bekend gezicht I ontdekte hij een weinig teleurgesteld. Nog maar enkele straten door en dan was hij bij het kleine woninkje '•an de fa milie van Maoj-le aangekomen. Fijn. nu kan ik ze toch eens echt verrassen en tegelijkertijd draaide hij den sleutel In het slot om. Zachtjes s'oop Gé den gang door. Wat zou hij voor gezichten zien 7 Zijn hart begon te kloppen, toen hij de kamerdeur opendeed want nu zou het ge beuren. nu zou hij het middelpunt van alle geluk- wenschen worden En hij was die felicitaties nu ook eens waard, vond hij, hij was immers hoofd onderwijzer I ,.Jij hier, jongen 7" ontving zijn moeder hem. „en..7" Maar Gé gaf zijn moeder geen antwoord. „Waar zijn de anderen, waar is vader en Prien. en... 7 vroeg hij verbaasd. „Vertel me eerst maar eens. hoe het met Jou af- geloopen is-" drong moeder aan. Maar Gé merkt® wel. dat moeder vreemd deed, dat er Iets haperde. Toch wilde hij zlin zorgzame moede, niet langer laten wachten. „Geslaagd, modeer, toch geslaagd, maar Moeder was van haar stoel opgestaan .en drukto een kus van dankbaarheid hem op het "voorhoofd. „Zoo Gé, zie Je nu wel. dat de Heere ook Jou niet vergeet I" Gé hoorde die woorden aan, maar ze drongen niet diep tot hem door. „Moeder, waar zijn ze 7" her haalde hij ongeduldig. Moeder evenwel ontweck hot antwoord en zei„Nu heb je wel een fijn kopjo thee verdiend', Gé", en hnnr nijvere handen hadden terstond een kopje met thee gevuld. Toch genoot Gé er niet zoo van als hij hnd gewild. Hen» hield dc onzekerheid gevangen over het af wezig zijn van zijn vader en Prien cn Rep. „En luister nu eens. mijn jongen", ging moeder voort, „vanavond zullen we wel geen feestje heb ben, want „Is er iets gebeurd 7" vroeg Gó ontsteld, half ver moedend dat er i^ts ernstigs had plaats gegrepen. „Ja. Gé. er is iets gebeurd 1 Met Prien „Wat dan moeder 7 Toch niet heel erg 7" „Och, jongen, of het erg Is. moeten we nog afwach ten, maar ze ligt in het ziekenhuis, aangereden door een auto. Vader en Bep zijn er nu heen". „Wat zegt u. moeder, in het ziekenhuis 7 Onze Prien 7 Neen. maar hoe is dat gekomen 7" „Ik weef er zelf nog niet» van. Gé, ik' moet- ook maar geduldig afwachten tot vader terugkomt. Wat jammer, hé. dat dit nu juist vandaag moest ge beuren. nu jij zoo gelukkig bent I" „Ik heb het u al zoo vaak gezegd, moeder, dat mij alles tegenloopt I" „Gé, Ik heb je al even vaak gezegd, dat de tegen spoed Je godu'dTg moet maken, omdat 'God je op dien weg leidt en vandaag heb Je toch ook reden om dankbaar te zijn voor je succes I" En zeker. Gé van Maarle wns ook Godc dankbaar voor zijn succes; maar, zoo vroejj hli zich afWaar om nu eens niet een geluk zonder onge/uk 7 Waar om moesten er nu weer zulke donkere wolken om den glans van zijn succes zijn Kon God hem nu nóóit onvermengde vreugde schonken 7 Wat moest hij nu doen 7 Ja, kón hij nu wel iets doen 7 ..Moeder, zal ik bi| u bliiven 7" vroeg de geslaagde hoofdonderwijzer om toch wat te zeggen. „Ja, Gé blijf jij mij maar gezelschap houden Dan kun je meieen iets over je oxnmcn verte Men". Gé voldeed aan zijns moeders wensch maar hi| vond, dat je tegenover Je moeder die zooveel ouder is en die tórh geen verstand van al dio dingen heeft, eigenlijk nooit goed kon vertellen, wat do mocilifkheden van zoo'n examen waren. Aan ziin vrienden was d'it beier 1e doen. Die begrepen je. dis kenden de kneepies. die konden Je bewonderen om je slagvaardigheid. Fn dan de onrust, do onzeker heid'. die er bij kwam, over Prien. Enfin. Gó ver teld© tfwencn. Dat was maar een korte opfleur geweest uit zijn alledaagsche vreugdeloosheid. Want zeker. Gé kende weinig \reugde en niet gehéel ten onrechto uitte hij de klacht, aat hem