II 11 lil I I4IU .in U RECHTOP en welbewust zat de oude heer Blinc- kert in zijn fluweelen leuningstoel. Die stoel jvee kort geleden opnieuw bekleed niet duur, zacht fluweel, want nieuwerwetsch prulgoed wou hij niet hebben. Zijn gezicht had een gezonde, roae kleur, zijn lange haar was golvend, vol en grij6. e\enals zijn wel verzorgde baard". Hij wiet wel, dat die baard ouderwetsch was. maar daaj- hield hij van. Ouder- vfstsch was eerwaardig en deftig. Toch waa er den laateten tijd eenigft verandering zichtbaar. Zijn haar waa niei zoo keurig verzorgd, zijn baard niet meer zoo correct gekamd en ge scheiden ala vroeger. Dat kwam, doordat er van binnen ieta ging hape ren aan zijn evenwicht. Met Paschen waa dat al begonnen. Eigenlijk al eerder. Zijn leven lang had bij toorepoedig zaken gedaan en een kapitaaltje verzameld De voorspoed liad hem nog meer verechaftaanzien bij do menschen, een plaat6 in den kerkeraad, een functie in de kieevereeniging en in het schoolbestuur. Dat ging goed. Hij waa niet dom en hij had een zakelijk inzicht. Zelfa waa zijn naarn genoemd ale candi- daat voor den gemeenteraad'. Toen de kinderen getrouwd waren, waa hij gaan rentenieren, samen met zijn vrouw.. Zijn bestuurs functie^ had hij aangehouden; dat kon hij op zijn elofjea af en het hield hem jon*r en in contact met de were'd, zoodat het leven niet langa hem heen ging. Dat waa óók goed gegaan. Maar zijn vrouw etierf en hij bleef alleen. Inwo nen bij zijn kinderen wou hij niet. want dat zou hem zijn zelfstandigheid kosten. Hij zocht een goed pension bij bevriende menechen. Daar trok hij in met eigen meubelen, nauwkeurig uitgezocht. Zijn nieuwe woning stond in een andere stadswijk, dus bet ambt in de kerk kwam te vervallen en voor schoolbestuur en kieeveTeeniging moest hij bedanken. Toen werd hij eenzaam. In het begin hield hij zich goed. Hij ging veel naar buiten en bleef opgewekt, althans, hij deed a.'aof. Ook ging hy wel eens logeeren bij een van zijn kinderen. Dat alles waa maar tijdelijk, het ging voorbij. De winter begon lang te duren, veel langer dan anders naar het scheen. Het gure weer van het vroege voorjaar joeg hem van de straat, sloot hem op in zijn kamer. Daar ging hij zitten peinzen. Hij begon met prettige ged&ohten: Zijn voorspoedige zaken, zijn veeljarigen arbeid op verschillend gebied, de glorie, de eer en den o'ank, die hij had geoogst. En telkens weer doolden zijn gedachten door den tuin van zijn voorbije leven. Daar waren hoogten en diepten. Hoogten van zegen, van geslaagden arbeid en feestelijke gedenkdagen. Diepten van teleurstel lingen en zono'e, ook duistere kronkelpaadjes, waar op de zon niet Bchijnen mocht, want dan zouden er kromme dingen zichtbaar worden. Het P^aschfeest had verademing gebracht. Het Evangelie van den opgestanen Heiland, den Over winnaar van dood' en graf, was hem een Blijde Boodschap geworden, sterker dan anders, dddhter bij hem, meer persoonlijk, voor hém zelf. Dat had zijn loven verinnigd, zijn geestelijke hori zont verwijd, zijn blik afgewend van het aardsehe, het verleden terug gedrongen, het schouwvenster met uitzicht op de eeuwige toekomst wijder open ge- stooten. En later had het hem vervuld met schaamte, dat hij zijn beate levenskrachten had besteed aan aard sehe belangen. Het schuldgevoel en het besef van Rennes woonde, is een bronzen gedenk plaat onthuld ter na gedachtenis aan de componiste en mu- ziekpaedagoge. De onthulling geschiedde door de dames van Eist, een tweeling, die vroeger van Ca tharine van Rennes les