DE AMSTERDAMSE JORDAAN
G 31 MEI 1941
?AG. f
;sen^i
BerDSNIEUWS
J VQfcelijke gebedsure
wereld vraag naar
den Heiligen Geetl.
ningenlrsche kerk werd Vrijdag-
t van (frkerkelijke gebedsure ge-
ancien» ds- K- H Kl'°°n. Geref.
J. V. en ds. H. A. Wiersinga
,n C0I*it gesproken hebben over
de blondere samenkomst bestond
der arll'1l6- Geopend werd met het
;»jng jJ30 1 en 2 ,.Uit diepte van
beid vi
've
een
'a8l- 2?tot overdenking koos. Bij de
rees spr. er allereerst
bij Zijn hemelvaart Zijn dis
had. dat zij niet van Jeru-
10(rjjken. Ze moesten in Jeru-
doch die de profeten doodt en die
erd mfc tegemoet ging, blijven. Ds.
aarmefhetste als de nood van Jeru-
n gaatjt vervolgens op den nood van
f 138|ld. Door engelen aangedreven
n hetkn Jeruzalem binnen. Zij ver-
'on nood, hetgeen ook blijkt uit
ijk bidden en smeeken. Bid-
c inkojbeteekent nood. Wie bidt en
er hetjdie bidt niet waarachtig. Ook
commjrk en wereld vraagt, dat wij
jHeiligen geest,
ïsting bon dan nog de noodzakelijk-
lissarièbed voor den H. G. had uit-
vóór rfj er op. dat het noodig is om
>or defel dat meevalt met de
de wereld, maar dat Jezus
)weki en bij Zijn wederkomst
laag ifeld en een nieuwe aarde zal
p gerechtigheid woont.
Jezus Christus, aldus eindigde
NKEI*-esiie van aardigheid of aan-
lood. De nood is ons opgelegd.
Lan>zouden in deee wereld ver-
--fezus Christus niet ware op-
dit g«
'rit. Chappelijk zingen van Ps. 130
jeugcfyoord aan ds- H- A- Wiersinga.
e d®sfa, die vooraf de Pinksterge-
bijztfand. 2 121 las, begon met
in orf dat er maar één oplossing is
en hflvan kerk en wereld en dat is,
ons zelf vult. Spr., die steeds
ISARjde Pinkstergeschiedenis, zeide,
beslist noodzakelijk is en dat
icarf J a"e nood ons tot God moeten
moeten bidden om den H.
moet ons geheel vullen. Spr.
■gelijking met het leven in
alles zijn gewoon verloop
en in oorlogstijd, als alles in
van den oorlog (denken
indelen) en merkte daarbij op,
id"d(spiegeling is van het waarlijk
len H. Geest. Wij moeten zoo
mdafn met den H Geest, dat er
is meer overblijft. Geen ander
er te moet ons vervullen dan
n komst. Dan zijn wij ge-
ordt God werkelijkheid voor
ioor F
^rijc
telelj
vaTi kerk en wereld, dat er
wordt gesproken,
48,lgeen werkelijkheid
aldus spr., moet een leven
den H. Geest.
-k 8|l vaji dezen geest, dan leer
inkstertijd eindtijd
itste dagen, die aan den eind-
|Q[aan, klinkt de roep des evange-
let zal zijn, dat een iegelijk, d
i^is Heeren zal aaiuoepen, zalig
Uii
ip^tste periode der wereldge-
die wij zijn ingegaan, r-ept
issende keuze. Er moet geko-er
voor of tegen Christus.
Pinkstertijd van de wereld-
i, die spr. ziet als een crisis-
oproep van het evangelie
Jezus Christus en laat u
den Heiligen Geest en gij zult
vorden. Dan moeten wij nog
ie verschrikking heen, maar
dat alles zien wij dan toch de
pas grooten trouw.
Itspreken van deze ernstige rede
fiersinga den nood van kerk en
jan het persoonlijk leven aan Goa
nog het „Te Deum" gezongen
G PERSGASSTATION LEIDEN
jsche persgasstation. tot stand ge-
fr auspiciën van de Kamer van
I voor Rijnland zal op Donderdag
.officieel in gebruik worden ge-
I is gevestigd Hooge Rijndijk 5. De
pr. mr. R. N. de Ruyter van Steve-
f officieele plechtigheid verrichten.
