II 11 lil I I4IU .in U
RECHTOP en welbewust zat de oude heer Blinc-
kert in zijn fluweelen leuningstoel. Die stoel
jvee kort geleden opnieuw bekleed niet duur, zacht
fluweel, want nieuwerwetsch prulgoed wou hij niet
hebben.
Zijn gezicht had een gezonde, roae kleur, zijn lange
haar was golvend, vol en grij6. e\enals zijn wel
verzorgde baard". Hij wiet wel, dat die baard
ouderwetsch was. maar daaj- hield hij van. Ouder-
vfstsch was eerwaardig en deftig.
Toch waa er den laateten tijd eenigft verandering
zichtbaar. Zijn haar waa niei zoo keurig verzorgd,
zijn baard niet meer zoo correct gekamd en ge
scheiden ala vroeger.
Dat kwam, doordat er van binnen ieta ging hape
ren aan zijn evenwicht.
Met Paschen waa dat al begonnen. Eigenlijk al
eerder.
Zijn leven lang had bij toorepoedig zaken gedaan
en een kapitaaltje verzameld De voorspoed liad
hem nog meer verechaftaanzien bij do menschen,
een plaat6 in den kerkeraad, een functie in de
kieevereeniging en in het schoolbestuur. Dat ging
goed. Hij waa niet dom en hij had een zakelijk
inzicht. Zelfa waa zijn naarn genoemd ale candi-
daat voor den gemeenteraad'.
Toen de kinderen getrouwd waren, waa hij gaan
rentenieren, samen met zijn vrouw.. Zijn bestuurs
functie^ had hij aangehouden; dat kon hij op zijn
elofjea af en het hield hem jon*r en in contact
met de were'd, zoodat het leven niet langa hem
heen ging.
Dat waa óók goed gegaan.
Maar zijn vrouw etierf en hij bleef alleen. Inwo
nen bij zijn kinderen wou hij niet. want dat zou
hem zijn zelfstandigheid kosten. Hij zocht een goed
pension bij bevriende menechen. Daar trok hij in
met eigen meubelen, nauwkeurig uitgezocht.
Zijn nieuwe woning stond in een andere stadswijk,
dus bet ambt in de kerk kwam te vervallen en
voor schoolbestuur en kieeveTeeniging moest hij
bedanken.
Toen werd hij eenzaam.
In het begin hield hij zich goed. Hij ging veel
naar buiten en bleef opgewekt, althans, hij deed
a.'aof. Ook ging hy wel eens logeeren bij een van
zijn kinderen.
Dat alles waa maar tijdelijk, het ging voorbij.
De winter begon lang te duren, veel langer dan
anders naar het scheen. Het gure weer van het
vroege voorjaar joeg hem van de straat, sloot hem
op in zijn kamer.
Daar ging hij zitten peinzen. Hij begon met prettige
ged&ohten: Zijn voorspoedige zaken, zijn veeljarigen
arbeid op verschillend gebied, de glorie, de eer en
den o'ank, die hij had geoogst.
En telkens weer doolden zijn gedachten door den
tuin van zijn voorbije leven. Daar waren hoogten en
diepten. Hoogten van zegen, van geslaagden arbeid
en feestelijke gedenkdagen. Diepten van teleurstel
lingen en zono'e, ook duistere kronkelpaadjes, waar
op de zon niet Bchijnen mocht, want dan zouden er
kromme dingen zichtbaar worden.
Het P^aschfeest had verademing gebracht. Het
Evangelie van den opgestanen Heiland, den Over
winnaar van dood' en graf, was hem een Blijde
Boodschap geworden, sterker dan anders, dddhter bij
hem, meer persoonlijk, voor hém zelf.
Dat had zijn loven verinnigd, zijn geestelijke hori
zont verwijd, zijn blik afgewend van het aardsehe,
het verleden terug gedrongen, het schouwvenster met
uitzicht op de eeuwige toekomst wijder open ge-
stooten.
En later had het hem vervuld met schaamte, dat
hij zijn beate levenskrachten had besteed aan aard
sehe belangen. Het schuldgevoel en het besef van
Rennes woonde, is
een bronzen gedenk
plaat onthuld ter na
gedachtenis aan de
componiste en mu-
ziekpaedagoge. De
onthulling geschiedde
door de dames van
Eist, een tweeling,
die vroeger van Ca
tharine van Rennes
les heeft gehad. Het
oogenblik der ont
hulling, welke door
zeer velen werd bij
gewoond.