heeft gehad. Het oogenblik der ont hulling, welke door zeer velen werd bij gewoond. (Foto Pax-Holland) JLM Gods oneindige lankmoedigheid hadden hem klein gemaakt. Toen heeft hij »ioh een oogenblik gevoeld als een eenzame drenkeling in een losgeslagen wereldzee. Hij raalkte zijn vastheid kwijt, zijn wereld ging hem ontzinken. Niet de wereld op een afstand, maar zijn eigen wereld, waarin hij zijn leven lang geleefd had. Nu keek hij uit naar Pinksteren. Zou Pinksteren hern de aanvulling brengen van hetgeen Paschen gaf Paschen had hem ten slotte losgeslagen, zou Pinksteren hem opnieuw verankeren in zijn geloof Aoh, hij zag nu wel, hoe uitwendig-en oppervlakkig hij geleefd had. Dat moest anders wezen en dat kon ook, als hij zijn evenwicht maar weer terug had Pinksteren, het feest van den Heiligen Geest. Het bad hem nooit iets gebracht, nooit iets gezegd. Hij wist er geen weg mee. Wat kon hij er rnce begin nen Het was zoo onwezenlijk. Bij het Kerstfeest heeft men een kribbe en een Zaligmaker, die in de wereld kwam. Bij het Paaschfeest een open graf en een opgestanen Heiland. Maar welke waarneembare werkelijkheid heeft Pinksteren Hij zou naar de kerk gaan, goed luisteren, goed tot zich laten doordringen. Dan kon hij misschien nog feestvieren, want het was toch feest I Vroeger had hij wel gelezen van vervuld worden met den Geest. Maar dat had hij niet begTepen. Paolu6 had de pas- gedoopte bekeerlingen de vraag gesteld: „Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen, toen gij geloofd hebt Dat had hij altijd vreemd gevonden. Dat was toch niets voor den tegemvoordigen tijd Hij zette zich in de kerk in een rustig hoekje. Dc prediking had den Geest tot onderwerp. Do Geest werkt door het Woord. Leest het Woord. Leest het dagelijks aan tafel. Laat de kinderen meelezen, elk in een eigen Bijbeltje. Zoo werd de prediking over den Geest een preek over het Woord, de Schrift, den Bijbel. Goed, heel goed op zichzelf, maar een Pinkster-evangel ie werd het niet. Peinzend en hoofdschuddend liep hij naar ihuia. Ge slagen betrad hij ziin eenzame kamer. Nu had bij Ihet goed gehoord, nu stond het voor hem vast: De dominee wiet er ook geen weg mee. Hij legde zijn hoofd in zijn handen, hij kon wel schreien Op den Tweeden Pinksterdag was zijn stemming wal verbeterd. Hij dacht aan do woorden van den pre diker en greep zijn Bijbel. Wat hij las, boe<ide. „Wat vader onder u, dien dc zoon om brood bidt, zal hem een steen geven? Indien dan gij die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw hemolsohe Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden I' Hij legde het Boek neer en glimlachte. Het was dus waar: De Geest gebruikte het Woord, want deze les las hij in zijn Bijbel t Maar die les hield ook in, dat lezen alleen niet ge noeg was. Opnieuw boog bij zijn hoofd, maar schreide niet. Hij bad. Voor de eerste maal in zijn leven bad hij om den Heiligen Geest U gewijd Geef, dat mijn leven zij, o Heer, Een vroolijk brandend licht, Een kaars, die altijd helder schijnt. Waar 'k ook mijn schreden richt. Geef, dat mijn leven zij, o Heer, Een bloem, die vreugde geeft, Tevreden bloeiend, waar mij God Een plaats gewezen heeft. Geef, dat mijn leven zijt o Heer, Een blij, vertroostend lied, Dat and'ren helpt om sterk te zijn. Waardoor ik zelf geniet. Geef, dat mijn leven z\j, o Heer, Een staf, der zwakken steun, En dat ik niet op eigen kracht, Verstand of voorspoed leun. Geef, dat mijn leven zij, o Heer, Een lofzang, U gewijd, Een lied, dat zingt van blijden dank Voor