i y ii ui i1i ly y i11 m I Üfstf *:j|t "VieS" was laas"Jansen4nTct direct" vwr %n wfnci i II gegaan in diens leven. Toen hij in het huwelijk t»d, werkte hij met zijn vade- samen in een bloeiend jneubelmakersbedrijfje. waarin behalve voor vader en zoon, nog werk was voor een zestal knechts. Nu, na ruim 25 jaren, was de laatste knecht afge dankt. &jn vader was reeds voor jaren de eeuwige rust ingegaan. Het eertijds bloeiend bedrijfje bood nog slechts een kommervol bestaan aan baas Jansen en diens gezin. Het kostte het echtpaar heel veel moeite om met economisch beleid hun zestal kinde ren in eere en deugd groot te brengen. De moordende concurrentie van de goed geoutil leerde groote bedrijven deed zich steeds sterker ge voelen en het kleinbedrijf werkte steeds minder V>onend, tot het tenslotte in zijn nedergang de laat ste fase tegemoet scheen tc gaan. Dit moment was gekomen toen één van de beste klanten failleerde er in zijn financieele débacle het meubelmakers- bêdryfje medesleurde. Dit waren voor baas Jansen moeilijke dagen. Diepe neerslachtigheid dreigde zich van hem meester te maken. Ook in de zwaarste tegenspoeden echter krijgt een Christen niet te veel te dragen. Dit er voer ook baas Jansen. Hij kon door een vrijwillige verkoop zijn crediteuren tevredenstellen, waardoor hem de schande van een gerechtelijke liquidatie be spaard bleef. Goede vrienden wisten door voorspraak hem een plaats te bezorgen op een groote meubelfabriek in de naburige stad. Het was voor baas Jansen een eenigszins pijnlijke gedacl.te, dat hij zijn diensten nu moest aanbieden aan het grootbedrijf, dat hem eerst maatschappelijk ten gronde richtte. Echter hij aanvaardde dankK--r de plaats die hem geboden werd, blij nog door den arbeid van zijn handen te mogen voorzien in de behoeften van zijn gezin. Toen alles zoover geregeld was, kwam er licht in de doffe oogopslag van baas Jansen. Zijn gebogen hou ding werd weer opgericht, zijn stap weer veerkrach tiger. Een geschikt huis moest nog gezocht in de stad, een huis plaats biedend aan het geheele gezin en toch in huurprijs binnen het bereik van zijn smalle beurs. Dit gelukte ook wonderwel. In de Daelstraat, in het oude gedeelte der stad was nog een ruim huis disponibel. Het huis was oud wel iswaar het telde zijn levensduur met eeuwen, maar de bouw was solide. Ruime vertrekken met hooge ramen boden uitzicht op een rustige omgeving. De Daelstraat is van ouden adel. In vroeger eeuwen woonden hier de patriciërs in deftige heerenbehui- zingen. Artistiek beeldhouwwerk hier en daar langs de deurstijlen en aan de gevels, geeft blijk zoowel van de weelde, als ook van den kunstzin van de toenmalige bewoners. Breede steenen stoepen, waar langs sierlijk gekrulde smeedijzeren leuningen, stij gen naar monumentale deuren, versierd giet twee leeuwekoppen. Daarboven hangt hier en daar nog een ouderwetsche lantaarn, overgebleven uit den tijd toen iedere burger zelf zorgde voor de verlichting van de naaste omgeving van zijn huis. Nu is de Daelstraat als een oude dame, die in stille teruggetrokkenheid haar dagen doorbrengt, peinzend over een ver verleden, berustend in het heden. De aristocratie wil er niet meer wonen, maar geeft de voorkeur aan de meer modern ingerichte nieuw bouw. Haar huizen worden nog slechts begeerd door kamerverhuurders, pensionhouders en handelsonder nemingen. De straat heeft echter een sfeer van rusti ge voornaamheid behouden, die slechts enkele malen gebroken wordt, wanneer de luidruchtige bewoners van het studentenpension een fuif organiseeren. Dan kunnen de ruitjes van de lantaarn op No. 13 soms nerveus trillen en schijnen de gebeeldhouwde kop pen ter weerszijden