(Foto Pax-Holland)
JLM
Gods oneindige lankmoedigheid hadden hem klein
gemaakt.
Toen heeft hij »ioh een oogenblik gevoeld als een
eenzame drenkeling in een losgeslagen wereldzee.
Hij raalkte zijn vastheid kwijt, zijn wereld ging hem
ontzinken. Niet de wereld op een afstand, maar zijn
eigen wereld, waarin hij zijn leven lang geleefd had.
Nu keek hij uit naar Pinksteren. Zou Pinksteren
hern de aanvulling brengen van hetgeen Paschen
gaf Paschen had hem ten slotte losgeslagen, zou
Pinksteren hem opnieuw verankeren in zijn geloof
Aoh, hij zag nu wel, hoe uitwendig-en oppervlakkig
hij geleefd had. Dat moest anders wezen en dat kon
ook, als hij zijn evenwicht maar weer terug had
Pinksteren, het feest van den Heiligen Geest. Het
bad hem nooit iets gebracht, nooit iets gezegd. Hij
wist er geen weg mee. Wat kon hij er rnce begin
nen Het was zoo onwezenlijk. Bij het Kerstfeest
heeft men een kribbe en een Zaligmaker, die in de
wereld kwam. Bij het Paaschfeest een open graf en
een opgestanen Heiland. Maar welke waarneembare
werkelijkheid heeft Pinksteren
Hij zou naar de kerk gaan, goed luisteren, goed tot
zich laten doordringen. Dan kon hij misschien nog
feestvieren, want het was toch feest I Vroeger had
hij wel gelezen van vervuld worden met den Geest.
Maar dat had hij niet begTepen. Paolu6 had de pas-
gedoopte bekeerlingen de vraag gesteld: „Hebt gij
den Heiligen Geest ontvangen, toen gij geloofd
hebt Dat had hij altijd vreemd gevonden. Dat was
toch niets voor den tegemvoordigen tijd
Hij zette zich in de kerk in een rustig hoekje. Dc
prediking had den Geest tot onderwerp. Do Geest
werkt door het Woord. Leest het Woord. Leest het
dagelijks aan tafel. Laat de kinderen meelezen, elk
in een eigen Bijbeltje.
Zoo werd de prediking over den Geest een preek over
het Woord, de Schrift, den Bijbel. Goed, heel goed
op zichzelf, maar een Pinkster-evangel ie werd het
niet.
Peinzend en hoofdschuddend liep hij naar ihuia. Ge
slagen betrad hij ziin eenzame kamer. Nu had bij
Ihet goed gehoord, nu stond het voor hem vast:
De dominee wiet er ook geen weg mee.
Hij legde zijn hoofd in zijn handen, hij kon wel
schreien
Op den Tweeden Pinksterdag was zijn stemming wal
verbeterd. Hij dacht aan do woorden van den pre
diker en greep zijn Bijbel.
Wat hij las, boe<ide.
„Wat vader onder u, dien dc zoon om brood bidt,
zal hem een steen geven? Indien dan gij die boos
zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel
te meer zal uw hemolsohe Vader den Heiligen Geest
geven dengenen, die Hem bidden I'
Hij legde het Boek neer en glimlachte. Het was dus
waar: De Geest gebruikte het Woord, want deze les
las hij in zijn Bijbel t
Maar die les hield ook in, dat lezen alleen niet ge
noeg was.
Opnieuw boog bij zijn hoofd, maar schreide niet.
Hij bad.
Voor de eerste maal in zijn leven bad hij om den
Heiligen Geest
U gewijd
Geef, dat mijn leven zij, o Heer,
Een vroolijk brandend licht,
Een kaars, die altijd helder schijnt.
Waar 'k ook mijn schreden richt.
Geef, dat mijn leven zij, o Heer,
Een bloem, die vreugde geeft,
Tevreden bloeiend, waar mij God
Een plaats gewezen heeft.
Geef, dat mijn leven zijt o Heer,
Een blij, vertroostend lied,
Dat and'ren helpt om sterk te zijn.
Waardoor ik zelf geniet.