alles tegenliep, al was dat „allesv natuurlijk overdreven. Maar Gé zag den tijd donker in. de toekomst was voor hem zwart. En zu« hij -rug op jet verladen dan constateerde hij jaren van grauwe werkloosheid. De school had' voor hem do deuren gesloten. Wel was hij enkele malen de schooldeuren binnengetreden en had hij les mo gen geven, maar het was bij enkele keeren gebleven. A.Ie scholen had hij- afgeloopen in zijn woonplaats, om te vragen, of er ook een plaatsje voor hem was. En veel goede woorden had hij dan ontvangen: woo.rden van spijt, woorden van meHelijden. woor den van troost. Soms harde woorden ook Zoo iets als: Maar meneer, ik heb u toch niet geroepen t Of: Ik heb c.een tijd voor u of: vooruit dan één minuui. Gé had dit alles aangehoord en aanvankelijk mank ten die goede woorden indruU op hom maar' later, lot®. «<i» nij bitter geworden begon van goedo woorden genoeg, ja, te veel te krijgen. Woorden zijn goedkoop maar daden I" zei hij dan thuis en tegen zijn vrienden. En zijn zorgzame moeder voelde het mee aan dat haar jongen onder dezen last gebukt ging en zij bad', of de Heere hem toch voor opstan dige gedachten wilde betvaren. En het leek wel. of de Heere haar gebed niet ver hoorde. want Gé wérd onstandig en uitte scherpe woorden, neen, niet tegen God. maar tegen de menschen. en tegen dé Kerk, ja jui6t tegen de men schen van de Kerk. tegen hen. die je „broeders en zusters" noemt. En vaak moest zijn moeder het aan- hooren „Wat komt er nu terecht van de gemeen schap der heiligen 7 Niemand, die zich om mij be kommert Dat is het wat ze do€n en zeggen; Ga heen en wordt warm En zelf genieten ze van het vette der aarde en klagen nog dat hun salaris toch nog niet zoo hoog isMoeder zijn dat nu onze broeders, zijn dat nu christenen 7" En moeder besefte, dat die woorden Gé's ziel ver tolkten en ze begreep ook, ja heel goed zelfs, hoe en waarom die Gé zoo 6prak. Ze toonde medelijden, neen. medeleven. Maar toch voelde moeder, dat ze niet bij machte was om iets van het schrijnende in Gé's gedachten weg te nemen. Er was ook zoo veel teleurstelling voor hem I En er waren ook kerkmen6chen, die hun hart achter een geldbuidel hadden toegesloten I Er waren ook anderen, die wel een positie kregen - Maar tóch had moeder zoo begeerd, dat Gé het anders had gezien, dat hij zou zien het te eerbiedigen beleid Gods. Machteloos 7 Neen. één wapen bleef haar over. het wapen, dat veel vermag het gebed. En zou dat gebed van die rechtvaardige nu niet veel vermogen 7 Zou dan Gods Woord liegen 7 Met angst had' moeder het zieleproces van haar jongen gadegeslagen en daarom was ze verheugd geweest, dat Gé &ucceo had gehad op het examen. Nu immers was er een lichtpunt op Gé's weg gekomen misschien wierp dat licht wel een bundel 6tralen in de toekomst. Hoofdakte, dat was immers een aan beveling bij het solliciteeren I Nu wns het vier weken geleö'en van zijn examen, maar ook vier weken van Prien. Gé stond op het punt om zijn zu6ter te gaan bezoeken. Half één wees de klok aan. en één uur was het bezoekuur van 't groote ziekenhuis. Alle dagen ondernam Gé den zelfden tochi. Hij had er immers toch den tijd voor En. hij vond het fijn. dat hii op die wijze zijn zuster wat verpoozing kon brengen. Want die lag daar maar. Leed veel pijn en zou voorloopig het zieken huis nog niet kunnen \erlaten. Die geregelde ziekenhuisgang had indruk op Gé ge maakt. ..Zij is er toch eigenlijk maar ongelukkig aan toe", vond hij. „Steeds heb ik gedacht, dat mijn bestnan6wijze zoo ts betreuren is. maar zij, Prien, heeft meer leed te dragen". En het was bij Gé waarlijk niet alleen bij een in druk gebleven, het had Gé tot het inzicht gebracht, dat hij