k Ixj
0NDAG5BLAD
J»
2.
Naar buiten!
Op nu, makkerslaat ons dwalen,
Op, naar buiten heen gesneld,
Schonk ons God nog meerder gavent
Vrijheid minnen wij als zij.
Daar eens woonden de Bataven,
Kloek, eenvoudigsterk en vrij;
Naar der bossen groene zalen,
Naar het open, vrije veld
Komt, naar buiten, laat ons dwalen,
Zingen dan naar hartelust,
Vrijer, frisser ademhalen,
Tot weer d' avond roept tot rust.
Ja, wij zijn Batavenzonen,
Wakker, sterk en onvervaard,
Laat ons dat bij 't spel reeds tonen,
Later eens voor land en haard
Een vertelling uit 't Oorlogsjaar 1940
Door J. SNOEP
JA, hij heeft een fijne dag gehad. Veel gezien en
veel met z'n makkers gepraat. Maar zo gezellig
thuis bij Tfeun van Gent en nu weer even bij
Kees de Koning dat? vindt hij wel de mooiste
ogenblikken van deze dag.
Wat is 't bij hem thuis toch heel anders. Moeder
altijd vermoeid en zuchtend, vaak ook ziek, en
AntonWat zou Anton vandaag gedaan
hebben Zou hij al thuis zijn, of zou 't weer zo
laat worden als gisteravond
Thijs is al in de straat ginds woont hij. Hoe
dichter hij z'n 'huis nadert hoe langzamer hij
loopt. Wat ziet 't er hier overal vuil en have
loos uit. 't Begint donker te worden, dat maakt
de straat nog triester.
Hoe komt 't toch, dat hij daar vroeger nooit erg
in had Hij woont hier toch al lang. Zou 't komen
omdat 't bij Kees en Whn en Frans zo heel anders
is Ja, die hebben nog een vader maar toen
z ij n vader nog leefde, was 't thuis ook nooit
prettig en vrolijk zoals bij die anderen.
Moe en verdrietig stapt Thijs de armelijke woning
binnen. De deur staat open, hij behoefde dus niet
te bellen.
In de achterkamer brandt nog geen licht. Zijn
moeder zit bij 't raam. Ze schrikt op als haar
jongen binnenkomt. Ze zat zeker te dommelen.
„O, ben jij 't zegt ze. „Ik dacht dat 't Antoiii
was'
„Is Anton dan nog niet thuis Waar is hij naar
,,'k Weet 't niet. Hij is vanmiddag na 't eten weg
gegaan en -'k heb hem niet meer gezien. Als er
maar niets gebeurd is".
Thijs begrijpt wel wat moeder bedoelt. Anton
heeft een paar vrienden, die niet deugen. Ze
gaan wvl eens naar de herberg en nemen Anton
dan mee. Al een paar keer is dit gebeurd. En dan
doet Anton zo raar als hij thuis komt. Z'n moeder
is dan bang voor hem ,en probeert hem maar
zo gauw mogelijk naar bed te krygen. Natuurlijk
vreest moeder, dat dat vandaag weer is gebeurd.
En Thijs is er ook bang voor waarom komt
z'n broer anders zo laat thuis
Zijn moeder is opgestaan en haalt uit de kast
een bordje met vier boterhammen. Ook schenkt
ze hem een kopje thee in. Ze knipt 't licht aan
en trekt de gordijnen dicht.
„Eet nu maar gauw", zegt ze, „je zal wel honger
hebben na zo'n fietstocht".
Thijs begint te eten. Eerst had hij niets geen
trek, maar de eerste boterham smaakt hem best.
Z'n moeder heeft gelijk zo'n dag in de buiten
lucht maakt hongerig.
Onder 't eten vertelt Thijs .z'n moeder wat hij
vandaag allemaal beleefd heeft, 't Doet haar ge
noegen dat haar jongen een prettige dag heeft
gebad. Ze wilde eerst van die fietstocht niet
weten, bang als ze was dat 't Thijs te veel ver
moeien zou.-Hij is zo erg ziek geweest, en dokter
zei dat hij 't eerste jaar moest oppassen. Maar
't schijnt Thijs toch goed bevallen te zijn. Hy
ziet er wel een beetje moe uit, maar dat is geen
wonder na zo'n tocht.
t is een echt gezellig half uurtje en Thys is
weer helemaal verzoend met z'n lot. Hij weet
welmoeder heeft 't moeilijk, maar ze doet wat
ze kan om 't haar jongens zo goed mogelijk te
maken.