van de balcondeuren op No. 12 verontwaardigd omlaag te kijken. In het algemeen echter, overhcerscht hier de geest van stille deftige inpetogenheid. Het huis. waar de familie Jansen haar intrek neemt, maakt een vredige indruk, vergeleken bij de naburige monumentale gebouwen. Het heeft geen statige stoep voor den ingang en geen deftige lantaarn boven de deur, ook geen beeldhouwwerk aan den gevel. Maar, het is ruim genoeg om de familie te huisvesten, en omdat het een oud huis is, valt de huurprijs mede. Baas Jansen is zeer tevreden met de ruime woning, de rustige ordentelijke omgeving en den schappelijken huurprijs. Natuurlijk mist hij zijn prettige woning buiten met het vrije uitzicht en den grooten tuin. Maar, hij wil niet klagen. Bij veel wat verloren ging gevoelt hij nog dankbaarheid voor wat hij behouden mag. De jonge Jansens zijn met veel optimisme hun nieu we woning ingetrokken. Zij inspecteeren het huis, van den zolder met het dakraampje, dat toegang geeft tot de breede dakgoot, tot den kelder, die zich als een wijd gewelf uitstrekt onder het geheele huis. De 10-jarige Annie, die op school sterk is in de Vaderlandsche historie, zegt tegen den 12-jarigen Wim: „Jacoba van Beieren kon hier in dit huis wel gewoond hebben". „Zij kan hier althans op visite geweest zijn", meent Wim. De 16-jarige Ernst stelt voor om in het diepe keldeT- gewelf te graven naar oude schatten, Jacoba-kanne- tjes of oude gouden munten. Het jonge span verliest zich in ongebreidelde fanta sieën, waarin de romantiek van het oude huis ten volle tot haar recht komt. Jansen Sr hoort het glimlachend aan. Het optimisme van de jeugd verdrijft zijn weemoedige gedachten, gewekt door het afscheid, dat nog zoo kort achter hem ligt. Den anderen dag doet Jansen, de nieuwe meubelmaker, zijn intrede in het groote fabrieks- bedri.if. De overgang cischt wel veel van zijn adh- passingsvermogen. Het werk is hier zoo geheel anders, dan in zijn ge moedelijke werkplaatsje. Alles is hier ingesteld op een economische exploitatie van het bedrijf. Niets mas verloren gaan: geen minuut arbeidstiid onge bruikt bleven. Tempo is hier het wachtwoord. Zware machines verrichten snel hun titanischen arbeid. Klapperend snellen de drijfriemen voort. Hui lend jagen de cirkelzagen door het hout. Brommend vreten de fraisbanken diepe sleuven in harde eiken platen. De machinedrijver bedient met vaste hand jl *"!b«!S3Ï, SS b lisJLaAz- *113! de handels, met vakmansoog de juiste richting bepa lend, om dan met een snelle beweging het bewerkte hout weg te trekken en er een ander stuk voor in de plaats te brengen 't Is alles rusteloos voortgedreven beweging, en Jansen begrijpt dat hij zich zal moeten inspannen om in dit tempo niet achter te blijven. De verstandhouding met zijn maats geeft hem ook eenige moeite. Zij zien in hem den vriend van de groote lui, die door de beruchte kruiwagen zijn baantje hier gekregen heeft, en waarvoor straks al licht één der hunnen zal moeten vertrekken. Hun houding is dan ook eenigszins gereserveerd, koel, hier en daar zelfs vijandig. Vooral Rakers, de kraandrijver, steekt zijn antipathie niet onder stoelen of banken. Hij schimpt op den ondergeschoven indringer. Toen Jansen, tijdens het schaftuur, zijn handen vouwde en zijn oogen sloot, alvorens aan zijn boterham te beginnen, hoorde hij hoc Rakers iets tegqn zijn buurman zeide over fijne lui, die je juist in de gaten moet houden. Jansen bedwong zich en at rustig voort. Het werd echter nog erger toen hij in den loop van den middag de hijschkraan noodig had om materialen voor hem aar. te brengen. Een enkel handopsteken is voldoen de om den kraandrijver te beduiden dat men zijn