verkeerd, ja zondig d'eed met zoo ontevreden te zijn. Vaak had hij met een zweem van spot do gezangwoorden „Wees tevreden met uw lot" op de lippen genomen. Maar nu. nu drong het langza merhand tot hcni door. dat die woorden niet om Rpot. maar dm beleving vragen. Eén vraag klemde hem zeer: Tevreden zijn. goed I Maar altijd 7 Ook als er tegenspoed is. ook al6 je onrecht ziet 7 Zei moeder dat niet anders? Die sprak van: in tegen spoed geduldig Moesf hij. ja mocht hij zelfs tevre den zijn zoolang hij geen positie had om in eigen onderhoud te kunnen voorzien Maar dat kan toeh nietIeder had toch recht op werk Ieder, dus ook hij, Gé van Maarle. met ziin hoofdakte Met deze en dengeliike gedachten vervuld, stapte Gé op de fiets en peddelde naar de Nieuwe Gracht, om daar in do rij der wachtenden zijn beurt af te warhfen om in do ziekenhtiiszalen te worden binnengelaten. Abels dood En Eva hoorde een kreet En roerloos vond Ze in bloeiend gras haar meest geliefden knaap. En purper droop uit zijn doorkloofden slaap, Als uit een rijpe vrucht. Haar moedermond, Die wilde kussend wekken hem uit slaap, Bang proefde bloed als van een dier. De wond Verbond zij met haar hoofddoek. Abels hond Omsloop hem huilend, klagend blaatte een [schaap. Zijn oogen staarden, wijd van schrik, zijn wang Bleef koud Haar knaap sliep nooit zoo [vreemd, zoo lang. Voor 't eerst bleef Abel voor haar roepstem doof. Zij hoorde een ritslend ruisen 't Werd haar [bang En, de oogen opslaand, hoog naar 't boomeloof Zag fel zij flonkren de oogen van de slang. HéLèHE SWARTH k i~--:- - i i maar zijt Gij er de Bouwheer van, zoo zal het staande blijden. Gij legt een eeuwig fundarpent; Gij hecht de steencn met cement waar Gij alleen 't geheim van kent.... Wie 't huis door U, Heer, bouwen laat, weet dat zijn huis onwrikbaar staat. t NELLIE VAN KOL, Gelukkig I De deur ging open. Dc filo dunde. Ook Gé verdween door de gangen. Zaal 27. béd 8 „Alstublielt, juffrouw „Dunk je I" en Gé stapte weer op de fiets. Een eindje verder: afstappen, krant pakkeai. en door de brievenbus laten ver dwijnen. Zoo deed Gó herhaalde melen Wat deed Gé dan 7 Och. dut kon jc bracht kranten rond enda mi* oi'UcndB bmw zeven centen voor iedere tien kranten, dio or de brievenbus hun be> au.ing bereikten! A v >nd aan avond kon je Gé dit werk zien doen, maar "os avond aan avon dacht Gé: Daar heb ik nu \oor gestudeerd, daar moet je hoofdakte voor hebben om zoo'n krant op kunstige wijze door een nauw gleufje te stoppen, dat kan jo nu echt paeda- gogisch doen. met takt I Neen. Gé was niet tevreden met deze positie. Maar hij moést, moest, omdat do broodzorgen in het huisgezin va-i de van Maarles groeiden. En ook Gé moest een 6tecntjo bijdragen, om het financieel gebouw in stand tc houden En hoe graag had hij dit willen dben I Hoe gaarne zou hij een deel vai. zijn salaris hebben afgestaan om de zorgen to heln,»n bestrijden I Smalend kon Gé nu zeggen: „Moeder, hier hebt u mijn salaris mijn krantcnloon I" Toch was er In die Gé iets veranderd: zijn onte vredenheid was een andere dan die van jaren ge leden. Toen was zijn ontevredenheid vrucht van opstandige gedachten cn van ondankbaarheid nu was zijn ontevredenheid een streven naar lotsverbe tering, een reactie op de groote tegenstelling, die er bestond tu66chen wat hii dééd en wat hij zou kunnen prestoeren. De jaren hadden deze wijziging in hem voltooid. De jaren hadden hem geduldig gemaakt. Want. meer dan zes laar was het nu ge leden sinds hij zich voor het eerst onderwijzer mocht noemen. Of noemen 7 Ja, noemen moch hii zich ook nu nog onderwjjrer. ninn.r daarom wés hi| het nog niet I Hij was krantenbezorger "s avonds en overdag, nu