Geef, dat mijn leven z\j, o Heer,
Een staf, der zwakken steun,
En dat ik niet op eigen kracht,
Verstand of voorspoed leun.
Geef, dat mijn leven zij, o Heer,
Een lofzang, U gewijd,
Een lied, dat zingt van blijden dank
Voor wat Gij mij bereidt.
ZWARTE JAN
door SJOERD LEIKER.
IN de vorige roman van Sjoerd Lei-
ker „De Laatste Man" ben ik, eerlijk
gezegd, blijven steken.
De sfeer van dat boek was mij te on
wezenlijk, de toon te gewild. Ik heb
het niet willen bespreken omdat ik
desondanks voelde, den schrijver on
recht te sullen doen. Het kan immers
goed gebeuren, dat een of ander boek
ons niet „ligt", waardoor de criticus
den schrijver in dat geval veelal geen
recht doet.
Nu ik „Zwarte Jan" gelezen heb, wil
ik toch niet verhelen, dat De laatste
man my zoo is tegengevallen, omdat
't mij zooveel te meer genoegen doet,
Van „Zwarte Jan" zooveel goeds te
kunnen zeggen.
Alle goede kwaliteiiten van Sjoerd
Leikers talent, dat reeds ontdekt is
in eenige zijner korte verhalen, vindt
men in dit boek vereenigd. Leiker
heeft allereerst geluk gehad met zijn
onderwerp.
Zwarte Jan, zoo lezen wij in het
prospectus, is een kleine Indische joe
gen, een halfbloed, zoon van een
koloniaal en een Javaansche vrouw,
die door zijn vader, na beëindiging
van zijn diensttijd, wordt meegenomen
naar Friesland. De vader hertrouwt
en het k'ind komt in de warwinkel van
een Aiw gezin terecht. Zoo wordt het
prille leven van dit kind met onder
gang bedreigd door het egoïs
me en de liefdeloosheid van
de hem omringende groote
menschen.
Dan komt de eerste redder
het hoofd van de school.
Deze al te geestdriftige pio
nier in nieuwe leermethodes
ziet In den jongen 'n artist en
laat hem een eerste opleiding geven
in de muziek. Door de vele onoverko-
menlijke moeilijkheden blijkt hij ech
ter onmachtig het kind in een beter*
omgeving te brengen, waar zijn talen
ten tot recht kunnen komen. Het is ten
slotte de zeer zakelijke vrouw De
Haan, een kalkbranders-weduwe en
leidster van een groot bedrijf, die reso
luut ingrijpt en het kind bij haar in
huis neemt Haar doorzettingsvermo
gen wint het van de psychologie en
den geestdrift van den meester.
Onder haar leiding groeit Zwarte Jan
op tot een standvastig mensch, door
superieuren en collega's bewonderd,
ook om zijn aangeboren Javaansche
stabiliteit.
Innerlijk blijkt hij een droomer maar
desondanks verricht hij zyn harden
zakelijken arbeid energiek en met volle
toewijding. Hy heeft zich een doel ge
steld in het leven, streeft dit hardnek
kig na en weet het ten slotte ook te
bereiken.
De talrijke bijfiguren maken dit boek,
aldus het prospectus, tot een groot en
boeiend geheeL
Met deze, voor een prospectus vrU
sobere aanduiding, kan ik my geheel
vereenigen.
Allereerst heeft Leiker zich gelukkig
niet uitsluitend bepaald tot het kinder
leven van Zwarte Jan. De Jaapjeg,
Meryntjes, Bartjes, Flipjes en Koon
tjes zyn elkaar vooral in de laatste
jaren wel wat al te snel opgevolgd.
Leiker gaf méér. En hoewel ik uiter
aard moèilijk kan controleeren of Lei
ker de psyche van een halfbloed heeft
doorgrond, heeft zijn werk mij niette
min literair gezien, als zoodanig over
tuigd. Leiker heeft veel gevoel voor
sfeer men lette eens op de eerste
bladzijden van dezen roman, waarin
op indringende wijze de sfeer vóór het
inslapen wordt beschreven.
Het treft direct, dat deze schrijver
meer „naar binnen gekeerd" schrijft
dan zich verliest in uiterlijk effect
bejag, zooals bijvoorbeeld al heel hin
derlijk sprake is in de onlangs even
eens bij Callenbach verschenen boeren
roman van Fenand van den Oever, ge
titeld „Caspar van Adel". Wanneer
men deze beide boeken naast elkaar
legt, dan treft den critischen lezer on
middellijk het zeer groote verschil.