diensten noodig heeft Toen echter Jansen zijn hand opstak veinsde Rakers niets te zien, en toen hij naar Rakers toegeloopen was, had deze geen tijd, maar moest noodzakelijk met zijn loopkraan naar de andere zijde van de werkplaats, tegenovergesteld aan die, waar Jansen zijn werk had. Dit soort plagerijen ondervond Jansen dagelijks en daarbij zag hij in de oogen van zijn medearbeiders of koude onver schilligheid of onv-rholen leedvermaak. Het kostte hem wel eens moeite zijn ergernis te be dwingen, maar juist omdat zijn beginsel in het geding gebracht was, wilde hij zich absoluut onthouden van eiken aanstoot. Zoo «verliepen er eenige maanden. Jansen had zich aangepast aan zijn nieuwen werkkring. Het was voor hem een verlichting, niet meer gekweld te worden door de zware zorgen van ..et eigen bedrijf. Dc antinathie van somrr ige maats en vooral van den kraa.idrijver bleef voortbestaan totdat Op zekeren morgen verscheen de kraandrijver te laat op zijn werk. Zijn vrouw was ernstig ziek gewor den en moest naar het ziekenhuis om een operatie te ondergaan. De kraandrijver was pas een paar jaar getrouwd en had één kind, een baby van een half jaar. Rakers was een ruwe kerel, cynisch en bitter. Als hij echter 's avonds thuis was by zijn vrouw en kind, dan ont dooiden zijn strakke trekken en wanneer hij zijn baby op zijn arm had, dan trachtte hij de zonnige blik van het kleintje te beantwoorden met een vrien delijke lach. Nu moest Rakers vrouw naar het ziekenhuis, en het kleintje moest ook weg, vanzelf. Zijn inkomen was niet toereikend om zoolang een dienstbode of huis houdster aan te nemen. Hij noch zijn vrouw hadden familie in de stad en zfin vrouw moest met spoed opgenomen worden. Waar moest hij echter het kleintje zoo gauw heenbrengen Het leven geeft soms moeilijke problemen ter oplossing. Rakers ondervond dit nu ook en dit juist in een ttfd, dat de zorg voor zijn jonge vrouw al zijn aandacht in beslag Jansen hoorde tijdens het schaftuurtje het geheele relaas, zooals Rakers het vertelde aan zyn maats. Diep medelijden had hij met Rakers, hoezeer deze hem ook steeds zijn antinathie had doen blijken. Te goed wist Jansen, uit eigen ervaring, hoezeer zorgen, leed en moeite een mensch kwellen kunnen. Eenige dagen achtereen hoorde Jansen niets meer van het geval. Het gelaat van Rakers verraadt echter scanning en zorgen. Rakers heeft moeite zijn aan dacht bij zijn kraan te houden en geen ongelukken te maken in de volle werkplaats, waarin één verkeer de handbeweging van hem een zware last ontiidig kan doen neerstorten oo de arbeiders, die daaronder hun werk verrichten. Als Jansen Zaterdag zijn loon ontvangen heeft. staDt hij gelijk met Rakers de fa- brieksDoort uit. Hij kan niet nalaten te vragen hoe het thuis gaat. „S'echt". zegt Rakers. „Mijn vrouw ligt in 't zieken huis. dat weet je. Ik heb ons kleintje naar een kin dertehuis gebracht Maar nu mag het kleine ding niet met me mee om mijn vrouw te bezoeken. Voor schriften van het huis. begrijp ie. Veel van die kinde ren hebben moeders in het ziekenhuis en de ééne moeder mankeert dit en de andere dat. Ze ziin bang dat die kleintjes de één of andere ziekte mee terug zuilen brengen en dan eiVp»r nog aan kunnen steken ook. Ze kunnen gelijk hebben. Maar mijn vrouw Toewijding Ik wil mij gansch U geven nu, O. liefste Jesu zoet! Den loop van heel mijn leven nu, Mijn herte en mijn gemoed. Aanveerd dat herteen 'f Uwe zij O Jesu, ook gegeven mij Verwisselina van liefde doet Met mij, o Jesu zoet Van herte zijn wij één voortaan, o liefste Jesu zoet. Ik wil door alle smerten gaan, Door allen tegensvoed, En sterven wil ik onversaagd, Zoo gij mij in Uw herte draagt. En