Piano-avond Theo van der Pas
Een Chopin-programma
Eenlge jaren geleden hadden wij herhaal
delijk gelegenheid onzen aandacht te moeten
en mogen bepalen bij piano-avonden, waarbij
Dirk Schater, Robert Cassadesus, Myra Hess
of andere beroem^te solisten optraden. Het
was daarom een. ware verrassing, ditmaal van
een geheel programma uitgevoerd door Theo
van der Pas te mogen genieten. Dat het pu
bliek er eveneens over dacht bleek wel in
de eerste plaats uit de groote opkomst; de
Gehoorzaal was bijna geheel bezet. En in de
tweede plaats legde het herhaaL.élijk hartelijk
applaus wel getuigenis af van de hooge waar
de welke het publiek aan dit optreden
hechtte.
In zekeren zin treedt Van der Pas hier
mee in de voetstappen van een beroemden
Nederlander, Dirk Schafer, van wien wij
mermalen een. Chopin-avond mochrien ge
nieten. Natuurlijk is er verschil. Schafer was
van een ou.lere generatie, had een andere
misschien meer romantisch getinte speelwijze,
ofschoon men dat ook al weer aanvaarden
moet onder alle voorbehoud. Van der Pas is
leerling van Oberstadt, Percy Grainger en
Casadesus. Misschien heeft de markante per
soonlijkheid van den laatsten in zijn spel de
diepste sporen nagèlaten. Het is die pittige,
tintelen Je Fransche geaardheid die voor mijn
gevoel het meest uit zijn voordrachten
spreekt.
Doch het doet èr eigenlijk ook weinig toe,
bij welke „richting" of „school" men Van
der Pas wil indeelcn. De hoofdzaak is, dat hij
een yieesterlijke speeltechniek bezat en dat hij
die techniek aanwendt om met een benijdens
waardig sterke muzikaliteit ons de romanti
sche gedaehtenwereld van Chopin te ont
sluiten. En hij heeft dat zoo alzijdig mogelijk
gedaan, ons een bloemlezing gegeven van
een 15-tal werken, waaraan ten slotte om de
dankbaarheid van het publiek te beloonen nog
twee toegiften werden toegevoegd. Moet ik
u het programma geheel uitschrijven? Al die
prachtige werken in hun bizondere muzikale
charme beschrijven?
Afgezien van de omstandigheid, dat het om
schrijvende woord toch alijd verre beneden
de gevoelswaarde van het gedicht in tonen
blijft, zou het teveel ruimte vorderen. Chopin
Chopin! Altijd de droomer, de dweeper, de
dramatisch-hartstochtehjke, de smartelijk
lijdende, de hopende, soms schreiend als een
vertwijfelde kinderstem, soms weemoedig
berustend, soms biddend en dan weer juichend.
Eindeloos gevarieerd verschijnt u deze per
soonlijkheid in de grondelooze schoonheid van
rhythme, melodi's en harmonie. Dat Van der
Pas in staat is ons deze schoonneid te ont
sluiten, vervult ons met groote dankbaarheid.
ou, o.a. kunnen wijzen op het prachtige
Scherzo in Bes kl. t. met zijn verrassende te
genstellingen en zijn prachtige plastiek, een
werk dat indertijd reeds de bewondering van
Schumann had, de fijne Nocturne in Fis met
het krachtig improviseerende middengedeelte.
Ik noem de beroemde „Regendropprelude" in
Des gr. t., met die steeds herhaalde as. een
werk. dat vooral in het middendeel een ang
stige beklemming wekt, tot tenslotte een
door weemoed getemperde bevrijding komt.
En na de meer landelijk gedachte Mazurka
in Cis kl. t. noemen wij die roerend schoone
Phantasie in f. klein, waarin een zeldzame
rijkdom aan muzikale gedachten een onop
houdelijke' wisseling van stemming veroor
zaakt: een treurmarschachtige inleiding, een
fraaie lyrische episode, een hartstochtelijk-
weerspannige uitbarsting, een triomfale over
winning: maar neen, we zijn er nog niet. Er
komt rust, doch uit de rust wordt nieuwe
strijd geboren, weer ontwikkelt zich een
climax. En dat gaat zoo door en steeds openen
zich nieuwe aspecten tot het stuk ten slotte
met een -prachtige coda eindigt. Een indruk
wekkend werk, waarin alle accoorden van het
menschelijk gemoed werden aangeslagen.
Na de pauze speelde Van der Pas nog een
achttal Etudes. Etudes zijn gewoonlijk wat de
naam zegt: studies vooral om een zekere tech
nische speelvaardigheid te bereiken.
Chopins Etudes zijn dat zeer zeker ook,
doch ze zijn veel meer nog poëtische muzi
kale gedachten. Als zoodanig hebben wij ze
dan ook hooren voordragen met uiterlijken
glans en met innerlijke poëzie. Na afloop van
het Programma speel ie Van der Pas nog een
brillante Ecossaise en een als Bij hem leeft
alles van binnen uit. en dat maakte een avond
als deze tot zoo'n groote verheuging.