Caspar van Adel is een boek met felle
contrasten, grove" lynen en wonder
baarlijke uitkomsten. Een staaltje van
echt „volkstooneel" zonder zelfs een
schuchtere poging om van carricaturen
rn*nschen te maken. Het gaat dan
literair op een koopje er wordt uit
sluitend met zwart en wit gewerkt.
Hoeveel fijner en dieper is het kleu
rige beeld, dat Leiker ons teekent van
de sfeer in de Hondesteeg; het arme
lijk buurtje, van schippers, venters,
katteslachters en Joden, waar de klei
ne Zwarte Jan, de dag nadat zyn va
der als oud-strijder met een muziek
corps is verwelkomd, in de Hondesteeg
„wordt vrij gelaten".
Alle troeven voor een melodrama la
gen hier voor het grypen. Dc oud-kolo
niaal die een bruin jongetje mee
brengt dat straks een harde tweede
moeder krygt en twee venijnige stief-
broertjes. Een oude poke die aan de
drank verslaafd is, enz.! Wét maar
denkbaar is aan uitstalling van ont
worteld menschenbestaan, vindt ge
hier aanwezig, doch dit is de groote
verdienste van Leiker, dat hij immer
zoo goed afstand nam en dat alles met
onsentimenteele liefde omvat houdt
Men proeft uit menige bladzijde de
sterkende invloed van den overleden
prozaïst Van Eerbeek, voor wien Lei
ker. groot# eerbied koestert. Het is de
indringende manier van met een enkel
woord een situatie aan te duiden,
menschen te doorzien in hun geestelij
ken nood en de weldadige eerbied van
den schrijver voor elk menschelyk
wezen dat hy, al schrijvende, voor
zich zelf en den lezer opzoekt en tot
lezen wekt.
Of de schrijver dc psyche van den
jongen halfbloed niet geheel heeft aan
gekund Inderdaad, dit zal wel niet.
De Javaan is gesloten en er blijft ook
in dit boek het raadsel van een ander
Ik zie het als een verdienste dat Lei
ker geen pogingen heeft aangewend
Zwarte Jan „psychologisch" te ver
klaren. Misschien is hij daardoor zoo
goed geslaagd om hem voor oogen te
stellen.
Hoewel dus de titel den inhoud niet
geheel dekt, danken wij het ontbreken
van vele bladzyden ontleedkunde,
waarschijnlijk aan de aanwezigheid van
zoovele bijfiguren, die meer dan eens
hoofdfiguren kunnen genoemd wor
den.
De figuur van de kalkbranders-wedu-
we is zeker een vondst. En de lichte
charge op de experimentcerende on
derwijzer is, doordat de sehrijver alle
carricatuur heeft weten te vermijden,
een in de vele aardige episoden uit dit
kleurige, menschelijkc boek.
De verschijning van zulk een roman
geeft ons weer moed, als wij denken
aan de inzinking van ons Prot. Chr.
front na het verscheiden van Van
Eerbeek en mevrouw KuyperVan
Oordt.
Sjoerd Leiker heeft zich met dit boek
een plaats veroverd" onder de jonge
Prot. Chr. auteurs.
P. J. RISSEEUW.
170
1.I fÜ iLÜ fi Ai 4
DOOR J.UTTO
fa 1
VAN alle vraagstukken, die zich in het leven aan
een mensch opdringen, vond tante Janna de
distributie wel het aller-moeilijkste. Zij snapte het
eenvoudig niet en dat was begrijpelijk. Want tante
Janna heeft in haar leven nooit veel met vraagstukken
te worstelen gehad, aangezien haar leven zoo glad als
een klok verloopen was. De hoogtepunten van ver
bijstering waren dan ook dagen wparop een taart
of een gastronomisch product smadelijk mislukte. Dan
ook vermochten de buurt-jongens haar een enkele
maal uit haar evenwichtige rust te brengen, maar
doordat tante Janna zoo doof als een pot en daarby
tamelijk bijziende was, gingen haar de meeste balda
digheden onopgemerkt voorby.