nimmermeer daaruit en doet, o Jesu, Jesu zoet GU1DO GEZELLE Lunch in de berenkuil (Foto C. Kramer) rekent zoo niet. Zy heeft hooge koorts van heimwee naar het kind en zij mag pas geopereerd worden als de koorts wat is gedaald. Nu heb ik gisteravond beloofd, dat ik vanmiddag het kind daar weghalen zal en er mee naar haar toe zal komen. Morgen is het weer bezoekuur, dus dat gaat goed. Maar dan Maandag. Ik ben alleen thuis zie je, je begrijpt als ik mezelf red, komt dit voordeeliger uit dan wanneer ik ergens in de kost ga. Het ziekenhuis brengt toch al kosten mede. Maar waar ik Maandag met het kind naar toe moet weet ik nog niet Ik kan het toch niet medenemen naar de fabriek." Rakers haalt zyn hand door zijn sluike haren en zucht. Jansen denkt na. „Rakers, jy moet geholpen worden, man. In het dórp waar ik vandaan kom, gaat dit vanzelf. Daar vormen de bewoners samen als 't ware één huisgezin en helpen elkaar in zulke gevallen. Maar hier in de groote stad, waar de menschen haast cyp elkaar wo nen, ben je meer aan jezelf overgelaten, dan iemand die heel alleen op de heide woont. Weet je, wat je doet, Rakers, als je terugkomt van het ziekenhuis, kom dan met je kleintje even bij ons aan in de Daelstraat No 7, het ligt toch in de richting hé. Mijn vrouw weet nog al vaak raad in zulke gevallen". Zaterdagmiddag; in 't groote ziekenhuis sluit over gelukkig een jong moedertje haar kind in da armen. Koortsgloed straalt uit haar oogen, roode vlekken gloeien op haar wangen. Met heete hunkering heeft zij toen de stappen van de eerste bezoekers door de gang gevolgd, almaar naar de deur gekeken, tot zij haar man zag met hun kindje op zyn arm. Nu is ze tevreden. Ze koestert het kind en verzadigt zich in den aanblik van de kleine, die vol verwondering do vreemde omgeving opneemt, maar dan kraaiend d2 handjes naar moeder uitsteekt. Het moedertje is tevreden als een kind; Haar man zal een goed adres zoeken voor het kleintje, zoodat dit regelmatig op haar bezoekuur bij haar mag komen. Ze rekent op den goeden uitslag, in onbegrensd vertrouwen in haar man. Rakers is niet zoo zeker van den goeden afloop. Hij kan met de Zaterdagmiddag het kind bij zich hou den, en morgen ook, maar dan Enfin, hij zal straks even bij dien Jansen aanloopen. Als die soms .vat weet. In de Daelstraat zit het echtpaar Jansen in afwach ting. Zal Rakers komen De bel klingelt en Jan- sen's vrouw gaat naar de deur. „O, U bent zeker Rakers Kom maar binnen hoor en geef dc kleine maar even hier, dan kunt U uw jas uittrekken," De Rakers, die nu op visite is, is een andere Rakers idan die in het groote fabrieksgebouw zelfbewust zijn gang gaat, cynisch verachtend alles wat niet naar zijn geest is. De zware moeilijkheden, zyn uiteengerukt gezin, het heeft hem down gemaakt; en nu is hij blij iemand te vinden, die zijn leed wil aanhooren en zijn zorgen wil deelen. Hij vertelt van zijn tochten door de stad om een goed tehuis te vinden. Kennissen hadden hem een adres opgegeven, waar gevestigd bleek te ziin een toevluchtsoord voor ongehuwde moeders. Het ge bouw staat in een drukke verkeerstraat. Hij had er aangebeld en terwijl voorbijgangers elkander aan stootten, zijn boodschap gedaan. De directrice was niet aanwezig. De ondergeschikte mocht geen be slissing nemen. Er waren formaliteiten in orde te maken. Voorschriften van het huis. Van dit tehuis verwezen ze hem naar een vondelingengesticht. Met nog beklemder gemoed had hij daar aangebeld. Ver geefs echter. Voor zijn omstandigheid kon geen hulp worden geboden. En nu Ja, wat nu Rakers is aan het einde van 'jn verhaal en zwijgt. Het echtpaar Jansen heeft met belangstelling ge luisterd. Jansen strijkt