„Met Pinksteren gaan we weer uit", vertelt Thy6,
„dan gaan we naar de bloembollenvelden. 'k Mag
van meneer De Koning de fiets
Er wordt gebeld dat zal Anton zijn
Thijs z'n moeder wil de deur gaan openen, maar
hy is haar al vóór.
Met een mond vol brood stapt hij de gang in en
een ogenblik later heeft hij de buitendeur
geopend.
Ja, daar staat Anton. Hij is alleen en wordt ge
lukkig niet thuis gebracht door z'n vrienden, zo-
ais ae laatste keer.
„Zo, ben jij ook al thuis", groet Anton z'n broer.
„Heb je ook zo'n toffe dag gehad
Thijs voelt zich helemaal opgelucht. Anton doet
gewoon voor z ij n doen is hij zelfs erg vrien
delijk.
Als ze in de kamer zijrt ziet Thijs pas dat z'n
broer een grote bos narcissen in de hand heeft.
De mooie gele bloemen geven de sombere huis
kamer opeens een feestelijk aanzien.
„Die zijn voor Uzegt Anton, 't fleurige boeket
z'n moeder onhandig aanbiedend.
„Jongen toch zegt 't kleine vrouwtje en er trekt
een blijde glimlach over haar zorgengezicht. „Wat
vind ik dat mooiHoe kom je daar nou
toch aan
,,'k. Ben naar de bloembollenvelden geweest",
verielt Anton, en hy kijkt z'n broer aan of hij
vragen wil wat zeg je daar nu van
„Naar de bloembollenvelden vraagt Thijs op
recht verbaasd. Aan die mogelijkheid had hy
zelfs niet gedacht.
„Ben je dan wezen fietsen
„Wel nee, jóh in een grote, prachtige auto".
Moeder van Dam kan haar verbazing niet op.
Bloemen van Anton dat vond ze al zo vreemd.
Maar wat ze nü hoort, maakt haar verwondering
nog groter. Anton ziet er opgewekt en vrolijk
uit ze behoeft helemaal niet bang voor hem
te zijn maar wat hij nu allemaal vertelt, daar
begrijpt ze niets van.
Anton schijnt er plezier in te hebben zijn moeder
en broer al maar nieuwsgieriger te maken. En
dat gelukt hem uitstekend beiden kijken hem
met grote vragende ogen aan.
En opeens slaat Anton dan aan 't vertellen, ,,'k
Stond vanmiddag op Jan en Gerrit te wachten.
Maar ze kwamen maar niet opdagen, 'k Liep me
nijdig te maken, toen er opeens een grote auto
langs reed. Raaj_ eens wie daar in zat
Meneer Vogel en meneer Brandsen, je weet wel
die inspecteur 'van politie. Hun vrouwen zaten er
obk in en ook nóg drie kinderen. De juffrouw
heette Suze, 't kleine meisje Adri en dan was er
nog een jongen en die heette Joost.
Toevallig keek ik naar de auto en dat is m'n
geluk geweest. Meneer Brandsen zag me staan
en knikte tegen me. Hij zei wat tegen meneer
Vogel en even later stond de auto stil. Meneer
Brandsen wenkte me en vroeg wat 'k daar stond
te doen* Ik'zei, dat 'k op Jan en Gerrit stond te
wachten, maar dat ze me lelijk lieten staan, want
ze waren in geen velden of wegen te zien.
Toen zei meneer Brandsen als je wil mag je met
ons mee. We gaan naar de bloembollenvelden, en
je kan nog best naast den chauffeur zitten......
Nou, dat liet 'k me geen twfee maal zeggen. De
chauffeur keek me wel een beetje raar aan, hij
schéén 't eerst niet leuk te vinden, maar hij had
natuurlijk niks te vertellen. De twee heren moes
ten de wagen betalen en dan kun je iedereen
meenemen, al was 't ook Gijs de straatzanger.
En zo zijn we toen weggetuft.
Sjonge, sjonge, wat zat 'k daar fijn Voor myn
part had de rit nog twee dagen geduurd
We hebben in een deftige zaak ranja gedronken;
ik kreeg een fijne doos sig--~»*on, die 'k met
den chauffeur delen moest. Maar hij rookte niet,
zei-die, en toen waren ze voo- mij alleen.