wat Gij mij bereidt. ZWARTE JAN door SJOERD LEIKER. IN de vorige roman van Sjoerd Lei- ker „De Laatste Man" ben ik, eerlijk gezegd, blijven steken. De sfeer van dat boek was mij te on wezenlijk, de toon te gewild. Ik heb het niet willen bespreken omdat ik desondanks voelde, den schrijver on recht te sullen doen. Het kan immers goed gebeuren, dat een of ander boek ons niet „ligt", waardoor de criticus den schrijver in dat geval veelal geen recht doet. Nu ik „Zwarte Jan" gelezen heb, wil ik toch niet verhelen, dat De laatste man my zoo is tegengevallen, omdat 't mij zooveel te meer genoegen doet, Van „Zwarte Jan" zooveel goeds te kunnen zeggen. Alle goede kwaliteiiten van Sjoerd Leikers talent, dat reeds ontdekt is in eenige zijner korte verhalen, vindt men in dit boek vereenigd. Leiker heeft allereerst geluk gehad met zijn onderwerp. Zwarte Jan, zoo lezen wij in het prospectus, is een kleine Indische joe gen, een halfbloed, zoon van een koloniaal en een Javaansche vrouw, die door zijn vader, na beëindiging van zijn diensttijd, wordt meegenomen naar Friesland. De vader hertrouwt en het k'ind komt in de warwinkel van een Aiw gezin terecht. Zoo wordt het prille leven van dit kind met onder gang bedreigd door het egoïs me en de liefdeloosheid van de hem omringende groote menschen. Dan komt de eerste redder het hoofd van de school. Deze al te geestdriftige pio nier in nieuwe leermethodes ziet In den jongen 'n artist en laat hem een eerste opleiding geven in de muziek. Door de vele onoverko- menlijke moeilijkheden blijkt hij ech ter onmachtig het kind in een beter* omgeving te brengen, waar zijn talen ten tot recht kunnen komen. Het is ten slotte de zeer zakelijke vrouw De Haan, een kalkbranders-weduwe en leidster van een groot bedrijf, die reso luut ingrijpt en het kind bij haar in huis neemt Haar doorzettingsvermo gen wint het van de psychologie en den geestdrift van den meester. Onder haar leiding groeit Zwarte Jan op tot een standvastig mensch, door superieuren en collega's bewonderd, ook om zijn aangeboren Javaansche stabiliteit. Innerlijk blijkt hij een droomer maar desondanks verricht hij zyn harden zakelijken arbeid energiek en met volle toewijding. Hy heeft zich een doel ge steld in het leven, streeft dit hardnek kig na en weet het ten slotte ook te bereiken. De talrijke bijfiguren maken dit boek, aldus het prospectus, tot een groot en boeiend geheeL Met deze, voor een prospectus vrU sobere aanduiding, kan ik my geheel vereenigen. Allereerst heeft Leiker zich gelukkig niet uitsluitend bepaald tot het kinder leven van Zwarte Jan. De Jaapjeg, Meryntjes, Bartjes, Flipjes en Koon tjes zyn elkaar vooral in de laatste jaren wel wat al te snel opgevolgd. Leiker gaf méér. En hoewel ik uiter aard moèilijk kan controleeren of Lei ker de psyche van een halfbloed heeft doorgrond, heeft zijn werk mij niette min literair gezien, als zoodanig over tuigd. Leiker heeft veel gevoel voor sfeer men lette eens op de eerste bladzijden van dezen roman, waarin op indringende wijze de sfeer vóór het inslapen wordt beschreven. Het treft direct, dat deze schrijver meer „naar binnen gekeerd" schrijft dan zich verliest in uiterlijk effect bejag, zooals bijvoorbeeld al heel hin derlijk sprake is in de onlangs even eens bij Callenbach verschenen boeren roman van Fenand van den Oever, ge titeld „Caspar van Adel". Wanneer men deze beide boeken naast elkaar legt, dan treft den critischen lezer on middellijk het zeer groote verschil. Caspar van Adel is een boek met felle