met zijn hand langs zijn kin. „Een moeilijk geval voor je, Rakers", zegt hij, en dan tot zyn vrouw: „Zeg Hilde, weet jij hier geen raad op Wee t je geen goed tehuis voor het klein tje Bedenk eens goed." „Och man, daar behoeven we toch niet zoo zwaar over tc peinzen. Ik zou zeggen, als Rakers het goed vindt dan houden we het kleintje hier." „En mag ik het dan zoo nu en dan eens medene men naar het ziekenhuis 7" 374 J. X Amesz, diaken te Krahngen. het aandoen lijk verhaal van „Benkie", zooalg zij in de wande ling door haar bckeu'len werd' genoemd. Weer had zij een aantal wekem in het ziekenhuis doorgebracht. Haar been. dat telkens open ging, was nu weer genezen. Zelf zag ze nu wel in, dat het op haar hoogen leeftijd sukkelen en tobben zou blijven, als zij a'leen bleef wonen. Zij kon zichzelf niet meer voldoende helpen. Zoo waa dan het moei lijke besluit genomen om naar het lidmatenhuis te gaan. Gelukkig, niet naar het gemeentelijk tehuis voor ouden van dagen, het armhuis. Toch wilde zij nog één keer terug naar haar eigen plekje, het zolderkamertje, drie hoog, achter. Een klein ver trekje was het. Tegen de schuine zijde van het dak was een bedstede getimmerd. Een tafel stond tegen het egnige raam aangeschoven. De verdere ruimte werd higenomen door een gewonen stoet en een gemakkelijke leunstoel. Laatstgenoemd meubelstuk was een geschenk van haar vriend, den Wijk-ouderling. 's Winters werd hel meubilair nog aangevuld met een petroleumkachel Hel vertrek was dan zoo overvol, dat de deur nog net open kon om iemand naar binnen te doen schuiven. Branddo de petroleum-kachel. dan moest af en toe de deur open gezet worden, om wat frissche lucht binnen te laten, daar door gebrek aan zuurstof de v'ara bedenkelijk ging dalen. Doch Benkie had zich op d'it eigen vertrouwde plekje zoo goed thuis ge voeld. Nu verwisselde zij het voor het lidmatenhuis, waar zij een goede verzorging zou genieten, maar het eigen plekje en haar vrijheid zou missen. Wie onze vriendin van nabij leerde kennen, waar deerde haar en menigeen uit haar omgevine mocht haar gaarne lijden. Haar uitgesproken karaktertrek was blaffke oprechtheid. A'tijd was zij iemand ge weest, die de kaas niet van haar brood liet ha len. En a' was zij nu de tachtig gepasseerd, ook thans was zij nog goed bij de pinken Een diaken-regent van het lidmatenhuis. pas als zoodanig benoemd, kwam met de verpleegden keD- nis maken. „Mijnheer", vroeg Benkie. „vertel u mij eens, wat is het hier?" Argeloos antwoordde de be zoeker „wel, vrouwtje, een rusthuis". Waarom moeten we hier dan werken", was de tweede vraag, „dé vloeren vegen, stof afnemen, de tafel dekken „Vindt u het dan geen voorrecht om op uw ouden dag nog in staat te zijn. iets voor anderen te doen „Wat zegt u". sloof Benkie driftig op, „wat voor anderen doen Ik heb mijn leven lang niet anders gedann, Ig was in dienst van de ver- eeniging „Huiszorg" en ik heb in mijn 'even altijd bard voor anderen geploeterd. Ik mag dus nu zeker wel eens echt rust hebben". Onze broeder-diaken zal bij (fit antwoord wel ge dacht hebben: een goed woord vindt niet altijd een goede plaats Hoe blijf ik mij het laatste gesprek met Benkie herinneren. Zonder dat hetgeen wij met elkaar be spraken er eenige aanleiding toe gaf. had zij mij opeens gevraagd, of God ons al onzP schuld ver gaf. Bevestigend had ik haar geantwoord. „Luister u eens", ging zij verder. „Wij hebben pas Avondmaalsviering gehad De tafel wordt k'aar ge zot, d'aar in de breedp gang, die dan met een scherm wordt afgescholen. Wij helpen bij het gereedmaken. Er is dnarbij toen een bank omgevallen op den voet van Anna. Ik heb weieens meer woorden met haar gehad, omdnt