Niet alzoo de distributie
Dat was haar dagelijksche vijand, te geniepiger om
dat zij niets van zijn gedragingen begreep en zij zich
machteloos aan zijn looze aanslagen overgeleverd zag.
De bon-kaarten waren volslagen onbegrijpelijk voor
haar en eerst dan dacht zij er iets van te begrijpen,
als zy hen omgekeerd zoo dicht onder haar gezicht
bracht, dat het leek of zij er de drukinkt met haar
neus wilde afstooten. Een deel van haar kaarten was
steeds zoek, dan was het haar boter-kaart, dan haar
textiel-kaart die in ongebonden vryheid een slippertje
maakte en eindelijk op de meest ondenkbare plaatsen
terug gevonden werd.
Die narigheid was al direct begonnen. Nog was de
distributie alleen maar tot suiker en boter beperkt of
het was al mis en trachtte ze de kruidenier met de
fonds-kaart van do begrafenis-vereeniging af te sche
pen. Waarmee hij natuurlijk geen genoegen nam. Het
toen volgende dispuut leent zich helaas niet voor
weergave, wijl tante Janna bijna alleen het woord
voerde en ook omdat tante Janna vroeger met een
bootsman was getrouwd.
Toen het aantal gedistribueerde artikelen toenam,
rees de vloed van vragen in ieder huisgezin, maar wel
in het bizonder in de woning van tante. Op de meest
ongelegen oogenblikken van den dag zag zij zich ge
dwongen om op jacht te gaan naar haar voortvluchti
ge distributie-bescheiden.
Op een morgen vond er een ware opschudding plaats
voor tante Janna's huis. Op de stoep stond de melk
boer en trachtte haar uit te leggen, dat hij niet meer
zoo mal aan de boter kwam en dat zy bonnen of de
boter terug moest geven. Maar tante heeft heel haar
leven tot de behoudende partij behoord en huldigt
door dik en dun den stelregel, dat je houden moet
wat je hebt. En dus klemde ze de boter stevig tegen
Zich aan en week geen duim.
„Bonne 1" schreeuwde de melkboer en de dorpsjeugd
herhaalde dien kreet in koor, zoodat de buren nieuws
gierig naar buiten keken.
,,'k Verroest jou!" mommelde tante Janna. „Je
hewwe je sente had I"
„Bonne, 'k moet nag bonneschreeuwde de melk
boer wanhopig en de jongens schreeuwden mee als
dol.
„Hoepel nou maar op 1" zegde tante onverstoorbaar.
„Je hewwe je sente had en blompap hew'k vandaag
niet nóodig
Toen schoot de melkboer een listig idéé te binnen.
Hy frutselde wat in z'n jaszak en bracht een bon
▼lak bij haar oogen. Tante staarde en probeerde het
te lezen. Weliswaar stond er niets op te lezen, doch
dat wist zij niet.
_Wat is dat vroeg zij nieuwsgierig. „Lóotjes
De melkboer zuchtte en stelde z'n stembanden weer
in de waogschaal, maar nu met meer resultaat.
„Bonne Moet je bonne hewwe vroeg tante.
„Maar weerom hei-je dat direkt niet 'zoid En ze
Hompelde zelfgenoegzaam naar de keuken, zocht in
de kast, bedacht zich, legde haar portemonnaie in de
brood-trommel en hompelde naar de woonkamer,
zocht in de ééne tafel-la, legde er verstrooid de boter
in en zocht verder in de andere la.
Nog gedurig in zichzelf mommelend scheurde ze een
strookje bonnen van de vleesch-kaart, hompelde naar
de deur en gaf ze den melkboer en snauwde, toen hy
protesteeren wilde: „De rest murgen maar, 'k heb
nouw gien toid 1" en smeet krachtig de deur in het
«lot, gedachtig aan de spreuk-van haar moeder:
„Venters wete altijd wat
En de melkboer trok in arremoede af, het wapperen
de strookje bonnen tusschen duim en wijsvinger ge
klemd en zegde heimelijk een heel leelyk wooTd.
Die week scheepte tante den kolen-boer af met een
gort-bon en deed den bakker een kolen-bon cadeau,
toen kwam er verandering.
De familie was het er over eens, zoo ging het niet
langer.