contrasten, grove" lynen en wonder baarlijke uitkomsten. Een staaltje van echt „volkstooneel" zonder zelfs een schuchtere poging om van carricaturen rn*nschen te maken. Het gaat dan literair op een koopje er wordt uit sluitend met zwart en wit gewerkt. Hoeveel fijner en dieper is het kleu rige beeld, dat Leiker ons teekent van de sfeer in de Hondesteeg; het arme lijk buurtje, van schippers, venters, katteslachters en Joden, waar de klei ne Zwarte Jan, de dag nadat zyn va der als oud-strijder met een muziek corps is verwelkomd, in de Hondesteeg „wordt vrij gelaten". Alle troeven voor een melodrama la gen hier voor het grypen. Dc oud-kolo niaal die een bruin jongetje mee brengt dat straks een harde tweede moeder krygt en twee venijnige stief- broertjes. Een oude poke die aan de drank verslaafd is, enz.! Wét maar denkbaar is aan uitstalling van ont worteld menschenbestaan, vindt ge hier aanwezig, doch dit is de groote verdienste van Leiker, dat hij immer zoo goed afstand nam en dat alles met onsentimenteele liefde omvat houdt Men proeft uit menige bladzijde de sterkende invloed van den overleden prozaïst Van Eerbeek, voor wien Lei ker. groot# eerbied koestert. Het is de indringende manier van met een enkel woord een situatie aan te duiden, menschen te doorzien in hun geestelij ken nood en de weldadige eerbied van den schrijver voor elk menschelyk wezen dat hy, al schrijvende, voor zich zelf en den lezer opzoekt en tot lezen wekt. Of de schrijver dc psyche van den jongen halfbloed niet geheel heeft aan gekund Inderdaad, dit zal wel niet. De Javaan is gesloten en er blijft ook in dit boek het raadsel van een ander Ik zie het als een verdienste dat Lei ker geen pogingen heeft aangewend Zwarte Jan „psychologisch" te ver klaren. Misschien is hij daardoor zoo goed geslaagd om hem voor oogen te stellen. Hoewel dus de titel den inhoud niet geheel dekt, danken wij het ontbreken van vele bladzyden ontleedkunde, waarschijnlijk aan de aanwezigheid van zoovele bijfiguren, die meer dan eens hoofdfiguren kunnen genoemd wor den. De figuur van de kalkbranders-wedu- we is zeker een vondst. En de lichte charge op de experimentcerende on derwijzer is, doordat de sehrijver alle carricatuur heeft weten te vermijden, een in de vele aardige episoden uit dit kleurige, menschelijkc boek. De verschijning van zulk een roman geeft ons weer moed, als wij denken aan de inzinking van ons Prot. Chr. front na het verscheiden van Van Eerbeek en mevrouw KuyperVan Oordt. Sjoerd Leiker heeft zich met dit boek een plaats veroverd" onder de jonge Prot. Chr. auteurs. P. J. RISSEEUW. 170 1.I fÜ iLÜ fi Ai 4 DOOR J.UTTO fa 1 VAN alle vraagstukken, die zich in het leven aan een mensch opdringen, vond tante Janna de distributie wel het aller-moeilijkste. Zij snapte het eenvoudig niet en dat was begrijpelijk. Want tante Janna heeft in haar leven nooit veel met vraagstukken te worstelen gehad, aangezien haar leven zoo glad als een klok verloopen was. De hoogtepunten van ver bijstering waren dan ook dagen wparop een taart of een gastronomisch product smadelijk mislukte. Dan ook vermochten de buurt-jongens haar een enkele maal uit haar evenwichtige rust te brengen, maar doordat tante Janna zoo doof als een pot en daarby tamelijk bijziende was, gingen haar de meeste balda digheden onopgemerkt voorby. Niet alzoo de distributie Dat was haar dagelijksche vijand, te geniepiger om dat zij niets van zijn gedragingen begreep en zij zich machteloos aan zijn looze aanslagen overgeleverd zag. De bon-kaarten