zij mij valschelljk van iets beschul digde Zij zeide. dat ik met opzet de bank op haar voeten had laten vallen, 'k Heb mij vrecselijk boos gemaakt en haar flink de waarheid gezegd". Verder verte'de Benkie, dat het haar niet moge lijk was geweest aan de Avondmaalsviering deel to nemen. Maar wel wilde zii toeschouwster zijn en met toestemming van de zuster keek zij, achter scherm staande, toe. Hop ontroerend moet zulk een viering van het Heilig Avondmaal zijn. Een huisgemeente van al leen bejaarde pelgrims, op wee naar Sinn. In aller hart kan de bede oprijzen Heer. blijf hij ons. want het is bij den avond en de dag is gpdan'd Eerbiedig en acruischloos wordt de schaal met het gebroken brood den aanzittenden o\er het witte Anna „neen, Ik doe het niet. En het is de schuld van Benkie". Om ook tegenover den dominee valschelljk beschul digd te worden i6 veel voor Benkie. Eer de zuster haar kan tegenhouden. i6 zij In drift van achter het scherm geschoten en zegt „dominee, dat zegt Anna \an mij. maar het is niet waar". Welk een stoornis bij zoo'n heilige hande'ing. Tra non glinsteren in Benkie'g oogen en schier fluisto- rend vraagt zij„Zou God mij ook dat nu ver geven Groot medelijden en medegevoel vervulde mij. Hoe heb ik haar de verzekering trachten 1c geven van Gods groote. oneindige, vergevende liefde, waar juist het Ayondmaal zulk een prediking van is. Hoe heb ik geprobeerd haar te troosten met de woorden uit den Bijbel, die mij in dé gedachten kwamen, ge tuigenissen van genade eai vergeving. „Is het ook met Anna weer In orde gekomen, heb je het haar kunnen vergeven „Anna is dood. Maar ik ben nog op de ziekenzaal geweest, toen zij daar lag. Ik liep 'angs haar bed en toen riep zij dag Benkie. En ik zeide: dag Anna, het beste met Jp hoor. Zoo was het voor mij weer in orde". Eenige maanden geloden is Benkie gestorven. Onze Heiland heeft haar gebracht nanr de plaats, waar zij hunkerend naar erlangde en Benkie neemt nu het eigen plekje in, dat Hij ook haar in het Va derhuis met de vele woningen bereidde. Verzoening door humor HoP een klasse-verzoening door middel van humor tot stand gekomen is daarvan vertelt S. M. in „Valcooch" maandblad voor opvoeding en onder wijs. De 9-jarige Bram is de aanvoerder van de jongens. Z'n prestige dankt hij voor een groot deel aan de fnbe'achtige verhalen over z'n neef. een bekenden keeper en over z'n vader, scheidsrechter bij tal van voetbalwedstrijden. De klassen spelen op een plein voor do school. Nu Is de straat opgebroken en de juffrouw wijst de jongens hun speelterrein aan een smalle stoep, van misschien 6 meter lengte. Aanstonds beseft ze. dat dit een armoedig stukje epeelgelegonheid ver tegenwoordigt. 't Is in de eerste dagen van de mobilisnllo. de jon gens loopen met papieren kwartiermulsen op en pogen hun mi'itaire familieleden en bekenden na te bootsen. ...Iiif. mneon we om de hoek spelen 7" vraagt een van V oor jaarswolken overschaduwen het lentebeeld aan den zelfkant van Amsterdam. (Pax-Hollanfl) „Geen bezwaar tegen, maar U kunt in 't algemeen alleen 's avonds op bezoek. Als ik dan 's middags het kleintje eens medenemen naar uw vrouw, 't Is hier toch dichtbij." Rakers kan zijn ooren niet gelooven. Dit is oen ideale oplossing, zooals hij niet beter kan wenschen. „Ik ben U erg dankbaar voor uw vriendelijk aan bod", zegt hij. „Het vele werk, dat er aan zoo'n kleintje verbonden is, kan ik U onmogelijk ver goeden. Hetgeen U verder ten koste legt, zal ik U vanzelf betalen." „Betalen Niks hoor, wij hebben de gezelligheid van het kleintje en daar hebben we gaarne wat werk voor over. Overigens behooren wij elkander te hel pen volgens Christenplicht En