Dat kwam vast te staan op den verjaardag van oom
Gert, waar ook ik door mijn ongelukkig gesternte
heen gedreven was. Want had Ik geweten wat mij te
wachten stond, ik zou er niet heen gegaan zijn al viel
er goud te halen
Eén moest de bonnen van tante Janna beheeren,
hadden zy uitgevonden en nu hadden zij gedacht,
dat ik de meeste vrije tyd had en net zoo dikwijls
van huis kon gaan als ik dat verkoos en zij hadden
er bij gedacht, dat het precies iets voor mij was om
op een andermans bonnen te passen. En of ik al
krachtig protesteerde en verzekerde, dat myn rug
te zwak en mijn schouders te smal waren om er
zulk een moeilijke taak op te leggen, het baatte niet.
Zij werden zelfs boos, toen ik inderhaast een stuk of
wat neven en nichten opnoemde, die veel dichter bij
tante Janna woonden dan ik. Oom Gert kneep eerst
z'n linker- en daarna z'n rechter-oog dicht en insinu
eerde hatelijk: „Je zouwe meist denke, dat 'et je te
veul werk is
Toen capituleerde ik.
Er zijn tenslotte een massa menschen, die er precies
tusschen uit weten te knypen als er een moeilijk
baantje opgeknapt moet worden. Gelukkig hij, die
zulke talenten heeft I
Want om de waarheid te zeggen zag ik er tegen op
•ls tegen een berg. Tante Janna mist ten eene male
dat, wat men gewoonlijk een beminlijk humeur
noemt en dat zy „kaktussies" pleegt op te kweeken
en het liefst de stekeligste soorten is voor my
nog steeds een onweerlegbaar bewys, dat eens men
schen geest een stempel op zijn omgeving drukt.
Maar hoe dit rij, op een herfst-morgen, toen een
motregen verveeld neer-druilde en alles doorweekte,
«ette ik koers naar tante Janna en stevende een
st|jf kwartier later b|j haar binnen.
balke'niéf op je kop krogge 1"
,,'k Had 'et nag al druk 1" loog ik onvervaard.
„Dat zal welknikte tante vinnig. „Jij hewwe 't
altoid druk 1"
Ik wist nie wat te antwoorden, want ik had niet
zooveel beslommeringen, dat ik haar niet eens had
kunnen opzoeken. Maar ik had het dag na dag uit
gesteld, tot ik in geen maanden bij het oude mensch-
je was geweest.
„Nou dat je er toch benne, kei-je óok wel een koppie
koffie krogge ging tante door en zonder op mijn
antwoord te wachten, schommelde zy uit de „pronk-
kast" een kopje op en schoof me een dampende
kom koffie toe, zoo zwart als een neger en rijkelijk
voorzien van suiker.
Toen meende ik dat het oogenblik daar was om
paedagogisch op te treden. Ik boog me over de tafel
naar haar toe en schreeuwde: „Je zette de koffie
veuls te sterk 1" Het effect ging ver boven mijn
verwachting. Haar krent-oogjes keken me striemend
aan en konden blikken doodenik was er onder
gebleven. Sprakeloos nam ze mij op en klapte van
pure verbazing haar mond open cn dicht.
„Nou niet erger bracht ze eindelyk uit, „Dat heb
wat te zeggen over m'n koffie En steeds radder
pratend, bracht zy my overduidelijk aan het ver
stand, dat zy al een dikke vijftig jaar der eigen
bakkie had gezet en dat ze wel wist hoe zij dat
klaren moest, zonder dat ik er mijn neus in had
te steken. De woorden roffelden als mitrailleurs
kogels over me heen en ik kon niets anders doen, dan
rustig de straf-predikatie aanhoren.
„Hoe oud bei-je smaalde zij, „Twuntig Voif en
twuntig Je benne nag niet iens droog achter je
oore en je wouwe je met m'n bedoeninkje ophouwe
Nou je kenne gerust opdanse En zoo ging zij nog
een heele poos door, tot ik zelf overtuigd werd van
m'n eigen zielige onmondigheid.
Toen zweeg zy om adem te scheppen en ik nam mijn
kans waar.
,,'t Is distributie 1" schreeuwde ik.