In Sassenheim hebben ze bloemen gekocht om
mee naar huis te nemen. Deze bos kreeg 'k van
meneer Vogel. Da's voor je moeder, zei-die. We
zetten vandaag toch de bloemetjes buiten, licht
dat we er ook wat mee naar huis nemen. Ja, dat
zei-die
(Wordt vervolgd).
Ons ziek vriendinnetje
In de Kinderkrant van 5 April schreef ik een
stukje over Suzanna Maria van Dijk te Veenen-
daal, een meisje van acht jaar, dat ziek is en altijd
op de divan moet liggen.
Ik opperde toen 't plan om haar af en toe eens
een .prentbriefkaart of briefje te sturen.
En nu ontving ik een briefje van haar moeder,
en die schrijft dat Suzanna op 15 April al meer
dan 90 brieven en kaarten ontvangen heeft
Dat briefje is feitelijk voor heel onze' grote Kin
derkrant-familie bestemd en daarom neem ik er
een paar zinnen uit over. De moeder schrijft mij:
„Wilt n in de Kinderkrant al dio kinderen uit
.3-r-.&rï'j |i ff ij»
krijgen ook wel een aanzicht of brief terug, maar
allemaal dat kan niet. Van een mijnheer heeft zm
ook een a.b.c.-boekje ontvangen, daar kan ze bij
kleuren. En een andere mijnheer zond haar een
prachtig Bijbels platenboek. Dat vond'ik toch zo
hartelijk van al die kinderen om haar kaarten
en briefjes te schrijven. En ze was er zo mee
in haar schik."
Jongens en meisjes, Suzanna en haar moede»
zijn jullie hartelijk dankbaar. En.... ik niet
minder.
Ik denk aan dat mooie vers:
Wij,reizen met elkander,
wij wand'len hand aan hand;
de een zij tot troost de ander
op weg naar 't Vaderland.
Namens jullie allemaal de hartelijke groeten en
beste wensen aan ons zieke vriendinnetje.
JEUGDREDACTEUR.
O. 3 S 0!
Zoekplaatje
Waar is de ganzenhoedster
Een sleutelhanger
Deze sleutelhanger is van een stevige tak ge
maakt. De haakjes kan je in elke ijzerwinkel
kopen. Wanneer de haakjes er in zitten pas de
versiering met een zakmes in gaan snijden. Wat
uitgesneden is met waterverf of olieverf beschil
deren. Daarna het geheel, dus ook de bast, ver
nissen.
Raadsels
I. Hoe kan dat
Moeder had guldens op tafel liggen. Ze nam e#
geen guldens af en toch bleven er géén gulden»
liggen. Hoe kan dat
II. Ik ben een plaatsnaam.
M'n eerste en twede lettergreep samen een meis
jesnaam
M'n tweede alleen ook een meisjesnaam.
M'n derde de naam van een boom.
M'n vierde een hoge heuvel.
IK. Lastige vragen.
Wie heeft z'n wortel bovenaan en groeit naa»
beneden
Welk ding heeft ogen en kan niet zien
Welke ham komt niet van het varken T
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige kinderkrant.
I. Het spreekwoord is „Beter één vogel in d»
hand, dan tien in de lucht". De onderdelen van
dit raadsel zijnland, vuil, band, eend, den, eten,
heet, rog, ei, nicht.
II. Het twede spreekwoord is„Wie een kuil
graaft voor een ander, valt er telt In". De onder
delen van dit raadsel zijn wil, Leen, Alfen, win
nen, Ee. vink, ree, el, graf. Zutfen, Ede, ar, voor,
net, rat. Lek, vlek, gal.
138
f
DE ROTTERDAMMER
NIEUWE HAAGSCHE COURANT
NIEUWE UTRECHTSCHE COURANT
NIEUWE LEIDSCHE COURANT M
DORDTSCH DAGBLAD
Was ons hart niet
brandende?
En zij zeiden tot elkander: Was
ons hart niet brandende in ons, als
Hij tot ons sprak op den weg, en
als Hij ons de Schriften opende
Lucas 24 32.
HET verhaal van Jezus' verschijning aan
de Emmaüsgangers heeft in de opstan-
dingsgeschiedeniè een bijzondere bekoring.