wat de kosten be treft, och dat is toch de moeite niet waard." In 't groote ziekenhuis wacht een zwart bleek vrouw tje op het bezoekuur, waarin zij haar kleintje weer zien zal. Zij weet het nu goed verzorgd in de be schuttende sfeer van moederlijke toewijding. Die wetenschap deed haar tot rust komen. De operatie kon plaats hebben en is goed gelukt. Het leven lacht haar weer toe. Haar bezoekster, die trouw het kleintje bij haar brengt, spreekt met haar over het leven cn over den dood, over naastenliefde en over de Goddelijke liefde. Het bleeke vrouwtje luistert met peinzenden blik en denkt na, nog lang nadat het bezoekuur reeds voorbij is. t In de Daelstraat ligt een baby in een box te kraaien van levensvreugde, met haar kleine handjes grijpend naar de sprankelende zonnestralen, die door de groote ramen binnenvallen. De oude muren weer kaatsen gewillig het kristallen kinderstemmetje. Het fyne stemmetje dring; zelfs door naar buiten in de oude deftige straat. Een jong levensgerucht in een eeuwenoude omgeving. Dc sfeer schijnt er door ver- tcederd. Het zonnetje heeft schik in 't geval en tracht met haar stralen de gebeeldhouwde koppen als ver- jeugdigd tc doen glanzen. In het groote fabrieksgebouw gaat het werk zijn ge wonen gang. Wat weet het groote bedrijf van al wat aan zorgen en moeiten, aan strijd en leed kan wonen in de harten der velen die hun levenstaak vinden binnen zijn muren De arbeid eischt de volle per soonlijkheid op. Het werk kan geen moment stil staan. De loopkraan rolt met dreunend geluid over de rails, die aan weerszijden vlak onder het dak hoog door de v/erkplaats loopen. De kraandrijver doet zijn werk als met vernieuwde energie. Wanneer hij met zyn loopwagen de plaats passeert waar Jansen zijn werk heeft, verschijnt zijn hoofd met de sluike haren buiten de kooi, onder aan de kraan. Dan zwaait zijn hand een vriendengroet naar beneden, en velen ver wonderen zich. T" het late avonduur is Rakers op visite bij Jansen. Hy komt er vaak. Als hij van het ziekenhuis komt, voert zijn weg haast langs de Daelstraat, en ziin hart trekt naar zijn kind. Hij vindt er ook volle gastvrijheid. Het zal niet lang meer noodig zijn. Zyn vrouw sterkt snel aan en zal als het zoo goed blijft gaan, weer spoedig naar huis kunnen. „Dan is gelukkig dit leed weer geleden", zegt Rakers tegen Jansen en dan vervolgt hij: „Jullie levensweg is ook lang niet altyd over rozen gegaan. Je zult toch ook wel eens in opstand komen tegen deze maatschappij met al haar fouten en gebreken". „Fouten zitten niet alleen in de maatschappij, maar in ons ook, ng. Er is er maar Eé'-. Die 7'~w nin-m»- vergist en wanneer wii ons aan Zijn leiding geheel toevertrouwen, dan komen we altijd goed uit. al lijkt het nog zoo scheef te gaan. Moeilijkheden kunnen ons ook wel eenfe brengen, waar we oorpsronkelyk niet heen wilden en waar God ons toch hebben wil." Rakers knikt. „In ieder geval zijn wij hierdoor nu vrienden geworden en dat is al een goed ding. Je kunt gelijk hebben, Jansen. Ik hoop nog eens vaker te komen praten met je, ook straks wanneer mijn gezin weer compleet is...." De goede, die met de kwade moet lijden. Wan neer zich bij de koeien zwemmers" bevinden dit zijn de exemplaren, die zich door een sloot naar de weide van den buurman begeven dan worden deze met een bongel aan een andere koe gekoppeld, die zulke neigingen niet bezit. (Pax-Hólland) de imitatie-soldaten. De aangesprokene fronst be denkelijk haar wenkbrauwen; aU zij de jongens om de hoek laat gaan. heeft ze te weinig overzicht Maar 't armza'ig 6tukje straat o\erziende, waar ze nu hun legeroefeningen verrichten, zegt ze genadig„Nu toen dan maar. Op de stoep blijven