Laatste Berichten
NED. HERV. KERK
Aangenomen: Naar Nieuwe Pekela
i Beneden). A v. d. Most. Naar Driesum,
cand H G Abma te Ede. die bedankt heeft
voor Noorden, Eemnes (toez.), Poortvliet (toez.),
Otterlo en Groot-Ammers (toez).
ORGELS EN KLOKKEN
De Deensche minister voor kerkelijke
zaken heetf den orgel- en klokkeninventaris
van 2117 kerken laten opmaken. Daarbij telde
hij 1653 orgels en 347 harmoniums. Het
bleek dat 137 kerken het zonder muziek
instrument moeten stellen. De grootste orgels
met vier manualen en pedalen bevinden zich
in de domkerk te Aarhuus en in de Verlossers-
kerk te Kopenhagen. De kerken hebben voorts
in totaal 3114 klokken. Hiervan dateeren er
25 uit de twaalfde eeuw, 49 werden in de
dertiende eeuw gegoten, 105 in de veertiende,
221 in de vijftiende en 184 in de zestiende eeuw.
D« herder van de Gooische schaapskudde zal zijn karakteristiek
embt kunnen blijven uitoefenen, nu het voortbestaan van deze
Utdde verzekerd is (Pex-HoJland)
Het ontstaan van
deze benaming
Afgeleid van „jerde", een oude
Friese landmaat
Van de Amsterdamse Jordaan heeft
ieder Nederlander wel eens gehoord en de
overeenkomst van die naam met die van
de Palestijnse rivier, doet velen in de me
ning verkeren, dat de Amsterdamse Jor
daan is te evereenzelvigen met wat wel
genoemd wordt de „Jodenbuurt". Dit is
evenwel volkomen ten onrechte; de hoofd
stedelijke „Jodenbuurt" was altyd het
stadskwartier waarvan Nieuwmarkt en
Waterlooplein de kernen vormen, terwijl
de Jordaan achter de Westertoren ligt.
Over de herkomst van de naam Jordaan
rijn ook verschillende verklaringen gegeven
en de jongste, een zeer geloofwaardige, vin
den we ln het 33ste Jaarboek van het ge
nootschap „Amstelodamum". Daarin be
toogt dr. B. H. van 't Hoo^ft, dat de naam
van deze stadswyk van Friese afkomst is.
In zyn inleiding bespreekt (en verwerpt)
dr. Van t Hooft de bekende oplossingen
van het vraagstuk, ook die van dr. Beets.
Hjj zou de oorsprong elders willen zoeken
en ziet in de naam „Jordaan" een der
uiterst schaarse overblijfselen van het dia
lect van oud-Amsterdam.
De Friese taalgeleerde Joh. Winkler ver
klaarde, naar wfl lezen, in het jaar 1874 in
xftn Dialecticon, niet met zekerheid te kun
nen zeggen, of de oudste bewoners van
Amsterdam misschien- van de overkant van
het IJ afkomstig waren. Wel wist htf met
stelligheid, en Jan ter Gouw was het in
deze volmaakt met hem eens, „dat de echte
Amsterdammers van zuiver Friesen bloede
zijn en als zodanig ook Fries spraken." Die
stelligheid is later wel eens betwist, maar
joongere Nederlandse taalgeleerden hebben
zijn uitspraak bevestigd. Verkeerde
Winkler omtrent de herkomst der oorspron
kelijke bevolking van Amsterdam in het
onzekere, Van Ginneken is van mening, dat
zij uit het Friese gebied van het vroegere
meer Flcvo afkomstig moet zijn. Door de
overstromingen in de eerste helft van de
dertiende eeuw verdreven, zou zij ook aan
de IJmond een goed heenkomen hebben
gezocht.
De oorspronkelijke vissers- en latere han
delsplaats Amsterdam moet, wat haar taal
betreft, van het begin of aan sterk op Wa
terland georiënteerd zyn geweest en op
Van Ginneken's dialectkaart zien wij het
oorspronkelijke Amsterdams met het Wa-
terlands vereenzelvigd. Va» deze identiteit
schijnt ook Bredero overtuigd te zijn ge
weest, toen hy in de „Voor-Reden" van het
„Geestich Liedt-Boecxken" „de oude Aem-
steldamsche en Waterlandsche Taal" ln één
adem noemde. Deze taal was in zijn tyd
aan het uitsterven en werd nog slechts
gesproken door de „Landluyden." Dit om
streeks 1600 verdwünende dialect moet een
Friese tongval zyn geweest. Fries tenmin
ste was 't toen eveneens uitstervende Wa-
terlands, waarmee 't wordt geïdentificeerd:
de Amsterdamse koopmansdichter Roemer
Visscher citeert in het begin van de zeven
tiende eeuw in de „Sinnepoppen" een „Wa-
terlands Barbarisch spreeckwoort," dat
nog zuiver Fries blijkt te zyn.