ja, wat men „student" noemt. Student zonder geld om te studeeren. Maar de wil was er, die taaie wil, die van doorzetten wist. ondanks allen tegenstand. „Ziezoo", dacht Gé, „nu nog vier stuks, cn don heb ik voor vanavond mijn plicht weer voldaan". Met opgewekt gezicht volbracht hij deze taak en zag weldra zijn krantentasch leeg. „En nu fijn gauw naar huis om nog wat t« studeeren I" over legde Gé bij zichzglL Maar neen. pech. er was be zoek, en een eigen kamer om te fitudeerea had Gé wel, maar zie je: de kolen en het licht I Dus was hij op de huiskamer aangewezen. Wie was dat bezoek 8 Een oude kennis, neen. niet van Gé. maar van zijn vado.Zoo één- of tweemaal per Jaar kwam die man eens, om de oude kennis niet te vergeten. Gé groette: „Dag meneer Leones" en meneer Lwne» beantwoordde zijn groet en informeerde onmitfdd- lijk wat Gó deed. en of hij al een school had. „Ik 7" vroeg Gé ..ze kunnen mij in de school niet gebruiken, er zijn immers zoovéél gegadigden f" „Jn, ja. dat begrijp ik I Maarje kunt toch wel ergens als volontair terecht, dat doen ®r zoo veel tegenwoordig en bovendien: je leert nog wat". „Neen. meneer Leones. mij krijgen ze niet. om voor niets te gaan werken, dan geniet ik liever maar den heelen dag van do vrije natuur, dan dat ik me druk maak om een stel vervelen 'e longens". „Zoo. zoo. je hebt nogal een luchtige opvatting van jo pHeb'sbesef". zette meeneer Leones zijn bes toog voort „ik zou je toe», aanraden, om mijn woor den in overweging te nenpen en bovendien je weet het: „Vest op prinsen geen betrouwen" Dat moet jc ook hierin bedenken. Je moet 'c betrouwen niet op een schoolbestuur of op een hoofd tan een school stellen. Alleen op God vertrouwen, man - Je toe komst in Zijn handen leggen, dar komt alles goed!" „Mag ik u ook ecna iets zeggen, meneer Leones Het is d'it: ik heb er een geweldige heke aa om direct met een bijbeltekst aan te komen. U zegt mij. dat ik op prinsen niet moet vertrouwen Eigenlijk moet ik even lachen, want. al bent u K»k lid van een schoolbestuur*, ik ach. u nog geen prins. F.n dan vertrouwen 1 Neen. meneer Leones. ik vertrouw niet op prinsen. Ik vertrouw ze zelfs niet een6 altijd 1 Gelukkig mag ik u zeggen dat ik. ondanks al mijn rtioeite. mijn vertrouwen In God niet heb verli>- ren Hii is mijn Steun en daarom schaam ik me niet om -alfs avond aan avond de krant tc bezor gen. Geloof u mii. meneer I eonr ik heb s'rijrt ge kend' om mijn lot en leven zoo te loeren zien als ik nu doe. Maar God beeft mil duidelijke tnal doen hnoren toen ik ondnnkbnnr w nstoen heeft- Hi] mij doen zien, dat ik nog geen reden om te klagen had. Hij wees mii on P.'i die zoo ongelukk.r is. Hnnr ongeluk is mijn gel.il- gewerden En mo t ik er nne veel aan t03 voeeen Ik streef naar voor uitgang, ik wil een hetere positie veroveren, maar verre er vnn dat ik on leden van een bestuur mijn vertrouwen stel. Wel heb ik z« noodlg Mnnr dat is wat anders dan vertrouwen 1" Meneer Leones voelde d woorden van Gé eenies- zins in ziin onren Prikken en achtte het randzanm om een ander onderwerp aan te sniiden. Of hu nc- leedltrd' was? Na een Ha'f u rfie stond meneer Leo nes on om te vertrekken Ze gaven elkaar een h-.M,i m met een vreemd lnrhie vertrok meneer ...Tongen, waf sprav Ie weer hond merkte moeder on. maar toeh was ze hlii om wat -.e had gehoord. Nu hnd hii hot immers uitgesproken, dat hH «reen onstandiep gednrhten meer koesterde, rioeh o-ofinifg was geworden om ziin kmis te torsen. Dat hnd en <lo iaron gedaan, neen dnf had God /»«dann v d hnd liet gebed van moedor verhoord. Het krach" iff gebed van een rechtvaardige vermag veel.... 187

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 10