Reeds om de spanning waarin het den lezer
brengt, Hij is in den aanvang er reeds
bekend mee geworden, dat het Jezus is die
met de beide discipelen gaat, maar ook dat
zij Hem niet herkennen. En nu is het span
nende in heel deze geschiedënis, dat we zien,
hoe Jezus hen ertoe brengt om hun hart uit
te storten, hoe Hij hen bestraft en tegelijk
vertroost en terechtbrengt. Toch herkennen
ze Hem onder dit alles niet.
Dan komt de ontknooping. Terwijl Jezus
met hen aanzit en het brood neemt en zegent
en het breekt en hun geeft, worden hun
oogen geopend. Zij herkennen Hem. Maar op
hetzelfde oogenblik is Hij uit het gezicht ver
dwenen. Het doel is bereikt: zij weten dat
Jezus is opgestaan van de dooden.
Toch is dit niet het voornaamste. Elk
spannend verhaal met blijde ontknooping,
kan bekoren.
Maar het bijzondere is dat ge hier te doen
hebt niet met een verdicht verhaal, maar
met een ware gebeurtenis die zich zoo en
niet anders heeft toegedragen.
Bovenal dat het hier gaat om Jezus' op
standing. Dit is het heerlijke van deze ge
schiedenis, dat Jezus als de Heere die ge
storven en opgewekt is zich aan de zijnen
bekend maakt.
Bij hetgeen hier verhaald wordt, hebt gij-
zelf rechtstreeks belang. Want aan de waar
achtigheid van Christus' opstanding hangt
onmiddellijk ook uw zaligheid. En dit in
niet minder mate dan voor Jezus' discipelen,
die Hem op dien dag en daarna hebben ge
zien. Zelfs kunt gij zeggen, dat wij door het
onderricht van het Nieuwe Testament dat
daarna gevolgd is, er nog beter rekenschap
van kunnen geven.
Nu kennen wij intusschen niet de droef
heid over Jezus' sterven zooals zijn discipe
len die gekend hebben. Elke poging om ons
die droefheid in te.denken of zelfs haar na
te voelen, mislukt. Om de eenvoudige reden,
dat wij Jezus niet gezien hebben zooals zij.
Maar daarom is wat het Nieuwe Testa
ment ons zoo uitvoerig verhaalt van de
verschijningen des Heeren na zijn opstan
ding nog niet zonder beteekenis voor ons.
Want de kern van hun droefheid zoowel als
van hun blijdschap daarna was het geschokt
en weer hersteld geloof in Jezus als hun
Zaligmaker.
En dit geloof in Jezus was hetzelfde in
hen als in onö.
Slechts met dit bijkomstig onderscheid dat
het bij hen gepaard ging met zien en dat
het voor ons is: niet ïien en nochtans geloo-
ven.
Vandaar, dat zóóveel bijzonderheden in de
opstandingsgeschiedenis terstond aansluiting
vinden in ons eigen hart, dat zoo menige
uiting van de discipelen uzelf als uit het
hart gegrepen is en zoo menig woord van
Jezus tot de zijnen u treft als ware het tot
u persoonlijk gericht.
Zoo is het ook met het woord, dat hier
boven in herinnering gebracht werd. Toen
Jezus door Kleopas en met zijn metgezel her
kend was en onmiddellijk daarna was ver
dwenen, zeiden ze tot elkander: Was ons
hart niet brandende in ons, als Hij tot ons
sprak op den weg en als Hij ons de Schriften
opende
Ze geven zich eerst nu rekenschap van de
uitwerking die het spreken van Jezus op
hun harten heeft gehad. En die van hen het
eerst deze opmerking maakt is vooraf ver
zekerd van de instemming des anderen. Het
was dezelfde aandoening die zij beiden had
den ondergaan.
Was ons hart niet brandende in ons
Jezus' spreken was iets geheel eenigs. Hij
sprak als het Woord Gods zelf. Hij sprak
als de eeniggeboren Zoon des Vaders. Hij
sprak als de hoogste profeet en lëeraar.
Zoo was het in zijn leven op aarde. Zelfs
de tegenstanders konden niet loochenen dat
zijn woord indruk maakte als van niemand
anders.
En hoe moet het dan geweest zijn, nadat
Hij van de dooden was opgestaan, voor deze
discipelen, wier geloof wel was ingezonken,
die wel alle hoop hadden opgegeven, maar
wier liefde tot Jezus toch was gebleven.
Het woord, dat Jezus tot hen spreekt, heeft
hun harten doen ontvlammen. Ze zijn een
en al oor geweest. Begeerig hebben ze zijn
onderricht ingedronken.