De schryver wyst er dan op, dat in de
zeventiende-eeuwse kluchten relicten van
een Fries getint dialect geconstateerd zyn.
Deze dialictische eigenaardigheden blijken
zich nog lang te hebben gehandhaafd. Op
het eind van de achttiende eeuw consta
teert bijv. de Amsterdamse medicus J. Ie
Francq van Berkhey omtrent de Amster
dammers, dat hun uitspraak in de ver
schillende stadskwartieren niet overal de
zelfde is. Vooral de Haarlemmerdykers; die
over hun uitspraak nog al eens wat moes
ten horen, blijken toentertyd in hun uit
spraak dialectische eigenaardigheden te
hebben vertoond, die wy nog tegenwoor
dig, behalve in de provincie Friesland zelf,
ook in een groot deel van West-Friesland
kunnen waarnemen.
In de tegenwoordige Amsterdamse volks
taal is hiervan ten minste met zeker
heid weinig meer te constateren. Als een
der weinige voorbeelden haalt de schryver
„gatepetiel" aan, een verbastering van „ga-
tenpateel" of „plateel"; het is de naam van
een vergiet of vergiettest, zoals men nog
in 1877 dit keukengereedschap noemde. Het
woord is volgens dr. Van 't Hooft, tot op.
de huidige dag in de Amsterdame volks
taal bewaard gebleven. Er zou reden zijn
ln dit woord een herinnering te zien aan de
„Friese tyd" van Amsterdam, wanneer het
ook niet hier en daar elders met een ie
voorkwam.
Vermoedelijk hebben wy hierin z.i. een
verbastering te zien van het oud-Friese
„jerde". Een jerde was, zoals nog ln het
De Westertoren, die de Amsterdamse
Jordaan beheerst (Foto Pax-Holland)
tegenwoordige Fries een twijgje, maar,
duidde eertyd ook een maat aan, zowel éen
lengte- als een landmaat. „Jerde" omvatte
dus dezelfde betekenissen die wij nog tegen
woordig verénigd vinden in „roede". Buiten
Friesland vinden wij het woord als gerde,
garde, gaarde en geerde. Het is een maat
van een naar de streek wisselende grootte.
Weliswaar treffen wy het woord „jerde"
niet in Amsterdamse oorkonden aan. maar
dat heeft volgens den schrijver weinig te
betekenen. Als maat is, naar hij betoogt,
de garde reeds lang in onbruik geraakt (in
de betekenis van stokje leeft het woord
voort in de koek en de gard), maar in de
dialecten is het nog volop in gebruik. Land
maten pleegt men van oudsher met byzon-
dere voorliefde te gebruiken als eigen
namen van landeryen. In Friesland, waar
de jerde als landmaat ook reeds lang in
vergetelheid is geraakt, vinden wy nog
tegenwoordig twee vrij uitgestrekte gebie
den ten noorden van het stadje Sloten als
„De Lange" en „De Korte Jerden" aange
duid. Een dergelijke beemdnaam zal nu ook
te Amsterdam zyn voorgekomen.
De archivaris mr. N. de Roever was van
mening, dat het gebied aan de overzyde
van de Prinsengracht by de uitleg van 1612
reeds vanouds de naam „Jordaan" had ge
dragen. Het is aan dr. Van 't Hooft niet
bekend, op welke gronden de mening van
dezen voortreffelijken kenner van oud-
Amsterdam steunt, maar wanneer zy juist
Is, zal het z.i. moeilijk zyn in de naam iets
anders dan 'een verbastering van het oud-
Friese „jerde" te zien. Ter plaatse van de
tegenwoordige Lindengracht (het oudste ge
deelte van de Jordaan, Red.) zal oorspron
kelijk een stuk land als „De Twee, Drie of
meer Jerden" bekend zijn geweest, welke
naam in latere tyd tot „De Jerden" zal zyn
vereenvoudigd. Zoals men naast „vers"
dialectisch ook vars en. vors, naast „kers"
kars en kors en naast „ternen" tarnen en
tornen aantreft, zo kan men naast „jerde"
ook de vormen jarde en jorde verwachten,
welke varianten ook inderdaad ^ven buiten
onze grenzen nog tegenwoordig voorkomen.