„Zoo vroeg ze gerekt en ik kon haar bijna hoo-
ren denken. Toen kwam de onvermijdelijke vraag:
„Wat is dat, distributie
Ik begon te rweeten. Hoe kon ik haar uitleggen wat
distributie beteekende Men kan in iedere ency
clopaedic prachtige definities lezen van dat woord
distributie, maar het stond te vreezen, dat ik een
draai om m'n ooren zou oploopen als ik die in haar
oor schreeuwde. Want het is een ferme oude dame,
die tante Janna en zij beschouwt haar vele' neven
en nichten nog steeds als brakjes, die men alleen
maar met straffe hand kan regeeren.
„Dat beteekent, dat je niet krogge kenne, wat je
wille lichtte ik haar in en was verbaasd over m'n
eigen vindingrijkheid.
„Zoo zegde zy weer en ik las op haar gezicht, dat
zij het niet vertrouwde. „Weerom ken ik niet krogge,
wat 'k hewwe wil Heb 'k gien geld in me hande
,,'t Is oorlog 1"
„Zoo Da's toch bar Weerom is het oorlog
Ik haalde myn schouders op. Wat wist ik ervan
„Je hewwe nouw bonne nóodig as je wat kóope
wille".
„Weerom hew 'k bonne nóodig
,,'t Is distributie
„Zoo weerom
Toen gaf ik het op en machtigde mijzelf tot het
nemen van die maatregelen, die ik noodig achtte.
Wonderlijk genoeg stelde zy mij welwillend de
distributie-bescheiden ter hand en vroeg of ik dacht
of zij er ook geld op halen kon. Want van alle
dingen acht tante Janna geld wel het begeerenswaar
digste goed. Niet om het geld zelf de varkens
willen het niet vreten is een vaste stelregel van
haar maar omdat zij steeds de één of andere stille
genegenheid heeft zoo een nieuwe kachel of eerr
rel-geblomd tafelkleedje en ook omdat haar
pensioentje niet toelaat zulke uitbundige wenschen
te vervullen. Toen ik haar vraag dan ook ontken
nend beantwoordde, daalde haar belangstelling be
neden nul. Zielige, ouwe tante Janna
Toen ik haar verliet om met haar leveranciers af
spraken te gaan maken, was ik overtuigd orde op de
zaken gesteld te hebben en meende ik de wanorde
overwonnen te hebben. Alleen haar textiel-kaart
was onvindbaar. Ze dacht, dat z' em in de kachel ge
smeten had, zegde zij overschillig
Het was volslagen hopeloos.
Toen de winter kwam had tante zich ondanks alle
voorzorgen en vermaan zoo duchtig geweerd, dat
zij naar menschelijke berekening eerst omstreeks
Januari brandstof zou kunnen koopen. En met haar
kruidenier had zij gedurig de grootste ruzie.
„Hoi ken me toch wel een hallef keissie brengc
snibde zij. Maar halve kazen zonder bon behoren tot
het verleden en toen de kruidenier haar dat trachtte
uit te leggen, verloor tante haar geduld en schreeuw
de: „Je hewwe niet te denken, dat je nog ien rooie
sent an me verdiene 1 En deuze rommel kei je óok
•ïv.V Af*v»x/ï«jënicr*naar In dfcn Stéék. Óok"3e
melkboer vond niet langer genade in haar oogen en
een paar weken daarna dankte ze haar bakker af,
omdat hij haar geen krenten-broodjes kon leveren.
„Bei-jy een bakker en je hewwe gien iens krenten
broodjes Je kenne wel opdoeke En hij kwam
eveneens niet meer.
Tenslotte kon dat niet zoo blijven.
Het brandstof-probleem werd opgelost, doordat ieder
zich bereid, verklaarde een paar scheppen af te
staan. Dat leverde maandelijks een mud op, want
wij zijn met een groote familie. Maar nauwelijks had
tante Janna de brandstof in huis of zij begon te
stoken, dat haar kachel dreigde te barsten. „Ze was
zoo kleums as een kip vertelde zij mij in een ver
trouwelijk oogenblik en terwijl ze dat zegde zag ze
purper van de hitte.
Zoo was het niet met de brandstof alleen, maar zoo
was het met alles. Tante verstond de kunst om alles
vlug op te maken, hóé vlug hadden wij eigenlyk
nooit geweten, totdat de distributie ons dat onthul
de. Maar toen was het ook vreeselijk en niet te stui
ten.