En nu ze Jezus herkend hebben, nu be
kennen ze het elkander: Daarom is ons hart
zoo brandende geweest onder zijn spreken
Zoo gaat het menigeen, die Jezus als zijn
Zaligmaker leert kennen, als het geloof tot
volle klaarheid doorbreekt.
Eerst achteraf wordt het dan duidelijk,
dat de Heere door Zijn Woord reeds eerder
aan zijn ziel werkzaam was. Immers het
hart ging toen open voor dat Woord, dat
zoo geheel bijzondere kracht oefent. Het was
de Heere zelf die dat Woord met overtuiging
op de ziel deed inwerken.
Er komt dan belangstelling en liefde voor
dat Woord en voor de prediking ervan. Het
is niet nieuwsgierigheid en weetgierigheid
die prikkelt. Maar liefde tot datgene waar
van dat Woord getuigt. Het besef wordt
levendig, dat hier gesproken wordt van
dingen waarbij gijzelf het hoogste belang
hebt.
Totdat ge weet niet waardoor en hoe,
maar het is u alsof u de oogen geopend
worden en ge ziet Hem van wien ge eerst
slechts hadt gehoord.
Nu gaat het niet altoos zoo toe. Er zijn er
ook wel die bijna plotseling uit de duister
nis komen tot het licht. Maar meestal gaat
er toch wel eenige voorbereiding aan vooraf.
Doch dit wordt dan gedurende die voor
bereiding zelf niet opgemerkt. Eerst later
gaat het licht over deze dingen u op.
Dit moet ook wel zoo zijn. Niets is zoo ge
vaarlijk als in de aandoeningen van uw
eigen hart te blijven hangen en u daarmede
tevreden te stellen. Het moet met uw ge-
Geloofsroem
U, Christus, onzen Heer, bekleed met
majesteit
U 's Vaders een'gen Zoon, zij lof in
[eeuwigheid3
Het menschdom lag in schuld en vloek voor
[God verloren,
Gij werdt den mensch tot heil uit eene maagd
[geboren,
Gij hebt aan 't kruis voor ons den dood zijn
[macht ontnomen,
zoo baandet G' ons den weg, om weer tot God
[te komen.
Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders
[rechterhand,
totdat G' als Rechter eens de laatste
[uierschaar spant.
Laat ons in geenen nood Uw bijstand oott
[ontberen;
<jij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland,
[ons regéeren,
blijf ons, Uw erfenis, door Uwe macht
[bewaren,
wil met Uw heil'gen ons voor Uwen troon
[vergaren
Wij zegenen, o Heer, Uw goedheid al den
[dag f
Geef, dat, eeuw in eeuw uitons lied U loven
[mag,
geef, dat we bij Uw komst onstraff'lijk wezen
[mogen
ontferm, ontferm U, Heer, toon ons Uw
mededoogen
Op U steunt onze hoop, o God van ons
[vertrouwen
zij worden nooit beschaamd, die op Uw
[goedheid bouwen»
loof tot helderheid en vastheid komen. Daar
toe moet een zekere crisis doorworsteld
worden.
Maar die crisis moet dan ook afloopen.
Het moet tenslotte leiden tot het een of het
ander: aannemen of verwerpen.
Verhaasten kunt en moogt ge dit niet. Het
komt op des Heeren tijd Het komt voor den
Heere alleen.
Zoo gij zelf zulk een crisis doormaakt,
moet ge naar helderheid en vastheid staan,
en u niet ophouden bij wat ge daarofcler
doormaakt. Niet bezig zijn met uzelf, maar
met datgene wat het Woord des Heeren u
omtrent Christus als uwe Zaligmaker zegt.
Totdat het den Heere belieft het volle licht
over uw ziel te doen opgaan.
En zoo gij aan ander er ziel arbeidt, hebt
ge datzelfde te bedenken. Jezus zelf ging u
daarin' voor in zijn onderricht aan de twee
discipelen, die op weg waren naar Emmaüs.
Ditzelfde geldt voor elke donkerheid, die
uw geloofsoog- soms overdekt. Laat het u
daarin leiden door het Woord des Heeren.
Te zijner tijd gaat u dan het licht op'. En
dan zult ge het dankbaar erkennen, dat ook
in uw duisternis de Heere u heeft opgezocht
om u te brengen pf ook weer te brengen
tot zfln wonderbaar licht.
129