Zo hebben wellicht de bewoners van de
Haarlemmerdyk „en die daar omstreeks
wonen", wier uitspraak nog op het einde
van de achttiende eeuw sporen van een
Fries getint dialect vertoonde, in het begin
van de zeventiende eeuw aan de „Linde-
Boom-straet" de veldnaam „De Jorden" of
„De Jarden" gekend, die na de uitleg van
1612, evenals trouwens de naam van deze
straat zelf, op de bebouwde buurt zal zijn
overgegaan. Van een dergelyke overdracht
vinden wij een voorbeeld in de provincie
Friesland, waar onder de gemeente Acht-
karspelen een groepje huizen nog tegen
woordig als „De Jerden" bekend is. Veld
namen „De Jarde" vinden wy trouwens
ook buiten Nederland. Talryk zijn de yard
namen ln Engeland en In het Nederlandse
GEEN AANLEG VOOR
WISKUNDE
Pascal komt in zijn beschouwingen, die hij
onder meer in fragment no. 1 van de „Pen-
sées" nader heeft uitgewerkt, tot de gevolg
trekking, dat er maar heel weinig menschen
zyn, die tegelijkertijd de wiskundige 'denk
methode en het fijne levensinzicht weten te
hanteeren. Het is alsof beide typen elkapder
min of meer uitsluiten.
Aan deze woorden van Pascal heb ik dik-
wyls gedacht zoo schrijft Prof. Dr. M. van
Rhijn in het Alg. Weekbl. voor Kerk en
Christendom als ik in biografieën van be
kende mannen las, dat zij zoo moeilijk over
weg hadden gekund met de wiskunde. Er
zijn ook hier merkwaardige voorbeelden te
Van Oosterzee vertelt in zijn levens
herinneringen dat hij op het Gymnasium te
Rotterdam een genoegelijken tijd heeft gehad.
Met de mathesis kon hij echter niet overweg.
Eenzelfde verschijnsel treft ons bij den be
kenden theoloog Bavinck. September 1874
zou Bavinck te Leiden gaan studeeren, maar
om daar te worden toegelaten, moest hij een
zoogenaamd klein-mathesis-examen doen.
Naarmate de tijd van zijn vertrek naar
Leiden naderde, rees dit klein-mathesis hoe
langer hoe meer als een schrikbeeld voof
zijn geest. Voor wiskunde had hij nooit iets
gevoeld en hij was er altijd zwak in geweest.
Hetzelfde lezen wij in de levensherinne
ringen van Bronsveld. Op het Gymnasium
te Harderwijk had hij een Rector, die hem
Homerus en Demosthenes, Plato en Sophocles
leerde bewonderen. Bronsveld hield er van
om voor zichzelf de Brieven van Cicero aan
Alticus eerst uit het Latijn in het Neder-
landsch, en later omgekeerd weer ia liet
Latijn over te zetten. Hij dweepte met Hora-
tius en Vergilius. Maai- van de wiskunde
moest hij niets hebben. De Rector deed wel
zijn best het hem te leeren, doch hij had er
het land aan, kon het niet, en wenschte er
nooit eenige liefde voor te koesteren.
Ieder, die hem kende, weet hoe vlug 'van
begrip de onlangs gestorven Dr, Gunning
'was. Lezen wij nu zijn kort geleden uitge
geven herinneringen, dan blijkt ook hier dat
een begaafd man niets met de wiskunde kon
beginnen. Rekenen.en wiskunde zijn levens
lang voor hem een onbegrijpelijke kwelling
gebleven. Op het Gymnasium van Dr. Beynen
te Den Haag waren algebra, wiskunde en
natuurkunde zwak. Na afloop van het ten
tamen voor klein-mathesis aan de Universi
teit, zeide de hoogleeraar in de wiskunde tot
hem: „Meneer, ik zie veel jongelui, maar
zoo'n stommert als u bent in mijn vak, heb
ik maar zelden ontrfioet". Toevallig kreeg hy
op het examen zelf een som die zijn repe
titor hem dienzelfden ochtend nog had inge
stampt. maar waarvan Gunning niets snapte.
Hij schreef de som machinaal op het bord.
Dooi- zijn gemak van spreken en zijn geluk
met de som slaagde hij nog heel behoorlijk.
„Mijn leven lang" zoo schrijft hij „heb
ik nooit het allergeringste van mathesis of
algebra begrepen".