waren volslagen onbegrijpelijk voor haar en eerst dan dacht zij er iets van te begrijpen, als zy hen omgekeerd zoo dicht onder haar gezicht bracht, dat het leek of zij er de drukinkt met haar neus wilde afstooten. Een deel van haar kaarten was steeds zoek, dan was het haar boter-kaart, dan haar textiel-kaart die in ongebonden vryheid een slippertje maakte en eindelijk op de meest ondenkbare plaatsen terug gevonden werd. Die narigheid was al direct begonnen. Nog was de distributie alleen maar tot suiker en boter beperkt of het was al mis en trachtte ze de kruidenier met de fonds-kaart van do begrafenis-vereeniging af te sche pen. Waarmee hij natuurlijk geen genoegen nam. Het toen volgende dispuut leent zich helaas niet voor weergave, wijl tante Janna bijna alleen het woord voerde en ook omdat tante Janna vroeger met een bootsman was getrouwd. Toen het aantal gedistribueerde artikelen toenam, rees de vloed van vragen in ieder huisgezin, maar wel in het bizonder in de woning van tante. Op de meest ongelegen oogenblikken van den dag zag zij zich ge dwongen om op jacht te gaan naar haar voortvluchti ge distributie-bescheiden. Op een morgen vond er een ware opschudding plaats voor tante Janna's huis. Op de stoep stond de melk boer en trachtte haar uit te leggen, dat hij niet meer zoo mal aan de boter kwam en dat zy bonnen of de boter terug moest geven. Maar tante heeft heel haar leven tot de behoudende partij behoord en huldigt door dik en dun den stelregel, dat je houden moet wat je hebt. En dus klemde ze de boter stevig tegen Zich aan en week geen duim. „Bonne 1" schreeuwde de melkboer en de dorpsjeugd herhaalde dien kreet in koor, zoodat de buren nieuws gierig naar buiten keken. ,,'k Verroest jou!" mommelde tante Janna. „Je hewwe je sente had I" „Bonne, 'k moet nag bonneschreeuwde de melk boer wanhopig en de jongens schreeuwden mee als dol. „Hoepel nou maar op 1" zegde tante onverstoorbaar. „Je hewwe je sente had en blompap hew'k vandaag niet nóodig Toen schoot de melkboer een listig idéé te binnen. Hy frutselde wat in z'n jaszak en bracht een bon ▼lak bij haar oogen. Tante staarde en probeerde het te lezen. Weliswaar stond er niets op te lezen, doch dat wist zij niet. _Wat is dat vroeg zij nieuwsgierig. „Lóotjes De melkboer zuchtte en stelde z'n stembanden weer in de waogschaal, maar nu met meer resultaat. „Bonne Moet je bonne hewwe vroeg tante. „Maar weerom hei-je dat direkt niet 'zoid En ze Hompelde zelfgenoegzaam naar de keuken, zocht in de kast, bedacht zich, legde haar portemonnaie in de brood-trommel en hompelde naar de woonkamer, zocht in de ééne tafel-la, legde er verstrooid de boter in en zocht verder in de andere la. Nog gedurig in zichzelf mommelend scheurde ze een strookje bonnen van de vleesch-kaart, hompelde naar de deur en gaf ze den melkboer en snauwde, toen hy protesteeren wilde: „De rest murgen maar, 'k heb nouw gien toid 1" en smeet krachtig de deur in het «lot, gedachtig aan de spreuk-van haar moeder: „Venters wete altijd wat En de melkboer trok in arremoede af, het wapperen de strookje bonnen tusschen duim en wijsvinger ge klemd en zegde heimelijk een heel leelyk wooTd. Die week scheepte tante den kolen-boer af met een gort-bon en deed den bakker een kolen-bon cadeau, toen kwam er verandering. De familie was het er over eens, zoo ging het niet langer. Dat kwam vast te staan op den verjaardag van oom Gert, waar ook ik door mijn ongelukkig gesternte heen gedreven was. Want had Ik geweten wat mij te wachten stond, ik zou er niet