In dien tijd belegerde zij ook het kruideniers-winkel
tje tegenover haar woning en schommelde op de
meest ongelegen oogenblikken dwars de straat over
en was niet voor de toonbank weg te slaan. Ja, zy
liet zelfs de juffrouw een lijstje boodschappen klaar
maken, betaalde en verzekerde, dat ze de bonnen
wel op my verhalen kon, want „ze wist er zelf zoo
gien end in, zie je". Maar die snoode opzet slaagde
maar één week, de volgende week stootte zij geducht
de neus.
Er kwam een tyd, waarin de slager haar geen
vleesch kon leveren, tante Janna kon geen woorden
vinden, scherp genoeg om dien slager over de rekel
te halen en het kostte mij niet weinig welsprekend
heid om haar te overtuigen, dat de slager geen grief
tegen haar had en dat hij haar graag wilde leveren,
maar dat hy niet te leveren had.
Maar haar leven beteren
Dat kon tante Janna niet en nauwelijks was ik de
kamer uitgestapt met een weinigje hoop haar een
beperkt inzicht in de hedendaagsche verwikkelingen
te hebben gegeven of zy riep me na „Je gane langs
de slager niet Nóh, bestel den effe een pond sau-
sijsies voor me 1"
Toen heb ik een meer dan kernachtig gebiedend*
wijs enkelvoud gebezigd.
Nu zit tante bij mijn zuster Nel.
Zij heeft een eigen kamertje met een eigen kachel
en een eigen theepot. Maar ze krijgt dagelijks niet
meer dan zooveel kolen, zooveel thee en zooveel van
alles wat gedistribueerd wordt als zij kan toeloo-
pen.
Telkens als ik haar zie zitten, moet ik denken aan
dien edelman, die Floris V toevoegde: „Nu zijn uwe
hooge sprongen gedaan, heer graaf 1"
Tante's hooge sprongen zy hield en houdt van
lekker eten zijn gedaan en dit is het wonderlijk
ste van alles, zij wil niet meer bij Nel weg. Ook
dan niet als de distributie voorbij is.
Want dat en nog een reeks van jaren hoopt zy te
beleven.
Late Zomer
Als de rivalen in vollen ernst hun knikkerstrijd
in dezen knikkertijd uitvechten, is het publiek
op de tribune een en al aandacht.
Pax-Holland
We zijn de laatste week van Aiei ingegaan en., in
menig huis brandt nog de kachel, en jassen en man
tels zijn nog niet te missen.
Zóó'n koud voorjaar hebben we nog nóóit gehad....
zoo hoorde ik vaJidaag (26 Mei) nog klagen.
Dat er echter ook in dit opzicht niels nieuws onder
de zon is, bewij9t wel onderstaand gedicht van den
bekenden schrijver Mr J. van Lennep, gemaakt op
den a'ag van den officieelen aanvang van den zomer:
21 Juni 1855.
En nu 't is reeds de langste dag:
Reeds moest de zomer komen
En 'k heb in Neerland, wadr ik zag,
Geen voorjaar nog vernomen.
Van koude tril ik als een blad
Terwijl ik zit te schrijven:
Zoo ik geen wollen dekens had,
Ik zou in 't bed verstijven.
Vertoont zich soms een zonnestraal,
Steek ik den neus eens buiten,
'k Zorg, dat ik fluks hem binnenhaal,
Om 't venster weer te sluiten.
Een gure, scherpe Noordenwind
Is nimmer moe van blazen.
Hier helpt noch valgordijn noch blind,
Noch tochtlat voor de glazen.
Ik waag niet zonder overjas,
Mijn huisdeur uit te loopen.
En haast mij, dien, of 't winter was,
Wel stevig dicht te knoopen.
'k Grijp, onder 't voortgaannaar mijn hoed»
Eer mij de wind betrekke,
En, zonder dat ik iemand groet,
Den schedel mij ontdekke.
De dames ochzijn desperaat:
Niet eene durft het wagent
Indien zij zich vertoont op straat,
Een nieuw toilet te dragen.
Thans spreken bosch noch beemd noch veld
Van zoete minnarijtjes;
Geen kastelein verdient er geld
Aan buitenfeestpartijtjes.
Waar schuilt ifc vraag het nogmaals, och I
De Lente in wat hoeken 1
Waarin misdeden wij haar toch,
Dat ze ons niet wil bezoeken
17>