Er zouden nog tal van voorbeelden
bekende mannen te noemen zyn, waaruit
blijkt, dat zeer begaafden geen weg wisten,
of welen, met de wiskunde. De wijsgeer
Nietzsche was in alle vakken op school uit
stekend, maar in de mathesis was hij slecht,
zóó slecht zelfs, dat hij bij zijn eind-examer
een blanco papier inleverde. Bij dit eind
examen kreeg hij dan ook voor de wiskunde
geen vrijstelling van het mondeling. Adler,
de bekende psycholoog, had de grootste
moeite met de wiskunde. Dr. De Hartog ver
telde zelf eens, dat hij er niets van kende.
gebied vinden wU zowel jorde- als Jarde-
De betekenis van een naam Jorden of
Jarden zal in de zeventiende eeuw vermoe-
deiyk al niet meer zyn begrepen. De taal
van Amsterdam had zich toen al lang van
het Fries verwyderd. In snel tempo is het
ontfiezingsproces voortgeschreden sedert
het midden van de zeventiende eeuw, toen
de provincieplaats zich ontwikkelde tot
een wereldstad. Schryver wyst hierby op
de invloed die de talrijke uitgeweken Zuid-
Nederlanders, hier Brabanders genoemd,
dragers van een hogere beschaving, op het
culturele leven hier te lande uitoefenden.
Friese of Fries getinte uitdrukkingen
waren nu ten dode opgeschreven, verhuis
den naar de achterbuurt.
De naam van de Amsterdamse volks
buurt Is misschien ook niet de enige van
de landmaat jarde afgeleide aardrijkskun
dige benaming, die ten onrechte met de
Palestijnse rivier ln verband wordt ge
bracht. In dit verband wordt verwezen naar
het plaatsje Jordan in de mark Branden
burg. Wellicht kan de afleiding Jordaan-
jerde ook licht verspreiden over de beteke
nis van een andere tot heden onverklaar
de Amsterdamse straatnaam, nl. die van
de Gordijnensteeg. In 1725 stond die als
Zardinsteeg bekend. Vermoedeiyk hebben
wy hierin dè oorspronkelyke Jardensteeg
te zien, waarbij de naam de aanvankehjke
breedte aangaf. Een garde was te Amster
dam 3.68 meter; de steeg is tegenwoordig
ln doorsnee een meter smaller.
Voor de afleiding jarden-gordyn vinden
wy een analoog geval ln Noord-Duitsland.
In de stad Quedlinburg Is nog tegenwoor
dig de beemdnaam „Gardinenwiese" be
kend, die oorspronkelijk algemeen met
„jardin" ln verbayd werd gebracht, doch
tegenwoordig als een verbastering van de
landmaat de jarde wordt verklaard. Ook de
Amsterdamse huisnaam „de Jordaan", die
wy in 1725 aan de Oude Hoogstraat aan
treffen, kan van de landmaat de jarde zyn
afgeleid.
Zo zouden wy dan ln de naam Jordaan
geen verbastering van een uitheemse be
naming hebben te zien, maar een woord
uit Amsterdams oudste verleden, dat ver
moedelijk nog eeuwen lang zal blyven voort
leven, ook als de reeds zeer zeldzaam ge
worden en bovendien enigszins onzekere te
genhanger „gatepetiel" geheel en al uit het
volksbewustzyn zal zyn verdwenen.
In verband met het ontstaan van de
naam Jordaan schryft architect H. J. Bre-
man nog, dat ook hy gelooft, dat de naam
Jordaan ontstaan is in de volksmond. Iets
dergelijks heeft men voor een goede veer
tig jaar kunnen constateren met de naam
Duivelseiland, waarmee de volksmond de
nieuwe aanbouw bedoelde, omsloten door
Boerenwetering, Roelof Hart- en Ruysdael-
straten. Deze aanbouw was in die tyd ta
melijk afgelegen en viel in tyd van
de Dreyfus-zaak en het c raan verbonden
Duivelseiland. Een enkele maal hoort men
de naam voor die buur ,og wel gebruiken.
Wat de richting van de straten en grach
ten in de Jordaan betreft, was dit nu een
toevalligheid, omdat oude paden en wete
ringen die richting hadden, of was het uit
een krygskundig oogpunt, zodat bij even
tuele belegering en bombardement, de ko
gels door de huizen in hun loop gestuit wer
den? Het is wel opmerkelyk dat geen
gracht of straat uit de Jordaan recht
streeks aansluiting heeft met straten van
andere buurten, doch dat dit met versprin
ging gepaard gaat.
Tot zover de heer Breman.
Wat hy in de eerste alinea schrijft, sluit]
enigszins aan by de opmerking, die dr. Bo
ris Raptschinsky in 1925 in het maandblad
„Amstelodamum" maakte, t.w. dat derge
lyke benamingen op een onnaspeurlijke
wyze ontstaan, en dat vaak „het volk aan
een nieuwe wijk een naam geeft, waarvoor j
het een woord gebruikt, dat toevallig een
nieuwe bekendheid heeft verkregen." Dit
laatste komt, naar dr. Van 't Hooft beves- J
tigt, inderdaad voor: een veertigtal jaren
geleden, in de tyd van de Lombok-expeditie,
werden allerwegen woelige buurtjes in
„Lombok" of „Klein-Lombok" herdoopt.