heen gegaan zijn al viel er goud te halen Eén moest de bonnen van tante Janna beheeren, hadden zy uitgevonden en nu hadden zij gedacht, dat ik de meeste vrije tyd had en net zoo dikwijls van huis kon gaan als ik dat verkoos en zij hadden er bij gedacht, dat het precies iets voor mij was om op een andermans bonnen te passen. En of ik al krachtig protesteerde en verzekerde, dat myn rug te zwak en mijn schouders te smal waren om er zulk een moeilijke taak op te leggen, het baatte niet. Zij werden zelfs boos, toen ik inderhaast een stuk of wat neven en nichten opnoemde, die veel dichter bij tante Janna woonden dan ik. Oom Gert kneep eerst z'n linker- en daarna z'n rechter-oog dicht en insinu eerde hatelijk: „Je zouwe meist denke, dat 'et je te veul werk is Toen capituleerde ik. Er zijn tenslotte een massa menschen, die er precies tusschen uit weten te knypen als er een moeilijk baantje opgeknapt moet worden. Gelukkig hij, die zulke talenten heeft I Want om de waarheid te zeggen zag ik er tegen op •ls tegen een berg. Tante Janna mist ten eene male dat, wat men gewoonlijk een beminlijk humeur noemt en dat zy „kaktussies" pleegt op te kweeken en het liefst de stekeligste soorten is voor my nog steeds een onweerlegbaar bewys, dat eens men schen geest een stempel op zijn omgeving drukt. Maar hoe dit rij, op een herfst-morgen, toen een motregen verveeld neer-druilde en alles doorweekte, «ette ik koers naar tante Janna en stevende een st|jf kwartier later b|j haar binnen. balke'niéf op je kop krogge 1" ,,'k Had 'et nag al druk 1" loog ik onvervaard. „Dat zal welknikte tante vinnig. „Jij hewwe 't altoid druk 1" Ik wist nie wat te antwoorden, want ik had niet zooveel beslommeringen, dat ik haar niet eens had kunnen opzoeken. Maar ik had het dag na dag uit gesteld, tot ik in geen maanden bij het oude mensch- je was geweest. „Nou dat je er toch benne, kei-je óok wel een koppie koffie krogge ging tante door en zonder op mijn antwoord te wachten, schommelde zy uit de „pronk- kast" een kopje op en schoof me een dampende kom koffie toe, zoo zwart als een neger en rijkelijk voorzien van suiker. Toen meende ik dat het oogenblik daar was om paedagogisch op te treden. Ik boog me over de tafel naar haar toe en schreeuwde: „Je zette de koffie veuls te sterk 1" Het effect ging ver boven mijn verwachting. Haar krent-oogjes keken me striemend aan en konden blikken doodenik was er onder gebleven. Sprakeloos nam ze mij op en klapte van pure verbazing haar mond open cn dicht. „Nou niet erger bracht ze eindelyk uit, „Dat heb wat te zeggen over m'n koffie En steeds radder pratend, bracht zy my overduidelijk aan het ver stand, dat zy al een dikke vijftig jaar der eigen bakkie had gezet en dat ze wel wist hoe zij dat klaren moest, zonder dat ik er mijn neus in had te steken. De woorden roffelden als mitrailleurs kogels over me heen en ik kon niets anders doen, dan rustig de straf-predikatie aanhoren. „Hoe oud bei-je smaalde zij, „Twuntig Voif en twuntig Je benne nag niet iens droog achter je oore en je wouwe je met m'n bedoeninkje ophouwe Nou je kenne gerust opdanse En zoo ging zij nog een heele poos door, tot ik zelf overtuigd werd van m'n eigen zielige onmondigheid. Toen zweeg zy om adem te scheppen en ik nam mijn kans waar. ,,'t Is distributie 1" schreeuwde ik. „Zoo vroeg ze gerekt en ik kon haar bijna hoo- ren denken. Toen kwam de onvermijdelijke vraag: „Wat is dat, distributie Ik begon te rweeten. Hoe kon ik haar uitleggen wat distributie beteekende Men kan in iedere ency