hoor I". Weg stuiven ze. Als het speelkwartier om is. wandelt Juf naar de schooldeur. De meisjes komep spoedig, de jongens die niet in Branie legertje zijn opgenomen ook. Een boodschapper worat gestuurd om de ..soldaten" te waarschuwen. Maar ze verschijnen niet Pas a's de klas een eind dc trap bestegen heeft, komt de heele troep van Bram, buiten adem binnenstuiven. Tot in het lokaal zegt de onderwijzeres niets. Maar als eenmaal allen gezeten zijn, steekt ze een speech af over ordelijkheid en discipline. „Morgen spelen dus alle kinders op het kleine stukje stoep", bes'uit ze. „Jongens, die soldaten willen voorstellen en dan nog niet een6 kunnen gehoorzamen nee.. en een veelzeggend gebaar duidt haar minachting voor zulke schepselen aan. De klas gaat nu aan 't overschrijven van een paar tnallesje6. Wie k'aar Is, mag vrij werken. Bram zit on een los bind papier te schrijven. En als juf haar hoofd even afwendt, loopt hij zachtjes, maar snel naar haar tafeltje en deponeert d'aar het beschreven velletje. Dan gaat hij, weer even vlug en stil, zitten. Het papier is in vieren gevouwen. „Voor juffrouw Mstaat er buiten op en aan de achterkant: afz. generaal Brakel. 10de regiment Bedaard opent de juffrouw het. Zij ziet Bram ge spannen naar haar kijken. Ze leest Boste Juffrouw Neem u het ons niet kwalijk dat wij te laat zijn bin nengekomen. En mogen wij weer om de hoek spe- 'cn. Want het was niet netjes wat wü deden. Hoogachtend, Generaal Brakel. 10de regiment. F.en glimlach kan z0 niet onderdrukken. Bram meent het pleit al gewonnen te hebben. „Ja jitf vranet hij, met z'n stralende kijkers op haar ge zicht. liet cezicht van de onderwijzers wordt weer in dé beroepsplooi getrokken: „Ik zal er nog eens een nachtje over s'apen". De volgende dag .Juf. hcht u er al over geslapen 7" 't Is natuurlijk Bram, die 't vraagt. „Zeker Bram". Brnm wacht af. Juf zegt niets meer. Na een poosje steekt Bram z'n vinger oo. „Ja „Juf. u zou er toch over slapen 7" „Dat héb ik je toch al gezegd ik heb 't gedaan „F.n mogen wc weer om \e hoek spelen 7" „O. bedoel je dat 7" Hij knikt ij;erig van ja. „Nou jongen, ik wil 't nog één keer probeeren. Maar absolute gehoorzaamheid. Jij eeneraal bent er verantwoordelijk voor. denk je er om 7" „Jn juf". En Af ze op tijd waren, Toen 't speelkwartier om was. kwam het regiment van generaa* Brakel. in de "rootstp orde 't eerst in do rij. Ook de dagen daarna zeker wel een week was het plein op gebroken was er niets op hun gedrag aan to merken. Of 't volgens de schooischt paedngogiek wasT Tegen lasteraars Hoe 'men tegenover lasteringen te werk moet gaan, let ren ons drie groote mannen der oudheid uit ver schillende eeuwen door de antwoorden, die zy gaven, toen men hun mededeelde dat er kwaad van hen ge sproken werd. Plato, de Grieksche wijsgeer, antwoordde, dat hy zich zóó zou gedragen, dat men ook de lasteringen geen geloof kon schenken. Aristoteles, Plato's leerling en evenknie, in geleerde kringen de toongevende autoriteit voor vele latere eeuwen, zeide schertsend: „Mén mag mij altijd gerust met een stok slaan, als ik er maar niet bij ben". En op spottenden toon voegde hij er bij „Gy kent mijn andere gebreken, anders zoudt gij niet enkel en alleen van dit ééne gesproken hebben". Titus, de om zijn zachtmoedigheid en rechtvaardigheid beroemde Romeinsche keizer, zeide: „Wanneer het uit lichtzinnigheid geschiedt, dat men mij belastert, ben ik er Anverschillig onder; wanneer het uit boosaardigheid geschiedt, beklaag ik de lasteraars; wanneer zij gelijk hebben, ben ik hun dankbaar; wanneer zy ongelijk hebben, vergeef ik het hun". 175

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 10