Een reden voor een dergelyke naamgeving
is dan echter gewoonlijk wej degelijk aan
wezig, al zal die, en vooral een paar eeuwen
later, niet altyd meer zyn op te sporen.
Het zijn niet atijd waardevolle vissen, t
die in de netten van de Noord-Oost-
polder-vissers belanden. Dezer dagen
werd een dode aalscholver aangetrof
fen, die bij het duiken tussen de mazen
verstrikt was geraakt
(Pax-Holland)
WEGENAANLEG VOORHEEN
De Romeinen waren meesters in den wegenbouw
Oók in ons moeras- en water
land wisten zij hun heirbanen
te maken
De laatste jaren maken wij op het gebied van
de wegconstructie een ongeëvenaarde evolutie
mede, en steeds weer worden verkeerswegen
verbeterd of nieuwe, moderne wegen aangelegd.
En met verbazing zien wij, hoe wegentechni-
sche problemen, naast verkeersproblemen op
volmaakte wijze worden opgelost.
Den loop der eeuw door hebben tie metho
den voor wegaanleg zich sterk gewijzigd, zoo
wel wat betreft den aanleg van het eigenlijke
weglichaam, als van het aan te brengen
wegdek.
De opgravingen langs den Eufraat leerden,
dat ook reeds de Babyloniërs beschikten
over verharJe wegen en paden, die ook in
het regenseizoen berydbaar moeten zijn ge
weest.
De oude Grieken hadden reeds veel over dit
cultuurgebied medegedeeld, maar belangrijker
zijn de duizenden kleitafels, met het inge-
grifte spijkerschrift, dat men in de 19e eeuw
leerde ontcijferen. Op gevonden zuilen, die
in steen teekeningen bevatten van het volle,
rijke Babylonische leven, was een Oostersch
vorst afgebeeld met hooggeplaatste ambte
naren, gereed om den zwaren staatsiewagen te
beklimmen! Het bestaan van zulke wagens
wyst er op, dat er toen reeds flinke wegen
moeten zijn geweest.
Wegen in het Heilige Land
In Palestina had men aanvankelijk hee-
lemaal geen wegen. Om nu te voorkomen, dat
men verdwaalde, kraste men in de gepasseer
de rotsen een of ander teeken en plaatstet
men steenen rechtop, zoodat men tenminste
eenigszins wist, waar men langs getrokken
was. Van een verharden weg, of een flink
rijpad was echter geen sprake.
De geschiedschrijver Flavius Jozephus ver
haalt, dat koning Salomo, onder wiens
regeering het volk van Israël een gouden
tijd beleefue, zijn buitengewone grootheid
en heerlijkheid mede demonstreerde in den
aanleg van enkele toeleidende wegen naar
de hoofdstad des rijks Jeruzalem, bestaande
uit basaltsteenen. Hierdoor werd het handels
verkeer met Jeruzalem bevorderd en kon de
reiziger gemakkelyker de stad bezoeken, ten
einde de schoone bouwwerken, als tempel en
paleizen, te bewonderen.
Overigens kende Kanaan toentertijd geen
verharde wegen. Zelfs de „hoofdwegen" wa
ren ongeplaveid en niemand zorgde voor
eenige verbetering van den weg, die dan ook
vooral in den tijd der stortregens in onbegaan
bare poelen werden herschapen, terwijl afge
rukte brokstukken van de bergen door het
woest van de bergen afstroomende regen
water ontwortelde struiken en boomen. den
weg versperden. De boer deponeerde bij het
bewerken van zijn land eveneens de steenen
van den akker op den weg.
De voorbeelden zouden met tal van andere
te vermeerderen zijn.
Ten slotte, wanneer het telkens weer
duidelijk blijkt, dat allerlei knappe; men
schen voor een vak als wiskunde eenvoudig
geen knobbel hebben, wordt het dan geen
tijd in het leerprogramma van de afdeeling
A van het Gymnasium op dit gebied eei
ander te veranderen?
Eenige jaren geleden had ik een gesprek
met een verantwoordelijk persoon op het
terrein van het onderwys. Wij hadden het over
de overlading. Er kan op deze manier onmoge-
lyk iets kiemen. De gevolgen blijven niet uit.