clopaedic prachtige definities lezen van dat woord distributie, maar het stond te vreezen, dat ik een draai om m'n ooren zou oploopen als ik die in haar oor schreeuwde. Want het is een ferme oude dame, die tante Janna en zij beschouwt haar vele' neven en nichten nog steeds als brakjes, die men alleen maar met straffe hand kan regeeren. „Dat beteekent, dat je niet krogge kenne, wat je wille lichtte ik haar in en was verbaasd over m'n eigen vindingrijkheid. „Zoo zegde zy weer en ik las op haar gezicht, dat zij het niet vertrouwde. „Weerom ken ik niet krogge, wat 'k hewwe wil Heb 'k gien geld in me hande ,,'t Is oorlog 1" „Zoo Da's toch bar Weerom is het oorlog Ik haalde myn schouders op. Wat wist ik ervan „Je hewwe nouw bonne nóodig as je wat kóope wille". „Weerom hew 'k bonne nóodig ,,'t Is distributie „Zoo weerom Toen gaf ik het op en machtigde mijzelf tot het nemen van die maatregelen, die ik noodig achtte. Wonderlijk genoeg stelde zy mij welwillend de distributie-bescheiden ter hand en vroeg of ik dacht of zij er ook geld op halen kon. Want van alle dingen acht tante Janna geld wel het begeerenswaar digste goed. Niet om het geld zelf de varkens willen het niet vreten is een vaste stelregel van haar maar omdat zij steeds de één of andere stille genegenheid heeft zoo een nieuwe kachel of eerr rel-geblomd tafelkleedje en ook omdat haar pensioentje niet toelaat zulke uitbundige wenschen te vervullen. Toen ik haar vraag dan ook ontken nend beantwoordde, daalde haar belangstelling be neden nul. Zielige, ouwe tante Janna Toen ik haar verliet om met haar leveranciers af spraken te gaan maken, was ik overtuigd orde op de zaken gesteld te hebben en meende ik de wanorde overwonnen te hebben. Alleen haar textiel-kaart was onvindbaar. Ze dacht, dat z' em in de kachel ge smeten had, zegde zij overschillig Het was volslagen hopeloos. Toen de winter kwam had tante zich ondanks alle voorzorgen en vermaan zoo duchtig geweerd, dat zij naar menschelijke berekening eerst omstreeks Januari brandstof zou kunnen koopen. En met haar kruidenier had zij gedurig de grootste ruzie. „Hoi ken me toch wel een hallef keissie brengc snibde zij. Maar halve kazen zonder bon behoren tot het verleden en toen de kruidenier haar dat trachtte uit te leggen, verloor tante haar geduld en schreeuw de: „Je hewwe niet te denken, dat je nog ien rooie sent an me verdiene 1 En deuze rommel kei je óok •ïv.V Af*v»x/ï«jënicr*naar In dfcn Stéék. Óok"3e melkboer vond niet langer genade in haar oogen en een paar weken daarna dankte ze haar bakker af, omdat hij haar geen krenten-broodjes kon leveren. „Bei-jy een bakker en je hewwe gien iens krenten broodjes Je kenne wel opdoeke En hij kwam eveneens niet meer. Tenslotte kon dat niet zoo blijven. Het brandstof-probleem werd opgelost, doordat ieder zich bereid, verklaarde een paar scheppen af te staan. Dat leverde maandelijks een mud op, want wij zijn met een groote familie. Maar nauwelijks had tante Janna de brandstof in huis of zij begon te stoken, dat haar kachel dreigde te barsten. „Ze was zoo kleums as een kip vertelde zij mij in een ver trouwelijk oogenblik en terwijl ze dat zegde zag ze purper van de hitte. Zoo was het niet met de brandstof alleen, maar zoo was het met alles. Tante verstond de kunst om alles vlug op te maken, hóé vlug hadden wij eigenlyk nooit geweten, totdat de distributie ons dat onthul de. Maar toen was het ook vreeselijk en niet te stui ten. In dien tijd belegerde zij ook het kruideniers-winkel tje tegenover haar woning en schommelde op de meest ongelegen oogenblikken dwars de straat over en was niet voor de toonbank weg te slaan. Ja, zy liet zelfs de juffrouw een lijstje boodschappen klaar maken, betaalde en verzekerde, dat ze de bonnen wel op my verhalen kon, want „ze wist er zelf zoo gien end in, zie je". Maar die snoode opzet slaagde maar één week, de volgende week stootte zij geducht de neus. Er kwam een tyd, waarin de slager haar geen vleesch kon leveren, tante Janna kon geen woorden vinden, scherp genoeg om dien slager over de rekel te halen en het kostte mij niet weinig welsprekend heid om haar te overtuigen, dat de slager geen grief tegen haar had en dat hij haar graag wilde leveren, maar dat hy niet te leveren had. Maar haar leven beteren Dat kon tante Janna niet en nauwelijks was ik de kamer uitgestapt met een weinigje hoop haar een beperkt inzicht in de hedendaagsche verwikkelingen te hebben gegeven of zy riep me na „Je gane langs de slager niet Nóh, bestel den effe een pond sau- sijsies voor me 1" Toen heb ik een meer dan kernachtig gebiedend* wijs enkelvoud gebezigd. Nu zit tante bij mijn zuster Nel. Zij heeft een eigen kamertje met een eigen kachel en een eigen theepot. Maar ze krijgt dagelijks niet meer dan zooveel kolen, zooveel thee en zooveel van alles wat gedistribueerd wordt als zij kan toeloo- pen. Telkens als ik haar zie zitten, moet ik denken aan dien edelman, die Floris V toevoegde: „Nu zijn uwe hooge sprongen gedaan, heer graaf 1" Tante's hooge sprongen zy hield en houdt van lekker eten zijn gedaan en dit is het wonderlijk ste van alles, zij wil niet meer bij Nel weg. Ook dan niet als de distributie voorbij is. Want dat en nog een reeks van jaren hoopt zy te beleven. Late Zomer Als de rivalen in vollen ernst hun knikkerstrijd in dezen knikkertijd uitvechten, is het publiek op de tribune een en al aandacht. Pax-Holland We zijn de laatste week van Aiei ingegaan en., in menig huis brandt nog de kachel, en jassen en man tels zijn nog niet te missen. Zóó'n koud voorjaar hebben we nog nóóit gehad.... zoo hoorde ik vaJidaag (26 Mei) nog klagen. Dat er echter ook in dit opzicht niels nieuws onder de zon is, bewij9t wel onderstaand gedicht van den bekenden schrijver Mr J. van Lennep, gemaakt op den a'ag van den officieelen aanvang van den zomer: 21 Juni 1855. En nu 't is reeds de langste dag: Reeds moest de zomer komen En 'k heb in Neerland, wadr ik zag, Geen voorjaar nog vernomen. Van koude tril ik als een blad Terwijl ik zit te schrijven: Zoo ik geen wollen dekens had, Ik zou in 't bed verstijven. Vertoont zich soms een zonnestraal, Steek ik den neus eens buiten, 'k Zorg, dat ik fluks hem binnenhaal, Om 't venster weer te sluiten. Een gure, scherpe Noordenwind Is nimmer moe van blazen. Hier helpt noch valgordijn noch blind, Noch tochtlat voor de glazen. Ik waag niet zonder overjas, Mijn huisdeur uit te loopen. En haast mij, dien, of 't winter was, Wel stevig dicht te knoopen. 'k Grijp, onder 't voortgaannaar mijn hoed» Eer mij de wind betrekke, En, zonder dat ik iemand groet, Den schedel mij ontdekke. De dames ochzijn desperaat: Niet eene durft het wagent Indien zij zich vertoont op straat, Een nieuw toilet te dragen. Thans spreken bosch noch beemd noch veld Van zoete minnarijtjes; Geen kastelein verdient er geld Aan buitenfeestpartijtjes. Waar schuilt ifc vraag het nogmaals, och I De Lente in wat hoeken 1 Waarin misdeden wij haar toch, Dat ze ons niet wil bezoeken 17>

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1941 | | pagina 10