Slechts een heel klein gedeelte der studenten
heelt er pleizier in om zelf eens iets te onder
zoeken. Wanneer men veel met studenten
omgaat, bemerkt men al spoedig, dat een
groot aantal van hen gevormd wordt uit het
kader der brillen en bochels. Wat antwoord
de onze deskundige? Dit: als zij geen
kunde kennen, dan moeten zij maar niet
studeeren!
Arme Nietzsche, Adler, De Hartog, Van
Oosterzee, Bavinck en Bronsveld 1
De enkele wegen, die over de berghellingen
voedden, waren vaak steil en glibberig en
zoodoende eveneens moeilyk begaanbaar.
Een aanzienlijke verbetering op het ge
bied van het wegenvraagstuk wordt gebracht
door de Romeinen, die in hun land een net
van rechte wegen aanlegden en zich daarbij
door geen hinderpalen lieten tegenhouden.
Zoo voerde naar Capua b.v. de Via Appia,
een weg van meer dan tien meter breedte,
met een verharding op het weglichaam van
een meter alikte, bestaande uit afwisselende
lagen steenen, puin en kalk, terwijl hierop
de verharding van steenen werd aangebracht.
De grondlaag van den weg door moerassige
streken bestond uit dikke planken. Ook onzen
voorvaderen leerden zij deze wegconstructie,
.lie zij ook in Duitschland, Frankrijk, Enge
land en Palestina toepasten.
Zoo leidde van Damascus de Via Maris
naar de Middellandsche Zee, een zeer drukke
handelsweg, waaraan dan ook reeciR spoedig
door de Romeinen tolhuizen werden gebouwd.
Van groote beteekenis wordt deze weg, als
Herodes te Caesarea een haven aanlegt, waar
de producten kunnen worcten uitgevoerd.
In gnze lage landen
Toen de Romeinen in onze lage landen,
een echt waterland vol stroomen en moeras
sen doordrongen, vonden zij hier een primi
tief natuurvolk, dat van wegenaanleg niet
het minste verstand had. Hun wegen waren
ile kronkelende, platgeloopen bosch- en heide
paadjes, of de gevaarlijke paden door ver
raderlijke moerassen. Ondanks de vele, schier
onoverkomelijke bezwaren, slaagden de Ro
meinen er in, ook hier hun heirbanen aan
te leggen, die de communicatie met Rome
onderhielden. De in ons land aangelegde
wegen volgden voornamelijk de rivieren, zoo
dat zij tevens als dijk konden döenst doen.
Aan den wegaanleg hier te lande blijft de
naam van den Romeinschen veldheer Drusus
verbonden.
De aanzienlijkste weg leidde langs den Rijn,
van Keulen tot Arnhem, waar deze den weg
langs de Maas sneed, vervolgens langs
Utrecht, langs den tegenwoordigen Ouden
Rijn, toen hoofdstroom, tot het tegenwoordige
Katwijk, waar de Brittenburg zich verhief.
De weg langs de Maas liep tot Maastricht.
Van hieruit kon men langs een heirweg Aken
en Tongeren bereiken. Ook langs de Noord
zee liep een belangrijke weg van Forum
Hadrianum, vlak bij Voorburg, zuidwaarts
tot den mond der Maas en verder naar
Nymegen.
Verwaarloozing na het
vertrek der Romeinen
Helaas vervielen na de instorting van het
Romeinsche Rijk vele wegen.
Een opmerkelijk verschynsel bii den weg
aanleg door de Romeinen is, dat vele wegen,
die door bergachtig terrein voerden, vaak aan
zienlijke steilten vertoonen. Voor de Romei
nen dienden deze hoogten als aanwijzings-
punten bij het uitzetten van het tracé van den#
weg. Ongeveer een 20 jaar geleden is men in
Engeland begonnen aan de reconstructie der
oude Romeinsche wegen. Een gedeelte dezer
weg enmoest opnieuw, maar nu langs de
berghelling worden aangelegd.
In de dtoor de Romeinen veroverde landen,
werden de wegen, na den Romeinschen tijd,
zooals wij reeds zeiden, geheel verwaarloosd,
zoodat het ondernemen van eenigszins grootere
reizen met groote bezwaren gepaard ging en
vele wegen in zoodanigen toestand verkeer
den, dat ze niet voor wagens berijdbaar waren
en het vervoer met behulp van lastdieren
moest plaats hebben.
Eerst in de 19e eeuw wordt de toestand gun
stiger en als in later tijd het civiele motor-
verkeer, vooral de auto, meer en meer in*
gang vindt, worden de eischen, die aan ee0
goeden verkeersweg moeten gesteld worde%
steeds strenger.
Ook in de methode van wegenbouw kw^f
e enradicale verandering en thans vindt m^i
de best geconstrueerde wegen, waar men eiir-
tijd* niet eens een voetpad vond